EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011DC0363

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere governance

/* COM/2011/0363 definitief */

52011DC0363

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere governance /* COM/2011/0363 definitief */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Rio+20: naar een groene economie en betere governance

1. Rio+20: een kans die de wereld niet mag missen

In juni 2012 zijn alle ogen gericht op Rio de Janeiro. Twintig jaar na de eerste "Earth Summit" nemen staatshoofden en regeringsleiders daar deel aan de Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling[1] (United Nations Conference on Sustainable Development, UNCSD of "Rio+20"). Rio+20 borduurt voort op eerdere mondiale topontmoetingen: de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het menselijk leefmilieu (United Nations Conference on the Human Environment) in Stockholm in 1972, de Conferentie inzake milieu en ontwikkeling (Conference on Environment and Development, "Earth Summit") in Rio de Janeiro in 1992 en de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling (World Summit on Sustainable Development) in Johannesburg in 2002. De conferentie is tevens een vervolg op de VN Millenniumtop van 2000 en de vaststelling van de millennium‑ ontwikkelingsdoelstellingen (Millenium Development Goals, MDG’s).

Rio+20 biedt onze wederzijds afhankelijke wereld een unieke kans om de politieke inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling te hernieuwen. Tijdens Rio+20 wordt de balans opgemaakt van de voortgang die is geboekt en worden hiaten in de uitvoering en nieuwe uitdagingen besproken. Dit gebeurt in de context van twee onderling vervlochten thema’s: "een groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding" en "het institutionele kader voor duurzame ontwikkeling".

Rio+20 markeert mogelijk de start van een versnelde, ingrijpende, wereldwijde overgang naar een groene economie. Een economie die groei genereert, banen creëert en armoede uitbant door investeringen in en behoud van het natuurlijk kapitaal, waar het voortbestaan van onze planeet op lange termijn van afhankelijk is. De conferentie kan bovendien de aanzet geven tot de noodzakelijke hervorming van de internationale governance op het gebied van duurzame ontwikkeling.

De Europese Commissie is vastbesloten te helpen Rio+20 tot een succes te maken. Als basis voor verdere dialoog met EU-instellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en landen wereldwijd worden in deze mededeling de initiële standpunten van de Commissie uiteengezet ten aanzien van potentiële concrete resultaten van Rio+20. Als basis hiervoor gelden de Europese beleidsmaatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling en de Europese 2020-strategie. Bovendien worden de resultaten van een in februari 2011 gestarte openbare raadpleging[2] meegewogen.

2. De balans opmaken vanaf 1992: hiaten in de uitvoering en nieuwe uitdagingen 2.1. Duurzame ontwikkeling op internationaal niveau

De afgelopen decennia zijn we getuige geweest van een aantal positieve mondiale trends. Dit geldt vooral de stijging van het inkomen, waarbij tussen 2000 en 2005 meer dan 120 miljoen mensen boven de benchmark "een dollar per dag" zijn uitgestegen. Ook waar het gaat om toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en water zijn verbeteringen waargenomen.

De Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) en het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD) van Rio 1992, hebben het potentieel van wereldwijde actie aangetoond. Met de in 2010 in Cancún gevoerde klimaatonderhandelingen is vooruitgang geboekt in de richting van een nieuwe mondiale governance op het gebied van klimaatverandering en de doelstelling om de temperatuur op aarde met niet meer dan 2°C te laten stijgen. Ook tijdens de CBD-bijeenkomst in Nagoya in 2010 is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Er is bovendien sprake van een enorme toename in wetenschappelijke informatie en van het algemeen bewustzijn op het gebied van milieukwesties, met name klimaatverandering, en van deelname van het maatschappelijk middenveld aan mondiale beleidsvorming, niet in het minst dankzij verbeterde internetcommunicatie.

Sommige ontwikkelingslanden zijn in de afgelopen twintig jaar belangrijke spelers geworden op economisch en politiek vlak. Als gevolg daarvan is een nieuw evenwicht van macht en invloed aan het ontstaan, met nieuwe rolpatronen en de noodzaak tot acceptatie van nieuwe verantwoordelijkheden.

Ondanks de positieve ontwikkelingen blijven er aanzienlijke hiaten in de uitvoering en uitdagingen bestaan. Deze moeten een plaats krijgen op de agenda van Rio+20. Nog steeds leven rond de 1,4 miljard mensen in extreme armoede (een groot deel daarvan in sub-Saharisch Afrika en Zuid-Azië) en is een zesde van de wereldbevolking ondervoed. Een aantal van de millennium‑ontwikkelingsdoelstellingen (MDG’s) is ernstig ontspoord. Zo geldt voor het MDG inzake sanitaire voorzieningen dat slechts de helft van de bevolking in ontwikkelingslanden over betere sanitaire voorzieningen beschikt. Geografisch gezien is de vooruitgang in de richting van de MDG’s erg ongelijkmatig en lopen sommige regio’s erg achter; en in geen enkele fragiele staat is ook maar één van de MDG’s gerealiseerd. Pogingen om deze problemen aan te pakken zijn gehinderd door de recente economische crisis en de stijgende voedselprijzen, waardoor het aantal mensen dat in armoede leeft, is toegenomen.

Op milieugebied is voor veel uitdagingen nog geen oplossing gevonden en zijn de problemen nijpender geworden. De stijgende vraag naar hulpbronnen (zoals land, water, bossen en ecosystemen) heeft geleid tot steeds verdere uitputting en degradatie, terwijl biodiversiteitsverlies en ontbossing zich met een verontrustende snelheid voortzetten. Ook schaarste van materiële hulpbronnen, evenals de toegang tot deze hulpbronnen, ontwikkelen zich tot wereldwijde problemen. De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen blijft stijgen en wordt gevoed door veranderingen in landgebruik en een toenemende vraag naar fossiele brandstoffen. Bestaande milieuproblemen worden bovendien verergerd door de gevolgen van klimaatverandering (zoals veranderingen in neerslag en stijging van de zeespiegel). Uitputting en vervuiling van waterbronnen en het mariene milieu stellen ons voor steeds ernstigere problemen en in 2025 heeft mogelijk een derde van de wereldbevolking te lijden onder de gevolgen van waterschaarste. Verwoestijning en aantasting van de bodem hebben gevolgen voor bepaalde ontwikkelingslanden wier economieën grotendeels afhankelijk zijn van commerciële landbouw en landbouw voor levensonderhoud. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen (zoals pesticiden en giftig afval) blijft een risico in ontwikkelingslanden en opkomende economieën, ondanks vooruitgang bij het toepassen van internationale verdragen. Veel van deze milieuproblemen staan niet op zichzelf, maar zijn onderling gerelateerd en van elkaar afhankelijk.

