EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008PC0761

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (gecodificeerde versie)

/* COM/2008/0761 def. - CNS 2008/0225 */

52008PC0761




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 28.11.2008

COM(2008) 761 definitief

2008/0225 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

(gecodificeerde versie)(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. In de context van een Europa van de burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en verduidelijken van het Gemeenschapsrecht om het duidelijker en toegankelijker te maken voor de gewone burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het Gemeenschapsrecht kan ontlenen.

Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in het oorspronkelijke besluit en gedeeltelijk in de latere wijzigingsbesluiten te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal besluiten moet worden vergeleken.

Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan ook van essentieel belang om het Gemeenschapsrecht duidelijk en doorzichtig te maken.

2. Bij haar besluit van 1 april 1987[1] heeft de Commissie daarom haar diensten opgedragen alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren , waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

3. De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit bevestigd[2] en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee rechtszekerheid wordt verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is.

Bij codificatie moet het normale wetgevingsproces van de Gemeenschap volledig in acht worden genomen.

Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten overeengekomen.

4. Dit voorstel beoogt de codificatie van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld[3]. De nieuwe verordening vervangt de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt[4]; dit voorstel laat de inhoud van de besluiten die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

5. Dit voorstel voor een codificatie is opgesteld op basis van een voorafgaande consolidatie , in alle officiële talen, van Verordening (EG) nr. 539/2001 en de besluiten tot wijziging daarvan, met behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Voorzover de artikelen zijn vernummerd, is het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die is opgenomen in bijlage IV bij de gecodificeerde verordening.

ê 539/2001

2008/0225 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2, onder b) i),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement[5],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[6],

Overwegende hetgeen volgt:

ê

(1) Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld[7] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd[8]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

ê 2414/2001 art. 1, punt 1 (aangepast)

(2) Deze verordening Ö moet voorzien Õ in een volledige harmonisatie met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen voor het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

ê 539/2001 overweging 5, eerste zin

(3) De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen en van die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, geschiedt aan de hand van een beoordeling per geval van een aantal criteria die in het bijzonder verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid en de externe betrekkingen van de Unie met de derde landen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met implicaties van de regionale samenhang en de wederkerigheid.

ê 539/2001 overweging 6 (aangepast)

(4) Daar het vrije verkeer voor de onderdanen van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is gewaarborgd, Ö moeten Õ deze Ö derde Õ landen niet Ö worden Õ vermeld in de lijst Ö van derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld Õ.

ê 453/2003 overweging 3 (aangepast)

(5) Aangezien de tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, gesloten Overeenkomst betreffende het vrije verkeer van personen voorziet in visumvrijstelling voor het verkeer van onderdanen van Zwitserland en van de lidstaten, Ö moet Õ Zwitserland Ö niet worden vermeld in de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld Õ.

ê 539/2001 overweging 8 (aangepast)

(6) In bijzondere gevallen die aanleiding geven tot een specifieke visumregeling, Ö moeten Õ de lidstaten Ö de mogelijkheid hebben om Õ bepaalde categorieën van personen van de visumplicht Ö vrij te stellen Õ of daarentegen aan die plicht Ö te Õ onderwerpen, met name overeenkomstig het internationaal publiekrecht of het gewoonterecht.

ê 539/2001 overweging 7 (aangepast)

(7) Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die door de lidstaten zijn gesloten en met name de op 20 april 1959 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dient de vaststelling van de visumplicht of -vrijstelling voor staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus te geschieden naar gelang van het derde land waar deze personen verblijven en dat hun een reisdocument heeft verstrekt. Gelet op de bestaande verschillen in de op staatlozen en personen met een vluchtelingenstatus toepasselijke nationale regelgeving Ö moeten Õ de lidstaten evenwel Ö de mogelijkheid hebben om te Õ bepalen of die categorieën van personen Ö van de visumplicht dienen te worden vrijgesteld Õ, indien het derde land waar die personen verblijven en dat hun een verblijfsdocument heeft afgegeven een van de derde landen is waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

ê 1932/2006 overweging 7 (aangepast)

(8) Ö Overeenkomstig Õ Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst[9] Ö moet Õ een uitzondering op de visumplicht Ö worden vastgelegd Õ voor houders van een vergunning voor klein grensverkeer.

ê 1932/2006 overweging 5 (aangepast)

(9) De lidstaten Ö moeten Õ vrijstellingen van de visumplicht Ö kunnen Õ verlenen voor houders van bepaalde paspoorten die geen gewone paspoorten zijn.

