EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011DC0363
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Rio+20: towards the green economy and better governance
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere governance
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere governance
/* COM/2011/0363 definitief */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere governance /* COM/2011/0363 definitief */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET
COMITÉ VAN DE REGIO'S Rio+20: naar een groene economie en betere
governance
1.
Rio+20: een kans die de wereld niet mag missen
In juni 2012 zijn alle ogen gericht op Rio de
Janeiro. Twintig jaar na de eerste "Earth Summit" nemen staatshoofden
en regeringsleiders daar deel aan de Conferentie van de Verenigde Naties over
duurzame ontwikkeling[1]
(United Nations Conference on Sustainable Development, UNCSD of
"Rio+20"). Rio+20 borduurt voort op eerdere mondiale topontmoetingen:
de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het menselijk leefmilieu (United
Nations Conference on the Human Environment) in Stockholm in 1972, de
Conferentie inzake milieu en ontwikkeling (Conference on Environment and
Development, "Earth Summit") in Rio de Janeiro in 1992 en de
Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling (World Summit on Sustainable
Development) in Johannesburg in 2002. De conferentie is tevens een vervolg op
de VN Millenniumtop van 2000 en de vaststelling van de millennium‑ ontwikkelingsdoelstellingen
(Millenium Development Goals, MDG’s). Rio+20 biedt onze wederzijds afhankelijke
wereld een unieke kans om de politieke inspanningen op het gebied van duurzame
ontwikkeling te hernieuwen. Tijdens Rio+20 wordt de balans opgemaakt van de
voortgang die is geboekt en worden hiaten in de uitvoering en nieuwe
uitdagingen besproken. Dit gebeurt in de context van twee onderling vervlochten
thema’s: "een groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en
armoedebestrijding" en "het institutionele kader voor duurzame
ontwikkeling". Rio+20 markeert mogelijk de start van een
versnelde, ingrijpende, wereldwijde overgang naar een groene economie. Een
economie die groei genereert, banen creëert en armoede uitbant door
investeringen in en behoud van het natuurlijk kapitaal, waar het voortbestaan
van onze planeet op lange termijn van afhankelijk is. De conferentie kan
bovendien de aanzet geven tot de noodzakelijke hervorming van de internationale
governance op het gebied van duurzame ontwikkeling. De Europese Commissie is vastbesloten te
helpen Rio+20 tot een succes te maken. Als basis voor verdere dialoog met
EU-instellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en landen wereldwijd
worden in deze mededeling de initiële standpunten van de Commissie uiteengezet
ten aanzien van potentiële concrete resultaten van Rio+20. Als basis hiervoor
gelden de Europese beleidsmaatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling
en de Europese 2020-strategie. Bovendien worden de resultaten van een in
februari 2011 gestarte openbare raadpleging[2]
meegewogen.
2.
De balans opmaken vanaf 1992: hiaten in de uitvoering en nieuwe
uitdagingen
2.1.
Duurzame ontwikkeling op internationaal niveau
De afgelopen decennia zijn we getuige geweest
van een aantal positieve mondiale trends. Dit geldt vooral de stijging van het
inkomen, waarbij tussen 2000 en 2005 meer dan 120 miljoen mensen boven de
benchmark "een dollar per dag" zijn uitgestegen. Ook waar het gaat om
toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en water zijn verbeteringen waargenomen. De Conferentie van de Partijen bij het
Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations
Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) en het Verdrag inzake
biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD) van Rio 1992,
hebben het potentieel van wereldwijde actie aangetoond. Met de in 2010 in
Cancún gevoerde klimaatonderhandelingen is vooruitgang geboekt in de richting
van een nieuwe mondiale governance op het gebied van klimaatverandering en de
doelstelling om de temperatuur op aarde met niet meer dan 2°C te laten stijgen.
Ook tijdens de CBD-bijeenkomst in Nagoya in 2010 is aanzienlijke vooruitgang
geboekt. Er is bovendien sprake van een enorme toename in wetenschappelijke
informatie en van het algemeen bewustzijn op het gebied van milieukwesties, met
name klimaatverandering, en van deelname van het maatschappelijk middenveld aan
mondiale beleidsvorming, niet in het minst dankzij verbeterde
internetcommunicatie. Sommige ontwikkelingslanden zijn in de
afgelopen twintig jaar belangrijke spelers geworden op economisch en politiek
vlak. Als gevolg daarvan is een nieuw evenwicht van macht en invloed aan het
ontstaan, met nieuwe rolpatronen en de noodzaak tot acceptatie van nieuwe
verantwoordelijkheden. Ondanks de positieve ontwikkelingen blijven er
aanzienlijke hiaten in de uitvoering en uitdagingen bestaan. Deze moeten een
plaats krijgen op de agenda van Rio+20. Nog steeds leven rond de 1,4 miljard
mensen in extreme armoede (een groot deel daarvan in sub-Saharisch Afrika en
Zuid-Azië) en is een zesde van de wereldbevolking ondervoed. Een aantal van de millennium‑ontwikkelingsdoelstellingen
(MDG’s) is ernstig ontspoord. Zo geldt voor het MDG inzake sanitaire
voorzieningen dat slechts de helft van de bevolking in ontwikkelingslanden over
betere sanitaire voorzieningen beschikt. Geografisch gezien is de vooruitgang in
de richting van de MDG’s erg ongelijkmatig en lopen sommige regio’s erg achter;
en in geen enkele fragiele staat is ook maar één van de MDG’s gerealiseerd.
Pogingen om deze problemen aan te pakken zijn gehinderd door de recente
economische crisis en de stijgende voedselprijzen, waardoor het aantal mensen
dat in armoede leeft, is toegenomen. Op milieugebied is voor veel uitdagingen nog
geen oplossing gevonden en zijn de problemen nijpender geworden. De stijgende
vraag naar hulpbronnen (zoals land, water, bossen en ecosystemen) heeft geleid
tot steeds verdere uitputting en degradatie, terwijl biodiversiteitsverlies en
ontbossing zich met een verontrustende snelheid voortzetten. Ook schaarste van
materiële hulpbronnen, evenals de toegang tot deze hulpbronnen, ontwikkelen
zich tot wereldwijde problemen. De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen
blijft stijgen en wordt gevoed door veranderingen in landgebruik en een
toenemende vraag naar fossiele brandstoffen. Bestaande milieuproblemen worden
bovendien verergerd door de gevolgen van klimaatverandering (zoals
veranderingen in neerslag en stijging van de zeespiegel). Uitputting en
vervuiling van waterbronnen en het mariene milieu stellen ons voor steeds
ernstigere problemen en in 2025 heeft mogelijk een derde van de wereldbevolking
te lijden onder de gevolgen van waterschaarste. Verwoestijning en aantasting
van de bodem hebben gevolgen voor bepaalde ontwikkelingslanden wier economieën
grotendeels afhankelijk zijn van commerciële landbouw en landbouw voor
levensonderhoud. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen (zoals pesticiden en
giftig afval) blijft een risico in ontwikkelingslanden en opkomende economieën,
ondanks vooruitgang bij het toepassen van internationale verdragen. Veel van
deze milieuproblemen staan niet op zichzelf, maar zijn onderling gerelateerd en
van elkaar afhankelijk. Toekomstige economische groei zal zich het
snelst ontwikkelen in opkomende economieën en kan, mits goed beheerd, veel
mensen uit de armoede halen. Voortzetting van de huidige consumptie- en
productiepatronen in veel landen zal het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
echter doen toenemen, de aantasting van het milieu versnellen en de klimaatverandering
verergeren. De druk op en gevolgen voor het milieu nemen toe door de groei van
de bevolking (die in 2050 naar verwachting zal zijn gestegen tot ten minste 9
miljard mensen), verstedelijking en maatschappelijke veranderingen (zoals nog
eens 1,2 miljard mensen die in opkomende economieën tot de
"middenklasse" gaan behoren).
