EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010DC0779

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

/* COM/2010/0779 def. */

52010DC0779

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten /* COM/2010/0779 def. */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 22.12.2010

COM(2010) 779 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Toepassing van Richtlijn 2004/48/EGvan het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

SEC(2010) 1589 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Toepassing van Richtlijn 2004/48/EGvan het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

SAMENVATTING

Doeltreffende middelen om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven zijn van essentieel belang voor de bevordering van innovatie en creativiteit. Bij Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten is een geharmoniseerd minimumniveau aan middelen vastgesteld waarover rechthebbenden en overheidsinstanties dienen te beschikken om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten te kunnen bestrijden. Tevens is bij die richtlijn een algemeen kader vastgesteld voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de nationale autoriteiten onderling en tussen deze en de Commissie.

Uit een eerste evaluatie van het effect van de richtlijn komt naar voren dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt sinds de richtlijn werd vastgesteld en ten uitvoer werd gelegd in de lidstaten. Met de richtlijn werden op Europees niveau hoge juridische normen ingevoerd voor de handhaving van verschillende categorieën rechten die door afzonderlijke wettelijke regelingen worden beschermd (zoals auteursrechten, octrooien, merken, tekeningen en modellen, maar ook geografische aanduidingen en kwekersrechten).

Hoewel de handhavingsprocedures over het algemeen zijn verbeterd, is het enorme aantal inbreuken en de financiële schade die erdoor wordt berokkend, verontrustend. Dit is enerzijds te wijten aan het feit dat de mogelijkheden die het internet voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten biedt een ongekende vlucht hebben genomen. Bij de opstelling van deze richtlijn is indertijd geen rekening gehouden met deze uitdaging.

Andere vraagstukken waaraan mogelijk bijzondere aandacht dient te worden geschonken zijn de toepassing van voorlopige en conservatoire maatregelen, zoals rechterlijke bevelen, procedures voor de vergaring en bescherming van bewijsmateriaal (met inbegrip van de verhouding tussen het recht op informatie en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer), verduidelijking van de strekking van verschillende corrigerende maatregelen, met inbegrip van de vernietiging van de inbreukmakende goederen, en de berekening van de verschuldigde schadevergoeding.

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING 2

1. Inleiding 3

2. Doelstellingen van de handhavingsrichtlijn 5

3. Er kunnen verduidelijkingen nodig zijn voor een doeltreffender bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en een betere werking van de interne markt 5

3.1. Specifieke uitdagingen van de digitale wereld 6

3.2. Het toepassingsgebied van de richtlijn 6

3.3. Het concept 'tussenpersoon' en de uitvoerbaarheid van rechterlijke bevelen 7

3.4. Op zoek naar het juiste evenwicht tussen het recht op informatie en de privacywetgeving 8

3.5. Het compenserende en afschrikkende effect van schadevergoeding 9

3.6. Corrigerende maatregelen 9

3.7. Overige vraagstukken 9

4. Conclusie 9

INLEIDING

Het is van essentieel belang doeltreffende middelen te vinden om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven, teneinde innovatie en creativiteit te kunnen bevorderen. Dit verslag bevat de eerste evaluatie van de tenuitvoerlegging en het effect van Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten[1] (hierna: "de richtlijn"). Deze evaluatie is voorgeschreven in artikel 18 van de richtlijn en is gebaseerd op de beoordeling van de ontwikkelingen door de Commissie en op feedback die van de lidstaten is ontvangen in de vorm van nationale verslagen, waarin de standpunten van het bedrijfsleven, beroepsbeoefenaren, consumentenorganisaties en andere belanghebbenden zijn weergegeven.