ê 1932/2006 overweging 6 (aangepast)

(10) Personen met een vluchtelingenstatus, alle staatlozen ongeacht of zij onder het Verdrag betreffende de status van staatlozen van 28 september 1954 vallen, alsmede scholieren die deelnemen aan een schoolreis Ö moeten Õ door de lidstaten Ö kunnen Õ worden vrijgesteld van de visumplicht ingeval zij Ö verblijven in een derde land waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van in totaal maximaal drie maanden, als genoemd in deze verordening Õ.

(11) Voor de personen van deze categorieën die verblijven in een lidstaat die niet of nog niet tot het Schengengebied is toegetreden, moet Ö tevens Õ een algemene vrijstelling worden Ö vastgesteld Õ met betrekking tot het (opnieuw) betreden van het grondgebied van een andere, door het Schengenacquis gebonden lidstaat.

ê 1932/2006 overweging 8 (aangepast)

(12) De regelingen voor vrijstellingen van de visumplicht moeten de huidige praktijken volledig weerspiegelen. Sommige lidstaten kennen een visumvrijstelling voor onderdanen van derde landen Ö die zijn opgenomen in de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum, welke Õ zich als lid van de krijgsmacht verplaatsen in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) of het Partnerschap voor de Vrede. Deze vrijstellingen, die voortvloeien uit internationale verplichtingen die buiten het bestek van het Gemeenschapsrecht vallen, moeten in verband met de rechtszekerheid niettemin worden genoemd in Ö deze Õ verordening.

ê 539/2001 overweging 9 (aangepast)

(13) Teneinde voor de transparantie van het stelsel en de voorlichting van de betrokkenen zorg te dragen, dienen de lidstaten Ö de Commissie en Õ de overige lidstaten in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om dezelfde redenen dienen deze inlichtingen tevens in het Publicatieblad van de Europese Unie te worden bekendgemaakt.

ê 539/2001 overweging 5, tweede zin (aangepast)

(14) Er moet een communautair mechanisme worden vastgesteld om Ö het Õ wederkerigheidsbeginsel te kunnen toepassen wanneer één van de in Ö de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld Õ opgenomen derde landen besluit tot de invoering van de visumplicht ten aanzien van onderdanen van één of meer lidstaten.

ê 851/2005 overweging 2 (aangepast)

(15) Gelet op de ernst van Ö de Õ situaties van niet-wederkerigheid is het noodzakelijk dat de betrokken lidstaten dienaangaande tot kennisgeving worden verplicht. Om te bereiken dat het betrokken derde land opnieuw de vrijstelling van visumplicht toepast voor de onderdanen van de betrokken lidstaten, moet er een mechanisme komen waarmee snel uitvoerbare acties op verschillende niveaus en van verschillende intensiteit worden gecombineerd. De Commissie dient hierbij onverwijld stappen te ondernemen ten aanzien van het derde land. Zij moet verslag uitbrengen bij de Raad en de mogelijkheid hebben om op elk moment aan de Raad voor te stellen om te besluiten tot de Ö tijdelijke Õ herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het betrokken derde land. Het nemen van een Ö dergelijke tijdelijke maatregel Õ mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om het betrokken derde land over te hevelen Ö naar de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit van een visum dienen te zijn, als opgenomen in bijlage I bij deze verordening Õ. Tevens moet een verband worden gelegd tussen het tijdstip van de inwerkingtreding van de Ö tijdelijke Õ maatregel en het moment waarop een eventueel voorstel tot overheveling van het land naar die bijlage wordt ingediend.

ê 539/2001 overweging 10 (aangepast)

(16) De voorwaarden van binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten of van visumafgifte Ö moeten Õ geen afbreuk doen aan de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten.

ê 539/2001 overwegingen 2 en 3 (aangepast)

(17) Deze verordening ligt in het verlengde van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, hierna „Schengenprotocol" te noemen. Deze verordening Ö moet Õ geen afbreuk Ö doen Õ aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het acquis, bepaald in bijlage A bij Besluit 1999/435/EG van de Raad van 20 mei 1999 tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslag van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen[10]. Deze verordening is een verdere ontwikkeling van de bepalingen ten aanzien waarvan bij het Schengenprotocol machtiging tot nauwere samenwerking is verleend.

ê 851/2005 overweging 7

(18) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis zoals bedoeld in de tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[11], vallend onder het in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999[12] inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst bedoelde gebied.