Toekomstige economische groei zal zich het snelst ontwikkelen in opkomende economieën en kan, mits goed beheerd, veel mensen uit de armoede halen. Voortzetting van de huidige consumptie- en productiepatronen in veel landen zal het gebruik van natuurlijke hulpbronnen echter doen toenemen, de aantasting van het milieu versnellen en de klimaatverandering verergeren. De druk op en gevolgen voor het milieu nemen toe door de groei van de bevolking (die in 2050 naar verwachting zal zijn gestegen tot ten minste 9 miljard mensen), verstedelijking en maatschappelijke veranderingen (zoals nog eens 1,2 miljard mensen die in opkomende economieën tot de "middenklasse" gaan behoren).

2.2. Duurzame ontwikkeling binnen de EU

De afgelopen decennia is duurzame ontwikkeling bevorderd door een aantal Europese beleidsmaatregelen. Zo heeft de EU, tegelijk met de EU‑regeling voor de emissiehandel, bindende klimaatdoelstellingen aangenomen, evenals een reeks wetgevingsinstrumenten inzake biodiversiteit, afvalbeheer en water- en luchtkwaliteit. Dit heeft geleid tot de groei van de eco-industrie in de EU, die nu meer dan 2,5% van het Europese bbp uitmaakt en werk biedt aan meer dan 3,4 miljoen mensen. In 2001 is door de EU een strategie voor duurzame ontwikkeling aangenomen (EU Sustainable Development Strategy, EU SDS), die in 2006 is hernieuwd.

Sinds het laatste EU SDS-rapport in 2009 is de vooruitgang bij het realiseren van duurzaamheid in de EU op verschillende manieren onderzocht, onder meer aan de hand van duurzaamheidindicatoren en het rapport over de toestand van het milieu (State of the Environment Report) van het Europees Milieuagentschap EEA. Uit deze publicaties blijkt dat weliswaar vooruitgang wordt geboekt maar dat er nog steeds veel uitdagingen zijn, met name op het gebied van duurzame groei.

Een belangrijke beleidsontwikkeling was de vaststelling van de Europese 2020-strategie in 2010. Deze strategie is erop gericht de EU tot een koolstofarme kenniseconomie te transformeren waarin efficiënt wordt omgesprongen met hulpbronnen en een duurzaam antwoord te vinden op de uitdagingen waarmee de EU zich tot 2050 geconfronteerd zal zien. De strategie tracht de rol van duurzaamheid in beleidsontwikkeling te reguleren en te verstevigen met behulp van de elkaar versterkende prioriteiten van slimme, duurzame and inclusieve groei, die worden gestuurd door vijf hoofddoelstellingen en zeven vlaggenschipinitiatieven (zie bijlage).

Veel van deze vlaggenschipinitiatieven zijn van rechtstreeks belang voor deze mededeling. Zo is het vlaggenschipinitiatief inzake een efficiënt gebruik van hulpbronnen erop gericht het gebruik van natuurlijke hulpbronnen los te koppelen van economische groei. Het initiatief behelst een reeks nieuwe beleidsmaatregelen, waaronder actie op het gebied van grondstoffen, energie-efficiëntie en biodiversiteit, evenals stappenplannen voor het koolstofvrij maken van economie, energie en transport. In het initiatief wordt bovendien aangedrongen op een toename van het gebruik van marktconforme instrumenten, het uitfaseren van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu en het "groener" maken van belastingsystemen.

De voortgang op het gebied van het efficiënter gebruik van hulpbronnen en de overige doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven wordt bewaakt binnen het governancekader van de Europese 2020-strategie en het "Europees semester". De input van sectorraden, de nationale hervormingsprogramma’s van de lidstaten, de standpunten van de Commissie en de conclusies van de Europese Raad worden hierin bijeen gebracht. Dit resulteert in een krachtiger mechanisme voor betere integratie en beleidscoherentie ten gunste van het milieu en duurzame ontwikkeling.

Ter beoordeling van de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de EU‑SDS gaat de Europese Commissie, bij monde van het Europese bureau voor de statistiek Eurostat, het Europese Milieuagentschap EEA en anderen, door met het aanbieden van statistische informatie en indicatoren voor het meten van en rapporteren over duurzaamheid, ook in de context van de Europese 2020-strategie.

Rio+20 is beslissend voor duurzame ontwikkeling, zowel binnen de EU als wereldwijd. De resultaten ervan zullen de basis vormen voor de Europese strategie en maatregelen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en in het bijzonder bijdragen aan het verder vormgeven van de Europese 2020-strategie als een effectief hulpmiddel voor het leveren van resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling.

3. Naar een groene economie en betere governance 3.1. De overgang mogelijk maken

Twintig jaar na de wereldtop in Rio ziet de wereld zich nog steeds geconfronteerd met twee belangrijke en onderling verbonden uitdagingen: het tegemoetkomen aan de roep om betere leefomstandigheden voor een wereldbevolking die in 2050 met meer dan een derde zal zijn toegenomen en het behandelen van milieuproblemen die, indien ze niet worden opgelost, de mate waarin de wereld aan deze roep om betere omstandigheden tegemoet kan komen, ondermijnen.

De reactie op deze uitdagingen ligt niet in het vertragen van de groei, maar eerder in het bevorderen van de juiste soort groei. Er zijn dwingende redenen om het conventionele model van economische vooruitgang fundamenteel te herzien: werken in de marge van een economisch systeem dat inefficiënt gebruik van natuurlijk kapitaal en natuurlijke hulpbronnen stimuleert, volstaat niet als het erom gaat verandering teweeg te brengen. Wat nodig is, is een economie die garant staat voor groei en ontwikkeling, maar die tegelijkertijd het menselijk welbevinden verbetert, in fatsoenlijke banen voorziet, ongelijkheid terugdringt, armoede bestrijdt en het natuurlijk kapitaal waarvan we allemaal afhankelijk zijn, behoudt. Een dergelijke economie, een groene economie, voorziet in een effectieve manier om duurzame ontwikkeling te bevorderen, armoede uit te bannen, nieuwe uitdagingen aan te gaan en bestaande hiaten in de uitvoering te dichten.

De overgang naar een groene economie vereist het behoud van en investeringen in de zo belangrijke natuurlijke hulpbronnen. Dit is van essentieel belang voor elke economie, maar geldt in het bijzonder voor ontwikkelingslanden, die de kans krijgen hun economieën te doen groeien door te bouwen op het duurzame beheer van hun natuurlijk kapitaal. Het betekent ook het gebruik van koolstofarme en hulpbronefficiënte oplossingen en het intensiever stimuleren van duurzame consumptie- en productiepatronen. Hiervoor moeten de juiste regelgevingskaders worden vastgesteld, krachtige incentives worden gecreëerd voor markten en innovatie, financiële middelen worden benut en ondernemerschap en een bredere betrokkenheid van de particuliere sector worden bevorderd. Het vereist ook een grondige beoordeling van natuurlijk kapitaal en, meer in het algemeen, herziening van de manier waarop we groei en vooruitgang meten.