De ontvangen informatie duidt erop dat de richtlijn een significant positief effect heeft op de civielrechtelijke bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in Europa. Bij de richtlijn werd een simpel kader voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten ingesteld dat grensoverschrijdend in het algemeen voor een vergelijkbaar beschermingsniveau zorgt. Met name het vermoeden van auteurschap of houderschap van rechten (artikel 5), de mogelijkheid om een monster als aanvaarbaar bewijsmateriaal te overleggen (artikel 6), voorlopige maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal (artikel 7) en de mogelijkheid om een bevel uit te vaardigen tegen een tussenpersoon (artikelen 9 en 11) hebben bijgedragen tot een doeltreffender handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de EU.

Vanwege de late omzetting van de richtlijn in tal van lidstaten (het omzettingsproces werd pas in 2009 afgerond)[2] is evenwel nog niet veel ervaring opgedaan met de toepassing van de richtlijn en is tot dusver slechts melding gedaan van een klein aantal rechtszaken. Derhalve was de Commissie niet in staat om, overeenkomstig artikel 18, een kritische economische analyse te maken van het effect dat de richtlijn heeft op de innovatie en ontwikkeling van de informatiemaatschappij.

Ondanks de genoemde beperkingen komt deze eerste evaluatie van de effectiviteit van de richtlijn op het juiste moment. Uit verschillende onderzoeken van internationale organisaties en het bedrijfsleven is gebleken dat er inmiddels op aanzienlijke schaal sprake is van schendingen van intellectuele-eigendomsrechten en dat van sommige van de betrokken goederen gevaren uitgaan voor de gezondheid en veiligheid van de consument[3]. In reactie daarop heeft de Commissie in de afgelopen twee jaar twee mededelingen[4] aangenomen. In de tweede mededeling werd onder meer de oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor namaak en piraterij aangekondigd om meer inzicht te krijgen in de stand van zaken rond schendingen van intellectuele-eigendomsrechten en een platform te creëren waar vertegenwoordigers van nationale autoriteiten en belanghebbende partijen ideeën en expertise op het gebied van beste praktijken kunnen uitwisselen, waar gemeenschappelijke handhavingsstrategieën worden ontwikkeld en waar aanbevelingen voor de beleidmakers worden geformuleerd. De beide mededelingen werden gevolgd door twee resoluties van de Raad[5] waarin deze zijn steun uitsprak voor het beleid van de Commissie. In een door het Europees Parlement aangenomen verslag werd eveneens steun geuit voor een krachtiger beleid waarvan een sterk juridisch kader voor de bestrijding van namaak en piraterij[6] deel uitmaakt. Inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten die buiten de EU plaatsvinden, baren eveneens grote zorgen. De Commissie tracht ze op verschillende wijzen aan te pakken, bijvoorbeeld door ambitieuze hoofdstukken inzake intellectuele-eigendomsrechten op te nemen in bilaterale overeenkomsten en door deel te nemen aan internationale initiatieven, zoals de nog lopende onderhandelingen over het ACTA-verdrag[7].

Uit de analyse komt naar voren dat bepaalde bepalingen van de richtlijn en hun samenhang met andere richtlijnen in de verschillende lidstaten op uiteenlopende wijze worden geïnterpreteerd, met als gevolg een verschillende interpretatie en toepassing in de praktijk . Het zou noodzakelijk kunnen blijken deze bepalingen verder te verduidelijken om de volledige doeltreffendheid van de richtlijn te verzekeren.

Met de opkomst van het internet en digitale technologieën heeft de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten er een dimensie bij gekregen die met nieuwe uitdagingen gepaard gaat. Aan de ene kant biedt het internet scheppers, uitvinders en hun commerciële partners nieuwe mogelijkheden om hun producten in het verkeer te brengen. Aan de andere kant heeft het de deur opengezet voor nieuwe vormen van inbreuken, die ten dele moeilijk te bestrijden zijn.

Dit verslag gaat in op een aantal concrete vraagstukken die mogelijk verduidelijking behoeven, met name om de richtlijn te kunnen aanpassen aan de nieuwe uitdagingen van de hedendaagse digitale samenleving. Het wordt gecompleteerd door een werkdocument van de diensten van de Commissie, dat aanvullende informatie en achtergrond bij de bevindingen van het verslag verstrekt.