ê 1932/2006 overweging 12

(19) Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, vallend onder artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[13].

ê 2414/2001 overweging 4 (aangepast)

(20) Overeenkomstig artikel 1 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van deze verordening. Bijgevolg Ö moet Õ, onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, het bepaalde in deze verordening niet van toepassing Ö zijn Õ op Ierland en het Verenigd Koninkrijk,

ê 539/2001

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt onder „visum” verstaan een door een lidstaat verleende machtiging of genomen besluit, vereist met het oog op:

a) binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of in verscheidene lidstaten van in totaal maximaal drie maanden;

b) binnenkomst voor een doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten, met uitzondering van luchthaventransit.

Artikel 2

ê 539/2001 (aangepast)

1. De onderdanen van de in bijlage I opgenomen derde landen dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit van een visum te zijn.

ê 1932/2006 art. 1, punt 1, onder a)

2. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de op 20 april 1959 te Straatsburg ondertekende Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dienen personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum indien het derde land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, voorkomt op de lijst van bijlage I bij deze verordening.

ê 539/2001 (aangepast)

è1 2414/2001 art. 1, punt 2

Artikel 3

è1 De onderdanen van de in bijlage II opgenomen derde landen zijn van de in artikel 2, lid 1, bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van in totaal maximaal drie maanden. ç

ê 1932/2006 Art. 1, punt 1, onder b) (aangepast)

Ook de volgende personen zijn vrijgesteld van de visumplicht:

a) de onderdanen van een in bijlage I bij deze verordening opgenomen derde land die in het bezit zijn van een vergunning voor klein grensverkeer die is afgegeven door de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1931/2006 wanneer deze houders hun recht uitoefenen in het kader van de regeling klein grensverkeer;

b) scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I Ö bij deze verordening Õ opgenomen derde land en verblijven in een lidstaat die Besluit 94/795/JBZ van de Raad[14] toepast, wanneer zij in het kader van een door een leerkracht van de instelling begeleide groep scholieren deelnemen aan een georganiseerde reis;

c) personen met een vluchtelingenstatus, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit die in een lidstaat verblijven en in het bezit zijn van een reisdocument dat is afgegeven door die lidstaat.

ê 539/2001 (aangepast)

Artikel 4

De onderdanen van nieuwe derde landen welke zijn ontstaan uit landen die zijn opgenomen in de bijlagen I en II, zijn respectievelijk onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 2 en 3 totdat de Raad volgens de procedure van de toepasselijke bepaling van het Verdrag anders besluit.

Artikel 5

1. Een lidstaat kan uitzonderingen op de visumplicht, bedoeld in artikel 2, of op de vrijstelling van de visumplicht, bedoeld in artikel 3, vaststellen ten aanzien van:

ê 1932/2006 art. 1, punt 3, onder a)

a) houders van diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten/officiële paspoorten of speciale paspoorten, overeenkomstig een van de procedures als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 789/2001 van de Raad[15];

ê 539/2001

b) civiele vliegtuig- en scheepsbemanningen;

c) vliegend en begeleidend personeel van een hulp- of reddingsvlucht en andere hulpverleners bij rampen en ongevallen;

d) civiele bemanningen van schepen die internationale binnenwateren bevaren;

e) houders van door bepaalde intergouvernementele internationale organisaties aan hun ambtenaren afgegeven vrijgeleiden.

ê 1932/2006 art. 1, punt 3, onder b) (aangepast)

2. Een lidstaat kan vrijstelling van de visumplicht verlenen aan:

a) scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I opgenomen derde land en in een in bijlage II opgenomen derde land of in Zwitserland of Liechtenstein verblijven, wanneer zij in het kader van een door een leerkracht van de instelling begeleide groep scholieren deelnemen aan een georganiseerde reis;

b) personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen, indien het Ö derde Õ land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, is opgenomen in bijlage II;

c) leden van de krijgsmacht die zich verplaatsen in het kader van de NAVO of het Partnerschap voor de Vrede en die in het bezit zijn van de identiteits- en reisbewijzen die worden bedoeld in het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten van 19 juni 1951.

ê 539/2001

3. Een lidstaat kan voor personen die tijdens hun verblijf een bezoldigde bezigheid verrichten uitzonderingen op de in artikel 3, bedoelde visumvrijstelling vaststellen.

ê 539/2001 (aangepast)

Artikel 6

1. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de uitzonderingsmaatregelen mede die zij krachtens artikel 5, Ö treffen, zulks binnen 5 werkdagen na de vaststelling van die maatregelen Õ.