In een groene economie kunnen veel uitdagingen worden getransformeerd tot economische kansen, waarbij niet alleen negatieve milieutrends worden omgebogen maar ook wordt gestuurd op toekomstige groei en nieuwe banen. Zo leert de ervaring dat marktgebaseerde methoden, zoals de handel in emissierechten, niet alleen kosteneffectieve hulpmiddelen zijn bij het aanpakken van de milieuproblematiek, maar ook een bron zijn voor investeringen.

De groene economie biedt mogelijkheden voor alle landen, ongeacht hun ontwikkelingsniveau en de structuur van hun economie. Investeringen in een groene economie kunnen in veel gevallen leiden tot kortetermijnoplossingen die aan beide kanten voordelen bieden; andere situaties vereisen een middellangetermijn perspectief. De overgangskosten moeten worden aangepakt, onder meer door beleid ten gunste van de armen (pro-poor beleid). Er bestaat geen voor alle situaties bruikbaar standaardmodel, maar er is wel sprake van gemeenschappelijke uitdagingen en oplossingen. Landen hebben dan ook baat bij het uitwisselen van ervaringen en een betere internationale samenwerking.

Tegelijkertijd begint de ontwikkeling van een groene economie niet bij nul. Er bestaan al een aantal strategieën waarop landen kunnen voortbouwen, bijvoorbeeld op het gebied van klimaatverandering, biodiversiteit, duurzame consumptie en productie, onderzoek en innovatie. Al deze strategieën kunnen een groene economie helpen realiseren. Toekomstige nationale en internationale strategieën voor een groene economie moeten voortborduren op de bestaande strategieën en die versterken, zoals dat het geval is met de Europa 2020-strategie en recentelijk in het stappenplan naar een competitieve koolstofarme economie in 2050.

Internationale organisaties, waaronder het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme, UNEP) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), ontwikkelen strategieën die gericht zijn op een groene economie en groene groei. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) ontwikkelt programma’s voor groene, fatsoenlijke banen. Ook de G8 en G20 zijn steeds meer betrokken bij het ontwikkelen van de groene economie. In Cancún zijn de UNFCCC-partijen het erover eens geworden dat alle landen koolstofarme ontwikkelingsstrategieën moeten uitwerken die passen in een duurzame ontwikkeling.

Uit bovenstaande initiatieven volgt dat actief moet worden gewerkt aan drie onderling verband houdende beleidsdimensies om de overgang naar een groene economie te realiseren:

(1) Investeren in duurzaam beheer van belangrijke hulpbronnen en natuurlijk kapitaal ("wat")

(2) Creëren van de juiste marktomstandigheden en regelgevingen ("hoe")

(3) Verbeteren van de governance en de betrokkenheid van de particuliere sector ("wie").

In de volgende punten worden deze drie dimensies nader geanalyseerd als een raamwerk voor doelgerichte maatregelen en investeringen.

3.2. Investeren in duurzaam beheer van belangrijke hulpbronnen en natuurlijk kapitaal

Hulpbronnen als water, energie, land en bossen, evenals materialen, vormen de basis van elke economie en in het bijzonder van de groene economie. Wereldwijd zijn veel mensen van deze bronnen afhankelijk om in hun levensonderhoud te voorzien. Dit is met name het geval in ontwikkelingslanden, waar het gebrek aan toegang tot kwalitatieve hulpbronnen en onvoldoende kennis over het duurzame beheer daarvan belangrijke onderliggende oorzaken zijn van armoede. Er zijn veel sprekende voorbeelden te geven van hoe toegang tot duurzaam beheerde hulpbronnen mensen uit de armoede kan halen. De bronnen die hieronder worden besproken, kunnen dus de belangrijkste groeimarkten worden in de groene economie en, met name in ontwikkelingslanden, de basis vormen voor toekomstige economische ontwikkeling, het scheppen van banen en het uitbannen van armoede.

Water is een van de meest waardevolle hulpbronnen. Het is niet alleen van fundamenteel belang voor leven en gezondheid, maar ook voor de groei van veel economische sectoren, zoals landbouw, fabricage en energieproductie. Duurzaam beheer van water is van cruciaal belang als het gaat om het uitbannen van armoede, omdat het leven van arme mensen nauw verbonden is met de toegang tot water en de veelvoudige gebruiksvormen en functies ervan. Water is ook belangrijk voor regionale relaties, vrede en veiligheid. Het is duidelijk dat beleidsmaatregelen moeten zijn gericht op het verbeteren van de toegang tot water en op de kwaliteit en gebruiksefficiëntie ervan.

Toegang tot energiediensten is een fundamentele vereiste voor sociale en economische ontwikkeling. Toegang tot energie is bovendien belangrijk voor het uitbannen van armoede. In ontwikkelingslanden ontberen momenteel meer dan 1,4 miljard mensen toegang tot elektriciteit; 2,7 miljard mensen zijn voor het koken afhankelijk van het traditionele gebruik van biomassa. Veel regio’s in de derde wereld hebben een enorm potentieel voor hernieuwbare energie, in het bijzonder waar uitbreidingen van het elektriciteitsnet economisch niet relevant zijn. De ontwikkeling van hernieuwbare energie moet gepaard gaan met maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en ter beperking van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen.

Mariene hulpbronnen vormen een bron van voedsel en economische welvaart. De visserijsector is essentieel voor de economische ontwikkeling en het levensonderhoud van miljoenen mensen wereldwijd, met name in ontwikkelingslanden. Oceanen en zeeën vormen een essentieel onderdeel van het ecosysteem van de aarde en spelen een centrale rol bij het afremmen van klimaatverandering. Koraalriffen en mangrovebossen zijn niet alleen opslagplaatsen van koolstof en een bron van biodiversiteit; ze beschermen kustgebieden tegen overstromingen en verkleinen daardoor de kans op rampen. Mariene omgevingen worden echter op verschillende manieren bedreigd: de uitputting van visbestanden, verlies van biodiversiteit, zeeafval en verontreiniging, waaronder verzuring. Veel problemen zijn grensoverschrijdend en moeten op internationaal niveau worden aangepakt.

Een belangrijke uitdaging voor de landbouw is het in 2050 kunnen voeden van 9 miljard mensen, zonder verdere aantasting en verontreiniging van de bodem. Duurzaam gebruik van land en landbouw wordt een hoeksteen van de groene economie. Huidige productiemethoden gebruiken ruim 70% van ’s werelds zoetwatervoorraden en dragen voor meer dan 13% bij aan de uitstoot van broeikasgassen. Duurzame landbouw kan de oogst substantieel doen toenemen, met name voor kleine landbouwbedrijven. Hoewel er veel duurzame technieken voor bodembeheer beschikbaar zijn, is het niet voldoende alleen hierin te investeren. Aantasting van de bodem houdt rechtstreeks verband met landbouw en heeft directe gevolgen voor zo’n 1,5 miljard mensen, waaronder 42% van de armen van de wereld. Het is een mondiaal probleem dat zich niet beperkt tot aride en semi-aride gebieden. Een en ander vereist dan ook een mondiale oplossing. Goede governance is essentieel bij de aanpak van deze problemen, met respect voor landrechten en eigendom, waaronder die van gemeenschappen en inheemse volkeren. Al deze aspecten moeten aan bod komen om een duurzame voedselvoorziening te waarborgen.

