EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005PC0548

Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren

/* COM/2005/0548 def. - COD 2005/0221 */

52005PC0548

Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren /* COM/2005/0548 def. - COD 2005/0221 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 10.11.2005

COM(2005)548 definitief

2005/0221(COD)

.

Voorstel voor een

AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake kerncompetenties voor levenslang leren

.

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

- Motivering en doel van het voorstel

De Europese Raad van Lissabon stelde in maart 2000 vast dat Europa bij de aanpassing aan de mondialisering en de overgang naar een kenniseconomie voor grote uitdagingen staat. Hij benadrukte dat ‘iedere burger over de vaardigheden moet beschikken die nodig zijn om in deze nieuwe informatiemaatschappij te leven en te werken’ en dat ‘in een Europees kader moet worden bepaald welke nieuwe basisvaardigheden[1] via permanente educatie moeten worden verschaft: IT-vaardigheden, vreemde talen, technologische cultuur, ondernemerschap en sociale vaardigheden’. Al in 2000 werd geconstateerd dat het menselijk kapitaal Europa’s hoogste goed is waar het gaat om groei en werkgelegenheid, en dit werd bij diverse gelegenheden herhaald, het laatst nog in de nieuw leven ingeblazen Lissabonstrategie en op de Europese Raad van maart 2005, die opriep tot meer investeringen in onderwijs en vaardigheden.

Dit mandaat werd herhaald en verder uitgewerkt in het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’, dat in maart 2002 door de Raad van Barcelona werd goedgekeurd, die ook aandrong op verdere maatregelen ter ‘verbetering van de beheersing van basisvaardigheden’ en ter bevordering van de Europese dimensie in het onderwijs. Daarbij moest in de eerste plaats worden nagegaan welke nieuwe basisvaardigheden nodig zijn en hoe deze tezamen met de traditionele vaardigheden beter in de leerplannen kunnen worden geïntegreerd, aangeleerd en levenslang op peil gehouden. Iedereen, ook personen met bijzondere behoeften, voortijdige schoolverlaters en volwassen lerenden, moet daadwerkelijk de mogelijkheid krijgen om zich basisvaardigheden eigen te maken. De officiële erkenning van basisvaardigheden moet worden bevorderd om bij- en nascholing te vergemakkelijken en de inzetbaarheid te vergroten. In de mededeling van de Commissie over levenslang leren (2001) en de daaropvolgende resolutie van de Raad (juni 2002) werd opnieuw benadrukt dat iedereen de mogelijkheid moet worden geboden om levenslang te leren, met name om basisvaardigheden te verwerven of op peil te houden.

Op grond van dit politiek mandaat heeft de werkgroep Basisvaardigheden, die in 2001 in het kader van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ in het leven werd geroepen, een kader van kerncompetenties[2] ontwikkeld die in een kennismaatschappij onontbeerlijk zijn, en heeft zij aanbevelingen gedaan over hoe ervoor gezorgd kan worden dat iedere burger deze kan verwerven[3].

In het gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie van 2004 over de voortgang van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’[4] werd gepleit voor gemeenschappelijke Europese referentiecriteria en uitgangspunten om het nationaal beleid te ondersteunen en hervormingen te vergemakkelijken en te stimuleren, en werd prioriteit toegekend aan het kader van kerncompetenties.

De hier voorgestelde aanbeveling presenteert daarom een Europees referentie-instrument voor kerncompetenties en stelt voor hoe ervoor kan worden gezorgd dat iedere burger daar door middel van levenslang leren toegang toe krijgt.

Meer concreet heeft zij ten doel:

1) de kerncompetenties vast te stellen en te omschrijven die in een kennismaatschappij nodig zijn voor zelfontplooiing, sociale cohesie en inzetbaarheid;

2) de lidstaten te helpen bij hun inspanningen om ervoor te zorgen dat jongeren aan het einde van het initieel onderwijs en de initiële opleiding hun kerncompetenties op een zodanig peil hebben gebracht dat zij toegerust zijn voor het leven als volwassene, en dat volwassenen in staat zijn deze competenties hun leven lang verder te ontwikkelen en actueel te houden;

3) de beleidsmakers, onderwijsaanbieders, werkgevers en de lerenden zelf een Europees referentie-instrument aan de hand te doen, de als bijlage opgenomen Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader[5] , teneinde de inspanningen op nationaal en Europees niveau in de richting van gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen te vergemakkelijken;

4) een kader te verschaffen voor verdere maatregelen op communautair niveau, zowel binnen het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ als binnen de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma’s.

- De vraag naar competenties in een kennismaatschappij

Conform internationale studies wordt ‘competentie’ hier omschreven als een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die in een gegeven situatie adequaat zijn. Onder ‘kerncompetenties’ worden de competenties verstaan die bijdragen tot zelfontplooiing, sociale integratie, actief burgerschap en werk.

Door de ontwikkeling van de kennismaatschappij neemt de vraag naar kerncompetenties in het persoonlijke, openbare en beroepsleven toe. De manier waarop men toegang heeft tot informatie en diensten is aan het veranderen, evenals de structuur en het karakter van de samenleving. Er is toenemende belangstelling voor sociale cohesie en ontwikkeling van het democratisch burgerschap; dit vereist geïnformeerde, betrokken en actieve burgers. Als gevolg hiervan veranderen de kennis, vaardigheden en attitudes die iedereen nodig heeft.

De toenemende internationalisering van de economieën werkt door in de arbeidswereld en leidt tot snelle en frequente veranderingen en de invoering van nieuwe technologieën en vormen van bedrijfsorganisatie. Werknemers moeten niet alleen hun specifieke beroepsvaardigheden op de laatste stand houden, maar zich ook algemene competenties eigen maken om zich aan veranderingen te kunnen aanpassen. De kennis, vaardigheden en attitudes van de beroepsbevolking vormen een belangrijke factor voor innovatie, productiviteit en concurrentievermogen, en dragen bij tot de motivatie en arbeidssatisfactie van de werknemers en de kwaliteit van de arbeid.

De groep op hoog niveau inzake de Lissabonstrategie constateerde echter in november 2004 dat ‘te weinig wordt gedaan om mensen in staat te stellen de vaardigheden te ontwikkelen om zich te kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit geldt voor zowel hoog- als laaggeschoold werk’. Naar schatting is bijna een derde van de Europese beroepsbevolking (80 miljoen personen) laaggeschoold. Voorts werd er in een verslag van Cedefop uit 2004 op gewezen dat in 2010 slechts 15 % van de nieuwe banen voor mensen met een basisopleiding weggelegd zal zijn, terwijl 50 % hooggeschoolde werknemers vereist.

