EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0238

Zaak C-238/19: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 november 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover — Duitsland) — EZ / Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Asielbeleid – Richtlijn 2011/95/EU – Voorwaarden voor toekenning van de vluchtelingenstatus – Weigering militaire dienst te vervullen – Artikel 9, lid 2, onder e) – Recht van het land van herkomst waarin niet is voorzien in het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren – Bescherming van personen die hun land van herkomst zijn ontvlucht na het verstrijken van de termijn voor uitstel van militaire dienst – Artikel 9, lid 3 – Verband tussen de in artikel 10 van deze richtlijn genoemde gronden en de in artikel 9, lid 2, onder e), van deze richtlijn bedoelde vervolging en bestraffing – Bewijs]

PB C 28 van 25.1.2021, p. 5–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 november 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover — Duitsland) — EZ / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-238/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Asielbeleid - Richtlijn 2011/95/EU - Voorwaarden voor toekenning van de vluchtelingenstatus - Weigering militaire dienst te vervullen - Artikel 9, lid 2, onder e) - Recht van het land van herkomst waarin niet is voorzien in het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren - Bescherming van personen die hun land van herkomst zijn ontvlucht na het verstrijken van de termijn voor uitstel van militaire dienst - Artikel 9, lid 3 - Verband tussen de in artikel 10 van deze richtlijn genoemde gronden en de in artikel 9, lid 2, onder e), van deze richtlijn bedoelde vervolging en bestraffing - Bewijs)

(2021/C 28/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EZ

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

1)

Artikel 9, lid 2, onder e), van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling, wanneer het recht van de staat van herkomst geen mogelijkheid biedt om de militaire dienst te weigeren, er niet aan in de weg staat dat deze weigering wordt vastgesteld indien de betrokkene zijn weigering niet volgens een bepaalde procedure heeft geformaliseerd en zijn land van herkomst is ontvlucht zonder zich bij de militaire autoriteiten te melden.

2)

Artikel 9, lid 2, onder e), van richtlijn 2011/95 moet aldus worden uitgelegd dat voor een dienstplichtige die weigert om zijn militaire dienst te vervullen tijdens een conflict maar niet weet hoe en waar hij als militair zal worden ingezet, de vervulling van zijn militaire dienst in de context van een algemene burgeroorlog waarin het leger herhaaldelijk en systematisch misdrijven begaat of daden pleegt zoals bedoeld in artikel 12, lid 2, van deze richtlijn en waarbij dit leger gebruikmaakt van dienstplichtigen, inhoudt dat deze dienstplichtige direct of indirect deelneemt aan het plegen van dergelijke misdrijven of daden, ongeacht waar hij wordt ingezet.

3)

Artikel 9, lid 3, van richtlijn 2011/95 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling vereist dat er een verband bestaat tussen de in artikel 10 van deze richtlijn genoemde gronden en de vervolging en bestraffing bedoeld in artikel 9, lid 2, onder e), van deze richtlijn.

4)

Artikel 9, lid 2, onder e), juncto artikel 9, lid 3, van richtlijn 2011/95 moet aldus worden uitgelegd dat het niet als vaststaand gegeven geldt dat er een verband bestaat tussen de in artikel 2, onder d), alsook in artikel 10 van deze richtlijn genoemde gronden en de in artikel 9, lid 2, onder e), van deze richtlijn bedoelde vervolging en bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen, louter omdat deze vervolging en bestraffing verband houden met die weigering. Niettemin bestaat er een sterk vermoeden dat de weigering om onder de in artikel 9, lid 2, onder e), van deze richtlijn bedoelde omstandigheden de militaire dienst te vervullen, verband houdt met één van de vijf in artikel 10 ervan genoemde gronden. Het staat aan de bevoegde nationale autoriteiten om, gelet op alle omstandigheden van het geval, na te gaan of dit verband aannemelijk is.


(1)  PB C 206 van 17.6.2019.


Top