Bossen vormen de basis voor het levensonderhoud van miljoenen mensen, waarvan er veel in de tropen wonen en tot de armere lagen van de bevolking behoren. Bossen vormen bovendien een cruciaal onderdeel van het ecosysteem van de aarde doordat ze voorzien in functies als de bescherming van grond, water en biodiversiteit. Wereldwijd is het niveau van ontbossing echter nog altijd alarmerend hoog, wat aanzienlijke gevolgen heeft voor de mondiale klimaatverandering en biodiversiteit. Uitstoot door ontbossing van tropische wouden en aantasting van bossen en veen vormen momenteel naar schatting 15% van de CO2-uitstoot wereldwijd. Bossen worden in een groene economie waarschijnlijk steeds belangrijker als bronnen van nieuwe materialen, zoals biokunststoffen, en in strategieën voor hernieuwbare energie. In deze context is behoud en duurzaam beheer van bossen van cruciaal belang.

Duurzaam landgebruik, landbouw, bossen, water en de oceanen steunen op ecosystemen en biodiversiteit, die de veerkracht en gezondheid van het milieu op lange termijn bepalen. Mensen zijn zich in toenemende mate bewust van de voordelen van ecosysteemdiensten voor bedrijven en de gemeenschap in het algemeen[3] en van het potentieel van investeringen in natuurlijk kapitaal voor de groene economie.

Afval kan een waardevolle hulpbron zijn, maar levert, als het niet op de juiste wijze wordt beheerd, milieu- en gezondheidsrisico’s op. Goed afvalbeheer beperkt de gevolgen voor het milieu, zoals de uitstoot van broeikasgassen, tot een minimum, bevordert efficiënt gebruik van hulpbronnen en voorziet in een nieuwe bron van hergebruikte materialen. Het economisch potentieel van afvalbeheer neemt in veel wereldregio’s toe en voorziet daarmee in belangrijke kansen voor het bedrijfsleven en mogelijkheden voor het scheppen van banen. Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat dit fatsoenlijke banen zijn, met name waar het gaat om arbeidsomstandigheden. Naarmate ontwikkelingslanden economisch groeien, neemt de behoefte aan beter afvalbeheer toe, evenals de economische mogelijkheden daarvoor. Gevaarlijk afval en chemicaliën blijven ook een aandachtsgebied, zowel op nationaal niveau als wereldwijd.

De overgang naar een wereldwijde groene economie vereist op deze terreinen gerichte krachtige, mondiale beleidsmaatregelen en Rio+20 moet een platform bieden om dit te helpen bereiken.

3.3. Creëren van de juiste marktomstandigheden en regelgevingen

Er moeten verschillende marktomstandigheden en regelgevingen worden gecreëerd om groei op de bovenstaande terreinen mogelijk te maken en te sturen. Dergelijke faciliterende voorwaarden spelen niet alleen een centrale rol bij het bevorderen van milieudoelstellingen, maar ook bij het waarborgen van voorspelbaarheid en gelijke spelregels voor bedrijven. Tevens voorzien ze in een degelijke basis voor investeringen en het faciliteren van eco-innovatie door nieuwe technologieën en nieuwe werkmethoden.

Regelgevingsinstrumenten gaan een belangrijke rol spelen in het groener maken van de economie, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Regelgevingsinstrumenten moeten worden gecombineerd met markconforme instrumenten (zoals belastingen, verhandelbare rechten en milieusubsidies), wat flexibele en rendabele hulpmiddelen zijn die kunnen bijdragen aan het realiseren van gecombineerde economische, sociale en milieudoelstellingen. Fiscale hervormingen waarmee de belastingdruk wordt verlegd van arbeid naar de gevolgen voor het milieu en naar energie, kunnen gunstig uitpakken voor arbeid én het milieu. Systemen voor handel onder een absoluut emissieniveau, zoals de EU‑regeling voor de emissiehandel, zijn bewezen effectieve marktinstrumenten. Andere effectieve programma’s zijn onder meer fiscale incentives voor het mkb, waterheffingen, ecobelastingen en feed-in-tarieven. In sommige landen wordt al betaald voor ecosysteemdiensten en deze spelen ook een rol in de doorlopende onderhandelingen over de reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en aantasting van bossen (REDD-programma).

Subsidies die schadelijk zijn voor het milieu vormen een belangrijk obstakel voor een groenere economie. Ze houden niet-duurzame praktijken in stand en onttrekken financiële middelen aan benodigde groene investeringen. De bereidheid neemt toe om deze subsidies aan te pakken. In 2009 hebben de G20 afspraken gemaakt over het rationaliseren en uitfaseren van inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen, die uitnodigen tot verspillingen. Deze afspraken worden in 2011 opnieuw besproken. In 2010 maakten de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity) de afspraak dat subsidies die schadelijk zijn voor de biodiversiteit in 2020 zullen zijn uitgebannen, uitgefaseerd of hervormd.

Voor de overgang naar een mondiale groene economie moeten op grote schaal financiële middelen worden ingezet. Dit vereist actie van alle landen, internationale organisaties en banken. UNEP schat de schaal van benodigde wereldwijde investeringen in de periode tot 2050 op ongeveer 2% van het mondiale bbp per jaar. Dit vereist een radicale verschuiving in financieringsmethoden, waardoor landen gebruik kunnen maken van innovatieve publieke en particuliere oplossingen. Vertrouwen op publieke gelden alleen is niet voldoende; sterker nog, publieke financiering moet veel grotere particuliere investeringen uitlokken en benutten. Incentives moeten worden ingezet voor het aanmoedigen van particuliere groene investeringen en er kan op veel grotere schaal gebruik worden gemaakt van manieren om kapitaal, verzekerings- en pensioenfondsen beschikbaar te maken voor duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd spelen de nationale publieke sector en de internationale publieke financiering een belangrijke rol bij het vastleggen van voorwaarden die moeten bijdragen aan het beperken van de risico’s voor particuliere investeerders en eerlijke en rechtvaardige investeringsmethoden moeten waarborgen. Daarnaast is toegang tot financiering en risicodragend kapitaal, gekoppeld aan een gunstig regelgevingsmilieu, van cruciaal belang voor het stimuleren van eco-innovatie, milieutechnologieën en groene MKB-bedrijven.