2.2.
Duurzame ontwikkeling binnen de EU
De afgelopen decennia is duurzame ontwikkeling
bevorderd door een aantal Europese beleidsmaatregelen. Zo heeft de EU, tegelijk
met de EU‑regeling voor de emissiehandel, bindende klimaatdoelstellingen
aangenomen, evenals een reeks wetgevingsinstrumenten inzake biodiversiteit,
afvalbeheer en water- en luchtkwaliteit. Dit heeft geleid tot de groei van de
eco-industrie in de EU, die nu meer dan 2,5% van het Europese bbp uitmaakt en
werk biedt aan meer dan 3,4 miljoen mensen. In 2001 is door de EU een strategie
voor duurzame ontwikkeling aangenomen (EU Sustainable Development Strategy, EU
SDS), die in 2006 is hernieuwd. Sinds het laatste EU SDS-rapport in 2009 is de
vooruitgang bij het realiseren van duurzaamheid in de EU op verschillende
manieren onderzocht, onder meer aan de hand van duurzaamheidindicatoren en het
rapport over de toestand van het milieu (State of the Environment Report)
van het Europees Milieuagentschap EEA. Uit deze publicaties blijkt dat weliswaar
vooruitgang wordt geboekt maar dat er nog steeds veel uitdagingen zijn, met
name op het gebied van duurzame groei. Een belangrijke beleidsontwikkeling was de vaststelling
van de Europese 2020-strategie in 2010. Deze strategie is erop gericht de EU
tot een koolstofarme kenniseconomie te transformeren waarin efficiënt wordt
omgesprongen met hulpbronnen en een duurzaam antwoord te vinden op de
uitdagingen waarmee de EU zich tot 2050 geconfronteerd zal zien. De strategie
tracht de rol van duurzaamheid in beleidsontwikkeling te reguleren en te
verstevigen met behulp van de elkaar versterkende prioriteiten van slimme,
duurzame and inclusieve groei, die worden gestuurd door vijf
hoofddoelstellingen en zeven vlaggenschipinitiatieven (zie bijlage). Veel van deze vlaggenschipinitiatieven zijn
van rechtstreeks belang voor deze mededeling. Zo is het vlaggenschipinitiatief
inzake een efficiënt gebruik van hulpbronnen erop gericht het gebruik van
natuurlijke hulpbronnen los te koppelen van economische groei. Het initiatief
behelst een reeks nieuwe beleidsmaatregelen, waaronder actie op het gebied van
grondstoffen, energie-efficiëntie en biodiversiteit, evenals stappenplannen
voor het koolstofvrij maken van economie, energie en transport. In het
initiatief wordt bovendien aangedrongen op een toename van het gebruik van
marktconforme instrumenten, het uitfaseren van subsidies die schadelijk zijn
voor het milieu en het "groener" maken van belastingsystemen. De voortgang op het gebied van het efficiënter
gebruik van hulpbronnen en de overige doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven
wordt bewaakt binnen het governancekader van de Europese 2020-strategie en het
"Europees semester". De input van sectorraden, de nationale
hervormingsprogramma’s van de lidstaten, de standpunten van de Commissie en de
conclusies van de Europese Raad worden hierin bijeen gebracht. Dit resulteert
in een krachtiger mechanisme voor betere integratie en beleidscoherentie ten
gunste van het milieu en duurzame ontwikkeling. Ter beoordeling van de voortgang bij de
tenuitvoerlegging van de EU‑SDS gaat de Europese Commissie, bij monde van
het Europese bureau voor de statistiek Eurostat, het Europese Milieuagentschap
EEA en anderen, door met het aanbieden van statistische informatie en
indicatoren voor het meten van en rapporteren over duurzaamheid, ook in de
context van de Europese 2020-strategie. Rio+20 is beslissend voor duurzame
ontwikkeling, zowel binnen de EU als wereldwijd. De resultaten ervan zullen de
basis vormen voor de Europese strategie en maatregelen ten aanzien van duurzame
ontwikkeling en in het bijzonder bijdragen aan het verder vormgeven van de Europese
2020-strategie als een effectief hulpmiddel voor het leveren van resultaten op
het gebied van duurzame ontwikkeling.
3.
Naar een groene economie en betere governance
3.1.
De overgang mogelijk maken
Twintig jaar na de wereldtop in Rio ziet de
wereld zich nog steeds geconfronteerd met twee belangrijke en onderling
verbonden uitdagingen: het tegemoetkomen aan de roep om betere
leefomstandigheden voor een wereldbevolking die in 2050 met meer dan een derde
zal zijn toegenomen en het behandelen van milieuproblemen die, indien ze niet
worden opgelost, de mate waarin de wereld aan deze roep om betere
omstandigheden tegemoet kan komen, ondermijnen. De reactie op deze uitdagingen ligt niet in
het vertragen van de groei, maar eerder in het bevorderen van de juiste
soort groei. Er zijn dwingende redenen om het conventionele model van
economische vooruitgang fundamenteel te herzien: werken in de marge van een
economisch systeem dat inefficiënt gebruik van natuurlijk kapitaal en
natuurlijke hulpbronnen stimuleert, volstaat niet als het erom gaat verandering
teweeg te brengen. Wat nodig is, is een economie die garant staat voor groei en
ontwikkeling, maar die tegelijkertijd het menselijk welbevinden verbetert, in
fatsoenlijke banen voorziet, ongelijkheid terugdringt, armoede bestrijdt en het
natuurlijk kapitaal waarvan we allemaal afhankelijk zijn, behoudt. Een
dergelijke economie, een groene economie, voorziet in een effectieve manier om
duurzame ontwikkeling te bevorderen, armoede uit te bannen, nieuwe uitdagingen
aan te gaan en bestaande hiaten in de uitvoering te dichten. De overgang naar een groene economie vereist het
behoud van en investeringen in de zo belangrijke natuurlijke hulpbronnen. Dit
is van essentieel belang voor elke economie, maar geldt in het bijzonder voor ontwikkelingslanden,
die de kans krijgen hun economieën te doen groeien door te bouwen op het
duurzame beheer van hun natuurlijk kapitaal. Het betekent ook het gebruik van
koolstofarme en hulpbronefficiënte oplossingen en het intensiever stimuleren
van duurzame consumptie- en productiepatronen. Hiervoor moeten de juiste
regelgevingskaders worden vastgesteld, krachtige incentives worden gecreëerd
voor markten en innovatie, financiële middelen worden benut en ondernemerschap
en een bredere betrokkenheid van de particuliere sector worden bevorderd. Het
vereist ook een grondige beoordeling van natuurlijk kapitaal en, meer in het
algemeen, herziening van de manier waarop we groei en vooruitgang meten. In een groene economie kunnen veel uitdagingen
worden getransformeerd tot economische kansen, waarbij niet alleen negatieve
milieutrends worden omgebogen maar ook wordt gestuurd op toekomstige groei en
nieuwe banen. Zo leert de ervaring dat marktgebaseerde methoden, zoals de
handel in emissierechten, niet alleen kosteneffectieve hulpmiddelen zijn bij
het aanpakken van de milieuproblematiek, maar ook een bron zijn voor
investeringen. De groene economie biedt mogelijkheden voor alle
landen, ongeacht hun ontwikkelingsniveau en de structuur van hun economie.