Internationale onderzoeken zoals IALS (International Adult Literacy Survey) wijzen uit dat in veel Europese landen een aanzienlijk deel van de volwassen bevolking niet over de nodige lees- en schrijfvaardigheid beschikt om in de maatschappij te functioneren, en dat voortijdige schoolverlaters een bijzondere risicogroep vormen. Hoewel het aantal analfabeten in Europa relatief gering is, is geen enkele samenleving tegen dit verschijnsel gevrijwaard en zijn er minderheden waaronder analfabetisme een groot probleem vormt. Uit de gegevens voor 2005 over de in mei 2003 door de Raad goedgekeurde Europese referentieniveaus (‘benchmarks’)[6] blijkt dat het percentage 15-jarigen dat slecht presteert op het gebied van lezen, sinds 2000 niet is gedaald en dat het aantal leerlingen dat de tweede fase van het voortgezet onderwijs voltooit, niet is gestegen. Voor andere referentieniveaus laten de vorderingen ook te wensen over: bij het huidige tempo zou het percentage voortijdige schoolverlaters in 2010 14 % bedragen, terwijl het referentieniveau bij 10 % ligt. Het percentage volwassenen dat onderwijs of een opleiding volgt, groeit slechts met 0,1-0,2 procentpunten per jaar, zodat het referentieniveau van 12,5 % in 2010 niet gehaald zal worden. Bovendien wijzen de gegevens uit dat laaggeschoolden minder gemakkelijk aan bij- en nascholing deelnemen, zodat het moeilijker wordt degenen te helpen die dat het meest nodig hebben.

- Huidige voorzieningen op het gebied van kerncompetenties

Op Europees niveau verlenen de communautaire programma’s zoals Leonardo da Vinci en de Grundtvigactie binnen het Socratesprogramma steun voor projecten om het tekort aan basisvaardigheden aan te pakken.

Sinds de goedkeuring van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ hebben diverse werkgroepen zich geconcentreerd op specifieke onderwerpen, zoals ICT, of bredere thema’s (bv. sociale integratie en actief burgerschap) en zijn alle kerncompetenties in één kader ondergebracht. Deze werkzaamheden strekten zich ook uit tot de verzameling en verspreiding van goede beleidspraktijken, waaronder de ontwikkeling van transversale competenties binnen het leerplicht onderwijs, de toegang van kansarme lerenden tot kerncompetenties en de ontwikkeling van coherente onderwijsvoorzieningen voor kerncompetenties ten behoeve van volwassenen.

De werkzaamheden inzake kerncompetenties hangen nauw samen met andere ontwikkelingen rond de verbetering van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels zoals de lopende werkzaamheden inzake de ontwikkeling van een Europees kwalificatiekader en initiatieven met het doel de transparantie en erkenning van kwalificaties en competenties te verbeteren (zoals de uitgangspunten voor de erkenning van elders verworven competenties en de stelsels voor studiepuntenoverdracht). De werkzaamheden inzake gemeenschappelijke Europese uitgangspunten voor de competenties en kwalificaties van onderwijsgevenden hangen hier ook mee samen aangezien die zich richten op de veranderende rol van scholen in de ontwikkeling van competenties bij jongeren.

De lidstaten werken intensief aan de hervorming van de leerplannen in het initiële onderwijs, waarbij het accent verlegd wordt van kennisoverdracht naar de ontwikkeling van overdraagbare competenties die jongeren toerusten voor het leven als volwassene en voor verder leren. Dit vereist andere methoden voor de organisatie van het leren en nieuwe competenties van de kant van de leraren. Bijgevolg is er een discussie gaande over welke competenties elke jongere zou moeten ontwikkelen en hoe scholen het best ondersteund kunnen worden via de ontwikkeling van bijvoorbeeld hun governance en evaluatie. Ook de sociale aspecten van het leren zijn belangrijker geworden: onderwijsachterstand is vaak een combinatie van persoonlijke, sociaal-culturele en economische omstandigheden en moet in samenwerking met andere sectoren worden aangepakt. Scholen zoeken naar wegen om het gezin en de plaatselijke gemeenschap ertoe te bewegen niet alleen de jongeren op hun leertraject te ondersteunen, maar ook om levenslang leren in de hele gemeenschap te bevorderen.

Veel landen zijn – dikwijls via ngo’s – begonnen met basisvaardighedenprogramma’s ten behoeve van volwassenen, bv. voor lezen en schrijven, rekenen en ICT. Een aantal landen is echter nog niet bij machte om alle burgers de mogelijkheid te bieden zich de basisvaardigheden eigen te maken en op peil te houden, en hoewel veel landen erkennen dat volwassen lerenden bredere competenties moeten krijgen, is men het er niet over eens wat die moeten inhouden en is het aanbod nog verre van coherent.

De voorbeelden van goede beleidspraktijken in de lidstaten laten zien dat het aanbod voor volwassenen zich op duidelijk omschreven nationale, regionale en/of lokale prioriteiten zou moeten concentreren. Dit zou moeten leiden tot voorzieningen die beantwoorden aan de uiteenlopende behoeften van volwassenen, met gekwalificeerde leraren/opleiders en maatregelen om de toegang te waarborgen door middel van stimulansen, begeleiding en advisering. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke uitgangssituatie van elke lerende: zijn eerdere ervaringen, leerbehoeften en aspiraties, alsook met bredere aspecten die verband houden met het sociaal en werkgelegenheidsbeleid; hiervoor is de inzet van alle partners vereist.

Ondanks de vele goede voorbeelden van goede praktijken beantwoordt het onderwijsaanbod voor kerncompetenties zelden aan de leerbehoeften van alle leeftijdscategorieën. In dit verband heeft dit voorstel een aanzienlijke toegevoegde waarde in zoverre het een referentie-instrument biedt waarin de kerncompetenties worden vastgesteld die voor iedereen onmisbaar zijn, en het de lidstaten ondersteunt bij hun inspanningen om ervoor te zorgen dat het onderwijsaanbod voor kerncompetenties volledig geïntegreerd wordt in hun strategieën en voorzieningen voor levenslang leren.

- Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

Het voorstel draagt bij tot de Lissabondoelstellingen op het gebied van groei, werkgelegenheid en sociale cohesie:

- In de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid[7] wordt het belang van competenties voor de werkgelegenheid (met name van kwetsbare groepen) en voor het zich aanpassen aan veranderingen erkend. Dit aspect zou een belangrijke plaats moeten innemen in de hervormingsprogramma’s van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde richtsnoeren;

- Het sociaal beleid benadrukt de rol van onderwijs en opleiding als ontsnappingsweg uit de armoede en/of sleutelfactor voor sociale cohesie;

- Het pact voor de jeugd[8] roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de opgedane kennis beantwoordt aan de behoeften van de kenniseconomie, en daartoe het leggen van een gemeenschappelijke basis aan vaardigheden aan te moedigen;

- Het actieplan voor ondernemerschap[9] erkent de wezenlijke rol van het onderwijs; ondernemerschap is een van de kerncompetenties.

