EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021G0226(01)

Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) 2021/C 66/01

PB C 66 van 26.2.2021, p. 1–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/1


Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030)

(2021/C 66/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN HET VOLGENDE:

de bekrachtiging van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 (ET 2010) door de Europese Raad in maart 2002 in Barcelona, de instelling van een nieuwe cyclus door middel van de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (Onderwijs en Opleiding 2020 — ET 2020) en de beoordeling in het kader van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020). Deze leidden tot de vaststelling, en continuïteit, van een solide kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en met als hoofddoel de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels te helpen verbeteren door middel van aanvullende EU-instrumenten, wederzijds leren en het uitwisselen van goede praktijken via de open coördinatiemethode,

de politieke achtergrond van dit vraagstuk (zie bijlage I),

en ZICH BEWUST VAN HET VOLGENDE:

dat de leiders van de EU in de verklaring van Rome van maart 2017 hebben beloofd toe te werken naar een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden,

dat de EU-leiders tijdens de sociale top van Göteborg in 2017 gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten hebben afgekondigd, waarin het recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding en op een leven lang leren voor iedereen als eerste beginsel is vastgelegd, het recht op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen, met inbegrip van opleiding en herscholing, als vierde beginsel, evenals het recht van kinderen op betaalbare en goede opvang en onderwijs voor jonge kinderen, en het recht van kinderen uit kansarme milieus op specifieke maatregelen die gelijke kansen versterken, als elfde beginsel,

dat onderwijs in de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2017 is aangemerkt als cruciaal voor de opbouw van inclusieve, hechte samenlevingen en voor het op peil houden van het Europese concurrentievermogen, waarbij onderwijs en opleiding voor het eerst centraal staan op de Europese politieke agenda,

de vooruitgang die is geboekt in het kader van het ET 2010-werkprogramma en het ET 2020-kader, met name ter ondersteuning van nationale hervormingen, in het besef dat er nog aanzienlijke uitdagingen blijven bestaan als Europa de in bovengenoemde verklaringen vastgestelde ambities wil verwezenlijken,

dat de Commissie, samen met de lidstaten, maatregelen heeft genomen om deze visie op de toekomst van onderwijs en opleiding te verwezenlijken door vanaf 2018 een Europese Onderwijsruimte (1) tot stand te brengen, waarop de Raad heeft geantwoord middels de aanneming van de conclusies van de Raad van 22 mei 2018 over toewerken naar een visie op een Europese Onderwijsruimte en de resolutie van de Raad van 8 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese Onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels,

het werk dat is gedaan in het kader van het Bolognaproces, versterkt door het ministeriële communiqué van Rome van november 2020, alsook in het kader van het proces van Kopenhagen, dat onlangs ook is versterkt door de verklaring van Osnabrück van november 2020,

dat in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 het belang wordt benadrukt van het waarborgen van gelijke kansen en inclusief onderwijs, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan kansarme groepen en wordt geïnvesteerd in omscholing en bijscholing,

BEKLEMTOONT het volgende:

Onderwijs en opleiding spelen een cruciale rol bij het vormgeven van de toekomst van Europa, nu het absoluut noodzakelijk is dat zijn samenleving en zijn economie samenhangender, inclusiever, digitaler, duurzamer, groener en veerkrachtiger worden, en dat burgers persoonlijke ontplooiing en welzijn kunnen vinden, zich kunnen aanpassen aan en presteren op een veranderende arbeidsmarkt en actief en verantwoordelijk burgerschap kunnen aangaan.

De COVID-19-pandemie heeft de onderwijs- en opleidingssector onder ongekende druk gezet en heeft geleid tot een brede verschuiving naar afstands- en gemengd onderwijs en leren. Deze verschuiving heeft verschillende uitdagingen en kansen voor onderwijs- en opleidingsstelsels en -gemeenschappen met zich meegebracht, waardoor de impact van de digitale kloof en de lacunes in de connectiviteit in de lidstaten, alsook ongelijkheden tussen groepen van verschillende welvaartsniveaus en stedelijke en landelijke omgevingen aan het licht zijn gekomen, en tevens het potentieel van onderwijs en opleiding voor het opbouwen van veerkracht en het bevorderen van duurzame en inclusieve groei is belicht.

Via de Europese Onderwijsruimte zullen lerenden hun studies in verschillende levensfasen kunnen voortzetten en in de hele EU op zoek kunnen gaan naar werk, en zullen de lidstaten en belanghebbenden kunnen samenwerken, zodat hoogwaardige, innovatieve en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, ter ondersteuning van economische groei en hoogwaardige werkgelegenheid, alsook persoonlijke, sociale en culturele ontwikkeling, de realiteit worden in alle lidstaten en regio’s in de EU.

Voorts zal de Europese Onderwijsruimte een ruimte zijn waar lerenden en onderwijspersoneel gemakkelijk kunnen samenwerken en communiceren over vakgebieden, culturen en grenzen heen, en waar kwalificaties en leerresultaten van leerperioden in het buitenland automatisch worden erkend (2).

ONDERKENT het volgende:

Het vorige strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) heeft geholpen om wederzijds leren in onderwijs en opleiding te bevorderen door middel van gemeenschappelijke strategische doelstellingen, gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen, bewijs en gegevens van alle relevante Europese agentschappen en internationale organisaties en de uitwisseling van goede praktijken en intercollegiaal leren tussen EU-lidstaten en andere belanghebbenden, en heeft de uitvoering van nationale hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteund.

Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding — met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de diversiteit van de nationale onderwijsstelsels van de lidstaten, en voortbouwend op de resultaten van eerdere kaders — zal deze samenwerking verbeteren en zorgen voor met name betere coördinatie, ook op politiek niveau, en grotere synergie tussen verschillende beleidsmaatregelen die bijdragen tot sociale en economische groei en de groene en de digitale transitie, alsmede voor versterkte communicatie en verspreiding van resultaten, binnen een meer innovatief en toekomstgericht perspectief van steun voor hervormingen inzake onderwijs en opleiding.

De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat de onderwijs- en opleidingsstelsels flexibel genoeg moeten zijn en bestand moeten zijn tegen onderbrekingen in hun reguliere cycli, en heeft laten zien dat de EU-landen in staat zijn oplossingen te vinden om onderwijs- en leerprocessen op verschillende manieren en in verschillende contexten voort te zetten en ervoor te zorgen dat alle lerenden, ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond of leerbehoeften, blijven leren. Hetzelfde geldt voor het kader voor Europese samenwerking, dat flexibel genoeg moet blijven om te kunnen reageren op zowel huidige als toekomstige uitdagingen, ook in de context van de Europese Onderwijsruimte.

VERWELKOMT en NEEMT NOTA van

de belangrijkste elementen van, en met name de visie die is uiteengezet in, de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” (3), waarin wordt uiteengezet hoe Europese samenwerking de kwaliteit, de inclusiviteit en de digitale en de groene dimensie van de onderwijs- en opleidingsstelsels van de EU verder kan verrijken. In deze mededeling wordt een kader voorgesteld om samenwerking met de lidstaten en relevante belanghebbenden mogelijk te maken, met inbegrip van een rapportage- en analysestructuur, vergezeld van voorstellen voor onderwijsdoelstellingen om hervormingen in onderwijs en opleiding aan te moedigen en te volgen, teneinde de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 tot stand te brengen.

en is TEVENS INGENOMEN met

de belangrijkste elementen van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” van juli 2020 (4).

de belangrijkste elementen van de mededeling van de Commissie van september 2020 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (5).

KOMT het volgende OVEREEN:

1.

Tot 2030 zal de totstandbrenging en verdere ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte de overkoepelende politieke doelstelling van het nieuwe strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zijn, met inachtneming van alle strategische prioriteiten en prioritaire gebieden, zoals uiteengezet in deze resolutie, rekening houdend met het feit dat dit nieuwe strategische kader, door middel van zijn initiatieven en gemeenschappelijke visie, in een geest van cocreatie het belangrijkste instrument zal zijn om de Europese Onderwijsruimte te ondersteunen en uit te voeren, en aldus bij te dragen tot de succesvolle totstandbrenging en ambitieuze verdere ontwikkeling ervan (6).

2.

Bij de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 moet de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de eerste plaats gericht zijn op het ondersteunen van de verdere ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten, die tot doel hebben te zorgen voor:

a)

de persoonlijke, sociale en professionele ontplooiing van alle burgers, waarbij democratische waarden, gelijkheid, sociale cohesie, actief burgerschap en interculturele dialoog worden bevorderd;

b)

duurzame economische welvaart, de groene en de digitale transitie en inzetbaarheid.

3.