ê 539/2001

2. De in lid 1 bedoelde mededelingen worden door de Commissie ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

ê 851/2005 art. 1, punt 1 (aangepast)

Artikel 7

1. De invoering van de visumplicht door een in bijlage II opgenomen derde land ten aanzien van de onderdanen van een lidstaat leidt tot toepassing van de bepalingen Ö van de tweede tot en met de vijfde alinea van dit lid en de leden 2 tot en met 5 Õ.

Binnen 90 dagen na de aankondiging of toepassing van deze invoering door het derde land stelt de betrokken lidstaat de Raad en de Commissie hiervan schriftelijk in kennis; deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie . De kennisgeving bevat de datum van uitvoering van de maatregel en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa.

Indien het derde land besluit de verplichting in te trekken voordat deze termijn is verstreken, wordt de kennisgeving overbodig.

De Commissie onderneemt, onmiddellijk na Ö de datum van Õ bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land met het oog op de herinvoering van de vrijstelling van de visumplicht.

Binnen 90 dagen na de bekendmaking van die kennisgeving brengt de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, verslag uit bij de Raad. Het verslag kan vergezeld gaan van een voorstel dat voorziet in de tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het betrokken derde land. De Commissie kan dit voorstel ook indienen na beraadslagingen in de Raad over haar verslag. De Raad neemt binnen drie maanden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over dit voorstel.

2. Wanneer zij dit gerechtvaardigd acht, kan de Commissie het Ö in de vijfde alinea van lid 1 Õ bedoelde voorstel tot tijdelijke herinvoering van de visumplicht ten aanzien van de onderdanen van het derde land zonder voorafgaand verslag indienen. De in genoemde alinea bedoelde procedure is op dit voorstel van toepassing. De betrokken lidstaat kan aangeven of hij wenst dat de Commissie afziet van de tijdelijke herinvoering van bedoelde visumplicht zonder voorafgaand verslag.

3. De Ö in de vijfde alinea van lid 1 en in lid 2 Õ bedoelde procedure doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Commissie voor te stellen dat de onderhavige verordening wordt gewijzigd en het betrokken derde land naar Ö de lijst in Õ bijlage I wordt overgebracht.

Ingeval een tijdelijke maatregel zoals bedoeld Ö in de vijfde alinea van lid 1 en in lid 2 Õ is genomen, wordt het voorstel tot wijziging van de onderhavige verordening uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van de tijdelijke maatregel door de Commissie ingediend.

Dat voorstel bevat ook bepalingen tot opheffing van tijdelijke maatregelen die op grond van de Ö in de vijfde alinea van lid 1 en in lid 2 Õ bedoelde procedures zouden zijn ingevoerd. In de tussentijd zet de Commissie haar inspanningen voort om de autoriteiten van het betrokken derde land ertoe te bewegen de vrijstelling van visumplicht opnieuw toe te passen voor de onderdanen van de betrokken lidstaat.

4. Wanneer Ö een in bijlage I opgenomen Õ derde land Ö dat een visum vereist voor onderdanen van een lidstaat Õ de visumplicht opheft, stelt de lidstaat de Raad en de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Deze kennisgeving wordt bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie . Een eventuele tijdelijke maatregel overeenkomstig het bepaalde Ö in lid 2 Õ wordt zeven dagen na de bekendmaking in het Publicatieblad beëindigd. Indien het betrokken derde land een visumplicht heeft ingevoerd ten aanzien van de onderdanen van twee of meer lidstaten, wordt de tijdelijke maatregel pas na de laatste bekendmaking beëindigd.

ê 851/2005 art. 1, punt 2

5. Zolang er tussen een lidstaat en een derde land dat voorkomt op de lijst van bijlage II geen wederkerigheid inzake visumvrijstelling blijft bestaan, brengt de Commissie vóór 1 juli van elk even jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de niet-wederkerigheidssituatie en dient zij in voorkomend geval passende voorstellen in.

ê 539/2001 (aangepast)

Artikel 8

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten tot het erkennen van staten en territoriale eenheden, alsmede paspoorten, identiteitsbewijzen en reisdocumenten die door de autoriteiten daarvan zijn afgegeven.

ê 1932/2006 art. 2, tweede lid (aangepast)

Artikel 9

De lidstaten passen de visumvrijstelling voor onderdanen van Antigua en Barbuda, de Bahama's, Barbados, Mauritius, Saint Kitts en Nevis en de Seychellen toe vanaf de datum van inwerkingtreding van een visumvrijstellingsovereenkomst die door de Gemeenschap met het betrokken derde land wordt gesloten.