Zonder de benodigde vaardigheden en kennis is een overgang naar een groene economie onmogelijk. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat nieuwe banen "fatsoenlijke banen" zijn, die onder meer garanties bieden ten aanzien van rechten op het werk, maatschappelijke bescherming en de maatschappelijke dialoog. Economische beleidsmaatregelen moeten vergezeld gaan van beleidsmaatregelen ten aanzien van arbeid om werknemers te voorzien van nieuwe vaardigheden en bij te dragen aan het creëren van nieuwe banen. Van de wereldwijd naar schatting 211 miljoen werklozen in 2009 was bijna 40 procent tussen 15 en 24 jaar oud; een reeks maatregelen moet worden getroffen om kansen te creëren voor de jeugd. Daarnaast kunnen veel van de obstakels die de overgang naar een groene economie en een duurzame toekomst in de weg staan, uitsluitend worden weggenomen door meer samenwerking op het gebied van wetenschap en onderzoek.

Duurzame vraag- en aanbodpatronen op internationaal niveau kunnen worden ondersteund door een verbetering van de onderlinge verwevenheid tussen handel en duurzame ontwikkeling. Dit omvat onder meer het handhaven van een open en niet-discriminatoir multilateraal handelsstelsel. Daarnaast moet worden gewaarborgd dat het geen enkel land wordt verhinderd stimuleringsmaatregelen te nemen op het gebied van duurzame ontwikkeling, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet leiden tot willekeurige of ontoelaatbare discriminatie. Onderlinge verwevenheid kan ook worden bevorderd door beperking of afschaffing van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen voor de milieu-industrie en voor milieuvriendelijke of fairtrade-producten. Naarmate duurzaamheidsverzekeringsregelingen en programma’s voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap zich verder uitbreiden, kan ontwikkeling van internationale richtsnoeren en standaarden, certificeringsregelingen en -labels bovendien voordelen opleveren voor de economie, het milieu en de maatschappij. Internationale maatregelen ter bestrijding van illegale handel in goederen die uit milieuoogpunt gevoelig zijn (zoals wilde flora en fauna, gevaarlijke stoffen en natuurlijke hulpbronnen) moeten worden aangescherpt. Een goed voorbeeld van wat mogelijk is, zijn de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten waarover de EU onderhandelt in de context van het initiatief inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Forest Law Enforcement Governance and Trade, FLEGT). Opname van duurzaamheidsbepalingen in multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten wordt ook gestimuleerd.

Voor de voortgang te kunnen waarborgen en meten zijn vergelijkbare meetmethoden en indicatoren nodig. Een aantal organisaties, zoals de OESO, hebben aan verschillende indicatorvormen gewerkt waaruit de stand van zaken kan worden afgelezen met betrekking tot het milieu en natuurlijke middelen, welzijn en de kwaliteit van leven. Deze indicatoren moeten worden gebruikt naast het bruto binnenlands product (bbp). Tot nog toe worden echter slechts een paar van deze indicatoren algemeen gebruikt voor het communiceren van beleidsbehoeften, zoals CO2-intensiteit en de menselijke ontwikkelingsindex. Agenda 21 heeft de overheden al verzocht indicatoren voor duurzame ontwikkeling en systemen voor milieurapportage te ontwikkelen. De vorderingen zijn echter traag en ongelijkmatig. Rio+20 moet de transparantie van nationale rapportage bevorderen en er moet overeenstemming worden bereikt ten aanzien van het gebruik van milieuboekhouding en betrouwbare indicatoren op nationaal en mondiaal niveau om naast het bbp de mate van voortgang in bredere zin te meten.

3.4. Verbeteren van de governance en de betrokkenheid van de particuliere sector

Governancestructuren zijn van cruciaal belang bij het realiseren van duurzame ontwikkeling, het groener maken van onze economieën en het uitbannen van armoede. Algemeen wordt echter erkend dat de huidige governancestructuren drastisch moeten worden hervormd. Er moet worden gewerkt aan vier brede hervormingssporen.

De governance inzake duurzame ontwikkeling moet worden verstevigd en gereguleerd binnen het VN-systeem, onder meer door een betere coherentie en beleidsintegratie van activiteiten in het kader van de economische, maatschappelijke en milieupijlers. Binnen de VN wordt gewerkt aan onder meer de verbetering van samenwerkingsmechanismen tussen agentschappen en onderdelen van het "Eén VN"-initiatief, dat gericht is op het bevorderen van coherentie binnen geheel de VN op de terreinen ontwikkeling, humanitaire ondersteuning en milieu. Algemene vraagstukken, zoals klimaatverandering, dienen bovendien verder te worden gereguleerd. Dergelijke processen moeten worden verstevigd. Hoewel het versterken van de internationale governance voor duurzame ontwikkeling van cruciaal belang is, is ook aandacht nodig voor regionale, nationale en lokale structuren.

Vergeleken met mondiale economische structuren is de internationale milieugovernance zwak. Dit is te wijten aan institutionele fragmentatie, het ontbreken van aansprakelijkheid voor de uitvoering van overeengekomen beleidsmaatregelen, het ontbreken van een krachtige en gezaghebbende stem binnen het mondiale governancesysteem en het ontbreken van personele en financiële middelen. Daarnaast zijn de nieuwe rollen en verantwoordelijkheden van opkomende economieën niet afdoende gedefinieerd. De afgelopen tien jaar zijn pogingen gedaan tot verbetering van de internationale milieugovernance, recentelijk door een adviesgroep op hoog niveau onder auspiciën van het UNEP (Nairobi-Helsinki-proces), maar het is tot nog toe moeilijk gebleken aantoonbaar vooruitgang te boeken.

Door een aantal instellingen wordt gewerkt aan internationale economische en maatschappelijke governance. Een belangrijke rol in mondiale economische beleidsmaatregelen is weggelegd voor de internationale financiële instellingen (zoals de Wereldbankgroep en het Internationaal Monetair Fonds) en regionale ontwikkelingsbanken (zoals de Aziatische Ontwikkelingsbank, de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de Europese Investeringsbank). De rol van de Wereldhandelsorganisatie in het reguleren van de wereldhandel is essentieel. Verder spelen instellingen als de Internationale Arbeidsorganisatie en andere VN-instanties een rol in het verwoorden van arbeidsgerelateerde en maatschappelijke kwesties. Elk van deze instellingen moet bijdragen aan het groener maken van de wereldeconomie.

