EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997PC0049

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid

/* COM/97/0049 def. - SYN 97/0067 */

PB C 184 van 17.6.1997, p. 20–40 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51997PC0049

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid /* COM/97/0049 DEF - SYN 97/0067 */

Publicatieblad Nr. C 184 van 17/06/1997 blz. 0020


Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (97/C 184/02) COM(97) 49 def. - 97/0067(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 15 april 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag, in samenwerking met het Europees Parlement,

(1) Overwegende dat watervoorziening een dienst van algemeen belang is, zoals omschreven in de mededeling van de Commissie betreffende de "diensten van algemeen belang in Europa" (1);

(2) Overwegende dat met deze richtlijn wordt beoogd het aquatisch milieu in de Gemeenschap in stand te houden en te verbeteren; dat deze doelstelling in de eerste plaats de kwaliteit van de betrokken wateren betreft; dat beheersing van de beschikbare hoeveelheid één element bij het garanderen van een goede waterkwaliteit is; dat derhalve, als bijkomende maatregel bij de doelstellingen om een goede waterkwaliteit te waarborgen, ook maatregelen betreffende de kwantitatieve aspecten dienen te worden getroffen;

(3) Overwegende dat water in de Gemeenschap onder steeds grotere belasting komt vanwege de voortdurende groei van de vraag naar voldoende hoeveelheden water van goede kwaliteit voor allerlei doeleinden; dat het Europees Milieuagentschap op 10 november 1995 een bijgewerkt verslag over de toestand van het milieu (2) heeft ingediend waarin de noodzaak van maatregelen ter bescherming van het water in de Gemeenschap in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin wordt bevestigd;

(4) Overwegende dat in de conclusies van het in 1988 te Frankfurt gehouden ministeriële seminar over het waterbeleid van de Gemeenschap met nadruk wordt gewezen op de noodzaak dat de communautaire wetgeving zich tot ecologische kwaliteit dient uit te strekken; dat de Raad in zijn resolutie van 28 juni 1988 (3) de Commissie heeft verzocht voorstellen in te dienen voor de verbetering van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren van de Gemeenschap;

(5) Overwegende dat in de verklaring van het in 1991 te Den Haag gehouden ministeriële seminar de noodzaak van maatregelen werd onderkend die erop gericht zijn een achteruitgang op lange termijn van kwantiteit en kwaliteit van de zoetwatervoorraden te vermijden; dat voorts daarin werd aangedrongen op een vóór het jaar 2000 uit te voeren actieprogramma voor duurzaam beheer en bescherming van de zoetwatervoorraden; dat de Raad in zijn resoluties van 25 februari 1992 (4) en 20 februari 1995 (5) om de opstelling van een actieprogramma voor grondwater alsmede om herziening van Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1980 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (6) als onderdeel van een algemeen beleid inzake de bescherming van zoet water heeft verzocht;

(6) Overwegende dat de Commissie op 21 februari 1996 een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad inzake het waterbeleid van de Europese Gemeenschap (7) heeft opgesteld, waarin de beginselen voor een dergelijk beleid worden uiteengezet;

(7) Overwegende dat de Commissie op 9 september 1996 een voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een actieprogramma voor geïntegreerde grondwaterbescherming en geïntegreerd grondwaterbeheer (8) heeft ingediend; dat in dit programma werd gewezen op de noodzaak tot instelling van procedures ter regulering van zoetwateronttrekking en voor toezicht op kwaliteit en kwantiteit van zoet water;

(8) Overwegende dat de Raad op 25 juni 1996, het Comité van de Regio's op 19 september 1996, het Economisch en Sociaal Comité op 26 september 1996 en het Europees Parlement op 23 oktober 1996 de Commissie hebben verzocht een voorstel in te dienen voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een raamwerk voor een Europees waterbeleid;

(9) Overwegende dat het door de Raad bij Besluit 95/308/EG (9) namens de Gemeenschap goedgekeurde en door de Verenigde Naties opgestelde Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren stroomgebiedbeheer vereist; dat de Gemeenschap en de lidstaten bij dit verdrag partij zijn;

(10) Overwegende dat oppervlaktewateren en grondwater in beginsel hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen zijn; dat met name het waarborgen van een goede toestand van grondwater vroegtijdige maatregelen vereist en een stabiele planning op de lange termijn van beschermende maatregelen, gezien het natuurlijke tijdsverloop dat met de vorming en vernieuwing van deze bronnen gemoeid is; dat bij het verbeteren van de toestand met dat tijdsverloop rekening dient te worden gehouden met het oog op tijdschema's voor maatregelen waarmee wordt beoogd een goede grondwatertoestand te bereiken;

(11) Overwegende dat voor een communautair waterbeleid een transparant, doeltreffend en samenhangend wetgevend kader vereist is; dat de Gemeenschap voor gemeenschappelijke beginselen en voor het algemene raam voor maatregelen dient te zorgen; dat deze richtlijn in een dergelijk raam voorziet en zal zorgen voor het coördineren en integreren en het op de langere termijn verder ontwikkelen van de algemene beginselen en structuren voor duurzaam watergebruik in de Gemeenschap, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel;

(12) Overwegende dat de doelstellingen en beginselen van het communautair milieubeleid, zoals uiteengezet in artikel 130 R van het Verdrag, met name in het vermijden, verhinderen en voorzover mogelijk elimineren van verontreiniging bestaan door prioriteit te geven aan bestrijding bij de bron en door zorgvuldig beheer van natuurlijke hulpbronnen te waarborgen in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt en met dat van preventie van verontreiniging;

(13) Overwegende dat, zoals uiteengezet in artikel 130 R van het Verdrag, de Gemeenschap bij het voorbereiden van haar milieubeleid met de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en met een evenwichtige ontwikkeling van haar regio's rekening dient te houden;

(14) Overwegende dat de lidstaten die hetzelfde stroomgebied of dezelfde grondwaterlagen (aquifers) delen, zorg dienen te dragen voor gezamenlijke langetermijnplanning van deze waterhulpbronnen, op basis van verwachtingen betreffende aanbod en vraag, zodat voor de waterreserves en voor de prioriteiten ten aanzien van het gebruik ervan strategische doelstellingen op lange termijn kunnen worden vastgesteld;

(15) Overwegende dat in de Gemeenschap uiteenlopende omstandigheden en behoeften bestaan, die verschillende specifieke oplossingen vereisen; dat bij de planning en de uitvoering van maatregelen voor een duurzame bescherming en gebruik van water met deze diversiteit rekening dient te worden gehouden; dat besluiten zo dicht mogelijk bij situaties waarin het water wordt gebruikt of wordt toegewezen, dienen te worden genomen; dat daarom prioriteit dient te worden gegeven aan maatregelen die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen door specifieke programma's van aan regionale en lokale omstandigheden aangepaste maatregelen op te stellen;

(16) Overwegende dat het welslagen van deze richtlijn afhankelijk is van nauwe samenwerking en samenhangende actie op communautair, nationaal en lokaal niveau, alsmede van informatieverstrekking aan, overleg met en betrokkenheid van de sociale partners en de individuele burgers;

(17) Overwegende dat, wat preventie en bestrijding van verontreiniging betreft, het communautaire waterbeleid dient te worden gebaseerd op een gecombineerde aanpak waarbij gebruik wordt gemaakt van bestrijding van verontreiniging aan de bron, waarvoor emissiegrenswaarden worden gesteld, en van het vaststellen van milieukwaliteitsnormen; dat, wat de kwantitatieve aspecten betreft, algemene beginselen dienen te worden vastgelegd voor toezicht op de wateronttrekking, teneinde de beschikbaarheid, op de lange termijn, van voldoende hoeveelheden zoet water van goede kwaliteit te kunnen waarborgen;