- De ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ omvatten kennis, vaardigheden en attitudes die ertoe leiden dat mensen meer betrokken raken bij duurzame ontwikkeling en democratisch burgerschap.

2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Dit voorstel is gebaseerd op het ‘Europees kader van kerncompetenties’, dat werd opgesteld door een werkgroep bestaande uit deskundigen uit de lidstaten, de EVA/EER-landen, de kandidaat-lidstaten (vanaf januari 2003) en Europese verenigingen. In de groep vertegenwoordigd waren beleidsmakers, professionals en academische onderzoekers op het gebied van zowel het volwassenen- als het leerplicht onderwijs, en belanghebbenden op Europees niveau.

Het resultaat van de werkzaamheden is besproken tijdens een reeks conferenties en seminars die door belanghebbenden of internationale organisaties waren georganiseerd. De ministers van onderwijs bespraken de Europese dimensie van de kerncompetenties op hun informele bijeenkomst van juli 2004 in Rotterdam en verzochten de Commissie aan dit initiatief verder te werken.

In het voorjaar van 2005 werd een focusgroep van vijf deskundigen (van universiteiten en overheidsinstellingen op het gebied van schoolontwikkeling) bijeengeroepen om het kader op basis van hun deskundigheid en de van de conferenties en uit andere bronnen afkomstige feedback verder uit te werken en de uitvoering ervan te bespreken.

Het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding werd in september/oktober 2005 geraadpleegd.

- Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Een consulent kreeg opdracht om de internationale activiteiten op dit gebied in kaart te brengen. Specifieke onderwerpen als de Europese dimensie van het kader, de onderwijsvoorzieningen voor kansarme lerenden en ondernemerschap werden in kleinere groepen voorbereid en vervolgens door de plenaire werkgroep[10] goedgekeurd.

De ingebrachte adviezen en deskundigheid bevestigden de noodzaak van een initiatief op Europees niveau en duidden erop dat de voorgestelde aanpak aansloot bij de huidige ontwikkelingen en toegejuicht zou worden.

- Effectbeoordeling

Dit voorstel zal de ontwikkeling van de strategieën voor levenslang leren en de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten ondersteunen. Het zal de leerplanhervormingen en de discussies daarover vergemakkelijken en de totstandbrenging van een samenhangend aanbod aan volwassenenonderwijs en –opleiding stimuleren. Dit zal een positieve uitwerking hebben op het persoonlijke, sociale en beroepsleven van het individu en – in ruimere zin – op de Lissabondoelstellingen inzake sociale cohesie, economische concurrentiekracht en groei. De gevolgen van het voorstel zouden het sterkst voelbaar moeten zijn voor kansarme groepen, die nu vaak niet de nodige kerncompetenties opdoen.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

- Samenvatting van de voorgestelde maatregelen

De voorgestelde aanbeveling omschrijft de kerncompetenties waarover iedere burger in een kenniseconomie en -maatschappij moet beschikken. Zij erkent dat de uitvoeringsbesluiten het best op nationaal, regionaal en/of lokaal niveau genomen kunnen worden. Zij verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen aan het eind van het initieel onderwijs en de initiële opleiding de nodige kerncompetenties heeft verworven, en moedigt hen in het licht van de Europese referentieniveaus aan onderwijsachterstand aan te pakken. Ten aanzien van volwassenen pleit de aanbeveling voor de totstandbrenging van uitgebreide voorzieningen, zulks in samenwerking met alle relevante partners.

Het voorstel verzoekt de Commissie de hervormingen op nationaal niveau te ondersteunen via:

- peer learning, uitwisseling van goede praktijken en voortgangsrapportage in tweejaarlijkse verslagen in het kader van het programma ‘Onderwijs en opleiding 2010’;

- steun voor relevante projecten via de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma’s;

- bevordering van overeenstemming over de kerncompetenties en hun verbanden met het werkgelegenheids- en sociaal beleid;

- bevordering van partnerschappen met de sociale partners en andere relevante organisaties.

- Rechtsgrond

Volgens artikel 149 van het Verdrag draagt de Gemeenschap bij tot de ontwikkeling van onderwijs van een hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid. Met de voorgestelde aanbeveling wordt beoogd de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen om hun initiële onderwijs- en opleidingsstelsels en hun volwassenenonderwijs te ontwikkelen door een referentie-instrument inzake kerncompetenties te verschaffen, en hen aan te moedigen hun samenwerking in het kader van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ te continueren. Overeenkomstig lid 2 van het artikel beoogt de voorgestelde aanbeveling de uitwisseling te bevorderen van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken met betrekking tot het onderwijsaanbod voor kerncompetenties via levenslang leren.

Volgens artikel 150 van het Verdrag is het optreden van de Gemeenschap erop gericht de activiteiten van de lidstaten te versterken en aan te vullen en met name, zoals in lid 2 van dit artikel wordt gesteld, de initiële beroepsopleiding te verbeteren, de opneming en wederopneming op de arbeidsmarkt te bevorderen en de uitwisseling van informatie en ervaring omtrent gemeenschappelijke vraagstukken te bevorderen. Het doel van de voorgestelde aanbeveling is al deze aspecten van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding te verbeteren aangezien zij een referentie-instrument inzake kerncompetenties verschaft dat de inspanningen van de lidstaten ondersteunt om hun beroepsonderwijs- en beroepsopleidingsstelsels aan te passen aan de veranderingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving in het algemeen.

- Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen

De voorgestelde aanbeveling draagt bij tot de kwaliteit van onderwijs en opleiding door de vergemakkelijking van de werkzaamheden waarmee de lidstaten in het kader van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ een begin hebben gemaakt, en door de vaststelling van Europese referentieniveaus door de Raad in mei 2003. Zij stimuleert en ondersteunt de nationale hervormingen en het leren van goede praktijken van andere landen teneinde de lidstaten te helpen een omvangrijk en coherent onderwijsaanbod voor kerncompetenties te creëren als onderdeel van hun strategieën voor levenslang leren. Daarom is dit voorstel in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. De aanbeveling stelt een Europees referentiekader vast voor de door alle burgers te verwerven kerncompetenties en versterkt het politieke engagement ten aanzien van hervormingen die niet alleen via bijvoorbeeld de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma’s tot stand kunnen worden gebracht. Zij laat de tenuitvoerlegging ervan echter volledig aan de lidstaten over en is daarom in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

4. BUDGETTAIRE IMPLICATIES

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

2005/0221(COD)

Voorstel voor een

AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake kerncompetenties voor levenslang leren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4, en artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie[11],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[12],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[13],

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[14],

Overwegende hetgeen volgt:

1. De Europese Raad van Lissabon van 2000 concludeerde dat als onderdeel van Europa’s antwoord op de mondialisering en de overgang naar kenniseconomieën een Europees kader moet worden bepaald waarin de nieuwe basisvaardigheden worden beschreven, en benadrukte dat mensen Europa’s hoogste goed zijn. Sindsdien zijn deze conclusies regelmatig bekrachtigd, onder andere door de Europese Raden van maart 2003 en maart 2005, en in de nieuw leven ingeblazen Lissabonstrategie die in 2005 werd goedgekeurd.