Investeringen in een groene economie kunnen in veel gevallen leiden tot
kortetermijnoplossingen die aan beide kanten voordelen bieden; andere situaties
vereisen een middellangetermijn perspectief. De overgangskosten moeten worden
aangepakt, onder meer door beleid ten gunste van de armen (pro-poor beleid). Er
bestaat geen voor alle situaties bruikbaar standaardmodel, maar er is wel
sprake van gemeenschappelijke uitdagingen en oplossingen. Landen hebben dan ook
baat bij het uitwisselen van ervaringen en een betere internationale
samenwerking. Tegelijkertijd begint de ontwikkeling van een
groene economie niet bij nul. Er bestaan al een aantal strategieën waarop
landen kunnen voortbouwen, bijvoorbeeld op het gebied van klimaatverandering,
biodiversiteit, duurzame consumptie en productie, onderzoek en innovatie. Al
deze strategieën kunnen een groene economie helpen realiseren. Toekomstige
nationale en internationale strategieën voor een groene economie moeten
voortborduren op de bestaande strategieën en die versterken, zoals dat het
geval is met de Europa 2020-strategie en recentelijk in het stappenplan naar
een competitieve koolstofarme economie in 2050. Internationale organisaties, waaronder het
Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme,
UNEP) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),
ontwikkelen strategieën die gericht zijn op een groene economie en groene
groei. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) ontwikkelt programma’s voor
groene, fatsoenlijke banen. Ook de G8 en G20 zijn steeds meer betrokken bij het
ontwikkelen van de groene economie. In Cancún zijn de UNFCCC-partijen het
erover eens geworden dat alle landen koolstofarme ontwikkelingsstrategieën
moeten uitwerken die passen in een duurzame ontwikkeling. Uit bovenstaande initiatieven volgt dat actief
moet worden gewerkt aan drie onderling verband houdende beleidsdimensies om de
overgang naar een groene economie te realiseren: (1) Investeren in duurzaam beheer van
belangrijke hulpbronnen en natuurlijk kapitaal ("wat") (2) Creëren van de juiste marktomstandigheden
en regelgevingen ("hoe") (3) Verbeteren van de governance en de
betrokkenheid van de particuliere sector ("wie"). In de volgende punten worden deze drie
dimensies nader geanalyseerd als een raamwerk voor doelgerichte maatregelen en
investeringen.
3.2.
Investeren in duurzaam beheer van belangrijke
hulpbronnen en natuurlijk kapitaal
Hulpbronnen als water, energie, land en
bossen, evenals materialen, vormen de basis van elke economie en in het
bijzonder van de groene economie. Wereldwijd zijn veel mensen van deze bronnen
afhankelijk om in hun levensonderhoud te voorzien. Dit is met name het geval in
ontwikkelingslanden, waar het gebrek aan toegang tot kwalitatieve hulpbronnen
en onvoldoende kennis over het duurzame beheer daarvan belangrijke
onderliggende oorzaken zijn van armoede. Er zijn veel sprekende voorbeelden te
geven van hoe toegang tot duurzaam beheerde hulpbronnen mensen uit de armoede
kan halen. De bronnen die hieronder worden besproken, kunnen dus de
belangrijkste groeimarkten worden in de groene economie en, met name in
ontwikkelingslanden, de basis vormen voor toekomstige economische ontwikkeling,
het scheppen van banen en het uitbannen van armoede. Water is
een van de meest waardevolle hulpbronnen. Het is niet alleen van fundamenteel
belang voor leven en gezondheid, maar ook voor de groei van veel economische
sectoren, zoals landbouw, fabricage en energieproductie. Duurzaam beheer van
water is van cruciaal belang als het gaat om het uitbannen van armoede, omdat
het leven van arme mensen nauw verbonden is met de toegang tot water en de
veelvoudige gebruiksvormen en functies ervan. Water is ook belangrijk voor
regionale relaties, vrede en veiligheid. Het is duidelijk dat beleidsmaatregelen moeten
zijn gericht op het verbeteren van de toegang tot water en op de kwaliteit en
gebruiksefficiëntie ervan. Toegang tot energiediensten is
een fundamentele vereiste voor sociale en economische ontwikkeling. Toegang tot
energie is bovendien belangrijk voor het uitbannen van armoede. In
ontwikkelingslanden ontberen momenteel meer dan 1,4 miljard mensen toegang tot
elektriciteit; 2,7 miljard mensen zijn voor het koken afhankelijk van het
traditionele gebruik van biomassa. Veel regio’s in de derde wereld hebben een
enorm potentieel voor hernieuwbare energie, in het
bijzonder waar uitbreidingen van het elektriciteitsnet economisch niet relevant
zijn. De ontwikkeling van hernieuwbare energie moet gepaard gaan met
maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en ter
beperking van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Mariene hulpbronnen vormen een bron van voedsel en economische welvaart. De visserijsector
is essentieel voor de economische ontwikkeling en het levensonderhoud van
miljoenen mensen wereldwijd, met name in ontwikkelingslanden. Oceanen
en zeeën vormen een essentieel onderdeel van het ecosysteem van
de aarde en spelen een centrale rol bij het afremmen van klimaatverandering.
Koraalriffen en mangrovebossen zijn niet alleen opslagplaatsen van koolstof en
een bron van biodiversiteit; ze beschermen kustgebieden tegen overstromingen en
verkleinen daardoor de kans op rampen. Mariene omgevingen worden echter op
verschillende manieren bedreigd: de uitputting van visbestanden, verlies van
biodiversiteit, zeeafval en verontreiniging, waaronder verzuring. Veel
problemen zijn grensoverschrijdend en moeten op internationaal niveau worden
aangepakt. Een belangrijke uitdaging voor de landbouw
is het in 2050 kunnen voeden van 9 miljard mensen, zonder verdere aantasting
en verontreiniging van de bodem. Duurzaam gebruik van land en landbouw wordt
een hoeksteen van de groene economie. Huidige productiemethoden gebruiken ruim
70% van ’s werelds zoetwatervoorraden en dragen voor meer dan 13% bij aan de
uitstoot van broeikasgassen. Duurzame landbouw kan de oogst substantieel doen
toenemen, met name voor kleine landbouwbedrijven. Hoewel er veel duurzame technieken
voor bodembeheer beschikbaar zijn, is het niet voldoende alleen hierin te
investeren. Aantasting van de bodem houdt rechtstreeks verband met landbouw en
heeft directe gevolgen voor zo’n 1,5 miljard mensen, waaronder 42% van de armen
van de wereld. Het is een mondiaal probleem dat zich niet beperkt tot aride en
semi-aride gebieden. Een en ander vereist dan ook een mondiale oplossing. Goede
governance is essentieel bij de aanpak van deze problemen, met respect voor
landrechten en eigendom, waaronder die van gemeenschappen en inheemse volkeren.