(18) Overwegende dat in communautaire wetgeving gemeenschappelijke milieukwaliteitsnormen voor bepaalde groepen of families van stoffen dienen te worden vastgesteld; dat dient te worden zorg gedragen voor bepalingen ter vaststelling van dergelijke normen op communautair niveau;

(19) Overwegende dat gemeenschappelijke beginselen nodig zijn voor het coördineren van de inspanningen van de lidstaten bij het verbeteren van de waterhoeveelheden en -kwaliteit, bij het bevorderen van een duurzaam watergebruik, bij het bijdragen aan de bestrijding van grensoverschrijdende verontreiniging, bij het beschermen van ecosystemen, in het bijzonder aquatische ecosystemen, en bij het vrijwaren van het recreatiepotentieel van de wateren in de Gemeenschap;

(20) Overwegende dat gemeenschappelijke definities van de toestand van het water zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht, dienen te worden vastgesteld; dat milieudoelstellingen dienen te worden vastgesteld die ertoe leiden dat op communautair niveau een goede oppervlakte- en grondwatertoestand wordt bereikt;

(21) Overwegende dat de lidstaten dienen te voldoen aan de doelstelling van ten minste een goede watertoestand, door het vaststellen en ten uitvoer leggen van de noodzakelijke maatregelen binnen geïntegreerde maatregelenprogramma's, rekening houdende met de bestaande communautaire bepalingen terzake; dat, waar reeds sprake is van een goede toestand van het water, deze dient te worden behouden;

(22) Overwegende dat het bereiken van de doelstelling van ten minste een goede watertoestand dient te worden nagestreefd in stroomgebieden, zodat er voor een administratieve structuur wordt zorg gedragen waarmee wordt gewaarborgd dat de wateren die tot hetzelfde ecologische en hydrologische systeem behoren als één geheel worden beheerd, ongeacht of het daarbij om grond- dan wel om oppervlaktewater gaat;

(23) Overwegende dat het nodig is de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhinderen of deze geringer te doen zijn; dat gemeenschappelijke beginselen dienen te worden vastgesteld voor de coördinering van de inspanningen van de lidstaten en voor een nauwere grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied;

(24) Overwegende dat een sterkere integratie van de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van bescherming en beheer van zowel oppervlakte- als grondwater binnen één enkele administratieve structuur nodig is, rekening houdende met de natuurlijke stroming van het water in de hydrogeologische cyclus;

(25) Overwegende dat binnen het stroomgebied de bestaande mate van verontreiniging van de wateren dient te worden vastgesteld en dat een staat van het watergebruik dient te worden opgemaakt, met inbegrip van de verschillende bronnen van verontreiniging, van de vraag naar water en van andere gevolgen van menselijke activiteiten voor de watertoestand;

(26 Overwegende dat de lidstaten de wateren die voor winning van drinkwater worden gebruikt, dienen aan te melden en milieunormen dienen vast te stellen met het oog op de naleving van Richtlijn 89/778/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (10);

(27) Overwegende dat, om de medewerking van het publiek en van de individuele gebruikers van water te verkrijgen, gedegen informatie over geplande maatregelen dient te worden verstrekt en verslag over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van die maatregelen dient te worden uitgebracht, teneinde publiek en gebruikers zich bij een en ander betrokken te doen voelen alvorens definitieve besluiten over de noodzakelijke maatregelen worden genomen;

(28) Overwegende dat binnen stroomgebieden waar het gebruik van water grensoverschrijdende gevolgen kan hebben, voor grensoverschrijdende samenwerking dient te worden zorg gedragen; dat deze richtlijn zal bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de communautaire verplichtingen in het raam van internationale verdragen inzake waterbescherming en -beheer, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren;

(29) Overwegende dat een verdergaande integratie van duurzaam waterbeheer in andere vormen van communautair beleid en met name in het landbouw-, regionaal-, en visserijbeleid nodig is; dat deze richtlijn een basis zal vormen voor verdere dialoog en voor de ontwikkeling van strategieën voor een verdere integratie van beleidsgebieden; dat deze richtlijn derhalve een belangrijke bijdrage zal leveren aan de tenuitvoerlegging van de belangrijkste beginselen en doelstellingen van de "Perspectieven voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Gemeenschap" (European Spatial Development Perspective (ESDP));

(30) Overwegende dat in de gevallen waar het ten gevolge van de natuurlijke omstandigheden, om historische redenen of ten gevolge van verontreiniging vanuit derde landen, moeilijk of onmogelijk is een goede toestand te bereiken, geëigende procedures dienen te worden ingesteld om elke verdere achteruitgang van de watertoestand te verhinderen;

(31) Overwegende dat overal in de Gemeenschap op systematische en vergelijkbare basis op de ontwikkeling van de watertoestand dient te worden toegezien, om een dergelijke basis te verkrijgen bij het vaststellen van maatregelen met het oog op duurzaam gebruik van water; dat het Europees Milieuagentschap en de Commissie in nauwe samenwerking zullen toezien op en verslag zullen uitbrengen over de ontwikkelingen op milieugebied;

(32) Overwegende dat het gebruik van economische instrumenten geschikt kan zijn als onderdeel van een maatregelenprogramma; dat volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt, met elke schade, respectievelijk met negatieve gevolgen voor het aquatisch milieu ten gevolge van verontreinigende stoffen, wateronttrekking of ander watergebruik, rekening dient te worden gehouden; dat de kosten van het watergebruik volledig door de gebruiker van het water dienen te worden gedragen;

(33) Overwegende dat dient te worden zorg gedragen voor de volledige tenuitvoerlegging en naleving van bestaande milieuwetgeving voor de waterbescherming; dat dient te worden zorg gedragen voor de goede toepassing van de bepalingen die deze richtlijn overal in de Gemeenschap ten uitvoer leggen; dat in de wetgeving van de lidstaten dient te worden zorg gedragen voor geëigende sancties;

(34) Overwegende dat een nieuw comité met horizontale verantwoordelijkheden op het gebied van het communautaire waterbeleid dient te worden ingesteld om de Commissie bij te staan bij aangelegenheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze richtlijn; dat deze richtlijn in mechanismen voorziet om buiten het werkingsgebied van de communautaire waterwetgeving vallende belemmeringen bij het verbeteren van de toestand van het water weg te nemen, en wel door ontwikkeling van geëigende communautaire strategieën daarvoor;

(35) Overwegende dat de Commissie jaarlijks een bijgewerkt plan dient voor te leggen voor mogelijke toekomstige initiatieven die zij in de watersector mocht plannen of overwegen;

(36) Overwegende dat, als onderdeel van deze richtlijn, technische specificaties dienen te worden vastgesteld ten behoeve van een samenhangende benadering in de Gemeenschap; dat de aanpassing van de bijlagen van deze richtlijn aan de ontwikkeling van de techniek en de normalisatie van de toezicht- en de bemonsterings- en analysemethoden langs de weg van de comitéprocedure dient te gebeuren;

(37) Overwegende dat de uitvoering van maatregelenprogramma's voor stroomgebieden in het raam van deze richtlijn ertoe zal leiden dat een mate van waterbescherming wordt bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke wordt gewaarborgd door:

- Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni 1975 betreffende de vereiste waterkwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lidstaten (11);

- Beschikking 77/795/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot instelling van een gemeenschappelijke procedure voor de uitwisseling van informatie over de kwaliteit van zoet oppervlaktewater in de Gemeenschap (12);

- Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (13);

- Richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979 inzake de meetmethodes en de frequentie van de bemonstering en de analyse van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lidstaten (14);

- Richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (15), alsmede

- het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de ecologische waterkwaliteit (16);

dat die richtlijnen en dat voorstel derhalve dienen te worden ingetrokken zodra de relevante bepalingen van de onderhavige richtlijn volledig ten uitvoer zijn gelegd.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doel

Algemeen doel van deze richtlijn is de vaststelling van een raam voor de bescherming van zoet oppervlaktewater, van estuaria, van kustwateren en van grondwater in de Gemeenschap, waarmee:

a) verdere achteruitgang van aquatische, evenals van terrestrische ecosystemen wat de waterbehoeften ervan betreft, wordt verhinderd en de toestand ervan wordt beschermd en verbeterd,

b) duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn,

en wordt bijgedragen tot de beschikbaarheid van zoet water in de voor een duurzaam gebruik van die natuurlijke hulpbron gepaste kwaliteit en hoeveelheid.