2. De Europese Raden van Stockholm in 2001 en Barcelona in 2002 hebben hun goedkeuring gehecht aan de concrete toekomstige doelstellingen van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en een werkprogramma (het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’) om deze voor 2010 te verwezenlijken. Deze doelstellingen omvatten de ontwikkeling van vaardigheden voor de kennismaatschappij en specifieke doelstellingen om het leren van talen te stimuleren, de ondernemingsgeest te ontwikkelen en in het algemeen de Europese dimensie in het onderwijs te versterken.

3. In de mededeling van de Commissie inzake levenslang leren[15] en de daaropvolgende resolutie van de Raad van 27 juni 2002 inzake levenslang leren[16] worden ‘de nieuwe basisvaardigheden’ als prioriteit aangemerkt en wordt benadrukt dat levenslang leren betrekking moet hebben op het leren vanaf de voorschoolse leeftijd tot na de pensionering. Het pact voor de jeugd, dat aan de conclusies van de Europese Raad van Brussel van maart 2005 is gehecht, benadrukt de noodzaak een gemeenschappelijke basis aan vaardigheden te leggen.

4. In het kader van de verbetering van de werkgelegenheidsprestaties van de Gemeenschap hebben de Europese Raden van maart 2003 en december 2003 benadrukt dat bij de ontwikkeling van levenslang leren speciaal het accent moet worden gelegd op actieve en preventieve maatregelen voor werklozen en inactieve personen. Zij baseerden zich daarbij op het verslag van de taakgroep werkgelegenheid, waarin werd beklemtoond dat mensen zich aan veranderingen moeten kunnen aanpassen, dat het belangrijk is mensen in de arbeidsmarkt op te nemen en dat levenslang leren een sleutelrol speelt.

5. Het in november 2004 goedgekeurde verslag van de Raad over de bredere rol van het onderwijs benadrukte dat onderwijs de instandhouding en de vernieuwing van de gemeenschappelijke culturele achtergrond in de maatschappij bevordert en bijzonder belangrijk is in een tijd waarin alle lidstaten worden geconfronteerd met de vraag hoe ze moeten omgaan met de toenemende sociale en culturele diversiteit. Bovendien bestaat de rol van het onderwijs bij de versterking van de sociale cohesie er voor een aanzienlijk deel in om mensen in staat te stellen het beroepsleven binnen te stappen en er te blijven.

6. In mei 2003 keurde de Raad vijf Europese referentieniveaus (‘benchmarks’) goed en gaf hij daarmee blijk van zijn vastbeslotenheid tot een meetbare verbetering van de gemiddelde Europese prestaties te komen. De referentieniveaus met betrekking tot leesvaardigheid, voortijdige schoolverlaters, het afronden van de tweede fase van het voortgezet onderwijs en de deelname van volwassenen aan levenslang leren hangen nauw samen met de ontwikkeling van kerncompetenties.

7. Het in 2005 door de Commissie goedgekeurde verslag over de vorderingen met de Lissabondoelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied[17] wees uit dat het percentage 15-jarigen dat slecht presteert op het gebied van lezen, niet is gedaald en dat het aantal leerlingen dat het hoger middelbaar onderwijs voltooit, niet is gestegen. Er was enige vooruitgang waarneembaar bij het terugdringen van schooluitval, maar bij het huidige tempo worden de door de Raad van mei 2003 vastgestelde Europese referentieniveaus voor 2010 niet gehaald. Het percentage volwassenen dat onderwijs of een opleiding volgt, groeit niet snel genoeg om het referentieniveau voor 2010 te halen en de gegevens wijzen uit dat laaggeschoolden minder gemakkelijk aan bij- en nascholing deelnemen.

8. In het in maart 2002 door de Europese sociale partners goedgekeurde Actiekader voor de ontwikkeling van competenties en kwalificaties voor levenslang leren wordt benadrukt dat het bedrijfsleven zich hoe langer hoe sneller moet aanpassen om concurrerend te blijven. Teamwerk, vlakkere structuren, gedelegeerde verantwoordelijkheden en een grotere behoefte aan multitasking leiden tot een toename van lerende organisaties. In dit verband vormt het vermogen van organisaties om competenties vast te stellen, te mobiliseren en te erkennen, en de ontwikkeling ervan voor alle werknemers te stimuleren de basis voor nieuwe concurrentiestrategieën.

9. Uit het Maastrichtse onderzoek naar beroepsonderwijs en –opleiding blijkt dat er een aanzienlijke kloof bestaat tussen de voor nieuwe banen vereiste en de door de Europese beroepsbevolking behaalde onderwijsniveaus. Meer dan een derde van de Europese beroepsbevolking (80 miljoen personen) is laaggeschoold terwijl in 2010 voor naar schatting bijna 50 % van de nieuwe banen tertiaire kwalificaties vereist zullen zijn, voor iets minder dan 40 % hoger middelbaar onderwijs en voor slechts ongeveer 15 % basisopleiding volstaat.

10. De noodzaak om jongeren toe te rusten met de nodige kerncompetenties en de opleidingsniveaus te verbeteren maakt integraal deel uit van de door de Europese Raad van juni 2005 goedgekeurde Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren wordt met name gepleit voor een aanpassing van de onderwijs- en opleidingsstelsels in reactie op de nieuwe competentievereisten door in het kader van de hervormingsprogramma’s van de lidstaten de behoeften van het bedrijfsleven en de kerncompetenties beter in kaart te brengen.

11. Het verslag van de groep op hoog niveau inzake de Lissabonstrategie van 2004 concludeerde dat in Europa te weinig wordt gedaan om mensen in staat te stellen de vaardigheden te ontwikkelen om zich te kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit geldt voor zowel hoog- als laaggeschoold werk en zowel voor de productie- als de dienstverlenende sector.

12. In het in 2004 goedgekeurde gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ werd nog eens met klem gewezen op het feit dat in het kader van de strategieën van de lidstaten voor levenslang leren alle burgers moeten worden toegerust met de nodige competenties. Om hervormingen te vergemakkelijken en te stimuleren stelt het verslag voor gemeenschappelijke Europese referentiecriteria en uitgangspunten te ontwikkelen en wordt prioriteit toegekend aan het kader van kerncompetenties.