ê

Artikel 10

Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

ê 2414/2001 art. 1, punt 3

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

ê 539/2001

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, […]

Voor de Raad

De Voorzitter

[…]

ê 539/2001 (aangepast)

BIJLAGE I

Ö Lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit van een visum dienen te zijn Õ

1. STATEN

Afghanistan

Albanië

Algerije

Angola

Armenië

Azerbeidzjan

Bahrein

Bangladesh

Belarus

Belize

Benin

Bhutan

ê 1932/2006 art. 1, punt 4, onder a), punt i)

Bolivia

ê 539/2001

Bosnië-Herzegovina

Botswana

Burkina Faso

Burundi

Cambodja

Centraal-Afrikaanse Republiek

China

Colombia

Comoren

Congo

Cuba

Democratische Republiek Congo

Djibouti

Dominica

Dominicaanse Republiek

ê 453/2003 art. 1, punt 1, onder b)

Ecuador

ê 539/2001 (aangepast)

Egypte

Equatoriaal-Guinea

Eritrea

Ethiopië

Fiji

Filipijnen

Gabon

Gambia

Georgië

Ghana

Grenada

Guinee

Guinee-Bissau

Guyana

Haïti

India

Indonesië

Irak

Iran

Ivoorkust

Jamaica

Jemen

Jordanië

Kaapverdië

Kameroen

Kazachstan

Kenia

Kirgizië

Kiribati

Koeweit

Laos

Lesotho

Libanon

Liberia

Libië

Madagaskar

Malawi

Maldiven

Mali

Marokko

Marshalleilanden

Mauritanië

Micronesia

Ö Republiek Moldavië Õ

Mongolië

ê 1932/2006 art. 1, punt 4, onder a), punt iv)

Montenegro

ê 539/2001 (aangepast)

Mozambique

Ö Myanmar Õ

Namibië

Nauru

Nepal

Niger

Nigeria

Noordelijke Marianen

Noord-Korea

Oeganda

Oekraïne

Oezbekistan

Oman

ê 1932/2006 art. 1, punt 4, onder a), punt iii) (aangepast)

Ö Oost- Õ Timor

ê 539/2001

Pakistan

Palau

Papoea-Nieuw-Guinea

Peru

Qatar

Rusland

Rwanda

Saint Lucia

Saint Vincent en de Grenadines

Salomonseilanden

ê 1932/2006 Art. 1, punt 4, onder a), punt v)

Samoa

ê 539/2001

Sao Tomé en Principe

Saudi-Arabië

Senegal

ê 1932/2006 art. 1, punt 4, onder a), punt iv)

Servië

ê 539/2001

Sierra Leone

Soedan

Somalië

Sri Lanka

Suriname

Swaziland

Syrië

Tadzjikistan

Tanzania

Thailand

Togo

Tonga

Trinidad en Tobago

Tsjaad

Tunesië

Turkije

Turkmenistan

Tuvalu

Vanuatu

Verenigde Arabische Emiraten

Vietnam

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika

2. TERRITORIALE ENTITEITEN EN AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND

Palestijnse Autoriteit

Taiwan

ê 1932/2006 art. 1, punt 4, onder b)

3. BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND ZIJN IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Overseas Territories Citizens die niet het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten

British Overseas Citizens

British Subjects die niet het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten

British Protected Persons.

___________

ê 539/2001 (aangepast)

BIJLAGE II

Ö Lijst van derde landen waarvan de onderdanen voor een verblijf van in totaal maximaal drie maanden van de visumplicht zijn vrijgesteld Õ

1. STATEN

Andorra

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder a), punten ii) en iii)

Antigua en Barbuda[16]

ê 539/2001

Argentinië

Australië

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder a) , punten ii) en iii)

Bahama's[17]

Barbados[18]

ê 539/2001

Brazilië

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder a), punt iv)

Brunei Darussalam

ê 539/2001

Canada

Chili

Costa Rica

El Salvador

Guatemala

Honduras

Israël

Japan

Kroatië

Maleisië

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder a), punten ii) en iii)

Mauritius[19]

ê 539/2001

Mexico

Monaco

Nicaragua

Nieuw-Zeeland

Panama

Paraguay

San Marino

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder a), punten ii) en iii)

Saint Kitts en Nevis[20]

Seychellen[21]

ê 539/2001

Singapore

Uruguay

Vaticaanstad

Venezuela

Verenigde Staten

Zuid-Korea

2. SPECIALE ADMINISTRATIEVE REGIO'S VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

Speciale Administratieve Regio Hong Kong[22]

Speciale Administratieve Regio Macao[23]

ê 1932/2006 art. 1, punt 5, onder b)

3. BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND ZIJN IN DE ZIN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT:

British Nationals (Overseas).