Artikel 2 Definities

Voor de doeleinden van deze richtlijn en tenzij in de communautaire wetgeving anders bepaald, gelden voor de gehele communautaire wetgeving betreffende water de volgende definities:

1. Oppervlaktewater: zoet oppervlaktewater, estuaria en kustwateren.

2. Grondwater: al het water dat zich in de verzadigingszone ondergronds bevindt en in rechtstreeks contact met de bodem of de ondergrond verkeert.

3. Zoet oppervlaktewater: al het op het landoppervlak, stroomopwaarts van de zoetwatergrens, stilstaande of stromende water.

4. Kustwateren: de wateren gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaaruit de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, uitgebreid, waar van toepassing in het geval van waterlopen, tot de buitengrens van het estuarium.

5. Estuarium: het overgangsgebied bij de riviermonding tussen het zoete oppervlaktewater en de kustwateren. De buitengrenzen (zeewaarts) worden zo nodig door de lidstaten afgebakend. De binnengrens (stroomopwaarts) wordt door de zoetwatergrens gevormd.

6. Zoetwatergrens: de plaats in de waterloop waar, bij eb en in een periode van geringe zoetwaterstroming, wegens de aanwezigheid van zeewater een aanmerkelijke toename van het zoutgehalte optreedt.

7. Een waterlichaam: een discreet en homogeen element oppervlakte- of grondwater, zoals een watervoerende laag (aquifer), een meer, een waterbekken, een stroom-, rivier- of kanaalvak, een estuarium of een strook kustwater.

8. Waterlichaam van significante omvang: voor de doeleinden van artikel 8 alle wateren bestemd voor drinkwatervoorziening uit een afzonderlijke bron waaruit meer dan 15 huishoudens drinkwater betrekken.

9. Stroomgebied: het gebied vanwaaruit al het over het oppervlak lopende water een opeenvolging van stromen, rivieren en eventueel meren volgt tot aan één enkele riviermond, een estuarium of een delta, en zo in zee uitmondt.

10. Deelstroomgebied: het gebied vanwaaruit al het over het oppervlak lopende water een opeenvolging van stromen, rivieren en eventueel meren volgt, tot een bepaald punt in een stroom (gewoonlijk een meer of een samenvloeiing van rivieren).

11. Stroomgebieddistrict: het administratieve gebied van land en zee, gevormd door een of meer aangrenzende stroomgebieden met de daarmee geassocieerde grond- en kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3, lid 1, als de voornaamste administratieve eenheid voor stroomgebiedbeheer is ingesteld.

12. Bevoegde autoriteit: een bevoegde autoriteit die overeenkomstig artikel 3, lid 2 of lid 3, is ingesteld om, onder andere, de verantwoordelijkheid te dragen voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn in een bepaald stroomgebieddistrict.

13. Oppervlaktewatertoestand: de algemene maatstaf van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam, bepaald door de ecologische of chemische toestand ervan, en wel door die toestand daarvan die het minst "goed" is.

14. Goede oppervlaktewatertoestand: de toestand die een oppervlaktewaterlichaam heeft bereikt wanneer zowel de ecologische als de chemische toestand ervan ten minste "goed" is. Een goede oppervlaktewatertoestand vormt de milieudoelstelling voor oppervlaktewater, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a).

15. Grondwatertoestand: de algemene maatstaf van de toestand van een grondwaterlichaam, bepaald door de ecologische of chemische toestand ervan, en wel door die toestand daarvan die het minst "goed" is.

16. Goede grondwatertoestand: de toestand die een grondwaterlichaam heeft bereikt wanneer zowel de kwantitatieve als de chemische toestand ervan ten minste "goed" zijn.

Een goede grondwatertoestand vormt de milieudoelstelling voor grondwater, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder b).

17. Ecologische toestand: drukt de kwaliteit uit van de structuur en van het functioneren van aquatische ecosystemen die met oppervlaktewateren zijn geassocieerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de fysisch-chemische aard van het water en van het sediment, met de stroomkenmerken van het water en met de fysische structuur van het waterlichaam, maar het begrip drukt vooral de toestand uit van de biologische elementen van het ecosysteem.

18. Natuurlijke ecologische toestand: de theoretische ecologische toestand die bij afwezigheid van menselijke activiteiten door een oppervlaktewaterlichaam zou worden bereikt.

19. Zeer goede ecologische toestand: de ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, waarvan kan worden aangetoond dat het niet door menselijke activiteiten significant wordt beïnvloed.

20. Goede ecologische toestand: de ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarvan blijkt dat het significant door menselijke activiteit wordt beïnvloed, maar dat niettemin een rijk, evenwichtig en duurzaam ecosysteem heeft.

Een goede ecologische toestand is de toestand die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewateren te voldoen zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a).

21. Chemische toestand: drukt de mate uit waarin een waterlichaam is verontreinigd.

22. Zeer goede chemische toestand: de chemische toestand van een waterlichaam waarin geen van de in bijlage VIII genoemde stoffen in grotere concentraties aanwezig is dan de natuurlijke achtergrondniveaus.

23. Goede chemische toestand: de chemische toestand die een waterlichaam heeft bereikt waarin de concentraties van de in bijlage VIII genoemde stoffen de in bijlage X en andere relevante communautaire wetgeving vastgestelde milieukwaliteitsnormen niet overschrijden en waarin de uit de toezichtgegevens blijkende trends niet erop wijzen dat die milieukwaliteitsnormen in de toekomst zullen worden overschreden.

Een goede chemische toestand is de chemische toestand die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor oppervlakte- en voor grondwater te voldoen, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a) en b).

24. Kwantitatieve toestand: is de maatstaf waarbij een grondwaterlichaam permanent wordt uitgeput door rechtstreekse en onrechtstreekse onttrekkingen en door veranderingen in de natuurlijke aanvullingssnelheid.

25. Zeer goede kwantitatieve toestand: de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam waarbij de onttrekkingen en veranderingen van de natuurlijke aanvullingssnelheid een verwaarloosbare uitwerking op de aard van de aquifer hebben.

26. Goede kwantitatieve toestand: de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam waarin de onttrekkingen en veranderingen van de natuurlijke aanvullingssnelheid op de lange termijn duurzaam zijn en niet tot een verlies van ecologische kwaliteit in geassocieerde oppervlaktewateren of tot schade aan geassocieerde terrestrische ecosystemen leiden.

Een goede kwantitatieve toestand is de kwantitatieve toestand die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor grondwater te voldoen, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder b).

27. Verontreinigende stof: de in bijlage VIII genoemde stoffen en groepen van stoffen.

28. Verontreiniging: de rechtstreekse of onrechtstreekse inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, te water of te land, die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kan aantasten, aan materiële goederen schade kan toebrengen, dan wel de belevingswaarde van een milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg kan staan.

29. Milieudoelstellingen: de in artikel 4 vervatte doelstellingen.

Deze milieudoelstellingen worden beschouwd als "milieukwaliteitsnormen" voor de doeleinden van artikel 2, lid 7, en artikel 10 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (17).