13. Het doel van deze aanbeveling is bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs van een hoog gehalte door de activiteiten van de lidstaten te versterken en aan te vullen en ervoor te zorgen dat hun initiële onderwijs- en opleidingsstelsels alle jongeren de mogelijkheid bieden om hun kerncompetenties op een zodanig peil te brengen dat zij toegerust zijn voor verder leren en voor het leven als volwassene, en dat volwassenen in staat zijn hun kerncompetenties dankzij een coherent en uitgebreid onderwijsaanbod voor levenslang leren verder te ontwikkelen en actueel te houden. Zij biedt een gemeenschappelijk Europees referentiekader inzake kerncompetenties ten behoeve van beleidsmakers, onderwijs- en opleidingsaanbieders, werkgevers en de lerenden zelf om nationale hervormingen en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie in het kader van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ te vergemakkelijken, met het doel de overeengekomen Europese referentieniveaus te halen. Voorts ondersteunt de aanbeveling ander gerelateerd beleid zoals het werkgelegenheids- en sociaal beleid en andere beleidsvormen voor de jeugd.

14. Deze aanbeveling is in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag bedoelde subsidiariteitsbeginsel in zoverre zij ten doel heeft de activiteiten van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen door een gemeenschappelijk referentiepunt vast te stellen dat nationale hervormingen en verdere samenwerking met de lidstaten stimuleert en vergemakkelijkt. Deze aanbeveling is in overeenstemming met het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel omdat zij, door de uitvoering van de aanbeveling aan de lidstaten over te laten, niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken,

BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

1. Ervoor te zorgen dat het initieel onderwijs en de initiële opleiding alle jongeren de mogelijkheid bieden om hun kerncompetenties zodanig te ontwikkelen dat zij toegerust zijn voor het leven als volwassene en dat die de basis vormen voor verder leren en het werkzame leven;

2. Ervoor te zorgen dat er passende voorzieningen worden getroffen voor jongeren die als gevolg van een onderwijsachterstand door persoonlijke, sociaal-culturele of economische omstandigheden speciale ondersteuning behoeven om hun onderwijsmogelijkheden te realiseren;

3. Ervoor te zorgen dat volwassenen in staat zijn de kerncompetenties hun leven lang verder te ontwikkelen en actueel te houden, en dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan doelgroepen die in de nationale, regionale en/of lokale context als prioritair zijn aangemerkt;

4. Ervoor te zorgen dat er passende voorzieningen voor volwasseneneducatie en -scholing aanwezig zijn, waaronder leraren en opleiders, maatregelen om de toegang te waarborgen, en ondersteuning voor lerenden die rekening houdt met de uiteenlopende behoeften van volwassenen;

5. Te zorgen voor coherentie van de volwasseneneducatie en -scholing voor individuele burgers door nauwe vervlechting met het werkgelegenheids- en sociaal beleid en andere beleidsvormen die jongeren betreffen, en samenwerking met de sociale partners en andere belanghebbenden;

6. Gebruik te maken van de ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ in de bijlage als referentie-instrument bij de ontwikkeling van kerncompetenties voor iedereen in het kader van de strategieën voor levenslang leren.

NEMEN NOTA VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

1. De lidstaten te helpen bij hun inspanningen om hun onderwijs- en opleidingsstelsels te ontwikkelen en deze aanbeveling uit te voeren, onder meer door gebruik te maken van de ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ als referentie om peer learning en de uitwisseling van goede praktijken te vergemakkelijken en om de ontwikkelingen te volgen en in tweejaarlijkse voortgangsverslagen over het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang;

2. De ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ te gebruiken als referentie bij de tenuitvoerlegging van de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma’s en ervoor te zorgen dat zij de verwerving van kerncompetenties bevorderen;

3. Het ruimere gebruik van de ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ in gerelateerd communautair beleid te bevorderen en met name bij de tenuitvoerlegging van het werkgelegenheids-, jeugd- en sociaal beleid, en nauwere banden te ontwikkelen met de sociale partners en andere organisaties die op die terreinen werkzaam zijn;

4. Het effect van de ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’ in het kader van het werkprogramma ‘Onderwijs en opleiding 2010’ te beoordelen en vier jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de opgedane ervaringen en de gevolgen voor de toekomst.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE

Kerncompetenties voor levenslang leren

– een Europees referentiekader

Inleiding

In dit kader worden de acht kerncompetenties omschreven:

1. Communicatie in de moedertaal;

2. Communicatie in vreemde talen;

3. Wiskundige competentie en basiscompetenties op het gebied van exacte wetenschappen en technologie;

4. Digitale competentie;

5. Leercompetentie;

6. Interpersoonlijke, interculturele, sociale en civieke competentie;

7. Ondernemerschap; en

8. Cultureel bewustzijn.

Competenties worden gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die in een bepaalde context adequaat zijn. Kerncompetenties zijn die competenties die elk individu nodig heeft voor zijn zelfontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale integratie en zijn werk. Aan het eind van de initiële onderwijs- en opleidingstrajecten zouden jongeren hun kerncompetenties op een zodanig peil moeten hebben gebracht dat zij toegerust zijn voor het leven als volwassene. Deze kerncompetenties moeten in het kader van levenslang leren verder ontwikkeld en op peil en actueel gehouden worden.

Veel competenties overlappen elkaar en grijpen in elkaar: aspecten die voor één bepaald gebied essentieel zijn, zullen de competentie op een ander gebied ondersteunen. Competentie in de fundamentele basisvaardigheden taal, lezen en schrijven, rekenen en ICT is een essentiële basis voor leren, en de leercompetentie ondersteunt alle leeractiviteiten. Enkele begrippen keren in het kader steeds weer terug: kritisch denken, creativiteit, initiatief, probleemoplossing, risicobeoordeling, het nemen van beslissingen, omgaan met gevoelens spelen een constructieve rol in alle acht kerncompetenties.

Kerncompetenties

1. Communicatie in de moedertaal [18]

Definitie: Communicatie in de moedertaal is het vermogen om zowel mondeling als schriftelijk (luisteren, spreken, lezen en schrijven) gedachten, gevoelens en feiten onder woorden te brengen en te interpreteren, en om op gepaste wijze in alle maatschappelijke en culturele situaties – onderwijs en opleiding, werk, thuis en vrije tijd – talig te handelen.

… Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Om in de moedertaal te communiceren moet iemand kennis hebben van de basiswoordenschat, de functionele grammatica en de functies van taal. Dit veronderstelt kennis van de voornaamste soorten verbale interactie, van verschillende soorten literaire en niet-literaire teksten, van de belangrijkste kenmerken van de verschillende stijlen en taalregisters, en van de verschillende contextafhankelijke vormen van taal en communicatie.