Agenda 21 en het Implementatieplan van Johannesburg onderstrepen de belangrijke rol van niet-overheidsactoren (de "Major Groups"), die onder meer bestaan uit inheemse volkeren, vrouwen, jongeren, arbeiders, agrariërs, lokale overheden, de wetenschappelijke gemeenschap, het bedrijfsleven en de industrie en ngo’s. Hun rol en invloed zijn echter beperkt en moeten worden versterkt. Vooral een grotere deelname van het bedrijfsleven is essentieel. In een aantal gevallen zetten bedrijven zich al in voor het groener maken van hun activiteiten, zoals in de voedingsmiddelenindustrie en de chemische industrie. Deze inzet moet worden uitgebreid door meer dynamische publiek-private samenwerking, nieuwe zakelijke netwerken en allianties en door financieringsmogelijkheden voor een snellere ontwikkeling van groene bedrijven en innovatie.

4. Voorgestelde actielijnen voor Rio+20 4.1. Een raamwerk voor het leveren van resultaten

Om duurzame ontwikkeling een nieuwe impuls te geven, moet Rio+20 een gezamenlijk visie creëren op verandering. Een visie die wordt ondersteund door een besluitvormingskader voor specifieke actie. De belangrijkste "ingrediënten" van een algemeen resultaat kunnen als volgt worden geschetst:

1. Een brede politieke "oproep" met een gedeelde, ambitieuze visie en doelstellingen.

2. Een geheel aan specifieke acties op internationaal, regionaal en nationaal niveau, in kaart gebracht als een "Stappenplan voor een groene economie".

3. Een "werkset" van beleidsmethoden en voorbeelden van beste praktijken die kan worden gebruikt voor het realiseren van overeengekomen doelstellingen.

4. Een mechanisme ter bevordering en monitoring van de algemene voortgang.

Een Stappenplan voor een groene economie garandeert dat ook na Rio+20 een blijvende inspanning wordt geleverd, zodat de overeengekomen visie en doelstellingen op systematische wijze worden opgevolgd. Internationale, regionale en nationale acties, inclusief mijlpalen, indicatoren en doelstellingen, kunnen zo in kaart worden gebracht, evenals mechanismen ter bewaking van de algemene voortgang.

Een Stappenplan naar een groene economie kan alle landen helpen de voortgang in de richting van de groene economie te versnellen, voortbordurend op bestaande initiatieven en met respect voor nationale verschillen. Het is van essentieel belang dat strategieën worden vastgesteld voor het groener maken van de economie als onderdeel van de algemene maatregelen ten aanzien van het economisch en ontwikkelingsbeleid en de plannen dienaangaande van landen. Dergelijke strategieën, die een "bottom-up-ontwerp" vereisen, moeten doelstellingen en tijdslijnen bevatten voor actie op nationaal en, indien van toepassing, regionaal niveau. Acties moeten voortborduren op bestaande inspanningen en kunnen worden opgenomen in nationale economische en ontwikkelingsstrategieën. Hierbij worden ook koolstofarme strategieën en duurzame consumptie- en productieplannen samengebracht. Waar nodig kunnen donorlanden en internationale organisaties steun verlenen, conform nationale ontwikkelingsstrategieën. Bij het ontwikkelen van specifieke acties zouden landen gebruik moeten kunnen maken van een "werkset" van beste beleidsmethoden.

Nationale inspanningen alleen volstaan echter niet als het erom gaat de wereldeconomie groener te maken. Aangezien veel uitdagingen een wereldwijd en regionaal antwoord vereisen, moet het Stappenplan voor een groene economie ook acties bevatten op mondiaal en regionaal niveau.

Voor het kunnen monitoren van voortgang in de richting van een groene economie, is het identificeren en ontwikkelen van kernindicatoren en een wereldwijd overeengekomen systeem voor milieu- en maatschappelijke boekhouding als aanvulling op de bestaande economische boekhouding essentieel. Dit zou een voortzetting zijn van bestaande initiatieven, zoals het internationale systeem voor geïntegreerde milieueconomische boekhouding (ESEA), het UNDP (menselijke ontwikkelingsindex) en de OESO (meten van de vooruitgang van maatschappijen). Het geplande Europese regelgevingskader voor milieurekeningen kan ook als voorbeeld dienen.

Voortbordurend op de in punt 3 genoemde beleidsdimensies ("wat", "hoe" en "wie") wordt in de volgende punten een voorstel gedaan voor een eerste reeks specifieke acties, die deel kunnen uitmaken van het Stappenplan naar een groene economie.

4.2. Actie op het gebied van hulpbronnen, materialen en natuurlijk kapitaal

Rio+20 moet de afspraak over het bevorderen van duurzaam water hernieuwen. Dit kan worden gerealiseerd door het aangaan van internationale samenwerkingsverbanden op het gebied van water. Het EU-waterinitiatief, dat heeft bijgedragen aan beter waterbeheer en betere watergovernance, kan hiervoor als uitgangspunt dienen en verder worden uitgebreid. Meer nadruk moet daarbij worden gelegd op economische aspecten en grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Internationaal stroomgebiedbeheer moet ook aan bod komen, in het bijzonder binnen grensoverschrijdende commissies.

Samenwerkingsverbanden kunnen ook worden geïnitieerd ten behoeve van uitbreiding van de toegang tot energie, energiezekerheid en het bevorderen van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Deze kunnen voortborduren op bestaande afspraken, zoals het energiepartnership EU-Afrika (EU-Africa Energy Partnership, AEEP), de Europese regionale investeringsfaciliteiten, het infrastructuurtrustfonds EU-Afrika, de ACS-EU Energiefaciliteit en het Wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie (Global Energy Efficiency and Renewable Energy Fund, GEEREF), waarvan de ervaringen met het inzetten van particuliere investeringen voor dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen worden benut.

Om de bescherming van het mariene milieu en de oceanen te verbeteren, kunnen de staten die dat nog niet hebben gedaan, worden aangemoedigd het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UN Convention on the Law of the Sea, UNCLOS) te ratificeren. Er is behoefte aan nieuwe initiatieven ter bescherming en behoud van gebieden buiten de nationale jurisdictie (de "open zee en de zeebodem"), bijvoorbeeld middels een uitvoeringsovereenkomst onder UNCLOS. Ter conservering van de mariene biodiversiteit in deze gebieden moeten in een overeenkomst universele mariene beschermingsgebieden worden vastgesteld. Een dergelijke overeenkomst moet voorzien in de toegang tot eerlijke en rechtvaardige verdeling van voordelen van het gebruik van genetische en andere hulpbronnen. Bovendien moeten hierin bewakings- en handhavingsmechanismen worden vastgelegd. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de ontwikkeling van een wereldwijd actieprogramma ter bestrijding van marien afval en mariene verontreiniging.