30. Milieukwaliteitsnormen: de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden.

Ten behoeve van deze richtlijn worden in bijlage X milieukwaliteitsnormen op communautair niveau vastgesteld. Daarnaast stellen de lidstaten krachtens artikel 8, lid 2, milieukwaliteitsnormen vast voor water dat voor de winning van drinkwater wordt gebruikt. De milieukwaliteitsnormen van bijlage X en die welke krachtens artikel 8, lid 2, worden vastgesteld, worden voor de doeleinden van artikel 2, lid 7, en artikel 10 van Richtlijn 96/61/EG eveneens als milieukwaliteitsnormen beschouwd.

31. Voor menselijke consumptie bestemd water: water dat onder de bepalingen van Richtlijn 80/778/EEG valt.

32. Watergebruik:

a) onttrekking, distributie en verbruik van oppervlakte- of van grondwater,

b) emissie van verontreinigende stoffen in oppervlaktewater en installaties voor de verzameling en behandeling van afvalwater die daarna in oppervlaktewater lozen, en

c) elke andere toepassing van oppervlakte- of van grondwater die voor de watertoestand significante gevolgen kan hebben.

33. Volledige kostenterugwinning: dit begrip houdt in dat de volgende kostenelementen van elke dienst die met betrekking tot het watergebruik wordt verleend, door de gebruiker langs de weg van prijzen of heffingen worden betaald:

- exploitatie- en onderhoudskosten;

- kapitaalonderhoudskosten;

- kapitaalkosten (hoofdsom en interestbetalingen) en

- reserves voor toekomstige verbeteringen en uitbreidingen.

34. Huishoudelijk gebruik: watergebruik door de individuele huishoudens, met uitsluiting van watergebruik voor commerciële activiteiten.

35. Basisniveau van gebruik: de hoeveelheid water die per persoon voor basisbehoeften wordt gebruikt. Deze hoeveelheid wordt berekend rekening houdend met de voor de menselijke gezondheid en hygiëne benodigde minimumhoeveelheid. Bij alle berekeningen dient voor het waterverbruik door huishoudelijke apparatuur van de best beschikbare technieken te worden uitgegaan.

Artikel 3 Coördinatie van maatregelen binnen de stroomgebieddistricten

1. De lidstaten bepalen de individuele stroomgebieden op hun nationale grondgebied en wijzen deze, voor de doeleinden van deze richtlijn, aan individuele stroomgebieddistricten toe. Kleine stroomgebieden mogen worden samengevoegd met grotere of met aangrenzende kleine stroomgebieden om, waar zulks dienstig is, één enkel stroomgebieddistrict te vormen. Indien grondwater niet volledig een bepaald stroomgebied volgt, wordt dit grondwaterlichaam toegewezen aan het dichtstbijgelegen of het meest geëigende stroomgebieddistrict. Kustwateren worden aan het dichtstbijgelegen of het meest geëigende stroomgebieddistrict toegewezen.

2. De lidstaten dragen zorg voor de geëigende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van geëigende bevoegde autoriteiten, teneinde te waarborgen dat de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen elk van de stroomgebieddistricten wordt gecoördineerd en dat daarop wordt toegezien.

3. Wanneer een stroomgebied het grondgebied van meer dan één lidstaat bestrijkt, stellen de betrokken lidstaten samen een internationaal stroomgebieddistrict in. Op aanvraag van een of meer van de betrokken lidstaten treedt de Commissie onafhankelijk bemiddelend op ter bevordering van de oprichting van dergelijke internationale stroomgebieddistricten.

De lidstaten dragen gezamenlijk zorg voor de geëigende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de geëigende bevoegde autoriteiten, teneinde te waarborgen dat binnen dergelijke internationale stroomgebieddistricten de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn wordt gecoördineerd en dat daarop wordt toegezien.

4. Wanneer een stroomgebied zich tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap uitstrekt, dienen het betrokken stroomgebieddistrict en de bevoegde autoriteiten samen met de betrokken niet-lidstaten te worden ingesteld.

5. De lidstaten mogen bestaande nationale of internationale lichamen als bevoegde autoriteiten voor de doeleinden van deze richtlijn aanwijzen. In dergelijke gevallen dragen zij ervoor zorg dat die bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden en gezag beschikken om aan de bij deze richtlijn opgelegde verplichtingen te voldoen.

6. De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten uiterlijk op 31 december 1999 aan.

7. De lidstaten verschaffen de Commissie uiterlijk op 30 juni 2000 een lijst van hun bevoegde autoriteiten en van die van de internationale organisaties waarvan zij deel uitmaken. Voor elke bevoegde autoriteit wordt de in bijlage I vermelde informatie verstrekt.

8. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging in de overeenkomstig lid 7 verstrekte informatie binnen drie maanden nadat deze wijziging van toepassing wordt.

Artikel 4 Milieudoelstellingen

1. De lidstaten dragen zorg voor het opstellen en ten uitvoerleggen, in het raam van een algemeen stroomgebiedbeheerplan, van de nodig geachte programma's van maatregelen om:

a) de ecologische achteruitgang en vervuiling van oppervlaktewater te verhinderen en vervuilde oppervlaktewateren te herstellen, teneinde uiterlijk op 31 december 2010 voor alle oppervlaktewateren een goede oppervlaktewatertoestand te bereiken;

b) de achteruitgang van de grondwaterkwaliteit te voorkomen, vervuild grondwater te herstellen en te zorgen voor een evenwicht tussen grondwaterontttrekkingen en -aanvullingen, teneinde uiterlijk op 31 december 2010 voor al het grondwater een goede grondwatertoestand te bereiken, en

c) uiterlijk op 31 december 2010 aan alle normen en doelstellingen met betrekking tot elk beschermd gebied te voldoen, tenzij dit in de communautaire, nationale of lokale wetgeving waaronder het betrokken beschermd gebied is ingesteld, anders is bepaald.

2. Wanneer de doelstellingen in lid 1, onder c), onverenigbaar zijn met die welke in lid 1, onder a) of onder b), zijn vervat, krijgen de doelstellingen van lid 1, onder c), voorrang.

3. De in lid 1, onder a) en b), gestelde termijnen kunnen voor specifieke waterlichamen worden verlengd wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de natuurlijke omstandigheden staan geen snelle verbetering van de toestand van het waterlichaam toe;

b) alle in artikel 13 vereiste maatregelen om het waterlichaam vóór de verlengde termijn in de vereiste toestand te brengen, zijn vastgesteld en zijn uiterlijk op 31 december 2007 ten uitvoer gelegd, en

c) de verlenging van de termijn en de redenen daarvoor worden in het krachtens artikel 16 verplichte stroomgebiedbeheerplan specifiek vermeld.

4. Voor specifieke waterlichamen met een beperkt areaal mogen minder strenge milieudoelstellingen dan die in lid 1, onder a) en b), worden vastgesteld, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) het waterlichaam heeft in ernstige mate van de weerslag van menselijke activiteiten te lijden en bewezen is dat verbetering van de toestand ervan onmogelijk of buitensporig kostbaar is;

b) de milieudoelstellingen worden zodanig vastgesteld dat wordt gewaarborgd dat geen verdere achteruitgang van de toestand kan optreden, teneinde het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen binnen hetzelfde stroomgebieddistrict niet in gevaar te brengen;

c) de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen en de redenen daarvoor worden in het krachtens artikel 6 verplichte stroomgebiedbeheerplan specifiek vermeld, en

d) dergelijke minder strenge doelstellingen worden zodanig vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van bestaande communautaire milieuwetgeving niet wordt ondermijnd.

Artikel 5 Kenmerken van het stroomgebieddistrict

1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat een analyse van de kenmerken van elk stroomgebieddistrict wordt uitgevoerd en dat deze uiterlijk op 31 december 2001 is voltooid. Deze analyse omvat de volgende elementen:

a) de geografische en geologische kenmerken van het stroomgebieddistrict;

b) de hydrografische kenmerken van het stroomgebieddistrict;

c) de demografische kenmerken van het stroomgebieddistrict en

d) de ruimtelijke ordening van en de economische activiteiten in het stroomgebieddistrict.