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2030 moet tot stand worden gebracht in de context van een strategisch kader dat de onderwijs- en opleidingsstelsels overkoepelt en een inclusief en holistisch perspectief inzake een leven lang leren omvat. Dit moet worden benadrukt als basisbeginsel dat ten grondslag ligt aan het gehele kader, waarbij het de bedoeling is dat het kader betrekking heeft op onderwijs, opleiding en leren in alle contexten en op alle niveaus — zowel formeel, niet-formeel als informeel — van voor- en vroegschoolse educatie en opvang tot volwasseneneducatie, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs, een en ander ook in digitale omgevingen. Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet ook bijdragen aan de prioriteiten van het Europees Semester hieromtrent.

4.

De werkzaamheden die in de context van dit nieuwe kader worden verricht, moeten bijdragen tot de groene en de digitale transitie, overeenkomstig de doelstellingen die zijn vastgelegd in de mededeling van de Commissie van december 2019 over “De Europese Green Deal” (7), en de belangrijkste elementen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van februari 2020, getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (8).

5.

Dergelijke doelstellingen moeten ook in een wereldwijd perspectief worden gezien, aangezien samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding geleidelijk een belangrijk instrument is geworden voor de uitvoering van het externe beleid van de EU, gebaseerd op Europese waarden, vertrouwen en autonomie. Dit zal ertoe bijdragen dat de EU een nog aantrekkelijker bestemming en partner wordt, zowel in de wereldwijde wedloop om talent als bij het bevorderen van strategische partnerschappen met internationale partners om aan iedereen in alle contexten en op alle onderwijsniveaus inclusief kwaliteitsonderwijs te bieden. Daarom vormt samenwerking een essentiële dimensie voor het verwezenlijken van de geopolitieke prioriteiten van de Unie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 van de VN, zowel wereldwijd als in de EU-lidstaten. Intensievere coördinatie tussen de EU en de lidstaten zal de positie van Europa als belangrijke mondiale partner op onderwijsgebied verstevigen en de banden tussen de Europese Onderwijsruimte en de rest van de wereld helpen versterken.

6.

Doeltreffende en efficiënte investeringen in onderwijs en opleiding zijn een voorwaarde om de kwaliteit en inclusiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels te verhogen en de onderwijsresultaten te verbeteren, alsook om duurzame groei aan te sturen, het welzijn te verbeteren en een inclusievere samenleving tot stand te brengen. Meer inspanningen op het gebied van investeringen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, kunnen helpen om de huidige crisis te boven te komen en bij te dragen tot de groene en de digitale transitie van de onderwijs- en opleidingssector.

7.

De periodieke monitoring van de vooruitgang die wordt geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen door middel van systematische verzameling en analyse van internationaal vergelijkbare gegevens vormt een essentiële bijdrage in de richting van een empirisch onderbouwde beleidsvorming. Daarom moeten de hieronder omschreven strategische prioriteiten gedurende de periode 2021-2030 vergezeld gaan van indicatoren en EU-streefcijfers, zoals uiteengezet in bijlage II bij deze resolutie. Voortbouwend op de resultaten van de laatste cyclus van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zullen deze helpen de algemene vooruitgang op Europees niveau te meten en aan te tonen wat er is bereikt, en de ontwikkeling en hervormingen van onderwijs- en opleidingsstelsels te bevorderen en te ondersteunen.

8.

In het volgende decennium zal het strategisch kader met name betrekking hebben op de volgende vijf strategische prioriteiten:

–   Strategische prioriteit 1: zorgen voor meer kwaliteit, kansengelijkheid, inclusie en slaagkansen voor iedereen in onderwijs en opleiding

Om te kunnen gedijen in de wereld van vandaag en om toekomstige veranderingen in de samenleving en de economie en op de arbeidsmarkt het hoofd te kunnen bieden, moet men over de juiste kennis, vaardigheden, competenties en attitudes beschikken. Onderwijs en opleiding zijn essentieel voor de persoonlijke, burgerlijke en professionele ontplooiing van de Europese burgers.

Op EU-niveau betekent de visie op kwaliteit in onderwijs en opleiding dat sleutelcompetenties en ook basisvaardigheden essentieel zijn voor toekomstig succes (9), waarbij de beheersing ervan moet worden verwezenlijkt met de ondersteuning van hooggekwalificeerde en gemotiveerde leerkrachten en opleiders, en ander onderwijzend personeel.

Hoewel afgenomen in de afgelopen tien jaar, blijft voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding, waardoor de sociaal-economische kansen van jongeren en volwassenen verkleinen, een uitdaging, met name gezien de verwachte gevolgen van de COVID-19-pandemie. Er moeten blijvende inspanningen worden geleverd om het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding terug te dringen, met als doel dat meer jongeren een diploma hoger secundair onderwijs behalen.

De nationale onderwijs- en opleidingsstelsels hebben hun prestaties op deze gebieden kunnen verbeteren, maar er is nog steeds behoefte aan politieke maatregelen die het succes van het onderwijs voor alle lerenden kunnen stimuleren.

Door te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige, inclusieve onderwijs- en opleidingsvoorzieningen voor iedereen kunnen de lidstaten sociale, economische en culturele ongelijkheden verder afbouwen. In heel Europa zijn lerenden uit kansarme milieus, waaronder plattelands- en afgelegen gebieden, echter oververtegenwoordigd in de categorie van ondermaats presterenden en de COVID-19-pandemie heeft het belang van kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding nog sterker benadrukt.

Om te zorgen voor werkelijk inclusief onderwijs en gelijke kansen voor alle lerenden op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding, moeten het academische niveau en de academische prestaties los worden gezien van de sociale, economische en culturele status of van andere persoonlijke omstandigheden.

De kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie en opvang speelt een bijzonder belangrijke rol en moet verder worden versterkt als basis voor toekomstig succes op onderwijsgebied.

Alle andere acties voor bredere inclusie moeten worden aangemoedigd, zoals het ondersteunen van de toegang tot inclusief kwaliteitsonderwijs voor personen met een handicap (10), personen met specifieke leerbehoeften, lerenden met een migratieachtergrond en andere kwetsbare groepen, het ondersteunen van de herintegratie in het onderwijs vanuit het perspectief van een leven lang leren en het bieden van kansen om via verschillende onderwijs- en opleidingstrajecten tot de arbeidsmarkt toe te treden.

Inclusief onderwijs en inclusieve opleiding omvatten ook de ontwikkeling van genderbewustzijn in de leerprocessen en in de onderwijs- en opleidingsinstellingen en het doorbreken en oplossen van genderstereotypen, met name die welke jongens en meisjes beperken bij het kiezen van hun studierichting. Traditioneel door mannen of vrouwen gedomineerde beroepen moeten verder worden bevorderd voor personen van het ondervertegenwoordigde geslacht. Er moet ook meer werk worden gemaakt van een echt genderevenwicht in leidinggevende functies in onderwijs- en opleidingsinstellingen.

Digitale technologieën spelen een belangrijke rol om leeromgevingen, leermaterialen en onderwijsmethoden aan te passen aan en geschikt te maken voor diverse lerenden. Zij kunnen echte inclusie bevorderen, op voorwaarde dat digitale kloven, zowel wat infrastructuur als digitale vaardigheden betreft, parallel worden aangepakt.

–   Strategische prioriteit 2: van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken voor iedereen

Maatschappelijke, technologische, digitale, ecologische en economische uitdagingen hebben steeds meer invloed op de manier waarop we leven en werken, met inbegrip van de verdeling van banen en de vraag naar vaardigheden en competenties. Het hoge aantal loopbaanveranderingen die de gemiddelde Europese burger naar verwachting zal doormaken, in combinatie met de verhoging van de pensioenleeftijd, maakt een leven lang leren en levenslange loopbaanbegeleiding, onder meer met outreachactiviteiten, essentieel voor een rechtvaardige transitie, aangezien het niveau van onderwijs en van vaardigheden, met inbegrip van digitale vaardigheden, een fundamentele factor op de arbeidsmarkt blijft.

Een leven lang leren komt naar voren in de algemene visie en doelstellingen voor onderwijs en opleiding in de EU, en omvat op holistische wijze alle niveaus en soorten onderwijs en opleiding, alsook niet-formeel en informeel leren.

Verdere vooruitgang is nog steeds nodig om alle lerenden een leven lang leren van hoge kwaliteit aan te bieden, onder meer door te zorgen voor doorstroming en flexibiliteit tussen de verschillende leertrajecten in verschillende vormen en niveaus van onderwijs en opleiding, en door niet-formeel en informeel leren te valideren.