Activiteiten ter bevordering van duurzame landbouw, landgebruik en voedselzekerheid moeten worden geïnitieerd. Deze moeten onder meer bestaan uit een versterking van bestaande initiatieven op het gebied van duurzame landbouw, voortbordurend op multilaterale maatregelen (zoals de FAO), regionale activiteiten (zoals die betreffende organische landbouw) en zakelijke initiatieven. Daarnaast kunnen internationale samenwerkingsverbanden op het gebied van levensmiddelen worden aangegaan gericht op een meer duurzame consumptie en productie van levensmiddelen. Gezien het feit dat landbouw afhankelijk is van de kwaliteit van de bodem, moeten werkzaamheden ter verbetering van bodemkwaliteit en ter bestrijding van verwoestijning worden uitgebreid. Een mondiale economische beoordeling van de kosten en baten van het verbeteren van de bodemkwaliteit zou hiervan deel kunnen uitmaken. Initiatieven kunnen verder zijn gericht op voortzetting van het "Global Soil Partnership" (mondiaal samenwerkingsverband inzake bodemkwaliteit en bodembeheer), evenals op het uitvoeren van diensten voor een wereldwijde monitoring van landgebruik in het kader van het wereldwijde aardobservatiesysteem "Global Earth Observation System of Systems" (GEOSS).

Samenwerkingsverbanden met overheden, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector kunnen ook bijdragen aan de bevordering van duurzaam bosbeheer en de bestrijding van ontbossing. Dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen voortborduren op de succesvolle FLEGT-methode (Forest Law Enforcement Governance and Trade; wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw) en op de eerste ervaringen van REDD+.

De tijd is rijp voor een krachtiger en coherent internationaal regime inzake chemicaliën en gevaarlijke stoffen en Rio+20 kan een proces initiëren om dit te realiseren. Een dergelijk regime kan voortborduren op eerdere afspraken, zoals de strategische aanpak voor het beheer van chemische stoffen (Strategic Approach to International Chemicals Management, SAICM) en op ervaringen die zijn opgedaan met het EU-beleid inzake beheer van chemische stoffen. Een regime, mogelijk in de vorm van een raamverdrag, moet zijn gebaseerd op de doelstelling van Johannesburg, namelijk dat in 2020 het gebruik en de productie van chemische stoffen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen meer mogen hebben voor de volksgezondheid en het milieu. Het regime moet rekening houden met de "Global Chemicals Outlook" (mondiale verkenning inzake chemische stoffen) die momenteel wordt uitgevoerd door het UNEP en met huidige werkzaamheden op het gebied van financieringsopties ter ondersteuning van ontwikkelingslanden om te voldoen aan de uitdagingen van een globaliserende chemische en afvalindustrie. Het regime moet criteria omvatten voor het identificeren van chemische stoffen en stoffen waarover op mondiaal niveau onzekerheid bestaat, evenals een raamwerk voor de beoordeling van stoffen.

Al deze uitdagingen vereisen een ongekende mate van wetenschappelijke en technologische samenwerking op mondiaal niveau en een mechanisme moet in werking worden gezet voor mondiale samenwerking op het gebied van wetenschap en onderzoek ten aanzien van maatschappelijke uitdagingen van algemeen belang (zoals schaarse hulpbronnen, klimaatverandering, oceanen).

4.3. Voorzien in economische instrumenten en financieringsmogelijkheden en investeren in menselijk kapitaal

Landen, in het bijzonder geïndustrialiseerde landen en opkomende economieën, moeten door Rio+20 worden aangemoedigd nationale en regionale regelingen voor de handel in koolstofemissies te ontwikkelen. Deze moeten zijn gericht op uitstootbeperking tegen zo laag mogelijke kosten en kunnen als bouwstenen dienen voor een toekomstige internationale koolstofmarkt. Dergelijke instrumenten kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het genereren van innovatieve financieringsmogelijkheden.

Daarnaast moet Rio+20 een gecoördineerd geheel aan landenmaatregelen opstarten voor het identificeren en uitfaseren van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu. Deze moeten vergezeld gaan van doelstellingen en deadlines. De G20-afspraak over de aanpak van subsidies op fossiele brandstoffen kan als specifiek voorbeeld dienen. Een dergelijk initiatief moet gebruik maken van richtsnoeren en goederenpraktijkvoorbeelden van de manier waarop schadelijke subsidies in het verleden met succes zijn afgeschaft.

Rio+20 kan proberen fondsen beschikbaar te maken voor de groene economie door aanbevelingen te doen voor het consolideren en verstevigen van bestaande financieringsstrategieën en faciliteiten of voor het waar nodig opstellen van nieuwe publiek-private financieringsprogramma’s. Ontwikkelingsorganisaties (zoals UNDP) en internationale financiële instellingen (zoals de Wereldbank en andere multilaterale ontwikkelingsbanken, de Europese investeringsbank en het Wereldmilieufonds), moeten een krachtige rol spelen en zich laten leiden door de wens groene financieringsstrategieën te ontwikkelen die aantoonbare resultaten opleveren. Particuliere banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen moeten ook hun steentje bijdragen. Deze financieringsfaciliteiten en -programma's moeten zich sterk richten op ondersteuning van de minst ontwikkelde landen en het mkb.

In ontwikkelingslanden blijft de officiële ontwikkelingshulp (Official Development Aid, ODA) een belangrijke bron van investeringen. De EU houdt zich aan haar afspraak te streven naar een toename van de ontwikkelingshulp tot 0,7% van het bruto nationaal inkomen (BNI) in 2015. De EU voorziet momenteel in ongeveer 58% van de mondiale hulp. ODA blijft beschikbaar en kan bijdragen aan de uitvoering van nationale en regionale groene economiestrategieën van partnerlanden in de context van hun nationale ontwikkelingsplannen. In deze context kunnen programma’s worden ontwikkeld zoals EU SWITCH, ter bevordering van duurzame consumptie- en productiepraktijken in Azië, als onderdeel van mondiale maatregelen op het gebied van duurzame consumptie en productie.

Rio+20 moet trainingsprogramma’s voor groene vaardigheden vaststellen op prioritaire gebieden zoals energie, landbouw, bouw, beheer van natuurlijke hulpbronnen, afval en recycling. Omdat door de overgang naar een groene economie banen zullen ontstaan en andere zullen worden vervangen, is omscholing van de bestaande beroepsbevolking nodig. Dit kan onder meer bestaan uit programma's ter bescherming van werknemersbelangen, het bieden van maatschappelijke bescherming en het formaliseren van informele arbeid, bijvoorbeeld het voortborduren op de "Just Transition"-werkzaamheden van het IAB. Opleidingsprogramma’s voor jongeren zijn ook nodig. Deze moeten de overgang van school naar werk ondersteunen met specifieke opleidingen en de opname van groene vaardigheden in nationale lesprogramma’s binnen het voortgezet onderwijs aanmoedigen.

4.4. Verbeteren van de governance

Betere en efficiëntere mondiale governance is nodig voor snellere mondiale actie in de richting van een groenere en duurzamere economie en voor het uitbannen van armoede. Dit biedt alle belanghebbenden de kans deel te nemen en bij te dragen.

