EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CA0523

Zaak C-523/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Materiële werkingssfeer — Begrip burgerlijke zaken — Beslissing inzake ondertoezichtstelling en plaatsing van kinderen buiten eigen gezin — Gewone verblijfplaats van kind — Bewarende maatregelen — Bevoegdheid)

PB C 141 van 20.6.2009, p. 14–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A

(Zaak C-523/07) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Materiële werkingssfeer - Begrip „burgerlijke zaken” - Beslissing inzake ondertoezichtstelling en plaatsing van kinderen buiten eigen gezin - Gewone verblijfplaats van kind - Bewarende maatregelen - Bevoegdheid)

2009/C 141/22

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, sub d, 8, lid 1, 13, lid 1, en 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Tenuitvoerlegging van één enkele beslissing betreffende de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing buiten zijn eigen gezin van een kind, die is genomen op grond van publiekrechtelijke maatregelen inzake de kinderbescherming — Situatie van een kind met een vaste woonplaats in een lidstaat, dat evenwel in een andere lidstaat zonder vaste woonplaats verblijft

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat een beslissing waarbij de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten zijn eigen gezin worden gelast, onder het begrip „burgerlijke zaken” in de zin van deze bepaling valt wanneer deze beslissing is genomen op grond van de publiekrechtelijke regels inzake kinderbescherming.

2)

Het begrip „gewone verblijfplaats” in de zin van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Het staat aan de nationale rechter om de gewone verblijfplaats van het kind te bepalen, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.

3)

Een nationaal gerecht kan krachtens artikel 20 van verordening nr. 2201/2003 een bewarende maatregel, zoals de ondertoezichtstelling van kinderen, gelasten indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

deze maatregel moet spoedeisend zijn;

zij moet worden genomen jegens personen die zich in de betrokken lidstaat bevinden, en

zij moet voorlopig zijn.

De uitvoering van die maatregel en de bindendheid daarvan worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht. Na de uitvoering van de bewarende maatregel is het nationale gerecht niet gehouden om de zaak naar het bevoegde gerecht van een andere lidstaat te verwijzen. Het nationale gerecht dat voorlopige of bewarende maatregelen heeft uitgevoerd, moet echter het bevoegde gerecht van een andere lidstaat daarvan rechtstreeks of met behulp van de krachtens artikel 53 van verordening nr. 2201/2003 aangewezen centrale autoriteit in kennis stellen indien dit in het belang van het kind vereist is.

4)

In het geval dat het gerecht van een lidstaat in het geheel niet bevoegd is, moet het zich ambtshalve onbevoegd verklaren, zonder dat het verplicht is om de zaak naar een ander gerecht te verwijzen. Het nationale gerecht dat zich ambtshalve onbevoegd heeft verklaard, moet echter het bevoegde gerecht van een andere lidstaat daarvan rechtstreeks of met behulp van de krachtens artikel 53 van verordening nr. 2201/2003 aangewezen centrale autoriteit in kennis stellen indien dit in het belang van het kind vereist is.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


Top