Men moet over de vaardigheden beschikken om mondeling en schriftelijk in uiteenlopende communicatieve situaties te communiceren en zijn communicatief gedrag te observeren en aan te passen aan de eisen van de situatie. De competentie houdt ook het vermogen in om verschillende soorten teksten te schrijven en te lezen, informatie te zoeken, te verzamelen en te verwerken, hulpmiddelen te gebruiken, en afhankelijk van de context op overtuigende wijze zijn eigen argumenten te formuleren en onder woorden te brengen.

Een positieve attitude tegenover communicatie in de moedertaal impliceert openstaan voor een kritische en constructieve dialoog, enthousiasme voor de schoonheid van de taal en de bereidheid die na te streven, en belangstelling voor interactie met anderen.

2. Communicatie in vreemde talen

Definitie: Voor communicatie in een vreemde taal zijn in het algemeen dezelfde vaardigheden vereist als voor communicatie in de moedertaal: het vermogen om al naargelang van de eigen behoeften zowel mondeling als schriftelijk (luisteren, spreken, lezen en schrijven) gedachten, gevoelens en feiten te begrijpen, onder woorden te brengen en te interpreteren, in verschillende maatschappelijke contexten – werk, thuis, vrije tijd, onderwijs en opleiding. Communicatie in een vreemde taal vereist ook vaardigheden als bemiddeling en intercultureel begrip. Iemands taalbeheersing varieert al naargelang van deze vier dimensies, de taal en zijn achtergrond, milieu en behoeften/belangstelling.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Competentie in een vreemde taal vereist kennis van de woordenschat en functionele grammatica en van de belangrijkste soorten verbale interactie en taalregisters. Kennis van maatschappelijke conventies en het culturele aspect en de verschillende vormen van taal is belangrijk.

Tot de essentiële vaardigheden behoren het vermogen om mondelinge mededelingen te begrijpen, een gesprek te beginnen, gaande te houden en te beëindigen, en teksten te lezen en te begrijpen al naargelang van de behoeften van het moment. Men moet ook in staat zijn op passende wijze gebruik te maken van hulpmiddelen en talen ook informeel in het kader van levenslang leren te leren.

Een positieve attitude impliceert de erkenning van culturele verschillen en diversiteit, alsook belangstelling voor en nieuwsgierigheid naar talen en interculturele communicatie.

3. Wiskundige competentie en basiscompetenties op het gebied van exacte wetenschappen en technologie

Definitie:

A. Wiskundige competentie is het vermogen om door middel van optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen en breukrekenen uit het hoofd en schriftelijk diverse problemen in dagelijkse situaties op te lossen. Het accent ligt op procédés en activiteit, alsmede op kennis. Wiskundige competentie houdt – in uiteenlopende mate – het vermogen en de bereidheid in wiskundige denkmethoden (logisch en ruimtelijk denken) toe te passen en voorstellingen (formules, modellen, constructies, grafieken/diagrammen) te gebruiken.

B. Natuurwetenschappelijke competentie is het vermogen en de bereidheid om de kennis en methoden die gebruikt worden om de natuurlijke wereld te verklaren, te gebruiken om problemen te identificeren en gefundeerde conclusies te trekken. Technologische competentie wordt gezien als de toepassing van die kennis en methoden om in vastgestelde menselijke behoeften te voorzien. Beide terreinen van deze competentie impliceren inzicht in de door menselijke activiteit veroorzaakte veranderingen en verantwoordelijkheid als individueel burger.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

A. De noodzakelijke kennis van wiskunde omvat een gedegen kennis van getallen, maateenheden en structuren, de basisbewerkingen en wiskundige basisvoorstellingen, begrip van wiskundige termen en begrippen, en van de vragen waarop de wiskunde antwoord kan geven.

Men moet over de vaardigheden beschikken om de wiskundige grondbeginselen en procédés in dagelijkse situaties thuis en op het werk toe te passen en argumentatieketens te volgen en te beoordelen. Men moet in staat zijn wiskundig te redeneren, wiskundige bewijzen te begrijpen, wiskundig te communiceren en de juiste hulpmiddelen te gebruiken.

Een positieve attitude in de wiskunde is gebaseerd op respect voor de waarheid en de bereidheid naar redenen te zoeken en hun validiteit te beoordelen.

B. Voor exacte wetenschappen en technologie omvat de essentiële kennis de grondbeginselen van de natuurlijke wereld, fundamentele wetenschappelijke begrippen, beginselen en methoden, technologie en technologische producten en procédés. Men dient inzicht te hebben in de vorderingen, beperkingen en risico’s van wetenschappelijke theorieën, toepassingen en technologie voor de samenleving in het algemeen (met betrekking tot de besluitvorming, waarden, ethische vraagstukken, cultuur, enz.) en op specifieke terreinen van de wetenschap, zoals de geneeskunde, en tevens inzicht in de invloed van wetenschap en technologie op de natuurlijke wereld.

Tot de vaardigheden behoren het vermogen om technologische instrumenten en machines te gebruiken en te hanteren, alsook wetenschappelijke gegevens om een doel te bereiken of tot gefundeerde besluiten of conclusies te komen. Men moet ook in staat zijn de wezenlijke kenmerken van wetenschappelijk onderzoek te herkennen en de conclusies en daaraan ten grondslag liggende redenering onder woorden te brengen.

De competentie omvat een kritische en nieuwsgierige attitude , belangstelling voor ethische vraagstukken en respect voor veiligheid en duurzaamheid – speciaal met betrekking tot de wetenschappelijke en technologische vooruitgang in relatie tot de eigen persoon, het gezin, de gemeenschap en de wereld.

4. Digitale competentie

Definitie: Digitale competentie omvat de vertrouwdheid met en het kritische gebruik van technologieën van de informatiemaatschappij (IST) voor het werk, in de vrije tijd en voor communicatie. Zij wordt onderbouwd door basisvaardigheden in ICT: het gebruik van computers om informatie op te vragen, te beoordelen, op te slaan, te produceren, te presenteren en uit te wisselen, en om via internet te communiceren en deel te nemen aan samenwerkingsnetwerken.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Digitale competentie vereist een gedegen inzicht in en kennis van de aard, de rol en de mogelijkheden van IST in alledaagse situaties: in het persoonlijke en maatschappelijke leven en op het werk. Zij omvat de voornaamste computertoepassingen zoals tekstverwerking, spreadsheets, databases, opslag en beheer van informatie, en inzicht in de mogelijkheden van internet en communicatie via elektronische media (e-mail, netwerkinstrumenten) voor de vrije tijd, de uitwisseling van informatie en samenwerkingsnetwerken, leren en onderzoek. Men dient ook te begrijpen hoe IST creativiteit en innovatie kan ondersteunen, en op de hoogte te zijn van problemen rond de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de beschikbare informatie en de ethische beginselen van het interactieve gebruik van IST.