____________

é

BIJLAGE III

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1) |

Verordening (EG) nr. 2414/2001 van de Raad (PB L 327 van 12.12.2001, blz. 1) |

Verordening (EG) nr. 453/2003 van de Raad (PB L 69 van 13.3.2003, blz. 10) |

Punt 18, onder B) van bijlage II bij de Toetredingsakte van 2003 (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 718) |

Verordening (EG) nr. 851/2005 van de Raad (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3) |

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1) | Uitsluitend artikel 1, lid 1, elfde streepje, met betrekking tot Verordening (EG) nr. 539/2001, en bijlage, punt 11, onder B, punt 3 |

Verordening (EG) nr. 1932/2006 van de Raad (PB L 405 van 30.12.2006, blz. 22) |

_____________

BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 539/2001 | De onderhavige verordening |

Artikel 1, lid 1, eerste alinea | Artikel 2, lid 1 |

Artikel 1, lid 1, tweede alinea | Artikel 2, lid 2 |

Artikel 1, lid 2, eerste alinea | Artikel 3, lid 1 |

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, aanhef | Artikel 3, lid 2, aanhef |

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, eerste streepje | Artikel 3, lid 2, onder a) |

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede streepje | Artikel 3, lid 2, onder b) |

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, derde streepje | Artikel 3, lid 2, onder c) |

Artikel 1, lid 3 | Artikel 4 |

Artikel 1, lid 4, aanhef | Artikel 7, lid 1, eerste alinea |

Artikel 1, lid 4, onder a), eerste en tweede zin | Artikel 7, lid 1, tweede alinea |

Artikel 1, lid 4, onder a), derde zin | Artikel 7, lid 1, derde alinea |

Artikel 1, lid 4, onder b) | Artikel 7, lid 1, vierde alinea |

Artikel 1, lid 4, onder c) | Artikel 7, lid 1, vijfde alinea |

Artikel 1, lid 4, onder d) | Artikel 7, lid 2 |

Artikel 1, lid 4, onder e), eerste zin | Artikel 7, lid 3, eerste alinea |

Artikel 1, lid 4, onder e), tweede zin | Artikel 7, lid 3, tweede alinea |

Artikel 1, lid 4, onder e), derde en vierde zin | Artikel 7, lid 3, derde alinea |

Artikel 1, lid 4, onder f), eerste zin | Artikel 7, lid 4, eerste alinea |

Artikel 1, lid 4, onder f), tweede en derde zin | Artikel 7, lid 4, tweede alinea |

Artikel 1, lid 5 | Artikel 7, lid 5 |

Artikel 2, aanhef | Artikel 1, aanhef |

Artikel 2, eerste streepje | Artikel 1, onder a) |

Artikel 2, tweede streepje | Artikel 1, onder b) |

Artikel 4 | Artikel 5 |

Artikel 5 | Artikel 6 |

Artikel 6 | Artikel 8 |

Artikel 7 | - |

- | Artikel 9 |

- | Artikel 10 |

Artikel 8 | Artikel 11 |

Bijlage I | Bijlage I |

Bijlage II | Bijlage II |

- | Bijlage III |

- | Bijlage IV |

_____________

[1] COM(87) 868 PV.

[2] Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies.

[3] Uitgevoerd overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Codificatie van het acquis communautaire, COM(2001) 645 definitief.

[4] Zie bijlage III bij dit voorstel.

[5] PB C […], […], blz. […].

[6] PB C […], […], blz. […].

[7] PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.

[8] Zie bijlage III.

[9] PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1.

[10] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 1.

[11] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

[12] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

[13] PB L 53 van 22.2.2008, blz. 1.

[14] PB L 327 van 19.12.1994, blz. 1.

[15] PB L 116 van 26.4.2001, blz. 2.

[16] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[17] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[18] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[19] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[20] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[21] De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Gemeenschap te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

[22] De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van het paspoort „Hong Kong Special Administrative Region”.

[23] De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van het paspoort „Região Administrativa Especial de Macau”.

Top