Al deze aspecten moeten aan bod komen om een duurzame voedselvoorziening te
waarborgen. Bossen vormen de
basis voor het levensonderhoud van miljoenen mensen, waarvan er veel in de
tropen wonen en tot de armere lagen van de bevolking behoren. Bossen
vormen bovendien een cruciaal onderdeel van het ecosysteem van de aarde doordat
ze voorzien in functies als de bescherming van grond, water en
biodiversiteit. Wereldwijd is het niveau van ontbossing echter nog altijd
alarmerend hoog, wat aanzienlijke gevolgen heeft voor de mondiale
klimaatverandering en biodiversiteit. Uitstoot door ontbossing van tropische
wouden en aantasting van bossen en veen vormen momenteel naar schatting 15% van
de CO2-uitstoot wereldwijd. Bossen worden in een groene
economie waarschijnlijk steeds belangrijker als bronnen van nieuwe materialen,
zoals biokunststoffen, en in strategieën voor hernieuwbare energie. In deze
context is behoud en duurzaam beheer van bossen van cruciaal belang. Duurzaam landgebruik, landbouw, bossen, water
en de oceanen steunen op ecosystemen en biodiversiteit, die de
veerkracht en gezondheid van het milieu op lange termijn bepalen. Mensen zijn
zich in toenemende mate bewust van de voordelen van ecosysteemdiensten voor
bedrijven en de gemeenschap in het algemeen[3]
en van het potentieel van investeringen in natuurlijk kapitaal voor de groene
economie. Afval kan een waardevolle hulpbron zijn, maar
levert, als het niet op de juiste wijze wordt beheerd, milieu- en
gezondheidsrisico’s op. Goed afvalbeheer beperkt de gevolgen voor
het milieu, zoals de uitstoot van broeikasgassen, tot een minimum, bevordert
efficiënt gebruik van hulpbronnen en voorziet in een nieuwe bron van
hergebruikte materialen. Het economisch potentieel van afvalbeheer neemt in
veel wereldregio’s toe en voorziet daarmee in belangrijke kansen voor het
bedrijfsleven en mogelijkheden voor het scheppen van banen. Het is van
essentieel belang ervoor te zorgen dat dit fatsoenlijke banen zijn, met name
waar het gaat om arbeidsomstandigheden. Naarmate ontwikkelingslanden economisch
groeien, neemt de behoefte aan beter afvalbeheer toe, evenals de economische
mogelijkheden daarvoor. Gevaarlijk afval en chemicaliën blijven ook een
aandachtsgebied, zowel op nationaal niveau als wereldwijd. De overgang naar een wereldwijde groene
economie vereist op deze terreinen gerichte krachtige, mondiale
beleidsmaatregelen en Rio+20 moet een platform bieden om dit te helpen
bereiken.
3.3.
Creëren van de juiste marktomstandigheden en
regelgevingen
Er moeten verschillende marktomstandigheden en
regelgevingen worden gecreëerd om groei op de bovenstaande terreinen mogelijk
te maken en te sturen. Dergelijke faciliterende voorwaarden spelen niet alleen
een centrale rol bij het bevorderen van milieudoelstellingen, maar ook bij het
waarborgen van voorspelbaarheid en gelijke spelregels voor bedrijven. Tevens voorzien
ze in een degelijke basis voor investeringen en het faciliteren van
eco-innovatie door nieuwe technologieën en nieuwe werkmethoden. Regelgevingsinstrumenten gaan een belangrijke rol spelen in het groener maken van de economie,
zowel op nationaal als op internationaal niveau. Regelgevingsinstrumenten
moeten worden gecombineerd met markconforme instrumenten (zoals
belastingen, verhandelbare rechten en milieusubsidies), wat flexibele en
rendabele hulpmiddelen zijn die kunnen bijdragen aan het realiseren van
gecombineerde economische, sociale en milieudoelstellingen. Fiscale
hervormingen waarmee de belastingdruk wordt verlegd van arbeid naar de gevolgen
voor het milieu en naar energie, kunnen gunstig uitpakken voor arbeid én het
milieu. Systemen voor handel onder een absoluut emissieniveau, zoals de EU‑regeling
voor de emissiehandel, zijn bewezen effectieve marktinstrumenten. Andere
effectieve programma’s zijn onder meer fiscale incentives voor het mkb, waterheffingen,
ecobelastingen en feed-in-tarieven. In sommige landen wordt al betaald voor
ecosysteemdiensten en deze spelen ook een rol in de doorlopende
onderhandelingen over de reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van
ontbossing en aantasting van bossen (REDD-programma). Subsidies die schadelijk zijn voor het
milieu vormen een belangrijk obstakel voor een
groenere economie. Ze houden niet-duurzame praktijken in stand en onttrekken
financiële middelen aan benodigde groene investeringen. De bereidheid neemt toe
om deze subsidies aan te pakken. In 2009 hebben de G20 afspraken gemaakt over
het rationaliseren en uitfaseren van inefficiënte subsidies op fossiele
brandstoffen, die uitnodigen tot verspillingen. Deze afspraken worden in 2011
opnieuw besproken. In 2010 maakten de partijen bij het Verdrag inzake
biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity) de afspraak dat
subsidies die schadelijk zijn voor de biodiversiteit in 2020 zullen zijn
uitgebannen, uitgefaseerd of hervormd. Voor de overgang naar een mondiale groene
economie moeten op grote schaal financiële middelen worden ingezet.
Dit vereist actie van alle landen, internationale organisaties en
banken. UNEP schat de schaal van benodigde wereldwijde investeringen in de
periode tot 2050 op ongeveer 2% van het mondiale bbp per jaar. Dit vereist een
radicale verschuiving in financieringsmethoden, waardoor landen gebruik kunnen
maken van innovatieve publieke en particuliere oplossingen. Vertrouwen op
publieke gelden alleen is niet voldoende; sterker nog, publieke financiering
moet veel grotere particuliere investeringen uitlokken en benutten. Incentives
moeten worden ingezet voor het aanmoedigen van particuliere groene
investeringen en er kan op veel grotere schaal gebruik worden gemaakt van
manieren om kapitaal, verzekerings- en pensioenfondsen beschikbaar te maken
voor duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd spelen de nationale publieke sector
en de internationale publieke financiering een belangrijke rol bij het
vastleggen van voorwaarden die moeten bijdragen aan het beperken van de risico’s
voor particuliere investeerders en eerlijke en rechtvaardige
investeringsmethoden moeten waarborgen. Daarnaast is toegang tot financiering
en risicodragend kapitaal, gekoppeld aan een gunstig regelgevingsmilieu, van
cruciaal belang voor het stimuleren van eco-innovatie,
milieutechnologieën en groene MKB-bedrijven. Zonder de benodigde vaardigheden en
kennis is een overgang naar een groene economie onmogelijk.
Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat nieuwe banen
"fatsoenlijke banen" zijn, die onder meer garanties bieden ten
aanzien van rechten op het werk, maatschappelijke bescherming en de
maatschappelijke dialoog. Economische beleidsmaatregelen moeten vergezeld gaan
van beleidsmaatregelen ten aanzien van arbeid om werknemers te voorzien van
nieuwe vaardigheden en bij te dragen aan het creëren van nieuwe banen. Van de
wereldwijd naar schatting 211 miljoen werklozen in 2009 was bijna 40 procent
tussen 15 en 24 jaar oud; een reeks maatregelen moet worden getroffen om kansen
te creëren voor de jeugd. Daarnaast kunnen veel van de obstakels die de
overgang naar een groene economie en een duurzame toekomst in de weg staan,
uitsluitend worden weggenomen door meer samenwerking op het gebied van
wetenschap en onderzoek. Duurzame vraag- en aanbodpatronen op internationaal
niveau kunnen worden ondersteund door een verbetering van de onderlinge
verwevenheid tussen handel en duurzame ontwikkeling. Dit omvat onder
meer het handhaven van een open en niet-discriminatoir multilateraal
handelsstelsel. Daarnaast moet worden gewaarborgd dat het geen enkel land wordt
verhinderd stimuleringsmaatregelen te nemen op het gebied van duurzame
ontwikkeling, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet leiden tot
willekeurige of ontoelaatbare discriminatie. Onderlinge verwevenheid kan ook
worden bevorderd door beperking of afschaffing van tarifaire en non-tarifaire
belemmeringen voor de milieu-industrie en voor milieuvriendelijke of
fairtrade-producten. Naarmate duurzaamheidsverzekeringsregelingen en
programma’s voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap zich verder
uitbreiden, kan ontwikkeling van internationale richtsnoeren en standaarden,
certificeringsregelingen en -labels bovendien voordelen opleveren voor de
economie, het milieu en de maatschappij. Internationale maatregelen ter
bestrijding van illegale handel in goederen die uit milieuoogpunt gevoelig zijn
(zoals wilde flora en fauna, gevaarlijke stoffen en natuurlijke hulpbronnen)
moeten worden aangescherpt. Een goed voorbeeld van wat mogelijk is, zijn de
vrijwillige partnerschapsovereenkomsten waarover de EU onderhandelt in de
context van het initiatief inzake wetshandhaving, governance en handel in de
bosbouw (Forest Law Enforcement Governance and Trade, FLEGT). Opname van
duurzaamheidsbepalingen in multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten
wordt ook gestimuleerd. Voor de voortgang te kunnen waarborgen
en meten zijn vergelijkbare meetmethoden en indicatoren nodig. Een
aantal organisaties, zoals de OESO, hebben aan verschillende indicatorvormen
gewerkt waaruit de stand van zaken kan worden afgelezen met betrekking tot het
milieu en natuurlijke middelen, welzijn en de kwaliteit van leven. Deze
indicatoren moeten worden gebruikt naast het bruto binnenlands product (bbp).
Tot nog toe worden echter slechts een paar van deze indicatoren algemeen
gebruikt voor het communiceren van beleidsbehoeften, zoals CO2-intensiteit
en de menselijke ontwikkelingsindex. Agenda 21 heeft de overheden al verzocht
indicatoren voor duurzame ontwikkeling en systemen voor milieurapportage te ontwikkelen.
De vorderingen zijn echter traag en ongelijkmatig. Rio+20 moet de transparantie
van nationale rapportage bevorderen en er moet overeenstemming worden bereikt
ten aanzien van het gebruik van milieuboekhouding en betrouwbare indicatoren op
nationaal en mondiaal niveau om naast het bbp de mate van voortgang in bredere
zin te meten.
3.4.
Verbeteren van de governance en de betrokkenheid
van de particuliere sector
Governancestructuren zijn van cruciaal belang
bij het realiseren van duurzame ontwikkeling, het groener maken van onze
economieën en het uitbannen van armoede. Algemeen wordt echter erkend dat de huidige
governancestructuren drastisch moeten worden hervormd. Er moet worden gewerkt
aan vier brede hervormingssporen. De governance inzake duurzame ontwikkeling
moet worden verstevigd en gereguleerd binnen het VN-systeem, onder meer
door een betere coherentie en beleidsintegratie van activiteiten in het kader
van de economische, maatschappelijke en milieupijlers. Binnen de VN wordt
gewerkt aan onder meer de verbetering van samenwerkingsmechanismen tussen
agentschappen en onderdelen van het "Eén VN"-initiatief, dat gericht
is op het bevorderen van coherentie binnen geheel de VN op de terreinen
ontwikkeling, humanitaire ondersteuning en milieu. Algemene vraagstukken, zoals
klimaatverandering, dienen bovendien verder te worden gereguleerd. Dergelijke
processen moeten worden verstevigd. Hoewel het versterken van de internationale
governance voor duurzame ontwikkeling van cruciaal belang is, is ook aandacht
nodig voor regionale, nationale en lokale structuren. Vergeleken met mondiale economische structuren
is de internationale milieugovernance zwak. Dit is te wijten aan
institutionele fragmentatie, het ontbreken van aansprakelijkheid voor de
uitvoering van overeengekomen beleidsmaatregelen, het ontbreken van een
krachtige en gezaghebbende stem binnen het mondiale governancesysteem en het
ontbreken van personele en financiële middelen. Daarnaast zijn de nieuwe rollen
en verantwoordelijkheden van opkomende economieën niet afdoende gedefinieerd.
De afgelopen tien jaar zijn pogingen gedaan tot verbetering van de
internationale milieugovernance, recentelijk door een adviesgroep op hoog
niveau onder auspiciën van het UNEP (Nairobi-Helsinki-proces), maar het is tot
nog toe moeilijk gebleken aantoonbaar vooruitgang te boeken. Door een aantal instellingen wordt gewerkt aan
internationale economische en maatschappelijke governance. Een
belangrijke rol in mondiale economische beleidsmaatregelen is weggelegd voor de
internationale financiële instellingen (zoals de Wereldbankgroep en het
Internationaal Monetair Fonds) en regionale ontwikkelingsbanken (zoals de
Aziatische Ontwikkelingsbank, de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, de
Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
en de Europese Investeringsbank). De rol van de Wereldhandelsorganisatie in het
reguleren van de wereldhandel is essentieel. Verder spelen instellingen als de
Internationale Arbeidsorganisatie en andere VN-instanties een rol in het verwoorden
van arbeidsgerelateerde en maatschappelijke kwesties. Elk van deze instellingen
moet bijdragen aan het groener maken van de wereldeconomie. Agenda 21 en het Implementatieplan van
Johannesburg onderstrepen de belangrijke rol van niet-overheidsactoren
(de "Major Groups"), die onder meer bestaan uit inheemse volkeren,
vrouwen, jongeren, arbeiders, agrariërs, lokale overheden, de wetenschappelijke
gemeenschap, het bedrijfsleven en de industrie en ngo’s. Hun rol en invloed
zijn echter beperkt en moeten worden versterkt. Vooral een grotere deelname
van het bedrijfsleven is essentieel. In een aantal gevallen zetten
bedrijven zich al in voor het groener maken van hun activiteiten, zoals in de
voedingsmiddelenindustrie en de chemische industrie. Deze inzet moet worden
uitgebreid door meer dynamische publiek-private samenwerking, nieuwe zakelijke
netwerken en allianties en door financieringsmogelijkheden voor een snellere
ontwikkeling van groene bedrijven en innovatie.