De vaardigheden omvatten: het vermogen om informatie te zoeken, te verzamelen en te verwerken en deze op kritische en stelselmatige wijze te gebruiken, de relevantie ervan te beoordelen en onderscheid te maken tussen reëel en virtueel met in achtneming van de onderlinge verbanden. Men moet in staat zijn hulpmiddelen te gebruiken om complexe informatie te produceren, te presenteren en te begrijpen, en toegang te krijgen tot internetdiensten, daarnaar te zoeken en die te gebruiken; men moet ook in staat zijn IST te gebruiken als hulp bij kritisch denken, creativiteit en innovatie.

Het gebruik van IST vereist een kritische en bedachtzame attitude tegenover beschikbare informatie en een verantwoord gebruik van interactieve media; belangstelling om zich in gemeenschappen en netwerken voor culturele, sociale en/of professionele doeleinden te begeven, bevordert deze competentie eveneens.

5. Leercompetentie

Definitie: Leercompetentie is het vermogen om een leerproces te beginnen en vol te houden. Men moet in staat zijn zijn eigen leerproces te organiseren, onder andere door efficiënt time- en informatiemanagement, zowel individueel als in groepen. De competentie omvat bewustzijn van het eigen leerproces en zijn behoeften, de vaststelling van de beschikbare mogelijkheden en het vermogen om obstakels te overwinnen teneinde met succes te leren. Dit veronderstelt de verwerving, verwerking en assimilatie van nieuwe kennis en vaardigheden en het zoeken naar en gebruik maken van studiebegeleiding. Leercompetentie impliceert voor de lerenden het voortbouwen op eerdere leer- en levenservaringen om kennis en vaardigheden in uiteenlopende situaties – thuis, op het werk, bij onderwijs en opleiding – te gebruiken en toe te passen. Motivatie en zelfvertrouwen zijn van essentieel belang voor iemands competentie.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Als het leren op specifieke werk- of carrièredoeleinden gericht is, moet iemand kennis bezitten van de vereiste competenties, kennis, vaardigheden en kwalificaties. In ieder geval veronderstelt leercompetentie dat iemand weet en begrijpt welke leerstrategieën zijn voorkeur hebben en wat de sterke en zwakke punten in zijn vaardigheden en kwalificaties zijn, en dat hij in staat is de beschikbare onderwijs- en opleidingsmogelijkheden en studieadvisering en -begeleiding te vinden.

Leercompetentie vereist om te beginnen de vaardigheid om fundamentele basisvaardigheden te verwerven, zoals lezen en schrijven, rekenen en ICT-vaardigheden die voor verder leren nodig zijn. Op basis hiervan moet iemand in staat zijn nieuwe kennis en vaardigheden te ontsluiten, te verwerven, te verwerken en te assimileren. Dit vereist een efficiënt management van het leerproces en de loopbaan- en arbeidspatronen, en met name het vermogen om in het leren te volharden, zich gedurende langere periodes te concentreren en kritisch na te denken over de leerdoelen. Men moet in staat zijn tijd uit te trekken voor zelfstandig leren en zelfdiscipline aan de dag te leggen, maar in het kader van het leerproces ook met anderen samen te werken, voordeel te trekken uit een heterogene groep en het geleerde met anderen te delen. Men moet in staat zijn zijn eigen werk te beoordelen en zo nodig advies, informatie en hulp te zoeken.

Een positieve attitude omvat de motivatie en het zelfvertrouwen om een leven lang met succes verder te leren. Een probleemoplossingsgerichte attitude ondersteunt zowel het leren als iemands vermogen met obstakels en veranderingen om te gaan. Het verlangen om eerdere leer- en levenservaringen toe te passen en de nieuwsgierigheid om naar leermogelijkheden te zoeken en het geleerde in uiteenlopende levenssituaties toe te passen zijn essentiële onderdelen van een positieve attitude. …..

6. Interpersoonlijke, interculturele, sociale en civieke competentie

Definitie: Deze competenties bestrijken alle vormen van gedrag die het personen mogelijk maken op een efficiënte en constructieve manier deel te nemen aan het sociale en beroepsleven, met name in toenemend gediversifieerde samenlevingen, en om waar nodig conflicten op te lossen. Civieke competentie stelt personen in staat volledig deel te nemen aan het leven als burger, dankzij kennis van sociale en politieke begrippen en structuren, en een actieve en democratische participatie.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

A. Het persoonlijke en sociale welbevinden vereist inzicht in de manier waarop men voor een optimale lichamelijke en geestelijke gezondheid kan zorgen, het besef dat die van onschatbare waarde is voor jezelf en je gezin, en kennis van de manier waarop een gezonde leefstijl hiertoe kan bijdragen. Voor een succesvolle interpersoonlijke en sociale participatie is het belangrijk de in verschillende samenlevingen en milieus algemeen geaccepteerde gedragscodes en omgangsvormen te begrijpen (bv. op het werk) en op de hoogte te zijn van de basisbegrippen met betrekking tot individuen, groepen, arbeidsorganisaties, gelijkheid van man en vrouw, maatschappij en cultuur. Inzicht in de multiculturele en sociaal-economische dimensies van de Europese samenlevingen en in de wisselwerking tussen de nationale culturele identiteit en de Europese identiteit is belangrijk.

Hierbij staat de vaardigheid centraal om in verschillende omgevingen constructief te communiceren, verschillende standpunten te verwoorden en te begrijpen, te onderhandelen en vertrouwen te wekken, en zich in te voelen. Met moet in staat zijn om te gaan met stress en frustraties, deze op constructieve wijze onder woorden te brengen en onderscheid te maken tussen privé- en beroepsleven.

Wat de attitudes betreft is deze competentie gebaseerd op samenwerking, assertiviteit en integriteit. Men moet belangstelling hebben voor sociaal-economische ontwikkelingen, interculturele communicatie en diversiteit van waarden, men moet anderen respecteren en bereid zijn vooroordelen te overwinnen en compromissen te sluiten.

B. Civieke competentie is gebaseerd op kennis van de begrippen democratie, burgerschap en burgerrechten, zoals die onder meer zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en internationale verklaringen, en door de diverse instellingen op lokaal, regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau worden toegepast. Kennis van de belangrijkste gebeurtenissen, ontwikkelingen en veranderingsfactoren in de nationale, Europese en wereldgeschiedenis en in de moderne tijd, uit het specifieke oogpunt van de Europese verscheidenheid, is essentieel, evenals kennis van de oogmerken, de waarden en het beleid van sociale en politieke bewegingen.

