EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0648

Zaak T-648/22: Beroep ingesteld op 13 oktober 2022 — ClientEarth / Raad

PB C 482 van 19.12.2022, p. 25–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 482/25


Beroep ingesteld op 13 oktober 2022 — ClientEarth / Raad

(Zaak T-648/22)

(2022/C 482/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth AISBL (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Ziegler, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het besluit van 3 augustus 2022 (SGS 22/3264) met betrekking tot het verzoek om een interne herziening onder titel IV van de Aarhus-verordening in verband met verordening (EU) 2022/515 van 31 maart 2022 tot wijziging van verordening (EU) 2022/109 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB 2022, L 104, blz. 1), nietig verklaren, en

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten en die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Het eerste middel heeft betrekking op een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en kennelijke beoordelingsfouten in verband met de reikwijdte van de herzieningsrechten waarover verzoekster op grond van de Aarhus-verordening beschikt, aangezien de Raad oordeelde dat verzoeksters middelen die erop betrekking hadden dat de Raad onbevoegd was en misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid door de TAC-wijzigingsverordening vast te stellen, niet ontvankelijk waren omdat zij buiten de reikwijdte van artikel 10 van de Aarhus-verordening vielen.

2.

Het tweede middel heeft betrekking op een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en kennelijke beoordelingsfouten in verband met wezenlijke onderdelen van afgeleid recht en de omvang van de bevoegdheid van de Raad om op grond van artikel 43, lid 3, VWEU TAC’s vast te stellen, aangezien de Raad:

het recht kennelijk onjuist heeft toegepast met betrekking tot de vermeende gevolgen van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst voor de bevoegdheid van de Raad om in strijd met de Uniewetgeving op visserijgebied TAC’s vast te stellen;

het recht kennelijk onjuist heeft toegepast met betrekking tot de beoordelingsmarge waarover hij beschikt bij de vaststelling van vangstmogelijkheden zoals beperkt door de overkoepelende doelstelling inzake de maximale duurzame opbrengst (MDO) van artikel 2, lid 2, van de GVB-basisverordening; en

het recht kennelijk onjuist heeft toegepast en kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt met betrekking tot de grenzen van zijn bevoegdheden op grond van artikel 43, lid 3, VWEU.

3.

Het derde middel heeft betrekking op kennelijke beoordelingsfouten in verband met de verplichtingen van de Raad om:

de voorzorgsbenadering ten uitvoer te leggen, zoals in artikel 2, lid 2, eerste en tweede alinea, artikel 4, leden 1 en 8, en artikel 9, lid 2, van de GVB-basisverordening is voorgeschreven, en daarbij strikt binnen de grenzen van de MDO-doelstelling te blijven;

de ecosysteemgerichte benadering toe te passen, zoals vereist is op grond van artikel 2, lid 3, van de GVB-basisverordening.

4.

Het vierde middel heeft betrekking op een kennelijke beoordelingsfout in verband met misbruik van bevoegdheid door de Raad bij de vaststelling van verordening (EU) 2022/515 van de Raad van 31 maart 2022 tot wijziging van verordening (EU) 2022/109 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB 2022, L 104, blz. 1).


Top