4.
Voorgestelde actielijnen voor Rio+20
4.1.
Een raamwerk voor het leveren van resultaten
Om duurzame ontwikkeling een nieuwe impuls te
geven, moet Rio+20 een gezamenlijk visie creëren op verandering. Een visie die
wordt ondersteund door een besluitvormingskader voor specifieke actie. De belangrijkste
"ingrediënten" van een algemeen resultaat kunnen als volgt worden
geschetst: 1.
Een brede politieke "oproep" met een
gedeelde, ambitieuze visie en doelstellingen. 2.
Een geheel aan specifieke acties op internationaal,
regionaal en nationaal niveau, in kaart gebracht als een "Stappenplan voor
een groene economie". 3.
Een "werkset" van beleidsmethoden en
voorbeelden van beste praktijken die kan worden gebruikt voor het realiseren
van overeengekomen doelstellingen. 4.
Een mechanisme ter bevordering en monitoring van de
algemene voortgang. Een Stappenplan voor een groene economie
garandeert dat ook na Rio+20 een blijvende inspanning wordt geleverd, zodat de
overeengekomen visie en doelstellingen op systematische wijze worden opgevolgd.
Internationale, regionale en nationale acties, inclusief mijlpalen, indicatoren
en doelstellingen, kunnen zo in kaart worden gebracht, evenals mechanismen ter
bewaking van de algemene voortgang. Een Stappenplan naar een groene economie kan
alle landen helpen de voortgang in de richting van de groene economie te
versnellen, voortbordurend op bestaande initiatieven en met respect voor
nationale verschillen. Het is van essentieel belang dat strategieën worden
vastgesteld voor het groener maken van de economie als onderdeel van de algemene
maatregelen ten aanzien van het economisch en ontwikkelingsbeleid en de plannen
dienaangaande van landen. Dergelijke strategieën, die een
"bottom-up-ontwerp" vereisen, moeten doelstellingen en tijdslijnen
bevatten voor actie op nationaal en, indien van toepassing, regionaal niveau.
Acties moeten voortborduren op bestaande inspanningen en kunnen worden
opgenomen in nationale economische en ontwikkelingsstrategieën. Hierbij worden
ook koolstofarme strategieën en duurzame consumptie- en productieplannen
samengebracht. Waar nodig kunnen donorlanden en internationale organisaties
steun verlenen, conform nationale ontwikkelingsstrategieën. Bij het ontwikkelen
van specifieke acties zouden landen gebruik moeten kunnen maken van een
"werkset" van beste beleidsmethoden. Nationale inspanningen alleen volstaan echter
niet als het erom gaat de wereldeconomie groener te maken. Aangezien veel
uitdagingen een wereldwijd en regionaal antwoord vereisen, moet het Stappenplan
voor een groene economie ook acties bevatten op mondiaal en regionaal niveau. Voor het kunnen monitoren van voortgang in de
richting van een groene economie, is het identificeren en ontwikkelen van
kernindicatoren en een wereldwijd overeengekomen systeem voor milieu- en
maatschappelijke boekhouding als aanvulling op de bestaande economische
boekhouding essentieel. Dit zou een voortzetting zijn van bestaande
initiatieven, zoals het internationale systeem voor geïntegreerde milieueconomische
boekhouding (ESEA), het UNDP (menselijke ontwikkelingsindex) en de OESO (meten
van de vooruitgang van maatschappijen). Het geplande Europese regelgevingskader
voor milieurekeningen kan ook als voorbeeld dienen. Voortbordurend op de in punt 3 genoemde
beleidsdimensies ("wat", "hoe" en "wie") wordt in
de volgende punten een voorstel gedaan voor een eerste reeks specifieke acties,
die deel kunnen uitmaken van het Stappenplan naar een groene economie.
4.2.
Actie op het gebied van hulpbronnen, materialen en
natuurlijk kapitaal
Rio+20 moet de afspraak over het bevorderen van
duurzaam water hernieuwen. Dit kan worden gerealiseerd door het aangaan van internationale
samenwerkingsverbanden op het gebied van water. Het EU-waterinitiatief,
dat heeft bijgedragen aan beter waterbeheer en betere watergovernance, kan
hiervoor als uitgangspunt dienen en verder worden uitgebreid. Meer nadruk moet
daarbij worden gelegd op economische aspecten en grotere betrokkenheid van het
bedrijfsleven. Internationaal stroomgebiedbeheer moet ook aan bod komen, in het
bijzonder binnen grensoverschrijdende commissies. Samenwerkingsverbanden kunnen ook worden
geïnitieerd ten behoeve van uitbreiding van de toegang tot energie,
energiezekerheid en het bevorderen van hernieuwbare energie en
energie-efficiëntie. Deze kunnen voortborduren op bestaande afspraken,
zoals het energiepartnership EU-Afrika (EU-Africa Energy Partnership, AEEP), de
Europese regionale investeringsfaciliteiten, het infrastructuurtrustfonds
EU-Afrika, de ACS-EU Energiefaciliteit en het Wereldfonds voor
energie-efficiency en hernieuwbare energie (Global Energy Efficiency and
Renewable Energy Fund, GEEREF), waarvan de ervaringen met het inzetten van
particuliere investeringen voor dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen worden
benut. Om de bescherming van het mariene milieu
en de oceanen te verbeteren, kunnen de staten die dat nog niet
hebben gedaan, worden aangemoedigd het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties
(UN Convention on the Law of the Sea, UNCLOS) te ratificeren. Er is behoefte
aan nieuwe initiatieven ter bescherming en behoud van gebieden buiten de
nationale jurisdictie (de "open zee en de zeebodem"), bijvoorbeeld
middels een uitvoeringsovereenkomst onder UNCLOS. Ter conservering van de
mariene biodiversiteit in deze gebieden moeten in een overeenkomst universele
mariene beschermingsgebieden worden vastgesteld. Een dergelijke overeenkomst
moet voorzien in de toegang tot eerlijke en rechtvaardige verdeling van
voordelen van het gebruik van genetische en andere hulpbronnen. Bovendien
moeten hierin bewakings- en handhavingsmechanismen worden vastgelegd.
Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de ontwikkeling van een wereldwijd
actieprogramma ter bestrijding van marien afval en mariene verontreiniging. Activiteiten ter bevordering van duurzame
landbouw, landgebruik en voedselzekerheid moeten worden geïnitieerd.