Tot de vaardigheden behoren het vermogen om zich daadwerkelijk met anderen voor de publieke zaak in te zetten, solidariteit aan de dag te leggen en belangstelling voor het oplossen van problemen die een plaatselijke of grotere gemeenschap raken. Hiertoe behoren ook een kritische en creatieve bezinning op en constructieve deelname aan gemeenschaps-/buurtactiviteiten en de besluitvorming op alle niveaus – lokaal, nationaal en Europees –, met name door deel te nemen aan verkiezingen.

Volledige eerbiediging van de mensenrechten en gelijkheid als basis van de democratie en erkenning en begrip van de verschillen tussen waardesystemen van verschillende religieuze of etnische groeperingen vormen de grondslagen voor een positieve attitude . Deze omvat ook het aan de dag leggen van een gevoel van verbondenheid met zijn stad, land, de Europese Unie en Europa in het algemeen, en de wereld (of een deel ervan), en de bereidheid deel te nemen aan het democratisch besluitvormingsproces op alle niveaus. Constructieve participatie impliceert ook civieke activiteiten, steun voor sociale verscheidenheid en cohesie en duurzame ontwikkeling, en de bereidheid om de waarden en privésfeer van anderen te respecteren.

7. Ondernemerschap

Definitie: Onder ondernemerschap wordt iemands vermogen verstaan om ideeën in daden om te zetten. Het omvat creativiteit, innovatie en het nemen van risico’s, alsook het vermogen om te plannen en projecten te beheren om doelstellingen te verwezenlijken. Ondernemerschap helpt iedereen in het dagelijks leven thuis en in de maatschappij, het helpt werknemers zich bewust te worden van hun arbeidsomgeving en kansen te grijpen, en is de basis voor meer specifieke vaardigheden en kennis die ondernemers nodig hebben voor sociale of economische bedrijvigheid.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Vereist is kennis van de beschikbare mogelijkheden voor persoonlijke, professionele en/of commerciële activiteiten, en van de grotere samenhangen waarin mensen wonen en werken, zoals een ruim begrip van het functioneren van de economie en de mogelijkheden en uitdagingen waarvoor een werkgever of organisatie staan. Men moet zich ook bewust zijn van de ethische rol van ondernemingen en van de voorbeeldfunctie die zij door eerlijke handel of maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen vervullen.

De vaardigheden hebben betrekking op proactief projectbeheer (waaronder planning, organisatie, management, leiderschap en delegeren, analyseren, communiceren, debriefing en evaluatie en verslaglegging) en het vermogen zowel alleen als in teamverband te werken. Een belangrijke competentie is het kunnen beoordelen van de eigen sterke en zwakke punten en het evalueren en zo nodig nemen van risico’s.

Een ondernemers attitude wordt gekenmerkt door initiatief, proactiviteit, onafhankelijkheid en innovatie in het persoonlijke en maatschappelijke leven en op het werk. Hiertoe behoren ook motivatie en de vastbeslotenheid om doelstellingen te halen, hetzij persoonlijke, hetzij gemeenschappelijke, en/of op het werk.

8. Cultureel bewustzijn

Definitie: Erkenning van het belang van de creatieve expressie van ideeën, ervaringen en emoties in diverse vormen, waaronder muziek, podiumkunsten, literatuur en beeldende kunsten.

Essentiële kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot deze competentie

Culturele kennis omvat elementaire kennis van de belangrijkste culturele werken, waaronder hedendaagse volkskunst als belangrijk onderdeel van de menselijke geschiedenis in het kader van het nationaal en Europees cultureel erfgoed en hun plaats in de wereld. Het is belangrijk de culturele en taalkundige verscheidenheid van Europa (en de Europese landen) te begrijpen, te beseffen dat die beschermd moet worden, en inzicht te hebben in de ontwikkeling van de volkssmaak en het belang van esthetische factoren in het dagelijkse leven.

Tot de vaardigheden behoren zowel appreciatie als expressie: zelfexpressie via uiteenlopende uitdrukkingsvormen dankzij de individuele aangeboren capaciteiten en het waarderen en genieten van kunstwerken en artistieke voorstellingen. Daartoe behoort evenzeer het vermogen om zijn eigen creatieve en expressieve gezichtspunten te relateren aan de meningen van anderen en economische kansen in culturele activiteiten te onderkennen en te verwezenlijken.

Een sterk identiteitsgevoel vormt de basis voor respect en een open attitude tegenover de verscheidenheid van culturele uitdrukkingsvormen. Tot een positieve instelling behoren ook creativiteit en de bereidheid om esthetische mogelijkheden te cultiveren via artistieke zelfexpressie en belangstelling voor het culturele leven.

[1] Onder ‘basisvaardigheden’ worden over het algemeen lezen, schrijven en rekenen verstaan; volgens de Raad van Lissabon moesten deze worden uitgebreid met de vaardigheden die in een kennismaatschappij benodigd zijn, zoals ICT en ondernemerschap.

[2] De werkgroep gaf de voorkeur aan de termen ‘competentie’, die betrekking heeft op een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes, en ‘kerncompetentie’, waarmee de competenties worden bedoeld waarover iedereen moet beschikken. De basisvaardigheden zijn hierin dus inbegrepen, maar de term is ruimer.

[3] Werkgroep Basisvaardigheden, voortgangsverslagen 2003, 2004; http://europa.eu.int/comm/education/policies/2010/objectives_en.html#basic

[4] Gezamenlijk tussentijds verslag, document 6905/04 van de Raad, maart 2004.

[5] De bijlage van de aanbeveling, ‘Kerncompetenties voor levenslang leren – een Europees referentiekader’, is een herziene versie van het door de werkgroep Basisvaardigheden opgestelde kader van kerncompetenties.

[6] Progress Towards the Lisbon Objectives in Education and Training; werkdocument van de Commissie, verslag 2005, bladzijde 20. http://europa.eu.int/comm/education/policies/2010/doc/progressreport05.pdf

[7] Beschikking van de Raad van 12 juli 2005 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

[8] Het Europees pact voor de jeugd, http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/84335.pdf

[9] http://europa.eu.int/comm/enterprise/entrepreneurship/promoting_entrepreneurship/doc/com_70_nl.pdf

[10] Werkgroep Kerncompetenties, voortgangsverslag 2004.

[11] PB C […], […], blz. […].

[12] PB C […], […], blz. […].

[13] PB C […], […], blz. […].

[14] PB C […], […], blz. […].

[15] COM(2001) 678 definitief.

[16] PB C 163 van 9.7.2002, blz. 1.

[17] SEC(2005) 419.

[18] De moedertaal hoeft niet altijd een officiële taal van een lidstaat te zijn maar om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen is het wel een eerste vereiste om in een officiële taal te kunnen communiceren. Het is aan de afzonderlijke lidstaten om, afhankelijk van hun specifieke behoeften en omstandigheden, maatregelen op dit gebied te treffen.

Top