Stelsels voor onderwijs en opleiding moeten flexibeler, veerkrachtiger, toekomstbestendiger en aantrekkelijker worden, door een meer diverse groep van lerenden te bereiken en te zorgen voor erkenning en validatie van eerder onderwijs en eerdere opleiding, bij- en omscholingsmogelijkheden, ook op hogere kwalificatieniveaus en gedurende het hele beroepsleven (11), ondersteund door initiatieven zoals de Europese universiteiten en de kenniscentra voor beroepsopleiding, die in het kader van het Erasmus+-programma van start zijn gegaan.

Momenteel kunnen op de arbeidsmarkt zowel een groeiende behoefte aan een andere mix van vaardigheden en kwalificaties als structurele veranderingen in beroepsonderwijs en -opleiding worden waargenomen. Beide ontwikkelingen vragen om gemoderniseerde, doeltreffende, inclusieve en uitstekende voorzieningen voor beroepsonderwijs en -opleiding die bijdragen aan het aanpakken van de problemen van de arbeidsmarkt en de maatschappij. Beroepsonderwijs en -opleiding moeten verder worden ontplooid als een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig traject voor banen en het leven.

De gemiddelde participatiegraad van volwassenen in leeractiviteiten in de EU blijft laag, wat een werkelijk duurzame en eerlijke economische groei in de Unie in gevaar brengt. Innovaties in leertrajecten, nieuwe onderwijsbenaderingen, met inbegrip van individuele benaderingen, en innovaties in leeromgevingen in alle onderwijs- en opleidingsinstellingen, waaronder instellingen voor hoger onderwijs, alsook in werk- en gemeenschapsomgevingen, zijn een voorwaarde om beter in te spelen op de behoeften van een breder scala aan lerenden, aangezien een groeiend aantal volwassenen omscholing en bijscholing nodig zal hebben.

Daarnaast moeten de maatregelen die volwassenen in staat stellen en motiveren om basisvaardigheden te verwerven, worden versterkt zodat gelijke kansen en een grotere sociale participatie kunnen worden gewaarborgd, waardoor een holistische benadering van volwasseneneducatie mogelijk wordt.

Als essentieel onderdeel van een leven lang leren en een belangrijk middel om de ontwikkeling, de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen van individuen te verbeteren, moet de mobiliteit van lerenden, leerkrachten, opleiders van leerkrachten en personeel verder worden uitgebreid als cruciaal element van de EU-samenwerking en als instrument om de kwaliteit en inclusie in onderwijs en opleiding te verbeteren en meertaligheid in de EU te promoten. Het is belangrijk te streven naar een evenwicht in de mobiliteitsstromen om een optimale “brain circulation” te stimuleren en te monitoren, onder meer door het volgen van afgestudeerden.

Er moeten verdere inspanningen worden geleverd om de huidige obstakels en belemmeringen voor alle soorten leer- en onderwijsmobiliteit weg te nemen, onder meer die met betrekking tot toegang, begeleiding, studentendiensten en erkenning, en ook in het licht van de impact van bestaande of toekomstige reisbeperkingen.

Bovendien is er om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te versterken en mobiliteit te bevorderen, nog werk nodig op gebieden als de automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland en kwaliteitsborging. Er zijn verdere inspanningen nodig om de Europese initiatieven ter bevordering van de mobiliteit, met inbegrip van die gefinancierd in het kader van Erasmus+, te benutten.

–   Strategische prioriteit 3: de competenties en de motivatie in de onderwijssector vergroten

Leerkrachten, opleiders, onderwijzend en pedagogisch personeel en leidinggevenden in onderwijs en opleiding op alle niveaus staan centraal in onderwijs en opleiding. Om innovatie, inclusie, kwaliteit en prestaties op het gebied van onderwijs en opleiding te ondersteunen, moeten leerkrachten zeer bekwaam en gemotiveerd zijn, waarvoor zij gedurende hun hele loopbaan een reeks professionele leermogelijkheden en ondersteuning nodig hebben.

Meer dan ooit moet aandacht worden besteed aan het welzijn van leerkrachten, opleiders en onderwijspersoneel in onderwijs- en opleidingsstelsels, wat ook een belangrijke factor is voor de kwaliteit van onderwijs en opleiding, aangezien dit niet alleen van invloed is op de tevredenheid van leerkrachten, maar ook op de kwaliteit van het lesgeven.

Ook moet het beroep van leerkracht aantrekkelijker worden gemaakt en moet het worden geherwaardeerd, wat steeds belangrijker wordt aangezien de EU-landen te kampen hebben met tekorten aan en de vergrijzing van leerkrachten (12).

Voorts moet bij het creëren van gunstige omgevingen en omstandigheden voor de ontwikkeling van competenties en motivatie van leerkrachten, opleiders en onderwijspersoneel rekening worden gehouden met de centrale rol van leidinggevenden in onderwijs en opleiding, zodat onderwijs- en opleidingsinstellingen als leerorganisaties functioneren. Initiatieven zoals de European Teachers Academies, die via het Erasmus+-programma zullen worden gelanceerd, zullen het netwerken, de uitwisseling van kennis en de mobiliteit tussen instellingen faciliteren door leerkrachten en opleiders in alle fasen van hun carrières leermogelijkheden te bieden, en beste praktijken en innovatieve pedagogische methoden te delen, waardoor wederzijds leren op Europese schaal mogelijk wordt.

–   Strategische prioriteit 4: het hoger onderwijs in Europa versterken

De hogeronderwijssector en de instellingen voor hoger onderwijs zelf hebben aangetoond dat zij veerkrachtig zijn en het hoofd kunnen bieden aan onvoorziene veranderingen, zoals de COVID-19-pandemie. De crisis heeft de nog bestaande uitdagingen aangescherpt, maar heeft ook kansen gecreëerd voor verdere ontwikkeling in het kader van de geplande agenda voor de hervorming van het hoger onderwijs.

In de komende tien jaar zullen de instellingen voor hoger onderwijs worden aangemoedigd om nieuwe vormen van nauwere samenwerking te vinden, met name door transnationale allianties op te zetten, hun kennis en middelen te bundelen en meer kansen te creëren voor mobiliteit en participatie van studenten en personeel en voor het bevorderen van onderzoek en innovatie, onder meer door de volledige uitrol van het initiatief “Europese universiteiten”.

In het kader van het Bolognaproces is al met succes gewerkt aan de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs (EHOR). In de toekomst zal het belangrijk zijn om in het kader van het Bolognaproces te blijven werken en tegelijkertijd meer en sterkere synergieën met de Europese Onderzoeksruimte (EOR) tot stand te brengen, waarbij parallelle of dubbele structuren of instrumenten worden vermeden.

–   Strategische prioriteit 5: de groene en de digitale transitie ondersteunen in en via onderwijs en opleiding

De groene en de digitale transitie vormen de kern van de agenda van de Unie voor het komende decennium. Zowel de transitie naar een ecologisch duurzame, circulaire en klimaatneutrale economie als naar een meer digitale wereld zal significante effecten hebben op sociaal en economisch vlak en op de werkgelegenheid. Als niet wordt gewaarborgd dat alle burgers de nodige kennis, competenties, vaardigheden en attitudes verwerven om deze veranderingen het hoofd te bieden, zal een sociaal rechtvaardige transformatie van de EU onmogelijk zijn.

Er moet een ingrijpende verandering in het gedrag en de vaardigheden van eenieder worden teweeggebracht, waarbij de onderwijs- en opleidingsstelsels en -instellingen als katalysator fungeren. Onderwijs- en opleidingsinstellingen moeten de groene en digitale dimensies opnemen in hun organisatorische ontwikkeling. Dit vereist investeringen, met name in ecosystemen voor digitaal onderwijs, niet alleen om een perspectief van ecologische duurzaamheid en basale en geavanceerde digitale vaardigheden op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding te integreren, maar ook om ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingsinfrastructuur voldoende voorbereid is om deze veranderingen aan te pakken en de mensen te leren daarmee om te gaan. Om de nodige veranderingen voor de groene en de digitale transitie tot stand te brengen, is het van cruciaal belang om onderwijs- en opleidingsinstellingen te heroriënteren naar een aanpak die alle aspecten van de school omvat, en om inclusieve, gezonde en duurzame onderwijsomgevingen te creëren. Daarnaast moeten de bedrijven, de nationale, regionale en lokale autoriteiten en de betrokken belanghebbenden dienovereenkomstig strategieën ontwikkelen en gedeeld ownership creëren. In dit verband is het van belang de studiegebieden wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) te moderniseren.

KOMT VOORTS het volgende OVEREEN:

1.