Deze moeten onder meer bestaan uit een versterking van bestaande initiatieven
op het gebied van duurzame landbouw, voortbordurend op multilaterale
maatregelen (zoals de FAO), regionale activiteiten (zoals die betreffende organische
landbouw) en zakelijke initiatieven. Daarnaast kunnen internationale
samenwerkingsverbanden op het gebied van levensmiddelen worden
aangegaan gericht op een meer duurzame consumptie en productie van
levensmiddelen. Gezien het feit dat landbouw afhankelijk is van de kwaliteit
van de bodem, moeten werkzaamheden ter verbetering van bodemkwaliteit en ter
bestrijding van verwoestijning worden uitgebreid. Een mondiale economische
beoordeling van de kosten en baten van het verbeteren van de bodemkwaliteit zou
hiervan deel kunnen uitmaken. Initiatieven kunnen verder zijn gericht op
voortzetting van het "Global Soil Partnership" (mondiaal
samenwerkingsverband inzake bodemkwaliteit en bodembeheer), evenals op het
uitvoeren van diensten voor een wereldwijde monitoring van landgebruik in het
kader van het wereldwijde aardobservatiesysteem "Global Earth Observation
System of Systems" (GEOSS). Samenwerkingsverbanden met overheden, het maatschappelijk
middenveld en de particuliere sector kunnen ook bijdragen aan de bevordering
van duurzaam bosbeheer en de bestrijding van ontbossing.
Dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen voortborduren op de succesvolle
FLEGT-methode (Forest Law Enforcement Governance and Trade; wetshandhaving,
governance en handel in de bosbouw) en op de eerste ervaringen van REDD+. De tijd is rijp voor een krachtiger en
coherent internationaal regime inzake chemicaliën en gevaarlijke stoffen
en Rio+20 kan een proces initiëren om dit te realiseren. Een dergelijk regime kan
voortborduren op eerdere afspraken, zoals de strategische aanpak voor het
beheer van chemische stoffen (Strategic Approach to International Chemicals
Management, SAICM) en op ervaringen die zijn opgedaan met het EU-beleid inzake
beheer van chemische stoffen. Een regime, mogelijk in de vorm van een
raamverdrag, moet zijn gebaseerd op de doelstelling van Johannesburg, namelijk
dat in 2020 het gebruik en de productie van chemische stoffen geen
aanmerkelijke negatieve gevolgen meer mogen hebben voor de volksgezondheid en
het milieu. Het regime moet rekening houden met de "Global Chemicals
Outlook" (mondiale verkenning inzake chemische stoffen) die momenteel
wordt uitgevoerd door het UNEP en met huidige werkzaamheden op het gebied van
financieringsopties ter ondersteuning van ontwikkelingslanden om te voldoen aan
de uitdagingen van een globaliserende chemische en afvalindustrie. Het regime
moet criteria omvatten voor het identificeren van chemische stoffen en stoffen
waarover op mondiaal niveau onzekerheid bestaat, evenals een raamwerk voor de
beoordeling van stoffen. Al deze uitdagingen vereisen een ongekende
mate van wetenschappelijke en technologische samenwerking op
mondiaal niveau en een mechanisme moet in werking worden gezet voor mondiale
samenwerking op het gebied van wetenschap en onderzoek ten aanzien van
maatschappelijke uitdagingen van algemeen belang (zoals schaarse hulpbronnen,
klimaatverandering, oceanen).
4.3.
Voorzien in economische instrumenten en
financieringsmogelijkheden en investeren in menselijk kapitaal
Landen, in het bijzonder geïndustrialiseerde
landen en opkomende economieën, moeten door Rio+20 worden aangemoedigd
nationale en regionale regelingen voor de handel in koolstofemissies
te ontwikkelen. Deze moeten zijn gericht op uitstootbeperking tegen zo laag
mogelijke kosten en kunnen als bouwstenen dienen voor een toekomstige
internationale koolstofmarkt. Dergelijke instrumenten kunnen ook een
belangrijke rol spelen bij het genereren van innovatieve
financieringsmogelijkheden. Daarnaast moet Rio+20 een gecoördineerd geheel aan landenmaatregelen opstarten voor het
identificeren en uitfaseren van subsidies die schadelijk zijn voor het
milieu. Deze moeten vergezeld gaan van doelstellingen en deadlines.
De G20-afspraak over de aanpak van subsidies op fossiele brandstoffen kan als specifiek
voorbeeld dienen. Een dergelijk initiatief moet gebruik maken van richtsnoeren
en goederenpraktijkvoorbeelden van de manier waarop schadelijke subsidies in
het verleden met succes zijn afgeschaft. Rio+20 kan proberen fondsen beschikbaar te
maken voor de groene economie door aanbevelingen te doen voor het consolideren
en verstevigen van bestaande financieringsstrategieën en faciliteiten
of voor het waar nodig opstellen van nieuwe publiek-private
financieringsprogramma’s. Ontwikkelingsorganisaties (zoals UNDP) en
internationale financiële instellingen (zoals de Wereldbank en andere
multilaterale ontwikkelingsbanken, de Europese investeringsbank en het
Wereldmilieufonds), moeten een krachtige rol spelen en zich laten leiden door
de wens groene financieringsstrategieën te ontwikkelen die aantoonbare
resultaten opleveren. Particuliere banken, verzekeringsmaatschappijen en
pensioenfondsen moeten ook hun steentje bijdragen. Deze
financieringsfaciliteiten en -programma's moeten zich sterk richten op ondersteuning
van de minst ontwikkelde landen en het mkb. In ontwikkelingslanden blijft de officiële ontwikkelingshulp (Official
Development Aid, ODA) een belangrijke bron van investeringen. De EU houdt zich
aan haar afspraak te streven naar een toename van de ontwikkelingshulp tot 0,7%
van het bruto nationaal inkomen (BNI) in 2015. De EU voorziet momenteel in
ongeveer 58% van de mondiale hulp. ODA blijft beschikbaar en kan bijdragen aan
de uitvoering van nationale en regionale groene economiestrategieën van partnerlanden
in de context van hun nationale ontwikkelingsplannen. In deze context kunnen
programma’s worden ontwikkeld zoals EU SWITCH, ter bevordering van duurzame
consumptie- en productiepraktijken in Azië, als onderdeel van mondiale
maatregelen op het gebied van duurzame consumptie en productie. Rio+20 moet trainingsprogramma’s voor
groene vaardigheden vaststellen op prioritaire gebieden zoals energie,
landbouw, bouw, beheer van natuurlijke hulpbronnen, afval en recycling. Omdat
door de overgang naar een groene economie banen zullen ontstaan en andere
zullen worden vervangen, is omscholing van de bestaande beroepsbevolking
nodig. Dit kan onder meer bestaan uit programma's ter bescherming van
werknemersbelangen, het bieden van maatschappelijke bescherming en het
formaliseren van informele arbeid, bijvoorbeeld het voortborduren op de
"Just Transition"-werkzaamheden van het IAB. Opleidingsprogramma’s
voor jongeren zijn ook nodig. Deze moeten de overgang van school naar werk
ondersteunen met specifieke opleidingen en de opname van groene vaardigheden in
nationale lesprogramma’s binnen het voortgezet onderwijs aanmoedigen.
4.4.