Om ervoor te zorgen dat van alle beschikbare informatie optimaal gebruik kan worden gemaakt, alsmede om dubbel werk bij het vergaren van informatie te vermijden, moet voor samenwerking worden gezorgd met de voor statistiek verantwoordelijke autoriteiten op nationaal en op communautair niveau.

2. De in bijlage II voor de doeleinden van de analyse vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage II.

3. De analyse wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaren herzien en zonodig bijgewerkt.

Artikel 6 Beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten

1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat voor elk stroomgebieddistrict een beoordeling wordt uitgevoerd van de effecten van menselijke activiteiten op de oppervlaktewatertoestand en op het grondwater en dat die beoordeling uiterlijk op 31 december 2001 wordt voltooid. Deze beoordeling omvat de volgende elementen:

a) schattingen van verontreinigingen door puntbronnen;

b) schattingen van verontreiniging door diffuse bronnen;

c) schattingen van wateronttrekkingen en

d) een analyse van andere antropogene invloeden op de watertoestand.

2. De in bijlage III voor dit doel vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage III.

3. De beoordeling wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaren bijgewerkt.

Artikel 7 Economische analyse van het watergebruik binnen het stroomgebieddistrict

1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat voor elk stroomgebieddistrict een economische analyse van het watergebruik wordt ondernomen, om onder andere voor de doeleinden van artikel 12 in de nodige basisinformatie te voorzien, en dat deze analyse uiterlijk op 31 december is voltooid. Deze analyse omvat de volgende elementen:

a) de onttrekking en distributie van zoet water;

b) het opvangen en de lozing van afvalwater;

c) de volumes, prijzen en kosten (met inbegrip van milieu- en hulpbronnenkosten en -baten), in verband met de punten a) en b);

d) de opsplitsing van de uit hoofde van de punten a), b) en c) verzamelde gegevens naar sector van economische activiteit, en dit ten minste onderverdeeld naar huishoudens, industrie en landbouw;

e) langetermijnvooruitzichten voor vraag en aanbod;

f) schattingen van de infrastructuurinvesteringen door de openbare en de particuliere sector, en

g) historische trends van de onder a) tot en met e) verzamelde gegevens, met inbegrip van seizoengegevens voorzover van toepassing, en toekomstvoorspellingen voor een aantal prijs- en investeringsscenario's, waarmee ten minste de voorgaande zes jaren worden beslaan en voorspellingen voor de komende twaalf jaren worden gegeven.

2. De in bijlage II voor de doeleinden van de analyse vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage II.

3. De economische analyse wordt uiterlijk op 31 december 2007 en vervolgens om de zes jaren bijgewerkt.

Artikel 8 Voor de drinkwateronttrekking gebruikt water

1. De lidstaten zien erop toe dat binnen elk stroomgebieddistrict alle significante waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bedoeld water worden gebruikt of in de toekomst voor de onttrekking van dergelijke water kunnen worden gebruikt, worden aangemeld.

2. Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten zorg voor de opstelling van milieukwaliteitsnormen waarmee kan worden gewaarborgd dat, met de verwachte waterbehandelingsregeling en in overeenstemming met de communautaire wetgeving, het daaruit resulterende water aan de eisen van Richtlijn 80/778/EEG zal voldoen.

Artikel 9 Register van beschermde gebieden

1. De lidstaten dragen zorg voor de instelling van een register van alle binnen elk stroomgebieddistrict gelegen gebieden die zijn aangewezen als bijzondere bescherming behoevend in het kader van specifieke communautaire, nationale of lokale wetgeving om hun oppervlakte- of grondwater te beschermen of voor het behoud van habitats en van planten- en diersoorten. Zij dragen ervoor zorg dat het register uiterlijk op 31 december 2001 is voltooid.

2. Het register dient de in artikel 8, lid 1, bedoelde gebieden en de in bijlage IV genoemde beschermde gebieden te omvatten.

3. Binnen elk stroomgebieddistrict wordt het register van beschermde gebieden voortdurend gevolgd en bijgewerkt.

Artikel 10 Toezicht op de oppervlaktewater- en op de grondwatertoestand

1. De lidstaten dragen zorg voor de opstelling van programma's voor het toezicht op de oppervlaktewater- en op de grondwatertoestand, teneinde een samenhangend en alomvattend overzicht te krijgen van de watertoestand binnen elk stroomgebieddistrict. Voor oppervlaktewater omvatten deze programma's toezicht op de ecologische en op de chemische toestand. Voor grondwater omvatten deze programma's toezicht op de chemische en op de kwantitatieve toestand. Deze programma's dienen uiterlijk op 31 december 2001 operationeel te zijn. Het toezicht dient de in bijlage V vervatte elementen te omvatten.

2. De in bijlage V voor dit doel vermelde technische specificaties worden uiterlijk op 31 december 1999 volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld. Die technische specificaties vervangen dan de huidige bijlage V.

Artikel 11 Toezicht op beschermde gebieden

1. De lidstaten dragen zorg voor de opstelling van programma's voor het toezicht op de toestand van hun beschermde gebieden binnen elk van de stroomgebieddistricten. Deze programma's dienen operationeel te worden overeenkomstig het tijdschema dat is opgenomen in de communautaire nationale of lokale wetgeving waarbij de afzonderlijke beschermde gebieden zijn ingesteld. Wanneer een dergelijk tijdschema waarbij een begindatum op of vóór 31 december 2001 is vastgesteld, niet van kracht is, dan dient het toezichtprogramma op genoemd tijdstip operationeel te zijn.

2. De voor de doeleinden van toezicht gebruikte technische specificaties zijn die van de communautaire, nationale of lokale wetgeving waarbij de afzonderlijke beschermde gebieden zijn ingesteld. Wanneer geen technische specificaties voor toezicht zijn vastgesteld, dragen de lidstaten ervoor zorg dat geëigende technische specificaties worden vastgesteld.

Artikel 12 Aanrekening van het watergebruik

1. De lidstaten dragen uiterlijk vóór 2010 zorg voor de invoering van volledige kostenterugwinning voor geleverde diensten inzake watergebruik, zowel algemeen als per economische sector, en dit ten minste opgesplitst in huishoudens, industrie en landbouw.

2. In overeenstemming met de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 en bijlage II verplichte analyses van methoden voor de berekening van milieu- en hulpbronnenkosten en -baten die met het watergebruik zijn verbonden, doet de Commissie, voorzover van toepassing, voorstellen om ervoor te zorgen dat de niet onder lid 1 begrepen milieu- en hulpbronnenkosten in de prijs van het watergebruik tot uiting komen.

3. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag, kunnen de lidstaten op de bepalingen van dit artikel om de volgende redenen uitzonderingen toestaan:

a) om een basisniveau van watergebruik voor huishoudens voor een betaalbare prijs mogelijk te maken en

b) om het mogelijk te maken subsidies te verlenen voor de kapitaalkosten die zijn verbonden met infrastructuurprojecten waarvoor krachtens de artikelen 130 A tot en met 130 E van het Verdrag communautaire steun wordt verleend en die erop zijn gericht tot het bereiken van de in artikel 4 van de onderhavige richtlijn vastgelegde milieudoelstellingen bij te dragen en

c) om rekening te houden met de specifieke geografische en klimatologische omstandigheden van regio's die krachtens de doelstellingen 1, 5 b) en 6 van de Structuurfondsen voor steun in aanmerking komen.

De uitzonderingen dienen in bijzonderheden te worden uitgelegd in de overeenkomstig artikel 16 vereiste stroomgebiedbeheerplannen en een gedetailleerde uitleg dient binnen zes maanden nadat die uitzonderingen zijn ingegaan, aan de Commissie te worden gezonden.