Bij het streven om binnen het strategisch kader te werken, op basis van de hierboven beschreven strategische prioriteiten en om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en de verdere ontwikkeling ervan te ondersteunen, moeten in de periode tot 2030 de volgende beginselen in acht worden genomen:

a)

Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet de EU en de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap in staat stellen resultaten te boeken met initiatieven die bijdragen aan voornamelijk de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025, maar ook aan de verwezenlijking van het actieplan voor digitaal onderwijs en de Europese vaardighedenagenda. Op basis van versterkte sturing van de Raad en overeenkomstig de open coördinatiemethode vereist dit flexibelere samenwerkingsmethoden en sterkere synergieën met andere initiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding.

b)

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet worden uitgevoerd vanuit een inclusief en holistisch perspectief inzake een leven lang leren, waarbij de beproefde en geteste regelingen, tools, instrumenten en beschikbare beleidsondersteuning voor wederzijds leren, met name die van ET 2020 en die in het kader van de open coördinatiemethode, worden ondersteund en verdiept, en waar nodig synergieën tussen de onderwijs- en opleidingssector en andere beleidsterreinen worden ontwikkeld. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding en het vrijwillige karakter van de Europese samenwerking op dit gebied in de komende tien jaar, moet het strategisch kader voortbouwen op:

i)

de vijf strategische prioriteiten voor Europese samenwerking die hierboven zijn uiteengezet;

ii)

gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen;

iii)

collegiaal leren, collegiale advisering en de uitwisseling van goede praktijken, met bijzondere aandacht voor de verspreiding en duidelijke zichtbaarheid van de resultaten en voor de nationale impact;

iv)

periodieke monitoring en verslaglegging, onder meer via de EU-streefdoelen, de jaarlijkse Onderwijs- en opleidingsmonitor, ook in samenhang met het Europees Semester, waarbij gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks en extra administratieve lasten voor de lidstaten worden vermeden;

v)

vergelijkbare bewijzen en gegevens van alle relevante Europese agentschappen, Europese netwerken en internationale organisaties, zoals de OESO, de UNESCO en de IEA;

vi)

de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, die zou moeten fungeren als eerste forum voor discussie over de gedeelde streefcijfers en indicatoren op EU-niveau en over toekomstige aandachtsgebieden, alsook de samenwerking met andere relevante sectoren (werkgelegenheid, sociale zaken en onderzoek) teneinde te zorgen voor passende en doelmatige indicatoren;

vii)

de volledige benutting van de kansen die de programma’s, fondsen en instrumenten van de EU bieden, met name op het gebied van onderwijs en opleiding, en een leven lang leren.

c)

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding behoort relevant, concreet en doeltreffend te zijn. Er moeten verdere inspanningen worden gedaan om ervoor te zorgen dat duidelijke en zichtbare resultaten van tevoren worden gepland en daarna regelmatig en op een gestructureerde manier, via Europese en nationale fora, gepresenteerd, getoetst en verspreid worden, teneinde als basis voor permanente evaluatie en ontwikkeling te fungeren.

d)

Ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om de geplande transformatie van het hoger onderwijs in Europa te vergemakkelijken en de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen, moet worden gezorgd voor nauwe en gestructureerde synergieën met de EHOR en het Bolognaproces, met name wat betreft instrumenten voor kwaliteitsborging, erkenning, mobiliteit en transparantie, waarbij parallelle of dubbele structuren en instrumenten die reeds in de EHOR zijn ontwikkeld, worden vermeden.

e)

Het proces van Kopenhagen is een belangrijk aspect van de Europese samenwerking in het kader van de open coördinatiemethode op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, dat zal bijdragen tot de verwezenlijking van de in dit kader vastgestelde strategische prioriteiten.

f)

De sectoroverschrijdende samenwerking tussen relevante initiatieven van de EU op het gebied van onderwijs en opleiding en aanverwante beleidsterreinen en -sectoren, met name werkgelegenheid, sociaal beleid, onderzoek, innovatie, jongeren en cultuur, moet worden versterkt. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het bevorderen van een betere dialoog tussen het Onderwijscomité en het Comité voor de werkgelegenheid, zodat tijdig informatie kan worden uitgewisseld (13). Wat betreft de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, en met name het eerste, vierde en elfde beginsel ervan, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de monitoring ervan door middel van het sociaal scorebord, dat trends en vooruitgang in de lidstaten zal volgen en zal worden meegenomen in het Europees Semester.

g)

Specifiek met betrekking tot de kennisvierhoek (onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke dienstverlening) moet bijzondere aandacht worden besteed aan beleids- en financieringssynergieën tussen onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie, met name in de context van de Europese Onderzoeksruimte en de Europese Onderwijsruimte, en daarbij de samenhang met de EHOR te verzekeren (14).

h)

Europese samenwerking, met name met het oog op de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, vereist een transparante en consistente dialoog evenals netwerken, vanuit het oogpunt van cocreatie, niet alleen tussen de lidstaten en de Commissie, maar ook met alle betrokken belanghebbenden.

i)

De beleidsdialoog met derde landen en de samenwerking met internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, de OESO en de UNESCO, moeten worden geïntensiveerd, om zo tot bewijzen en gegevens te komen, maar ook om inspiratie op te doen, een nieuwe bron van ideeën aan te boren en verschillende werkmethoden voor vergelijking en verbetering te gebruiken.

j)

De financiële middelen van Erasmus+, de Europese structuurfondsen, React-EU, de faciliteit voor herstel en veerkracht, en andere financieringsprogramma’s en -mechanismen van de Unie moeten worden gebruikt om onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren overeenkomstig de algemene doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en de prioriteiten van de lidstaten te verwezenlijken, een en ander binnen de strategische prioriteiten van het nieuwe kader.

k)

De totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte vereist, gezien de fundamentele rol van onderwijs en opleiding voor herstel en de opbouw van sociale en economische veerkracht, meer aandacht voor investeringen in onderwijs. Wat investeringen betreft, zal de Commissie samen met de lidstaten de inspanningen opvoeren, hetgeen onder meer inhoudt dat, indien relevant, de discussies in de gepaste politieke fora op hoog niveau, bijvoorbeeld gezamenlijke debatten tussen de ministers van Financiën van de EU en de ministers van Onderwijs van de EU, en met andere instellingen (bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank en het Europees Parlement) zullen worden bevorderd (15).

2.

Het succesvolle gebruik van de open coördinatiemethode binnen het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding hangt af van de politieke inzet van de lidstaten, van versterkte sturing door de Raad en van doeltreffende werkmethoden op Europees niveau, die gebaseerd moeten zijn op:

a)

Werkcycli — De periode tot 2030 zal in twee cycli worden verdeeld: de eerste cyclus bestrijkt de vijf jaar van 2021 tot en met 2025, volgens het tijdschema dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, en de tweede cyclus van 2026 tot en met 2030. De eerste cyclus moet de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 mogelijk maken.

b)

Prioritaire gebieden — Voor elke cyclus zal de Raad een aantal prioritaire gebieden voor Europese samenwerking vaststellen op basis van de strategische prioriteiten en rekening houdend met de algemene doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en verder te ontwikkelen. De Europese prioritaire gebieden moeten alle lidstaten in staat stellen samen te werken op bredere gebieden, maar zullen ook meer specifieke en nauwere samenwerking tussen geïnteresseerde lidstaten mogelijk maken om opkomende uitdagingen en specifieke beleidsbehoeften aan te pakken. De prioritaire gebieden voor de eerste cyclus in het nieuwe kader staan in bijlage III.

c)

Wederzijds leren — De Europese samenwerking in de bovengenoemde prioritaire gebieden moet haar beslag krijgen door middel van collegiaal leren en collegiale advisering, conferenties en seminars, workshops, fora of deskundigengroepen op hoog niveau, panels, studies en analyses en samenwerking via internet, in voorkomend geval samen met de betrokken belanghebbenden. Al deze initiatieven moeten worden ontwikkeld op basis van duidelijke mandaten, tijdschema’s en geplande outputs, die door de Commissie in samenwerking met de lidstaten moeten worden voorgesteld.

d)

Gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen — Wederzijds leren kan worden geïnspireerd door, of leiden tot de ontwikkeling van referentie-instrumenten en benaderingen die zijn gebaseerd op gezamenlijke analyse en verdere beleidsontwikkeling op verschillende bestuursniveaus (EU, nationaal, regionaal, lokaal, sectoraal enz.) ondersteunen.

e)