Verbeteren van de governance
Betere en efficiëntere mondiale governance is
nodig voor snellere mondiale actie in de richting van een groenere en
duurzamere economie en voor het uitbannen van armoede. Dit biedt alle
belanghebbenden de kans deel te nemen en bij te dragen. Binnen de VN bestaan verschillende manieren om
de governance inzake duurzame ontwikkeling te verstevigen. Een
manier is het uitbreiden van de rol van de Sociaal-Economische Raad van de VN
(Economic and Social Council, ECOSOC) op het gebied van duurzame ontwikkeling,
waarbij de economische, maatschappelijke en milieupijlers evenveel aandacht
krijgen. Een alternatieve methode bestaat eruit van de VN-Commissie voor
Duurzame Ontwikkeling (Commission on Sustainable Development, CSD) een meer
permanente instantie te maken met uitgebreide functies. Dergelijke inspanningen
moeten worden geïntensiveerd, zodat alle betrokken VN-instanties veel meer de
nadruk gaan leggen op duurzame ontwikkeling. In een aantal gevallen kunnen
verbeteringen worden doorgevoerd binnen bestaande mandaten. Voortbouwend op de aanbevelingen van het
Nairobi-Helsinki-proces van het UNEP, gericht op versteviging van de
internationale milieugovernance, moet het UNEP worden
versterkt. Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd: i) opwaarderen
van het UNEP binnen het huidige mandaat; ii) versterken van het UNEP met nieuwe
taken en verantwoordelijkheden; iii) creëren van een mondiale, multilaterale
milieuorganisatie, bijvoorbeeld door het UNEP om te vormen tot een
gespecialiseerde organisatie van de VN (zoals de IAO). De laatste optie, die de
aanname van een juridisch bindend verdrag zou behelzen, is de meest veelbelovende
weg vooruit waar het gaat om verbetering van de internationale milieugovernance
en het boeken van vooruitgang in de richting van mondiale duurzame
ontwikkeling. Tegelijkertijd is duidelijk dat aan alle opties voordelen en
nadelen zijn verbonden, die nader moeten worden besproken Als onderdeel van de versteviging van de
internationale milieugovernance moet het werk aan regulering en versterking van
het MEA-systeem worden versneld. Zonder de autonomie van verschillende MEA’s
tekort te doen, kunnen hun administraties aanmerkelijk worden gestroomlijnd en
overlappingen worden beperkt. Hierdoor ontstaat een beter platform voor het
waarborgen van coherent en gericht politiek toezicht en leiderschap en worden
gunstige omstandigheden voor groene groei uitgebreid. Sterkere VN-capaciteitsopbouw voor het
milieu is nodig. Dit moet onder meer
bestaan uit het verstevigen van milieu-expertise en toename van het bewustzijn
betreffende de groene economie binnen VN-landenteams ter bevordering van
regulering in landenprogramma’s, het uitbreiden van het expertisebereik in
regionale VN/UNEP-kantoren en het ontwikkelen van een systeembreed raamwerk
voor capaciteitsopbouw voor de tenuitvoerlegging van MEA's. De capaciteit voor
mondiale milieumonitoring moet ook worden uitgebreid. Omdat bedrijven de motor vormen van de
economie, moet Rio+20 de betrokkenheid van de particuliere sector
versterken. Bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten een
belangrijke rol spelen in de verschillende samenwerkingsverbanden en
programma’s die in deze mededeling worden voorgesteld, zoals
die op het gebied van water, energie, levensmiddelen, bossen en financiering.
5.
Vooruit komen
Hoewel sinds de Rio de Janeiro-top in 1992 op
sommige terreinen voortgang is geboekt op weg naar duurzame ontwikkeling, zien
we ons nog steeds geconfronteerd met grote mondiale uitdagingen op het gebied
van milieu, economie en de maatschappij. In deze mededeling worden de initiële
standpunten van de Commissie uiteengezet als onderdeel van de voorbereidingen
voor Rio+20. Rio+20 biedt een
belangrijke kans duurzame ontwikkeling vooruit te helpen en wereldwijd meer
aandacht te geven. Intentieverklaringen zijn in dit kader echter niet afdoende;
tastbare actie is nodig om van Rio+20 een belangrijke mijlpaal te maken in het
faciliteren van de overgang naar de groene economie en betere governance. De EU
staat open voor discussies met alle landen en spelers over hoe deze agenda
verder vormgegeven kan worden in de aanloop naar Rio+20. Alle landen en spelers
moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat de resultaten van Rio+20 aansluiten
bij onze mondiale uitdagingen. Samen moeten we zorgen voor tastbare, effectieve
maatregelen die wereldwijd een daadwerkelijke impact kunnen hebben. Bijlage De
Europese 2020-strategie: doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven Belangrijkste doelstellingen (1) 75% van de bevolking in de leeftijdsgroep
20-64 moet werk hebben; (2) 3% van het BBP van de EU moet worden
geïnvesteerd in R&D; (3) er moet worden voldaan aan de
"20/20/20" klimaat/energie-doelstellingen voor beperking van de
uitstoot van broeikasgassen met 20%, uitbreiding van het aandeel hernieuwbare
energie tot 20% en verbetering van de energie-efficiënte met 20% (als de
omstandigheden daarnaar zijn, moet de uitstoot van broeikasgassen met 30%
worden beperkt); (4) het aandeel vroege schoolverlaters moet
lager zijn dan 10% en ten minste 40% van de jongere generatie moet een
hoger-onderwijsdiploma hebben; (5) 20 miljoen mensen minder moeten het risico
lopen in armoede te leven. Vlaggenschipinitiatieven (1) "Innovatie-unie" ter verbetering van de raamvoorwaarden en de toegang tot financiering
voor onderzoek en innovatie, zodat innoverende ideeën kunnen worden omgezet in
producten en diensten die leiden tot groei en banen; (2) "Jeugd
in beweging" ter verbetering van de prestaties van
onderwijssystemen en om jonge mensen toegang te geven tot de arbeidsmarkt; (3) "Een digitale agenda voor
Europa" voor een
snellere uitrol van supersnel internet en om huishoudens en bedrijven te laten
profiteren van een digitale interne markt; (4) "Efficiënt
gebruik van hulpbronnen in Europa" om het gebruik van hulpbronnen
los te koppelen van economische groei, ter ondersteuning van de omslag in de
richting van een koolstofarme economie, voor toename van het gebruik van
hernieuwbare energiebronnen, modernisering van onze vervoersector en het
bevorderen van energie-efficiëntie; (5) "Een
industriebeleid in een tijd van globalisering" ter verbetering van
het ondernemingsklimaat, met name voor het mkb, en ter ondersteuning van de
ontwikkeling van een krachtige en duurzame industriële basis voor mondiale
concurrentie; (6) "Een agenda voor nieuwe
vaardigheden en banen" ter modernisering van
arbeidsmarkten en om mensen meer mogelijkheden te bieden door een levenslange
ontwikkeling van vaardigheden met het oog op vergroting van arbeidsparticipatie
en het beter afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, onder meer door
arbeidsmobiliteit; (7) "Europees
platform tegen armoede" voor het waarborgen van maatschappelijke
en territoriale cohesie waardoor voordelen op het gebied van groei en banen
breed worden gedeeld en mensen die te maken hebben met armoede en
maatschappelijke uitsluiting in staat worden gesteld op waardige wijze te leven
en actief deel te nemen aan de maatschappij. [1] www.uncsd2012.org [2] http://ec.europa.eu/environment/consultations/un_2012.htm [3] The Economics of Ecosystems and Biodiversity for
Business - "TEEB for Business"