4. De lidstaten stellen een tijdschema vast voor de volledige toepassing van de bepalingen van dit artikel. Bijzonderheden betreffende deze tijdschema's worden opgenomen in de overeenkomstig artikel 16 vereiste stroomgebiedbeheerplannen.

Artikel 13 Maatregelenprogramma

1. De lidstaten dragen zorg voor de opstelling, binnen elk stroomgebieddistrict, van een maatregelenprogramma om aan de overeenkomstig artikel 4 vastgelegde milieudoelstellingen te voldoen. Een maatregelenprogramma vormt een onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen overeenkomstig artikel 16.

2. De maatregelenprogramma's bevatten "basismaatregelen" en, waar nodig, in overeenstemming met lid 4, "aanvullende maatregelen".

3. "Basismaatregelen" zijn verplichte elementen van het maatregelenprogramma. Zij omvatten:

a) de maatregelen die voor de tenuitvoerlegging van de communautaire, nationale of lokale wetgeving voor de waterbescherming nodig zijn, met inbegrip van maatregelen die zijn vereist krachtens de communautaire wetgeving die in bijlage VI, deel A, wordt vermeld en met name voor de volledige toepassing van de bepalingen van Richtlijn 96/61/EG voor de industrieën en activiteiten die in bijlage I van die richtlijn worden beschreven.

Voor de basismaatregelen betreffende de emissie van verontreinigende stoffen dient een gecombineerde aanpak te worden toegepast, gebruik makend van bestrijding van verontreiniging aan de bron door vaststelling van emissiegrenswaarden en van milieukwaliteitsnormen;

b) maatregelen die nodig zijn om de krachtens artikel 12 vereiste kostenaanrekening voor watergebruik ten uitvoer te leggen;

c) maatregelen die nodig zijn om vóór de in artikel 4, lid 1, bepaalde termijnen te voldoen aan de krachtens artikel 8, lid 2, vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor water dat voor drinkwateronttrekking is bestemd;

d) de volgende maatregelen die van toepassing zijn op alle waterlichamen waarvan de chemische toestand minder is dan "goed":

i) intensiever toezicht op de mate en de aard van de verontreiniging in het waterlichaam;

ii) onderzoek naar de bron van de verontreiniging en

iii) onverwijlde herziening van alle relevante vergunningen, waaronder lozingsvergunningen, gevolgd door maatregelen op basis van het daarmee gemoeide risiconiveau;

e) toezicht op de onttrekking van zoet oppervlaktewater en van grondwater, met inbegrip van een register van wateronttrekke en een verplichte voorafgaande vergunning voor wateronttrekking, behalve in gebieden waar de betrokken lidstaat heeft aangetoond, en daarover bij de Commissie verslag heeft uitgebracht, dat onttrekking voor de watertoestand geen significante gevolgen heeft en dat de totale onttrokken hoeveelheden slechts een gering deel van de beschikbare bronnen vormen;

f) verplichte voorafgaande vergunning voor alle activiteiten die voor de watertoestand mogelijk negatieve effecten hebben, wanneer andere communautaire wetgeving niet in een dergelijke voorafgaande vergunning voorziet, en

g) een verbod op de rechtstreekse lozing in het grondwater van de in bijlage VIII genoemde stoffen.

4. "Aanvullende maatregelen" zijn de maatregelen die zijn ontworpen en worden uitgevoerd naast de basismaatregelen teneinde de krachtens artikel 4 vastgestelde doelstellingen te bereiken. Het maatregelenprogramma dient alle aanvullende maatregelen te bevatten die nodig worden geacht om aan deze doelstellingen te voldoen, met name met betrekking tot een duurzaam gebruik van water. Bijlage VI, deel B, bevat een niet-uitputtende lijst van aanvullende maatregelen.

5. De maatregelenprogramma's dienen voor elk stroomgebieddistrict uiterlijk op 31 december 2004 te zijn opgesteld en de maatregelen dienen uiterlijk op 31 december 2007 operationeel te zijn.

6. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk op 31 december 2010 en vervolgens om de zes jaar herzien en zonodig bijgewerkt. Alle nieuwe of herziene maatregelen die in het kader van een herzien programma worden genomen, dienen binnen drie jaar na de vaststelling ervan operationeel te worden.

Artikel 14 Interim-maatregelen ter bestrijding van verontreiniging

1. Wanneer uit het overeenkomstig artikel 10 ingestelde toezichtprogramma blijkt dat er waterlichamen zijn waar sedert de voorbereiding van de laatste herziening van het maatregelenprogramma, zoals bepaald in artikel 13, de chemische toestand minder dan "goed" is geworden, dragen de lidstaten ervoor zorg dat, naar gelang van het betrokken risiconiveau, zo spoedig mogelijk, nog vóór de volgende herziening van het maatregelenprogramma, de volgende aanvullende interim-maatregelen worden genomen:

a) intensiever toezicht op de omvang en de aard van de verontreiniging in het waterlichaam;

b) onderzoek naar de bron van de verontreiniging;

c) onverwijlde herziening van alle relevante vergunningen, waaronder lozingsvergunningen, en

d) vaststelling van de vereiste aanvullende maatregelen.

2. De lidstaten dragen ervoor zorg dat geëigende maatregelen worden getroffen om de betrokken partijen over deze aanvullende interim-maatregelen te raadplegen zonder dat dit tot onnodige vertraging bij de tenuitvoerlegging ervan mag leiden.

Artikel 15 Buiten de bevoegdheid van een bevoegde autoriteit vallende aangelegenheden

Wanneer een bevoegde autoriteit te maken krijgt met een aangelegenheid die voor het beheer van het door haar beheerde water gevolgen heeft, maar die buiten haar bevoegdheid valt, legt zij die zaak voor aan de lidstaat en aan de Commissie en kan zij daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan. Mogelijke redenen voor het aanmelden van dergelijke aangelegenheden zijn de volgende factoren:

a) de bron van het probleem ligt buiten het stroomgebieddistrict;

b) de aangelegenheid kan slechts een oplossing krijgen door maatregelen of door wetgeving op nationaal of op communautair niveau, of

c) de aangelegenheid heeft betrekking op andere beleidsgebieden, waarop de bevoegde autoriteit geen vat heeft.

Artikel 16 Stroomgebiedbeheerplannen

1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat binnen elk stroomgebieddistrict een het gehele stroomgebieddistrict omvattend stroomgebiedbeheerplan wordt opgesteld. In het stroomgebiedbeheerplan dient de in bijlage VII genoemde informatie te worden opgenomen.

2. De stroomgebiedbeheerplannen dienen uiterlijk op 31 december 2004 te zijn gepubliceerd.

3. De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk op 31 december 2010 en vervolgens om de zes jaar herzien en bijgewerkt.

Artikel 17 Informatieverstrekking aan en raadpleging van het publiek

1. De lidstaten zien erop toe dat voor elk stroomgebieddistrict kopieën van de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen worden gepubliceerd en dat deze uiterlijk één jaar vóór de periode waarop het plan betrekking heeft, toegankelijk zijn. Op aanvraag wordt toegang gegeven tot bij het opstellen van het ontwerpstroomgebiedbeheerplan gebruikte, achtergrond verschaffende documenten en informatie.

2. De betrokken partijen beschikken over ten minste zes maanden om schriftelijk hun opmerkingen over deze documenten te maken, teneinde actieve betrokkenheid en raadpleging mogelijk te maken.

3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing voor bijgewerkte stroomgebiedbeheerplannen.

Artikel 18 Planning per deelstroomgebied, per sector, per onderwerp of per watertype

1. Stroomgebiedbeheerplannen mogen worden aangevuld door gedetailleerder programma's en beheerplannen om bepaalde aspecten van het waterbeheer te behandelen, zoals

a) programma's en beheerplannen voor bepaalde deelstroomgebieden binnen een stroomgebieddistrict;

b) programma's en beheerplannen met betrekking tot bepaalde economische sectoren;

c) programma's en beheerplannen met betrekking tot welbepaalde onderwerpen op het gebied van waterbeheer en

d) programma's en beheerplannen met betrekking tot bepaalde watertypes of bepaalde ecosystemen.