Governancemechanisme — Het strategisch kader moet tijdens de eerste cyclus alle beproefde en geteste regelingen voor wederzijds leren van ET 2020, zoals de werkgroepen, de formaties van directeuren-generaal en de instrumenten voor collegiaal leren, handhaven en de betrokkenheid van andere relevante bestuurlijke organen in stand houden. De lidstaten en de Commissie zullen deze regelingen aanpassen aan de nieuwe strategische prioriteiten en zullen samenwerken om bestuurlijke oplossingen uit te werken om, indien nodig, een efficiënte informatieverstrekking van het technische naar het politieke niveau te faciliteren en de werkzaamheden betreffende het strategisch kader te coördineren, zonder onnodige structuren of extra lasten voor de lidstaten te creëren.

f)

Verspreiding van de resultaten — Om de resultaten van de samenwerking zichtbaarder en effectvoller te maken op nationaal en Europees niveau, zullen zij op grote schaal onder alle betrokken belanghebbenden worden verspreid, en indien nodig op politiek niveau worden besproken.

g)

Monitoring van het proces — Om het boeken van resultaten via de open coördinatiemethode en het nemen van verantwoordelijkheid voor het proces op zowel nationaal als Europees niveau te bevorderen, zullen de lidstaten en de Commissie nauw samenwerken om de balans op te maken van het werk dat op technisch niveau is verricht, door het proces en de resultaten daarvan te evalueren. De jaarlijkse monitoring zal ook plaatsvinden via de Onderwijs- en opleidingsmonitor van de Commissie, die de voortgang bij de verwezenlijking van alle overeengekomen EU-streefcijfers en -indicatoren, ook subindicatoren, op het gebied van onderwijs en opleiding volgt en tevens bijdraagt tot het proces van het Europees Semester.

h)

Voortgangsrapportage — Aan het einde van de eerste cyclus, in 2025, moet de reeks prioritaire gebieden opnieuw worden bekeken om ze aan te passen of nieuwe vast te stellen voor de volgende cyclus, op basis van de uitdagingen van het moment en om na te denken over de geboekte vooruitgang, onder meer om tot bestuurlijke oplossingen te komen die in verhouding staan tot de politieke ambitie van de Europese Onderwijsruimte. In 2022 zal de Commissie een voortgangsverslag over de Europese Onderwijsruimte publiceren, waarin de balans wordt opgemaakt van de verwezenlijkingen op weg naar de Europese Onderwijsruimte via het strategisch samenwerkingskader en waar nodig verdere stappen worden voorgesteld, en in 2023 zal zij ook een tussentijdse evaluatie organiseren. Zowel het voortgangsverslag als de tussentijdse evaluatie zal ook in aanmerking worden genomen in het akkoord van de Raad over mogelijke nieuwe prioritaire gebieden na 2025.

3.

In 2025 zal de Commissie een volledig verslag over de Europese Onderwijsruimte publiceren. Op basis van deze evaluatie zal de Raad het strategisch kader — met inbegrip van de EU-streefcijfers, de governancestructuur en de werkmethoden — opnieuw bekijken en, in voorkomend geval, de nodige aanpassingen aanbrengen voor de tweede cyclus om in te spelen op de realiteit en de behoeften van de Europese Onderwijsruimte of op andere belangrijke ontwikkelingen in de Europese Unie.

VERZOEKT DE LIDSTATEN OM, REKENING HOUDEND MET DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:

1.

met de steun van de Commissie en onder gebruikmaking van de in deze resolutie omschreven open coördinatiemethode, met vereende krachten de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2030 te bevorderen op basis van de vijf strategische prioriteiten, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven, en de voor elke cyclus overeengekomen prioritaire gebieden (die voor de eerste cyclus 2021-2025 worden omschreven in bijlage III);

2.

op basis van de nationale prioriteiten en met inachtneming van de nationale bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding, nationale maatregelen te overwegen die erop gericht zijn vooruitgang te boeken met de in het strategisch kader bepaalde strategische prioriteiten en bij te dragen tot de collectieve verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte en van de in bijlage II vermelde doelstellingen op EU-niveau. Bij het uitstippelen van nationale onderwijs- en opleidingsbeleidsmaatregelen inspiratie te putten uit het wederzijds leren op Europees niveau;

3.

in voorkomend geval na te gaan hoe en in welke mate zij kunnen bijdragen tot de collectieve verwezenlijking van de EU-streefcijfers door middel van nationale maatregelen en acties, en zo nationale streefcijfers vast te stellen in overeenstemming met de specifieke kenmerken van hun onderwijs- en opleidingsstelsel en rekening houdend met de nationale omstandigheden, met inbegrip van de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de economie en de samenleving en voor de onderwijs- en opleidingssector zelf;

4.

de hierboven uiteengezette governancestructuur en de gekozen werkmethoden te ondersteunen, en verantwoordelijkheid voor het proces te nemen;

5.

doeltreffend gebruik te maken van het beleid en de financieringsinstrumenten van de EU ter ondersteuning van de uitvoering van nationale maatregelen en acties teneinde vooruitgang te boeken met de verwezenlijking van de strategische prioriteiten en bijbehorende streefdoelen op EU- en nationaal niveau, met name in de context van herstel en de groene en de digitale transitie.

VERZOEKT DE COMMISSIE OM, CONFORM DE VERDRAGEN EN MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

1.

in het kader van deze samenwerking op basis van de vijf strategische prioriteiten, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven en de respectievelijk in de bijlagen II en III vermelde EU-streefcijfers en overeengekomen prioritaire gebieden, tijdens de periode tot 2030 haar steun en medewerking te verlenen aan de lidstaten;

2.

tot eind 2021 met de lidstaten samen te werken om overeenstemming te bereiken over een passende governancestructuur om de werkzaamheden te coördineren en de ontwikkeling van het strategisch kader te sturen, een en ander binnen de overkoepelende doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en verder te ontwikkelen, waarbij ook wordt nagedacht over kwesties die verder moeten worden besproken in het kader van een debat op een hoger politiek niveau, zonder dat dit extra lasten voor de lidstaten met zich meebrengt en tegelijkertijd hun eigen verantwoordelijkheid voor het proces waarborgt;

3.

met de lidstaten samen te werken en gerichte steun aan lokale, regionale en nationale autoriteiten te verlenen om wederzijds leren, en analysen en de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van investeringen in onderwijsinfrastructuur te vergemakkelijken;

4.

met name door middel van voortgangsrapportage te analyseren in welke mate de strategische prioriteiten van dit kader zijn verwezenlijkt wat betreft de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, maar ook op het gebied van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding op nationaal niveau;

5.

op basis van en rekening houdend met het deskundig advies van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, werk te maken van voorstellen voor mogelijke indicatoren of EU-streefcijfers op het gebied van inclusie en kansengelijkheid, het beroep van leerkracht, en duurzaamheid, inclusief de vergroening van onderwijs- en opleidingsstelsels;

6.

met de lidstaten samen te werken om te analyseren hoe de gegevensverzameling en -analyse voor bestaande streefcijfers en indicatoren op EU-niveau kunnen worden verbeterd, teneinde empirisch onderbouwde beleidsvorming te bevorderen, en daarbij onder meer een beroep te doen op de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, en om over deze discussies verslag uit te brengen aan de Raad;

7.

met de lidstaten samen te werken om na 2025 die streefcijfers en indicatoren van de EU te bestuderen waarvoor de vastgestelde termijnen niet samenvallen met de periode van tien jaar waarin dit kader voorziet, en verslag uit te brengen aan de Raad over mogelijke nieuwe waarden voor deze streefcijfers en indicatoren;

8.

een systematisch overzicht en een stappenplan te presenteren en regelmatig te actualiseren van de huidige en de geplande beleidsmaatregelen, samenwerkingsinstrumenten, financieringsinstrumenten, initiatieven en gerichte oproepen op het niveau van de Unie, die bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte en tot de ontwikkeling van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;

9.

het actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, en met name het eerste, vierde en elfde beginsel ervan, te presenteren;

10.

een platform voor de Europese Onderwijsruimte op te richten als interactieve openbare toegangspoort ter ondersteuning van de toegang van de lidstaten en belanghebbenden tot informatie, acties, diensten, instrumenten en resultaten, en ter bevordering van samenwerking en uitwisselingen.

(1)  Doc. COM(2017) 673 final.

(2)  Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1).

(3)  Doc. COM(2020) 625 final.

(4)  Doc. COM(2020) 274 final.

(5)  Doc. COM(2020) 624 final.

(6)  Overeenkomstig de resolutie van de Raad van 8 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (PB C 389 van 18.11.2019, blz. 1).

(7)  Doc. COM(2019) 640 final.

(8)  Doc. COM(2020) 67 final.

(9)  Zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(10)  Overeenkomstig het VN-Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.

(11)  Overeenkomstig de doelstellingen die zijn uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1) en in de verklaring van Osnabrück van 30 november 2020.

(12)  Zoals benadrukt in de conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over Europese leraren en opleiders voor de toekomst (PB C 193 van 9.6.2020, blz. 11).