DOELSTELLINGEN VAN DE HANDHAVINGSRICHTLIJN

De bestaande verschillen in de door de lidstaten gehanteerde systemen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten ondermijnen de werking van de interne markt en belemmeren de handhaving van het materiële recht inzake intellectuele eigendom. Dit leidt tot hindernissen voor grensoverschrijdende activiteiten, verlies van vertrouwen in de interne markt en een vermindering van de investeringen in innoverende en scheppende activiteiten. De richtlijn zorgt voor een betere afstemming tussen de nationale wettelijke regelingen, om de autoriteiten zo een gestandaardiseerd minimuminstrumentarium ter bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten aan de hand te doen.

Met de richtlijn worden civielrechtelijke maatregelen waarin de TRIPS-overeenkomst[8] voorziet, in het wetgevingskader van de EU geïntegreerd. De richtlijn gaat verder dan de bij die overeenkomst vastgestelde minimumbepalingen, aangezien zij zich tevens uitstrekt tot schadevergoeding, corrigerende maatregelen en bewijsmateriaal. Bovendien is de richtlijn gebaseerd op de in de wetgeving van de lidstaten verankerde praktijken die vóór de vaststelling van de richtlijn het meest effectief zijn gebleken (op 'beste praktijken' gestoelde aanpak). Daarnaast staat het de lidstaten vrij om in sancties en rechtsmiddelen te voorzien die gunstiger zijn voor rechthebbenden[9]. De richtlijn zorgt dus voor een flexibel wettelijk minimumkader voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

ER KUNNEN VERDUIDELIJKINGEN NODIG ZIJN VOOR EEN DOELTREFFENDER BESCHERMING VAN INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN EN EEN BETERE WERKING VAN DE INTERNE MARKT

Uit de analyse van de tenuitvoerlegging van de richtlijn in de lidstaten komt naar voren dat de richtlijn een degelijke grondslag biedt voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten op de interne markt, maar dat bepaalde verduidelijking mogelijk nodig is om meerduidigheid te vermijden en de richtlijn aan te passen aan de nieuwe uitdagingen waarmee de handhaving met name in de hedendaagse digitale wereld te kampen heeft.

Specifieke uitdagingen van de digitale wereld

Omdat het internet voor allerlei verschillende doeleinden kan worden gebruikt, biedt het ook tal van mogelijkheden voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Zo worden op het internet goederen te koop aangeboden die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Zoekmachines maken het inbreukmakers in vele gevallen mogelijk om de aandacht van internetgebruikers te vestigen op de illegale producten die te koop zijn of in de vorm van downloads worden aangeboden. De uitwisseling van auteursrechtelijk beschermde inhoud is inmiddels aan de orde van de dag, ook omdat de ontwikkeling van een legaal aanbod van digitale inhoud niet altijd gelijke tred heeft gehouden met de vraag, vooral op grensoverschrijdend niveau, waardoor door tal van gezagstrouwe burgers in de vorm van illegale uploads en de verspreiding van beschermde inhoud massaal inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht en aanverwante rechten. Vele websites dienen als platform voor of bieden de mogelijkheid tot het online verspreiden van beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden. Voor deze achtergrond is het mogelijk dat de beperkingen van het bestaande wetgevingskader grondig moeten worden geëvalueerd.

Het toepassingsgebied van de richtlijn

De richtlijn is van toepassing op alle schendingen van door Europees of nationaal recht beschermde intellectuele-eigendomsrechten, maar bevat geen definitie van de intellectuele-eigendomsrechten die binnen haar toepassingsgebied vallen. Hoewel deze flexibele aanpak verschillende voordelen biedt, hebben de lidstaten de Commissie naar aanleiding van uiteenlopende interpretaties van het concept "intellectuele-eigendomsrecht" gevraagd een minimumlijst van intellectuele-eigendomsrechten te publiceren die naar haar oordeel onder de richtlijn vallen[10].

