EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31968D0406

68/406/EEG: Beschikking van de Commissie van 4 december 1968 houdende machtiging van de Franse Republiek om op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag bepaalde vrijwaringsmaatregelen te nemen (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

OJ L 295, 7.12.1968, p. 10–11 (DE, FR, IT, NL)
Danish special edition: Series II Volume I(2) P. 299 - 300
English special edition: Series II Volume I(2) P. 380 - 381
Greek special edition: Chapter 10 Volume 001 P. 35 - 36

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/12/1984; gedeeltelijk einde van de geldigheid stilzwijgende opheffing door 31985D0014

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1968/406/oj

31968D0406

68/406/EEG: Beschikking van de Commissie van 4 december 1968 houdende machtiging van de Franse Republiek om op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag bepaalde vrijwaringsmaatregelen te nemen (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 295 van 07/12/1968 blz. 0010 - 0011
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie II Deel I(2) blz. 0299
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie II Deel I(2) blz. 0380
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 10 Deel 1 blz. 0035


++++

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 4 december 1968

houdende machtiging van de Franse Republiek om op grond van artikel 108 , lid 3 , van het Verdrag bepaalde vrijwaringsmaatregelen te nemen

( Alleen de tekst in de Franse taal is authentiek )

( 68/406/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 108 , lid 3 ,

Gelet op de beschikking van de Commissie van 23 juli 1968 , inzonderheid op artikel 9 ,

Overwegende dat de uitzonderlijke economische situatie die in de maanden mei en juni 1968 in Frankrijk was ontstaan en de ongunstige gevolgen daarvan voor het externe evenwicht van de Franse economie voor de Raad aanleiding zijn geweest om bij richtlijn van 20 juli 1968 aan genoemd land de in artikel 108 , lid 2 van het Verdrag bedoelde wederzijdse bijstand te verlenen ; dat de Commissie , aangezien deze wederzijdse bijstand alleen niet voldoende kon zijn om aan einde te maken , bij beschikking van 23 juli 1968 de Franse Republiek op grond van artikel 108 , lid 3 , met name heeft gemachtigd om bij wijze van uitzondering en tijdelijk maatregelen inzake deviezenbeperking te blijven toepassen die afwijken van de verplichtingen die door het Verdrag en de richtlijnen ter uitvoering ervan op het gebied van het kapitaalverkeer zijn opgelegd ;

Overwegende dat de Franse Republiek deze maatregelen in september 1968 had opgeheven op grond van de op dat ogenblik reeds bereikte resultaten in het normaliseringsproces van het economisch evenwicht ; dat dit proces evenwel nog niet tot een volledige sanering van de situatie had geleid , met name wat de financiële transacties met het buitenland betreft , toen een ernstige verslechtering van de totale balans , plotseling versterkt door speculaties , tot een massale kapitaalvlucht leidde waardoor de Franse Regering zich genoodzaakt zag onmiddellijk de deviezenbeperking opnieuw in te stellen en te verscherpen ten opzichte van de in mei 1968 genomen maatregelen ;

Overwegende dat de door de Raad op 20 juli 1968 verleende wederzijdse bijstand van kracht blijft ; dat de overige Lid-Staten bovendien , samen met bepaalde derde landen , een belangrijke financiële bijstand ter beschikking van Frankrijk hebben gesteld ; dat de Bondsrepubliek Duitsland maatregelen heeft getroffen om de invoer op haar grondgebied te vergemakkelijken , de uitvoer te belasten en de kapitaalinvoer af te remmen ; dat het echter duidelijk is dat het stringente programma van economische en financiële beperkingen dat de Franse Regering , met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag , heeft vastgesteld slechts verder ten uitvoer kan worden gelegd met een tijdelijke bescherming van haar deviezenreserves , die voornamelijk betrekking heeft op de kapitaalbewegingen van financiële aard , met uitsluiting van de lopende transacties op goederen en diensten en andere onzichtbare transacties ; dat op laatstgenoemd gebied echter een beperking van de deviezenuitvoer in verband met zakenreizen bij wijze van uitzondering , in afwijking van artikel 106 , lid 1 , van het Verdrag , eveneens gerechtvaardigd is ;

Overwegende dat om dezelfde redenen , in afwijking van respectievelijk de artikelen 31 en 34 van het Verdrag , eveneens de verplichting tot domiciliëring van de invoer - en uitvoertransacties bij erkende tussenpersonen , alsmede de verplichting tot het eisen van de betaling der uitgevoerde goederen binnen 180 dagen na aankomst ervan op de plaats van bestemming gerechtvaardigd zijn ;

Overwegende dat de Franse Republiek derhalve kan worden gemachtigd de op 25 november 1968 met spoed opnieuw ingevoerde beperkingen en controles te handhaven , zulks tot het tijdstip waarop de maatregelen tot herstel van het algehele evenwicht van de Franse economie de risico's van speculatieve kapitaalbewegingen zullen hebben uitgesloten ;

Overwegende dat bovenstaande factoren het noodzakelijk maken de beschikking van de Commissie van 23 juli 1968 ten aanzien van de maatregelen inzake deviezenverkeer te wijzigen ,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

De Franse Republiek wordt gemachtigd om tijdelijk :

a ) te verbieden of aan een voorafgaande deviezenvergunning te onderwerpen , het sluiten of de uitvoering van transacties en overmakingen betreffende het kapitaalverkeer bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn van de Raad van 11 mei 1960 ( eerste richtlijn inzake de uitvoering van artikel 67 ) , gewijzigd bij richtlijn 63/21/EEG van 18 december 1962 , voor zover de maatregelen op het tijdstip van goedkeuring van deze beschikking daadwerkelijk van kracht zijn ;

b ) de invoer en uitvoer van voor zakenreizen benodigde betalingsmiddelen te beperken of aan een voorafgaande goedkeuring te onderwerpen ;

c ) domiciliëring te eisen bij erkende tussenpersonen voor de invoer en uitvoer van goederen , en , voor de betaling van uitgevoerde goederen , een termijn van 180 dagen na de aankomst van genoemde goederen op de plaats van bestemming voor te schrijven .

Artikel 2

De Commissie onderwerpt de toepassing van deze maatregelen aan een voortdurend onderzoek .

Zij behoudt zich het recht voor deze machtiging in te trekken of te wijzigen , zodra de normalisatie van het financiële verkeer voldoende gevorderd is .

Artikel 3

Artikel 1 van de beschikking van 23 juli 1968 wordt ingetrokken .

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek .

Brussel , 4 december 1968 .

Voor de Commissie

De Voorzitter

Jean REY

Top