(13)  Na de aanneming van en in overeenstemming met de resolutie van de Raad van 27 februari 2020 over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen (PB C 64 van 27.2.2020, blz. 1).

(14)  Deze werkzaamheden kunnen op technisch niveau worden ondersteund.

(15)  Op technisch niveau zal een groep deskundigen op het gebied van kwaliteitsinvesteringen in onderwijs en opleiding dit proces ondersteunen, hetgeen ertoe zal bijdragen dat de nadruk blijft liggen op nationale en regionale investeringen.


BIJLAGE I

POLITIEKE ACHTERGROND

1.

Conclusies van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — (12 mei 2009)

2.

Resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie (20 december 2011)

3.

Aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (20 december 2012)

4.

Verklaring over de bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie (Parijs, 17 maart 2015)

5.

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (23 en 24 november 2015)

6.

Conclusies van de Raad inzake het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en het bevorderen van goede schoolresultaten (23-24 november 2015)

7.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs: de bijdrage van onderwijs en opleiding aan het Europees Semester 2016 (24 februari 2016)

8.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (10 juni 2016)

9.

Aanbeveling van de Raad tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (19 december 2016)

10.

Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over inclusie in verscheidenheid met het oog op hoogwaardig onderwijs voor iedereen (17 februari 2017)

11.

Aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (22 mei 2017)

12.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg (17 november 2017)

13.

Aanbeveling van de Raad over het volgen van afgestudeerden (20 november 2017)

14.

Conclusies van de Raad over ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs (20 november 2017)

15.

Conclusies van de Raad over een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs (20 november 2017)

16.

Conclusies van de Europese Raad (14 december 2017)

17.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het actieplan voor digitaal onderwijs (17 januari 2018)

18.

Aanbeveling van de Raad voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (15 maart 2018)

19.

Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) (18 april 2018)

20.

Aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (22 mei 2018)

21.

Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven (22 mei 2018)

22.

Conclusies van de Raad over toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte (22 mei 2018)

23.

Aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (26 november 2018)

24.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het gecoördineerd plan inzake kunstmatige intelligentie (7 december 2018)

25.

Conclusies van de Raad — Naar een steeds duurzamere Unie in 2030 (9 april 2019)

26.

Aanbeveling van de Raad inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen (22 mei 2019)

27.

Aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (22 mei 2019)

28.

Conclusies van de Raad over de toekomst van een sterk gedigitaliseerd Europa na 2020 — Versterking van het digitale en economische concurrentievermogen in de hele Unie en van de digitale cohesie (7 juni 2019)

29.

Europese Raad: De nieuwe strategische agenda 2019-2024 (20 juni 2019)

30.

Resolutie van de Raad over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (8 november 2019)

31.

Conclusies van de Raad over de sleutelrol van leven lang leren-beleid om samenlevingen in staat te stellen om te gaan met de technologische en groene transitie ter ondersteuning van inclusieve en duurzame groei (8 november 2019)

32.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese Green Deal (11 december 2019)

33.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (14 januari 2020)

34.

Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen (20 februari 2020)

35.

Conclusies van de Raad over Europese leraren en opleiders voor de toekomst (25 mei 2020)

36.

Conclusies van de Raad over het bestrijden van de COVID-19-crisis in onderwijs en opleiding (16 juni 2020)

37.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (1 juli 2020)

38.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (30 september 2020)

39.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (30 september 2020)

40.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (30 september 2020)

41.

Ministerieel communiqué van Rome (19 november 2020)

42.

Aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (24 november 2020)

43.

Conclusies van de Raad over digitaal onderwijs in de kennismaatschappijen van Europa (24 november 2020)

44.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027 (24 november 2020)

45.

Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën (30 november 2020)

BIJLAGE II

EU-STREEFCIJFERS — Referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding

Teneinde de vooruitgang te monitoren, uitdagingen te signaleren en bij te dragen tot een empirisch onderbouwde beleidsvorming door het systematisch vergaren en analyseren van internationaal vergelijkbare gegevens, dient een reeks referentieniveaus van de Europese gemiddelde prestatie op het vlak van onderwijs en opleiding (“EU-streefcijfers”) de strategische prioriteiten in de resolutie voor de periode 2021-2030 te ondersteunen. Zij mogen alleen op vergelijkbare en betrouwbare gegevens worden gebaseerd en dienen rekening te houden met de verschillende situaties in de individuele lidstaten (1). Zij mogen niet worden beschouwd als concrete doelstellingen die door elk land in 2025 of 2030 moeten worden bereikt. Zoals beschreven in deze resolutie, wordt de lidstaten verzocht na te denken over de vaststelling van gelijkwaardige nationale streefcijfers.

Op basis hiervan hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de volgende zeven EU-streefcijfers:

1.   15-jarigen met ontoereikende beheersing van basisvaardigheden (2)

Het percentage 15-jarigen dat zwak presteert op het gebied van lezen, wiskunde en wetenschappen moet uiterlijk in 2030 minder dan 15 % bedragen.

2.   Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden (3)

Het percentage zwak presterende leerlingen voor computer- en informatievaardigheden moet uiterlijk in 2030 minder dan 15 % bedragen.

3.   Deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang (4)

Uiterlijk in 2030 moet ten minste 96 % van de kinderen tussen 3 jaar en de beginleeftijd voor verplicht basisonderwijs deelnemen aan voorschoolse en vroegschoolse educatie en opvang.

4.   Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (5)

Uiterlijk in 2030 moet het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding minder dan 9 % bedragen.

5.   Hoogst behaalde onderwijsniveau in het tertiair onderwijs (6)

Uiterlijk in 2030 moet het percentage 25- tot 34-jarigen met een diploma tertiair onderwijs ten minste 45 % bedragen.

6.   Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en beroepsopleiding aan werkplekleren (7)

Het percentage pas afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding dat tijdens die studies of opleiding werkplekleren heeft gevolgd, moet uiterlijk in 2025 ten minste 60 % bedragen.

7.   Participatie van volwassenen in leeractiviteiten (8)

Uiterlijk in 2025 moet ten minste 47 % van de volwassenen in de leeftijdscategorie 25-64 jaar in de laatste 12 maanden aan leeractiviteiten hebben deelgenomen.


(1)  Deze streefcijfers moeten ook rekening houden met de verschillende context in de lidstaten en met het feit dat, afgaande op internationale prognoses, de uitgangsgegevens voor de jaren 2020 en 2021 mogelijk kunnen wijzigen als gevolg van de grote impact van de COVID-19-pandemie op de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU.

(2)  De gegevensbron is het “Programme for International Student Assessment” (PISA), waarbij de gegevens worden verzameld en beheerd door de OESO. Aan de hand van het streefcijfer wordt het percentage 15-jarigen gemeten dat niveau 2 op de PISA-schaal voor lezen, wiskunde of wetenschappen niet haalt.

(3)  Het streefcijfer is gebaseerd op de enquête “Computer and Information Literacy” (CIL) van de “International Computer and Information Literacy Study” (ICILS), uitgevoerd door de “International Association for the Evaluation of Educational Achievement” (IEA). De doelgroep van de ICILS bestaat uit leerlingen in hun achtste onderwijsjaar.

(4)  De gegevensbron is Eurostat, online gegevenscode: [educ_uoe_enra21].

(5)  Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête. Onlinegegevenscode: [edat_lfse_14], dit is het percentage van de bevolking van 18-24 jaar dat hoogstens de onderbouw van de middelbare school heeft voltooid en geen onderwijs of opleiding meer volgt. Dit EU-breed streefcijfer zal worden gekoppeld aan een indicator betreffende het hoogst behaalde onderwijsniveau in het hoger secundair onderwijs, waarmee het percentage 20- tot 24-jarigen met ten minste een diploma hoger secundair onderwijs wordt gemeten (op basis van gegevens van Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête). Onlinegegevenscode: [edat_lfse_03].

(6)  Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête. Onlinegegevenscode: [edat_lfse_03].

(7)  Hierbij gaat het om de leeftijdsgroep van 20-34 jarigen die sedert 1 tot 3 jaar hun studie of opleiding hebben beëindigd. De indicator zal worden gebaseerd op gegevens die vanaf 2021 in het kader van de EU-arbeidskrachtenquête van Eurostat (EU AKE) worden verzameld, als gedefinieerd onder de identificatiecode “HATWORK” in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2240 van de Commissie. Hierbij gaat het om gegevens over werkervaring op een werkplek in een markt- of niet-markteenheid (d.w.z. in een bedrijf, een overheidsinstantie of een non-profitorganisatie) die is opgedaan in het kader van het leerplan van het formele programma dat heeft geleid tot het hoogste met succes voltooide onderwijsniveau. Indien een respondent meerdere werkervaringen had, wordt de cumulatieve duur van alle werkervaringen in aanmerking genomen. De werkervaringen moeten worden uitgedrukt in voltijdequivalenten.