Ook na publicatie van deze verduidelijking door de Commissie blijft er evenwel onzekerheid bestaan over de vraag of sommige rechten die krachtens nationaal recht zijn beschermd, eveneens onder de richtlijn vallen. Dit geldt met name voor domeinnamen, nationale rechten met betrekking tot onder meer handelsgeheimen (met inbegrip van knowhow) en handelingen die vaak het voorwerp zijn van nationale wetgeving inzake oneerlijke concurrentie, zoals productpiraterij en andere vormen van concurrentie 'op het randje van de wet'. Ook bij dergelijke onoorbare handelspraktijken lijkt er sprake te zijn van een toename. Vaak berokkenen zij de rechthebbenden schade, ondermijnen zij innovatie en leveren zij voor de consument hooguit een kortetermijnvoordeel op. Het zou zinvol kunnen zijn om dit negatieve fenomeen nader te beoordelen en te onderzoeken of het noodzakelijk is om in de richtlijn een minimumlijst op te nemen van intellectuele-eigendomsrechten die onder het toepassingsgebied vallen.

Het concept 'tussenpersoon' en de uitvoerbaarheid van rechterlijke bevelen

De richtlijn geeft een brede uitleg aan het begrip "tussenpersoon", waaronder alle personen worden verstaan "wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken". Dit betekent dat de maatregelen van de richtlijn zelfs van toepassing zijn op tussenpersonen die geen rechtstreekse contractuele verhouding of rechtstreeks contact met de inbreukmaker hebben.

Evenwel worden door de rechtbanken in de lidstaten doorgaans tamelijk hoge eisen aan het nodige bewijsmateriaal gesteld. Bovendien blijft er onduidelijkheid bestaan over tussenpersonen en de specifieke maatregelen die op hen van toepassing zijn wanneer zij bijdragen of de mogelijkheid bieden tot een inbreuk, ongeacht de vraag of zij daarvoor aansprakelijk zijn.

Tussenpersonen die goederen vervoeren waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht (zoals vervoerders, expediteurs en scheepsagenten) kunnen een leidende rol spelen bij het beheersen van de verspreiding van inbreukmakende goederen. Internetplatforms zoals online-marktplaatsen of zoekmachines kunnen eveneens een belangrijk rol spelen bij het terugdringen van het aantal inbreuken, met name door preventieve maatregelen en een kennisgevings- en verwijderingsbeleid met betrekking tot illegale inhoud en producten ("notice and take down"-beleid).

Aanbieders van internetdiensten spelen eveneens een bepalende rol voor de werkwijze van de digitale wereld. Zij bieden toegang tot het internet en zorgen voor de onderlinge verbindingen tussen de onderliggende netwerken, hosting websites en servers. Als tussenpersonen tussen internetgebruikers enerzijds en rechthebbenden van webinhoud anderzijds worden zij door onrechtmatige handelingen van hun klanten vaak in een lastig parket gebracht. Om deze reden bevat het EU-recht reeds specifieke bepalingen ter beperking van de aansprakelijkheid van aanbieders van internetdiensten wier diensten worden gebruikt om inbreuk te plegen op intellectuele-eigendomsrechten[11].

Bij de tegen tussenpersonen te nemen maatregelen gaat het met name om informatieplichten ("recht op informatie"), voorlopige en conservatoire maatregelen (bijvoorbeeld voorlopige bevelen) en definitieve rechterlijke voorzieningen.

De richtlijn laat het aan de lidstaten over te bepalen wanneer en hoe een bevel tegen een tussenpersoon kan worden uitgevaardigd. Opdat dit systeem efficiënt kan werken, zou het nuttig kunnen zijn te verduidelijken dat de uitvaardiging van een dergelijk bevel niet afhankelijk mag zijn van de aansprakelijkheid van de tussenpersoon. Bovendien blijkt uit de bevindingen van het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit verslag is gevoegd, dat de thans beschikbare wetgevings- en niet-wetgevingsinstrumenten niet krachtig genoeg zijn om online inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten doeltreffend te bestrijden. Gezien het feit dat tussenpersonen in een goede positie verkeren om tot de voorkoming en beëindiging van online inbreuken bij te dragen, zou de Commissie kunnen onderzoeken hoe zij daarbij nauwer kunnen worden betrokken.