In het stroomgebiedbeheerplan dient een verwijzing naar dergelijke activiteiten te worden opgenomen.

2. Het verrichten van één van de in lid 1 genoemde activiteiten stelt de lidstaten geenszins vrij van verplichtingen uit hoofde van de overige bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 19 Incidentele verontreiniging

De lidstaten dragen, in samenwerking met andere bevoegde autoriteiten, ervoor zorg dat maatregelen worden getroffen om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhinderen of deze geringer te doen zijn, met inbegrip van alle maatregelen die in het raam van Richtlijn 82/501/EEG (18) zijn vereist. Deze maatregelen dienen met name in te gaan op het risico van incidentele verontreiniging ten gevolge van overstromingen, blus- of nevenproducten van branden in opslagplaatsen of fabrieken en van het lekken van verontreinigende stoffen gedurende vervoer of opslag. In voorkomend geval dienen de te nemen maatregelen het volgende te omvatten:

a) gevarenanalyse en risicobeoordeling van mogelijke incidentele verontreiniging;

b) preventieve maatregelen;

c) voorbereidende maatregelen om op noodsituaties te kunnen reageren, met inbegrip van procedures voor snelle waarschuwing bij incidentele verontreiniging aan zich stroomafwaarts bevindende autoriteiten en aan andere betrokken partijen waaronder wateronttrekkers, en

d) maatregelen voor het herstel van het oppervlakte- of het grondwater dat door het voorval is geschaad.

Artikel 20 Verslaglegging en uitwisseling van informatie

De lidstaten zenden de Commissie en het Europees Milieuagentschap binnen drie maanden na publicatie ervan afschriften van de volgende plannen:

a) alle stroomgebiedbeheerplannen die hun nationale grondgebied beslaan en overeenkomstig artikel 16 zijn gepubliceerd;

b) alle ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen die hun nationale grondgebied beslaan en overeenkomstig artikel 17 zijn gepubliceerd;

c) significante programma's en plannen die door de bepalingen van artikel 18 worden bestreken, en,

d) voor internationale stroomgebieddistricten, ten minste dat deel van het stroomgebiedbeheerplan dat betrekking heeft op het in de Gemeenschap gelegen grondgebied.

Artikel 21 Commissiestrategieën ter bestrijding van waterverontreiniging

1. De Commissie kan strategieën uitwerken ter bestrijding van de verontreiniging van water door individuele verontreinigende stoffen of groepen van verontreinigende stoffen, met inbegrip van alle vormen van verontreiniging ten gevolge van voorvallen.

2. Dergelijke strategieën kunnen worden ingeleid naar aanleiding van:

a) aanbevelingen van lidstaten of van bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 15 optreden;

b) aanbevelingen van het Europees Milieuagentschap;

c) aanbevelingen van internationale organisaties en verdragen waarbij de Gemeenschap of de lidstaten verdragsluitende partij zijn;

d) risicobeoordelingen die krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 (19) zijn uitgevoerd;

e) aanbevelingen van de onderzoekprogramma's van de Gemeenschap, of

f) andere uitingen van bezorgdheid die onder de aandacht van de Commissie zijn gebracht.

3. In de strategieën wordt de aard van het risico voor het water in beschouwing genomen en wordt rekening gehouden met de mogelijke weerslag ervan op de lucht- en bodemkwaliteit. Zij kunnen aanbevelingen bevatten voor elk van de volgende categorieën van maatregelen:

a) eventuele opneming van de stof of groep van stoffen in de risicobeoordelingsprocedure van Verordening (EEG) nr. 793/93, voorzover dat niet reeds is geschied;

b) eventuele opneming van de stof of groep van stoffen in bijlage VIII van deze richtlijn en bijlage III van Richtlijn 96/61/EG, voorzover dat niet reeds is geschied;

c) criteria voor de selectie van stoffen of van groepen van stoffen die ten aanzien van het risico dat zij inhouden voor het aquatisch milieu en de geschiktheid ervan voor de ontwikkeling van een specifieke Commissiestrategie ter bestrijding van de emissie ervan in het aquatisch milieu met voorrang zijn te bestuderen. Bijlage IX bevat een lijst van dergelijke criteria;

d) vaststelling van communautaire milieukwaliteitsnormen overeenkomstig artikel 21, lid 4;

e) vaststelling van communautaire emissiegrenswaarden overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 96/61/EG;

f) herziening van de relevante vergunningen die krachtens Richtlijn 91/414/EEG (20) en Richtlijn 97/. . ./EG van het Europees Parlement en van de Raad (21) betreffende biociden worden verstrekt;

g) vaststelling van maatregelen krachtens Richtlijn 76/769/EEG (22), of

h) vaststelling van andere gepaste maatregelen op nationaal of op communautair niveau.

4. Wanneer een Commissiestrategie een aanbeveling bevat tot vaststelling van milieukwaliteitsnormen betreffende de concentratie van bepaalde verontreinigende stoffen in water, sediment of biota, zal de Commissie de gepaste maatregelen voorstellen.

Artikel 22 Verslaglegging door de Commissie

1. De Commissie publiceert uiterlijk op 31 december 2006 en vervolgens om de zes jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

2. Het verslag behelst ten minste:

a) een beoordeling van de bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn geboekte vooruitgang;

b) een beoordeling van de oppervlakte- en de grondwatertoestand in de Gemeenschap;

c) een vergelijkend onderzoek van de overeenkomstig artikel 20 ingediende stroomgebiedbeheerplannen, met inbegrip van aanbevelingen ter verbetering van toekomstige plannen;

d) een antwoord op elk van de overeenkomstig artikel 15 door de bevoegde autoriteiten aan de Commissie gedane aanbevelingen en

e) een samenvatting van eventuele overeenkomstig artikel 21 ontwikkelde strategieën.

Artikel 23 Plannen voor toekomstige communautaire maatregelen

1. De Commissie dient eens per jaar bij het in artikel 25 bedoelde comité een indicatief plan in van de maatregelen met gevolgen voor de waterwetgeving die zij voornemens is in de nabije toekomst in te dienen, met inbegrip van maatregelen die hun oorsprong vinden in de overeenkomstig artikel 21 ontwikkelde strategieën. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 1999 voor het eerst een dergelijk verslag in.

2. De Commissie herziet deze richtlijn uiterlijk vóór 31 december 2013 en stelt daarbij de nodige wijzigingen voor.

Artikel 24 Wijziging van de richtlijn

1. De bijlagen I, II, III, V, VIII en IX kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 25 aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden aangepast.

2. Ten behoeve van de transmissie en de verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens, mogen technische formats ten behoeve van lid 1 volgens de procedure van artikel 25 worden goedgekeurd.

Artikel 25 Comité

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 26 Intrekkingen

De volgende communautaire wetgeving wordt met werking van 31 december 2007 ingetrokken:

- Richtlijn 75/440/EEG;

- Beschikking 77/795/EEG;

- Richtlijn 78/659/EEG;

- Richtlijn 79/869/EEG;

- Richtlijn 79/923/EEG;

- Richtlijn 80/68/EEG.

Artikel 27 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 1999 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze maatregelen vaststellen wordt daarin verwezen naar de onderhavige richtlijn of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die maatregelen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 28 Straffen

De lidstaten stellen het stelsel vast van straffen op overtreding van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze straffen worden toegepast. De aldus vastgestelde straffen dienen doeltreffend en in verhouding tot de overtreding te zijn en een ontradende werking te hebben. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 27, lid 1, genoemde datum in kennis van deze bepalingen; van elke latere wijziging daarvan doen zij dit zo spoedig mogelijk.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 30 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB nr. C 281 van 26. 9. 1996, blz. 3.