(8)  Eurostat, gegevensverzameling via EU-arbeidskrachtenquête vanaf 2022. Aangezien de gegevensbron in 2022 zal worden gewijzigd (van de enquête volwasseneneducatie naar de EU-arbeidskrachtenenquête), moet de doelstelling in 2023 worden bevestigd op basis van ervaring met de nieuwe gegevensbron. De Commissie zal, in samenwerking met de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, het effect van deze veranderingen evalueren door de resultaten van de enquête volwasseneneducatie en de arbeidskrachtenenquête in 2023 te vergelijken, en mogelijke wijzigingen in de methode van de arbeidskrachtenenquête of in het niveau van de doelstelling overwegen. Op basis van deze evaluatie zal de Raad beslissen over een eventuele aanpassing van het doelstellingniveau.


BIJLAGE III

PRIORITAIRE GEBIEDEN VOOR EUROPESE SAMENWERKING IN ONDERWIJS EN OPLEIDING TIJDENS DE EERSTE CYCLUS: 2021-2025

Met het oog op vooruitgang in de vijf strategische prioriteiten van het strategisch kader voor Europese samenwerking, moet het vaststellen van prioritaire gebieden, concrete punten en acties (1) voor een specifieke werkcyclus de efficiëntie van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding verbeteren, en tegelijkertijd de behoeften van de verschillende lidstaten tot uiting brengen, onder meer wanneer zij geconfronteerd worden met nieuwe omstandigheden en uitdagingen.

De in deze resolutie genoemde prioritaire gebieden, samen met de meest relevante concrete punten en acties, tonen aan dat het noodzakelijk is: i) de samenwerking voort te zetten op gebieden waar belangrijke uitdagingen blijven bestaan en die verband houden met recentere uitdagingen; ii) de samenwerking te ontwikkelen op gebieden die als bijzonder belangrijk worden beschouwd tijdens deze werkcyclus.

Indien de lidstaten dit noodzakelijk achten, kunnen de activiteiten rond specifieke prioritaire gebieden worden voortgezet in de volgende werkcycli, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de nationale omstandigheden.

Prioritair gebied 1 — Kwaliteit, kansengelijkheid, inclusie en slaagkansen in onderwijs en opleiding

Concrete punten en acties

i)

Bevorderen van de beheersing van sleutelcompetenties (2), met inbegrip van basisvaardigheden, die onontbeerlijk zijn om in het leven vooruit te komen, een boeiende baan te vinden of te creëren en een betrokken burger te worden.

ii)

Bevorderen en ondersteunen van het onderwijzen en leren van talen en van meertaligheid, waardoor lerenden, leerkrachten en opleiders kunnen profiteren van een echte Europese leerruimte, door verdere uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2019 inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen, ook in beroepsonderwijs en -opleiding.

iii)

Een Europees perspectief op onderwijs en opleiding bieden, lerenden inzicht geven in wat Europa als geheel, en de Unie in het bijzonder, in hun dagelijks leven betekenen, onder meer door de Jean Monnetacties uit te breiden en te versterken.

iv)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsinstellingen veilige omgevingen blijven, vrij van geweld, pesterij, schadelijke uitlatingen, desinformatie en alle vormen van discriminatie, onder meer door de verdere uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven.

v)

Stimuleren van een veilige en ondersteunende schoolomgeving als noodzakelijke voorwaarde voor concrete punten, zoals het aanpakken van discriminatie, racisme, seksisme, segregatie, pesten (met inbegrip van cyberpesten), geweld en stereotypen, en voor het individuele welzijn van alle lerenden.

vi)

Alle lerenden helpen een basisniveau op het gebied van basisvaardigheden te bereiken, met bijzondere aandacht voor groepen die het risico lopen ondermaats te presteren en voortijdig de school te verlaten, onder meer door het vaststellen van doeltreffende beleidshervormingen ter ondersteuning van een betere beheersing van basisvaardigheden, met name wat betreft onderwijsaanbod en/of -beoordeling, evenals het vermogen van instellingen en personeel om innovatief te zijn en hun leerbenaderingen en -omgevingen verder te ontwikkelen.

vii)

Bevorderen van succesvolle onderwijsstrategieën op nationaal niveau om de succesvolle afsluiting van onderwijs- en opleidingstrajecten door alle lerenden te stimuleren, voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te verminderen en het aantal slecht presterende leerlingen te verlagen, door het bevorderen van een heleschoolbenadering met een algemene inclusieve visie op onderwijs waarbij de lerende centraal staat.

viii)

Rekening houden met de toenemende diversiteit van lerenden en verbeteren van de toegang tot hoogwaardige en inclusieve onderwijs- en opleidingsvoorzieningen voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen, zoals lerenden met specifieke leerbehoeften, minderheden, mensen met een migratieachtergrond en Roma, en lerenden met minder kansen vanwege hun geografische en/of hun sociaal-economisch minder bevoorrechte situatie.

ix)

Uitvoeren van het Europese kwaliteitskader voor hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen.

x)

Aanpakken van de genderkloven in onderwijs en opleiding en van de kansenongelijkheid tussen meisjes en jongens, vrouwen en mannen, door meer genderevenwichtige onderwijskeuzen te bevorderen, genderstereotypen in het onderwijs en in onderwijscarrières aan te pakken en op te lossen (vooral op de studiegebieden wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde), kwesties als ondermaatse prestaties bij jongens, pestgedrag en seksuele intimidatie aan te pakken en een grotere gendergevoeligheid in onderwijs- en opleidingsprocessen en -instellingen te ontwikkelen.

xi)

Ondersteunen van gegevensverzameling en innovatie ten behoeve van inclusie en genderneutraliteit in onderwijs.

xii)

Burgerschaps-, interculturele en sociale competenties, wederzijds begrip en respect, en identificatie met democratische waarden en grondrechten bevorderen op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding (3).

xiii)

Bevorderen, waarderen en erkennen van niet-formeel leren, met inbegrip van vrijwilligerswerk, en verbeteren van de inclusiviteit, kwaliteit en erkenning van grensoverschrijdende solidariteitsactiviteiten.

xiv)

Ontwikkelen van ethisch gedrag en bevorderen van kritisch denken, samen met digitale geletterdheid en mediageletterdheid.

xv)

Bevorderen van duurzame investeringen in inclusieve onderwijs- en opleidingssystemen van hoge kwaliteit.

Prioritair gebied 2 — Een leven lang leren en mobiliteit

Concrete punten en acties

i)

Hervatten en voortzetten van de strategieën voor een leven lang leren en aanpakken van de overgangsfasen in onderwijs en opleiding, en daarbij door hoogwaardige beroepskeuzebegeleiding de overgang naar en tussen beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwasseneneducatie, met inbegrip van niet-formeel en informeel leren, en van onderwijs en opleiding naar werk, bevorderen.

ii)

Strategieën voor een leven lang leren robuuster en inclusiever maken om degenen die het onderwijssysteem voortijdig hebben verlaten in staat te stellen tijdens hun hele leven op flexibele wijze opnieuw onderwijs te volgen, en om degenen die er behoefte aan hebben in alle levensfasen toegang te verschaffen tot programma’s voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding om vaardigheden waarnaar op de toekomstige arbeidsmarkt vraag zal zijn, bij te werken of te verwerven (bij- en omscholing).

iii)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsstelsels, inclusief stelsels voor volwasseneneducatie, alle lerenden helpen toegang te krijgen tot een veranderende arbeidsmarkt en bijdragen aan hun persoonlijke ontwikkeling, dat deze stelsels flexibeler, veerkrachtiger, toekomstbestendiger, aantrekkelijker en aangepast aan de groene en de digitale transitie worden, dat zij gedurende het hele beroepsleven bij- en omscholingsmogelijkheden bieden en dat zij de samenwerking met andere belanghebbenden, zoals bedrijven of andere werkplekken, versterken.

iv)

Uitvoeren van de Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en voor rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën.

v)

Versterken van de sleutelrol van de stelsels voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding bij het ondersteunen van een leven lang leren en het bereiken van een meer diverse studentenpopulatie. Het concept en gebruik van “micro-credentials” verkennen, kan helpen om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken door flexibelere en modulaire leermogelijkheden te bieden en inclusievere leertrajecten aan te reiken.

vi)

Actualiseren van de vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie.

vii)

Bevorderen van de vrijheid voor lerenden, leerkrachten en opleiders, en ander onderwijs- en opleidingspersoneel, om mobiel te zijn en voor instellingen om onderling relaties aan te gaan in Europa en elders, door middel van leermobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking. Er moeten verdere inspanningen worden geleverd om de huidige obstakels en belemmeringen voor alle soorten leer- en onderwijsmobiliteit weg te nemen, met inbegrip van kwesties inzake toegang, begeleiding, studentendiensten en erkenning.

viii)

Actualiseren van het kader voor leermobiliteit bij het versterkte Erasmus+-programma teneinde een veel diversere groep deelnemers mobiliteitsmogelijkheden te bieden, groene en digitale mobiliteit te bevorderen, onder meer door online- en fysieke uitwisselingen te combineren, en evenwichtige mobiliteit te bevorderen.

ix)

Blijven werken aan de volledige uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (26 november 2018).