Op zoek naar het juiste evenwicht tussen het recht op informatie en de privacywetgeving

Op grond van het recht op informatie zijn inbreukmakers en anderen verplicht de rechthebbende informatie te verstrekken over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht. De grootste uitdaging met betrekking tot dit recht is de noodzaak om de wetgeving inzake de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens na te leven.

In sommige lidstaten wordt het recht op informatie waarin de richtlijn voorziet, blijkbaar op zeer restrictieve wijze toegepast, voornamelijk op grond van nationale wetgeving betreffende de bescherming en bewaring van persoonsgegevens[12]. Dit vraagstuk vergt mogelijk bijzondere aandacht. De nationale wetgeving moet de rechtbanken ook in staat stellen het EU-recht inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten toe te passen. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie moet voor een redelijk evenwicht worden gezorgd tussen de verschillende rechten die in het geding zijn (zoals het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op eigendom, waaronder het recht op intellectuele eigendom)[13], aangezien zowel de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer als de bescherming van intellectuele eigendom als grondrechten zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[14].

Het Europees wettelijk kader inzake de bescherming van persoonsgegevens[15] enerzijds en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten anderzijds zijn in dit opzicht neutraal, dat wil zeggen dat er geen bepaling is die impliceert dat het recht op persoonlijke levenssfeer in de regel voorrang geniet boven het recht op eigendom of vice versa. De nationale wetgeving ter omzetting van de verschillende richtlijnen moet derhalve dusdanig zijn geformuleerd dat in alle gevallen het juiste evenwicht tussen deze rechten kan worden gevonden, zodat kan worden gegarandeerd dat de bepalingen inzake het recht op informatie voor een doeltreffende bescherming van de rechthebbenden zorgen zonder dat het recht op bescherming van persoonsgegevens in het gedrang komt. Er is mogelijk een nadere evaluatie nodig om te kunnen bepalen in welke mate de wetgeving van de lidstaten en de wijze waarop deze wordt toegepast aan deze voorwaarde voldoen. Zo nodig zou ook kunnen worden overwogen maatregelen te treffen om voor een oplossing te zorgen en een behoorlijk evenwicht tussen de bewuste rechten te waarborgen.

Het compenserende en afschrikkende effect van schadevergoeding

De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin de richtlijn voorziet, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Momenteel worden in rechtszaken over intellectuele-eigendomsrechten verhoudingsgewijs lage schadevergoedingen toegekend. Slechts een klein aantal lidstaten heeft te kennen gegeven dat als gevolg van de toepassing van de richtlijn hogere schadevergoedingen worden toegewezen.

Volgens gegevens die door rechthebbenden zijn verstrekt, gaat van de tot dusver toegekende schadevergoedingen geen afdoende afschrikkende werking uit om potentiële inbreukmakers te doen afzien van illegale activiteiten. Dit is met name het geval wanneer de door de rechter vastgestelde schadevergoeding niet evenredig is aan de door de inbreukmaker opgestreken winst.

De toekenning van schadevergoeding heeft in de eerste plaats ten doel voor de rechthebbende een situatie te creëren die zou hebben bestaan indien er geen inbreuk op zijn recht was gepleegd. Tegenwoordig lijken de winsten van inbreukmakers (onrechtmatige verrijking) vaak veel hoger te zijn dan de daadwerkelijke schade die de rechthebbende heeft geleden. In dergelijke gevallen zou kunnen worden overwogen of de rechter de mogelijkheid dient te hebben om een bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dat evenredig is aan de onrechtmatig verkregen winst van de inbreukmaker, ook al is die groter dan de daadwerkelijk door de rechthebbende geleden schade. Tevens zou het opportuun kunnen zijn om meer gebruik te maken van de mogelijkheid om schadevergoeding toe te kennen voor andere economische gevolgen en morele schade.

