EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0195

Zaak C-195/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen) op 14 mei 2008 — Inga Rinau

PB C 171 van 5.7.2008, p. 27–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen) op 14 mei 2008 — Inga Rinau

(Zaak C-195/08)

(2008/C 171/42)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Inga Rinau

Derde betrokkene: Michael Rinau

Prejudiciële vragen

1)

Kan een belanghebbende in de zin van artikel 21 van verordening nr. 2201/2003 (1) om niet-erkenning van een rechterlijke beslissing verzoeken zonder dat een verzoek om erkenning van de beslissing is ingediend?

2)

Voor het geval dat eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: hoe moet de nationale rechter bij zijn onderzoek van een verzoek om niet-erkenning van de beslissing dat is ingediend door degene jegens wie die beslissing uitvoerbaar is, artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 toepassen, waarin wordt bepaald dat „[…] noch de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, noch het kind in deze stand van de procedure in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord”?

3)

Moet de nationale rechter bij wie degene die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, een verzoek heeft ingediend strekkende tot niet-erkenning van de beslissing van het gerecht van de lidstaat van herkomst waarbij de terugkeer van het bij hem wonende kind naar de staat van herkomst is gelast en waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 42 van verordening nr. 2201/2003 is afgegeven, dat verzoek onderzoeken op grond van bepalingen van de afdelingen 1 en 2, van hoofdstuk III van verordening nr. 2201/2003, zoals artikel 40, lid 2, van die verordening bepaalt?

4)

Wat betekent de in artikel 21, lid 3, verordening nr. 2201/2003 gebruikte uitdrukking „onverminderd afdeling 4”?

5)

Zijn het geven van een beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt en het afgeven van het in artikel 42 van verordening nr. 2201/2003 bedoelde certificaat door het gerecht van de lidstaat van herkomst nadat het gerecht van de lidstaat waar het kind ongeoorloofd wordt vastgehouden, een beslissing heeft gegeven die de terugkeer van het kind naar de staat van herkomst met zich brengt, in overeenstemming met de doelstellingen en de procedures van verordening nr. 2201/2003?

6)

Betekent het in artikel 24 van verordening nr. 2201/2003 geformuleerde verbod van toetsing van de bevoegdheid van het gerecht van herkomst, dat de nationale rechter bij wie een verzoek om erkenning of niet-erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing is ingediend, die de bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat van herkomst niet mag toetsen en die geen andere in artikel 23 van verordening nr. 2201/2003 genoemde gronden voor niet-erkenning van de beslissing heeft vastgesteld, de door het gerecht van de lidstaat van herkomst gegeven beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt, moet erkennen indien het gerecht van de lidstaat van herkomst de in de verordening bepaalde procedure voor het beslechten van de kwestie van de terugkeer van het kind niet in acht heeft genomen?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


Top