Prioritair gebied 3 — Leerkrachten en opleiders

Concrete punten en acties

i)

Verbeteren van de werving en de selectie van de beste en meest geschikte kandidaten voor het beroep van leraar en pedagoog, op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding.

ii)

Verhogen van de aantrekkelijkheid en de status van het beroep van leraar en pedagoog door de maatschappelijke en financiële herwaardering ervan, onder andere door de geplande Europese prijs voor innovatief onderwijs.

iii)

Bekijken of er Europese richtsnoeren voor nationale loopbaankaders en levenslange begeleiding kunnen worden uitgewerkt teneinde de loopbaanontwikkeling van het schoolonderwijskorps te ondersteunen.

iv)

Bekijken of er beleidsinstrumenten kunnen worden uitgedacht in de vorm van competentiekaders voor leerkrachten om de initiële leerprogramma’s voor leerkrachten relevanter te maken, of er mogelijkheden voor permanente professionele ontwikkeling kunnen worden gecreëerd en of kan worden voorzien in loopbaanbegeleiding voor leerkrachten.

v)

Ondersteunen van het initieel onderwijs, de introductie en de permanente professionele ontwikkeling op alle niveaus, met name om te kunnen omgaan met de toegenomen diversiteit van lerenden en hun specifieke behoeften, om vroegtijdig verlaten van onderwijs en opleiding aan te pakken, om werkplekleren te promoten, en ondersteunen van de digitale basiscompetenties en geavanceerde competenties en innovatieve onderwijsmethoden, onder meer door ervoor te zorgen dat de lerarenopleiding leerkrachten de vaardigheden bijbrengt om les te geven in digitale omgevingen.

vi)

Opzetten van netwerken van instellingen voor lerarenopleiding, via de voorgestelde Erasmus Teacher Academies, om praktijkgemeenschappen te bevorderen, leerkrachten leermogelijkheden te bieden, innovatie te ondersteunen en input te verschaffen voor het nationale en Europese beleid voor lerarenopleiding.

vii)

Ondersteunen van het bevorderen van excellentie in onderwijs en opleiding op alle niveaus, door een doeltreffende organisatie van het leren en structurele stimulansen, door te zorgen voor passende ondersteuningsmechanismen en infrastructuur, adequaat didactisch materiaal en een op onderzoek gebaseerde lerarenopleiding, en door nieuwe methoden te onderzoeken om de kwaliteit van de leerkrachtenopleiding te beoordelen.

viii)

Ondersteunen van leerkrachten en opleiders bij het beheer van de taalkundige en culturele diversiteit in onderwijs- en opleidingsinstellingen.

ix)

Bekijken of er een beleidskader kan worden ontwikkeld om de leermobiliteit van leerkrachten in Europa kwantitatief en kwalitatief te verbeteren op basis van hun reële mobiliteitsbehoeften.

x)

Uitwerken van maatregelen en opzetten van mechanismen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en werkgerelateerde stress te verminderen, teneinde het welzijn van leerkrachten, opleiders en pedagogisch en onderwijspersoneel te bevorderen.

xi)

Streven naar het terugdringen van genderongelijkheid op alle niveaus en in alle soorten onderwijs- en opleidingsgerelateerde beroepen.

xii)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsprogramma’s voor leerkrachten en opleiders, op alle niveaus en in alle soorten programma’s, hen ook voorbereiden op hun sleutelrol, te weten lerenden de vaardigheden bijbrengen om te leven, te werken en te handelen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling en hun welzijn en geestelijke gezondheid verbeteren.

Prioritair gebied 4 — Hoger onderwijs

Concrete punten en acties

i)

Aanmoedigen van nauwere en diepere samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs, met name door het stimuleren en bevorderen van een naadloze transnationale samenwerking, waardoor allianties tussen instellingen voor hoger onderwijs, zoals die in het kader van het initiatief “Europese universiteiten”, hun sterke punten kunnen benutten en gezamenlijk transformatief hoger onderwijs kunnen verstrekken.

ii)

Meewerken aan de uitrol van het initiatief “Europese universiteiten” in het kader van het Erasmus+-programma, in synergie met Horizon Europa en andere financieringsinstrumenten.

iii)

Opstellen van een agenda voor de transformatie van het hoger onderwijs, met bijzondere aandacht voor inclusie, innovatie, connectiviteit, digitale en groene paraatheid, internationaal concurrentievermogen, fundamentele academische waarden en hoge ethische beginselen, evenals werkgelegenheid en inzetbaarheid.

iv)

Evenwicht in de mobiliteitsstromen en optimale “brain circulation” aanmoedigen.

v)

Bevorderen van de rol van instellingen voor hoger onderwijs als centrale actoren van de “kennisvierhoek” (onderwijs, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving), versterken van synergieën en faciliteren van verdere werkzaamheden tussen hoger onderwijs en onderzoek.

vi)

Versterken van de automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland met het oog op mobiliteit en verder leren, waarbij ervoor wordt gezorgd dat kwaliteitsborgingsmechanismen een sterke basis bieden voor het vertrouwen van het publiek in verder leren en de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs waarborgen. Er moet werk worden gemaakt van de automatische erkenning van gezamenlijke transnationale activiteiten en de erkenning en overdraagbaarheid van korte cursussen, in voorkomend geval.

vii)

Aanmoedigen van het verder gebruik van het initiatief “Europese studentenpas” zodat het alle mobiele studenten in Europa ten goede komt.

viii)

Bevorderen van de relevantie van het hoger onderwijs voor de arbeidsmarkt en de samenleving, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s die inzetten op meer werkplekleren en nauwere samenwerking tussen instellingen en werkgevers aan te moedigen, met volledige inachtneming van de holistische benadering van het hoger onderwijs en de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs, en door te bekijken of er een Europees mechanisme voor het volgen van afgestudeerden kan worden uitgewerkt.

Prioritair gebied 5 — De groene en de digitale transitie

Concrete punten en acties

i)

Verbeteren van de beschikbaarheid en de kwaliteit van, en de toegang tot, digitale apparatuur en infrastructuur, connectiviteit, open en digitale onderwijsmiddelen en -methoden op alle onderwijs- en opleidingsniveaus om onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen in de overstap naar het digitale tijdperk.

ii)

Aanpakken van de ontwikkeling van fundamentele en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding, formeel, niet-formeel, informeel, traditioneel, gemengd en op afstand, als antwoord op de technologische en digitale transformatie van de economie en de samenleving.

iii)

De uitwisseling van beste praktijken en de uitvoering van acties in het Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 opvoeren, en nagaan hoe de ontwikkeling van het beleid inzake digitaal onderwijs beter geïntegreerd kan worden vormgegeven via de eventuele oprichting van een Europese digitale-onderwijshub.

iv)

Mobiliseren van expertise en middelen om te kunnen netwerken, en ondersteunen van creatieve benaderingen in groen onderwijs, d.w.z. via de geplande “Education for Climate Coalition”.

v)

Bevorderen van ecologische-duurzaamheidsperspectieven in alle onderwijs- en opleidingsprogramma’s op alle niveaus en in het kader van een interdisciplinaire aanpak, en bevorderen van onderwijsconcepten zoals “Education for Sustainable Development” en “Global Citizenship Education”, om burgers in staat te stellen bij te dragen aan duurzame ontwikkeling.

vi)

Bevorderen van nieuwe duurzame onderwijs- en opleidingsinfrastructuur en renoveren van bestaande gebouwen (“vergroening van de onderwijsinfrastructuur”).

(1)  Door voorgestelde toekomstige acties of initiatieven op de volgende prioritaire gebieden te vermelden wordt niet vooruitgelopen op toekomstige besluiten die op het passende niveau moeten worden genomen.

(2)  Zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(3)  Zoals uiteengezet in de “Declaration on Promoting Citizenship and the Common Values of Freedom, Tolerance and Non-Discrimination through Education”.


Top