In gevallen waarin de inbreukmaker een rechtspersoon is en de rechthebbende geen schadevergoeding kan invorderen omdat de inbreukmaker niet over activa beschikt, geliquideerd is of op de een of andere wijze insolvent is, zou kunnen worden bekeken of de rechthebbende volgens nationaal recht schadevergoeding kan eisen van de directeur(en), en zo ja, onder welke voorwaarden.

Corrigerende maatregelen

Zoals nader toegelicht in het werkdocument van de diensten van de Commissie is mogelijk een verdere verduidelijking van de definitie van "corrigerende maatregelen" noodzakelijk. Met name is het onderscheid tussen "terugroeping" en "definitieve verwijdering" van inbreukmakende goederen uit het handelsverkeer in de nationale wetgeving van de meeste lidstaten niet scherp genoeg. Een ander punt dat kan worden verduidelijkt, is de vraag hoe deze maatregelen kunnen worden toegepast wanneer de goederen niet meer in het bezit van de inbreukmaker zijn.

Met betrekking tot de kosten van de vernietiging van inbreukmakende goederen zou ten slotte kunnen worden nagegaan hoe ervoor kan worden gezorgd dat de rechter deze kosten rechtstreeks aan de in het ongelijk gestelde partij kan opleggen.

Overige vraagstukken

Uit de analyse van de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten komt een aantal andere punten naar voren waarover verdere discussie op EU-niveau zinvol zou kunnen zijn.

Ten eerste lijkt het erop dat de lidstaten de facultatieve bepalingen van de richtlijn zelden in hun wetgeving hebben opgenomen (bijvoorbeeld met betrekking tot een rechterlijk bevel tot beschrijving van de inbreukmakende goederen dat erin voorziet dat een griffier de vestigingsplaats van de vermoedelijke inbreukmaker kan betreden. Deze facultatieve bepaling van de richtlijn is door enkele lidstaten niet ten uitvoer gelegd voor civiele procedures, waardoor dit soort maatregel alleen in het kader van strafprocedures beschikbaar is). In nog minder gevallen hebben de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 1, voorschriften ingevoerd die voor rechthebbenden gunstiger zijn dan die van de richtlijn. De redenen hiervoor zouden nader kunnen worden onderzocht. De manier waarop het recht op informatie in de voorschriften van de lidstaten wordt gekoppeld aan de voorwaarde van een inbreuk "op commerciële schaal" (d.i. de voorwaarde dat de inbreukmakende handeling omwille van direct of indirect economisch of commercieel voordeel wordt uitgevoerd) zou eveneens nader kunnen worden bestudeerd.

Ten tweede zouden de opties voor de oplossing van problemen bij de verzameling van bewijsmateriaal in grensoverschrijdende zaken kunnen worden geëvalueerd, en dient te worden bekeken of het noodzakelijk is exacter te omschrijven wanneer informatie geacht kan worden zich "onder de macht" van een partij bij een geding te bevinden (artikel 6, lid 1). Ook zou nader kunnen worden onderzocht of de huidige voorschriften met betrekking tot de verzameling van bewijsmateriaal in de praktijk problemen opleveren in gevallen waarin sprake is van vertrouwelijke informatie, met name in verband met voorlopige maatregelen, en in gevallen waar verschillende nationale concepten van vertrouwelijkheid in het spel zijn.

Tot slot zou kunnen worden bekeken of het zinvol zou zijn het secundair gebruik van inbreukmakende goederen te harmoniseren en welke problemen eventueel aan een dergelijke harmonisatie verbonden zouden zijn.