Binnen de VN bestaan verschillende manieren om de governance inzake duurzame ontwikkeling te verstevigen. Een manier is het uitbreiden van de rol van de Sociaal-Economische Raad van de VN (Economic and Social Council, ECOSOC) op het gebied van duurzame ontwikkeling, waarbij de economische, maatschappelijke en milieupijlers evenveel aandacht krijgen. Een alternatieve methode bestaat eruit van de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (Commission on Sustainable Development, CSD) een meer permanente instantie te maken met uitgebreide functies. Dergelijke inspanningen moeten worden geïntensiveerd, zodat alle betrokken VN-instanties veel meer de nadruk gaan leggen op duurzame ontwikkeling. In een aantal gevallen kunnen verbeteringen worden doorgevoerd binnen bestaande mandaten.

Voortbouwend op de aanbevelingen van het Nairobi-Helsinki-proces van het UNEP, gericht op versteviging van de internationale milieugovernance, moet het UNEP worden versterkt. Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd: i) opwaarderen van het UNEP binnen het huidige mandaat; ii) versterken van het UNEP met nieuwe taken en verantwoordelijkheden; iii) creëren van een mondiale, multilaterale milieuorganisatie, bijvoorbeeld door het UNEP om te vormen tot een gespecialiseerde organisatie van de VN (zoals de IAO). De laatste optie, die de aanname van een juridisch bindend verdrag zou behelzen, is de meest veelbelovende weg vooruit waar het gaat om verbetering van de internationale milieugovernance en het boeken van vooruitgang in de richting van mondiale duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd is duidelijk dat aan alle opties voordelen en nadelen zijn verbonden, die nader moeten worden besproken

Als onderdeel van de versteviging van de internationale milieugovernance moet het werk aan regulering en versterking van het MEA-systeem worden versneld. Zonder de autonomie van verschillende MEA’s tekort te doen, kunnen hun administraties aanmerkelijk worden gestroomlijnd en overlappingen worden beperkt. Hierdoor ontstaat een beter platform voor het waarborgen van coherent en gericht politiek toezicht en leiderschap en worden gunstige omstandigheden voor groene groei uitgebreid.

Sterkere VN-capaciteitsopbouw voor het milieu is nodig. Dit moet onder meer bestaan uit het verstevigen van milieu-expertise en toename van het bewustzijn betreffende de groene economie binnen VN-landenteams ter bevordering van regulering in landenprogramma’s, het uitbreiden van het expertisebereik in regionale VN/UNEP-kantoren en het ontwikkelen van een systeembreed raamwerk voor capaciteitsopbouw voor de tenuitvoerlegging van MEA's. De capaciteit voor mondiale milieumonitoring moet ook worden uitgebreid.

Omdat bedrijven de motor vormen van de economie, moet Rio+20 de betrokkenheid van de particuliere sector versterken. Bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten een belangrijke rol spelen in de verschillende samenwerkingsverbanden en programma’s die in deze mededeling worden voorgesteld, zoals die op het gebied van water, energie, levensmiddelen, bossen en financiering.

5. Vooruit komen

Hoewel sinds de Rio de Janeiro-top in 1992 op sommige terreinen voortgang is geboekt op weg naar duurzame ontwikkeling, zien we ons nog steeds geconfronteerd met grote mondiale uitdagingen op het gebied van milieu, economie en de maatschappij. In deze mededeling worden de initiële standpunten van de Commissie uiteengezet als onderdeel van de voorbereidingen voor Rio+20.

Rio+20 biedt een belangrijke kans duurzame ontwikkeling vooruit te helpen en wereldwijd meer aandacht te geven. Intentieverklaringen zijn in dit kader echter niet afdoende; tastbare actie is nodig om van Rio+20 een belangrijke mijlpaal te maken in het faciliteren van de overgang naar de groene economie en betere governance. De EU staat open voor discussies met alle landen en spelers over hoe deze agenda verder vormgegeven kan worden in de aanloop naar Rio+20. Alle landen en spelers moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat de resultaten van Rio+20 aansluiten bij onze mondiale uitdagingen. Samen moeten we zorgen voor tastbare, effectieve maatregelen die wereldwijd een daadwerkelijke impact kunnen hebben.

Bijlage

De Europese 2020-strategie: doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven

Belangrijkste doelstellingen

(1) 75% van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 moet werk hebben;

(2) 3% van het BBP van de EU moet worden geïnvesteerd in R&D;

(3) er moet worden voldaan aan de "20/20/20" klimaat/energie-doelstellingen voor beperking van de uitstoot van broeikasgassen met 20%, uitbreiding van het aandeel hernieuwbare energie tot 20% en verbetering van de energie-efficiënte met 20% (als de omstandigheden daarnaar zijn, moet de uitstoot van broeikasgassen met 30% worden beperkt);

(4) het aandeel vroege schoolverlaters moet lager zijn dan 10% en ten minste 40% van de jongere generatie moet een hoger-onderwijsdiploma hebben;

(5) 20 miljoen mensen minder moeten het risico lopen in armoede te leven.

Vlaggenschipinitiatieven

(1) "Innovatie-unie" ter verbetering van de raamvoorwaarden en de toegang tot financiering voor onderzoek en innovatie, zodat innoverende ideeën kunnen worden omgezet in producten en diensten die leiden tot groei en banen;

(2) "Jeugd in beweging" ter verbetering van de prestaties van onderwijssystemen en om jonge mensen toegang te geven tot de arbeidsmarkt;

(3) "Een digitale agenda voor Europa" voor een snellere uitrol van supersnel internet en om huishoudens en bedrijven te laten profiteren van een digitale interne markt;

(4) "Efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa" om het gebruik van hulpbronnen los te koppelen van economische groei, ter ondersteuning van de omslag in de richting van een koolstofarme economie, voor toename van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, modernisering van onze vervoersector en het bevorderen van energie-efficiëntie;

(5) "Een industriebeleid in een tijd van globalisering" ter verbetering van het ondernemingsklimaat, met name voor het mkb, en ter ondersteuning van de ontwikkeling van een krachtige en duurzame industriële basis voor mondiale concurrentie;

(6) "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" ter modernisering van arbeidsmarkten en om mensen meer mogelijkheden te bieden door een levenslange ontwikkeling van vaardigheden met het oog op vergroting van arbeidsparticipatie en het beter afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, onder meer door arbeidsmobiliteit;

(7) "Europees platform tegen armoede" voor het waarborgen van maatschappelijke en territoriale cohesie waardoor voordelen op het gebied van groei en banen breed worden gedeeld en mensen die te maken hebben met armoede en maatschappelijke uitsluiting in staat worden gesteld op waardige wijze te leven en actief deel te nemen aan de maatschappij.

[1]               www.uncsd2012.org

[2]               http://ec.europa.eu/environment/consultations/un_2012.htm

[3]               The Economics of Ecosystems and Biodiversity for Business - "TEEB for Business"

Top