CONCLUSIE

Inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten veroorzaken op brede schaal economische schade. Van een aanzienlijk aantal inbreukmakende goederen gaan thans reële gevaren voor de gezondheid en veiligheid van de consument uit. Een goede bescherming van intellectuele-eigendomsrechten is van fundamenteel belang voor de bevordering van innovatie en cultuur in een concurrerende, welvaart scheppende en kennisgebaseerde economie. De verschillende belangen die met intellectuele-eigendomsrechten zijn gemoeid, moeten zorgvuldig in evenwicht worden gebracht. Daartoe zal de Commissie actief blijven overleggen met alle belanghebbenden.

Uit deze eerste evaluatie van de richtlijn kan als voornaamste conclusie worden getrokken dat de richtlijn een significant positief effect heeft op de civielrechtelijke bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in Europa. Evenwel is gebleken dat de richtlijn niet is ontworpen vanuit de zorg om de internetgerelateerde problemen met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Daarnaast vergen verschillende vraagstukken mogelijk verdere aandacht. Het betreft onder meer de toepassing van voorlopige en conservatoire maatregelen, zoals rechterlijke bevelen, procedures voor de vergaring en bescherming van bewijsmateriaal (met inbegrip van de verhouding tussen het recht op informatie en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer), verduidelijking van de strekking van

verschillende corrigerende maatregelen, met inbegrip van de vernietiging van de inbreukmakende goederen, en de berekening van de verschuldigde schadevergoeding.

De Commissie houdt zich uiterlijk tot 31 maart 2011 aanbevolen voor feedback op dit verslag vanwege het Europees Parlement, de Raad van Ministers, de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en alle andere belanghebbende partijen, die als bron van informatie zal dienen voor de besluiten die de Commissie moet nemen betreffende toekomstige te overwegen maatregelen, alsook voor de door de Commissie gestarte grondige effectbeoordeling betreffende de in dit verslag vermelde vraagstukken.

[1] PB L 157 van 30.4.2004, blz. 16.

[2] De uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn door de toenmalige 25 lidstaten was 29 april 2006. Zie voor nadere gegevens over het omzettingsproces bijlage 1 bij het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit verslag is gevoegd.

[3] Zie bijvoorbeeld http://www.iccwbo.org/uploadedFiles/BASCAP/Pages/OECD-FullReport.pdf; http://www.iccwbo.org/uploadedFiles/BASCAP/Pages/Building%20a%20Digital%20Economy%20-%20TERA(1).pdf.

[4] Mededeling van de Commissie van 16 juli 2008: "Een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa", COM(2008) 465 definitief; mededeling van de Commissie: "Voor een versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt", COM(2009) 467 definitief.

[5] Resolutie van de Raad van 25 september 2008 betreffende een algemeen Europees plan ter bestrijding van namaak en piraterij, PB C 253 van 4.10.2008, blz. 1; Resolutie van de Raad van 1 maart 2010 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt, PB C 56 van 6.3.2010, blz. 1.

[6] Resolutie van het Europees Parlement van 22 september 2010 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt (2009/2178(INI)), A7-0175/2010.

[7] Zie voor nadere informatie http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:129:0003:0016:NL:PDF.

[8] WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst) van 1994; Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, PB L 336 van 23.12.1994, blz.1.

[9] Zie artikel 2, lid 1, van de richtlijn.

[10] Verklaring 2005/295/EG van de Commissie betreffende artikel 2 van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, PB L 94 van 13.4.2005, blz. 37.

[11] Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"), PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

[12] Voorbeelden zijn, overeenkomstig het onderzoek uit 2009 “Online Copyright Enforcement and Data Protection in Selected Member States” (Hunton & Williams, Brussels, http://ec.europa.eu/internal_market/iprenforcement/docs/study-online-enforcement_en.pdf), Oostenrijk en Spanje.

[13] Arrest van 29 januari 2008 in zaak C-275/06 Productores de Música de España (Promusicae)/Telefónica de España SAU; arrest van 19 februari 2009 in zaak C-557/07 LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungschutzrechten GMBH/Tele2 Telecommunication GMBH.

[14] Artikelen 7 en 8 en artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01), PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

[15] Met name Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31, en Richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

Top