(2) Verslag over "Environment in the European Union - 1995", Europees Milieuagentschap Kopenhagen, 1995.

(3) PB nr. C 209 van 9. 8. 1988, blz. 3.

(4) PB nr. C 59 van 6. 3. 1992, blz. 2.

(5) PB nr. C 49 van 28. 2. 1995, blz. 1.

(6) PB nr. L 20 van 26. 1. 1980, blz. 43. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB nr. L 377 van 31. 12. 1991, blz. 48).

(7) COM(96) 59 def. van 21 februari 1996.

(8) PB nr. C 355 van 25. 11. 1996, blz. 1.

(9) PB nr. L 186 van 5. 8. 1995, blz. 42.

(10) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(11) PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(12) PB nr. L 334 van 24. 12. 1977, blz. 29. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(13) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(14) PB nr. L 271 van 29. 10. 1979, blz. 44. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(15) PB nr. L 281 van 10. 11. 1979, blz. 47. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG.

(16) PB nr. C 222 van 10. 8. 1994, blz. 6.

(17) PB nr. L 257 van 10. 10. 1996, blz. 26.

(18) PB nr. L 230 van 5. 8. 1982, blz. 1.

(19) PB nr. L 84 van 5. 4. 1993, blz. 1.

(20) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1.

(21) Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 10/97 (PB nr. C 69 van 5. 3. 1997, blz. 13).

(22) PB nr. L 262 van 27. 9. 1976, blz. 201.

BIJLAGE I

VERPLICHTE INFORMATIE VOOR DE LIJST VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Zoals voorgeschreven in artikel 3, lid 7, verstrekken de lidstaten de volgende informatie over alle bevoegde autoriteiten van elk van de stroomgebieddistricten en internationale stroomgebieddistricten waarin zij deelnemen.

i) Naam en adres van de bevoegde autoriteit: de officiële naam en het adres van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, ingestelde autoriteit.

ii) Naam en titel van de contactpersoon: naam en officiële titel van de verantwoordelijke persoon waaraan alle correspondentie moet worden gericht.

iii) Geografisch gebied van het stroomgebieddistrict: de namen van de hoofdrivieren in het stroomgebieddistrict, samen met een nauwkeurige beschrijving van de positie van de terrestrische en maritieme grenzen van dat district. Deze informatie moet zoveel mogelijk geschikt zijn voor invoering in het geografische informatiesysteem (GIS) en/of het geografische informatiesysteem van de Commissie (Gisco).

iv) Rechtsvorm van de bevoegde autoriteit: een beschrijving van de rechtsvorm van de bevoegde autoriteit en, voorzover van toepassing, een samenvatting of kopie van haar statuten, oprichtingsakte of equivalent juridisch document.

v) Verantwoordelijkheden: een beschrijving van de juridische en administratieve verantwoordelijkheden van elke bevoegde autoriteit en haar rol binnen elk van de stroomgebieddistricten.

vi) Lidmaatschap: wanneer de bevoegde autoriteit optreedt als coördinerend lichaam voor andere bevoegde autoriteiten, moet een lijst van die lichamen worden verstrekt, samen met een samenvatting van de institutionele betrekkingen die zijn aangegaan met het oog op de juridisch bindende coördinatie van de krachtens deze richtlijn vereiste maatregelen.

vii) Internationale betrekkingen: wanneer een stroomgebieddistrict het grondgebied van meer dan één lidstaat beslaat, of mede grondgebied van niet-lidstaten omvat, moet een samenvatting worden gegeven van de institutionele betrekkingen die zijn aangegaan met het oog op de juridisch bindende coördinatie van de krachtens deze richtlijn vereiste maatregelen.

BIJLAGE II

ANALYSE VAN DE KENMERKEN VAN HET STROOMGEBIEDDISTRICT

1. In de technische specificaties worden methoden vastgelegd voor een analyse van de in artikel 5, lid 1, genoemde kenmerken van het stroomgebieddistrict en van de overeenkomstig artikel 7, lid 1, verplichte economische analyse van het watergebruik.

2. De technische specificaties dienen ook een gemeenschappelijke opzet ("format") te hebben voor de presentatie van de analyse van de kenmerken van het stroomgebieddistrict en van de economische analyse van het watergebruik, alsmede gemeenschappelijke regels betreffende de hoeveelheid informatie die dient te worden opgenomen in de samenvatting die deel moet uitmaken van het stroomgebiedbeheerplan.

Deze informatie moet zoveel mogelijk geschikt zijn voor invoering in het geografische informatiesysteem (GIS) en/of het geografische informatiesysteem van de Commissie (Gisco).

Het verzamelen van informatie door de bevoegde autoriteiten dient te worden gecoördineerd met de voor statistiek verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, in overeenstemming met de communautaire wetgeving inzake statistiek, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 2223/96 (1) en Verordening (EG) nr. 58/97 (2).

(1) PB nr. L 310 van 30. 11. 1996, blz. 1.

(2) PB nr. L 14 van 17. 1. 1997, blz. 1.

BIJLAGE III

BEOORDELING VAN DE MILIEUEFFECTEN VAN MENSELIJKE ACTIVITEITEN

1. De technische specificaties dienen een gemeenschappelijke opzet ("format") te hebben voor de presentatie van de beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten en gemeenschappelijke regels betreffende de hoeveelheid informatie die dient te worden opgenomen in de samenvatting die deel moet uitmaken van het stroomgebiedbeheerplan.

Het verzamelen van informatie door de bevoegde autoriteiten dient te worden gecoördineerd met de voor statistiek verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, in overeenstemming met de communautaire wetgeving inzake statistiek, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 2223/96 en Verordening (EG) nr. 58/97.

Wanneer de technische specificaties meer dan één methode aangeven, moet ervoor worden gezorgd dat deze methoden tot vergelijkbare resultaten leiden.

2. De technische specificaties dienen methoden vast te leggen voor het schatten van de omvang en de locatie van verontreiniging door puntbronnen door de in bijlage VIII genoemde stoffen en moeten worden gebaseerd op informatie die onder andere in het kader van de volgende richtlijnen is verzameld, maar zij mogen aanvullende eisen bevatten:

i) artikelen 9 en 15 van Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging);

ii) artikel 11 van Richtlijn 76/464/EEG (1) (gevaarlijke stoffen), en

iii) artikelen 15 en 17 van Richtlijn 91/271/EEG (2) (behandeling van stedelijk afvalwater).

3. De technische specificaties dienen methoden vast te leggen voor het schatten van de omvang en de locatie van diffuse verontreiniging door de in bijlage VIII genoemde stoffen.

4. De technische specificaties dienen methoden vast te leggen voor het aanwijzen van de individuele wateren die gemakkelijk bloot staan aan de in punt 2 en punt 3 genoemde verontreiniging door puntbronnen en diffuse bronnen.

5. De technische specificaties dienen methoden vast te leggen voor het schatten van het volume van onttrekkingen:

i) voor drinkwater;

ii) voor gebruik in de landbouw;

iii) voor industrieel gebruik;

iv) andere.

6. De technische specificaties dienen methoden vast te leggen voor het schatten van de volgende gegevens betreffende wateronttrekkingen:

i) de totale jaarlijkse vraag;

ii) seizoenvariaties van de vraag;

iii) de efficiëntie van het watergebruik.

(1) PB nr. L 129 van 18. 5. 1976, blz. 23.

(2) PB nr. L 135 van 21. 5. 1991, blz. 40.

BIJLAGE IV

BESCHERMDE GEBIEDEN

1. Het uit hoofde van artikel 9 vereiste register van beschermde gebieden dient, voorzover relevant ten behoeve van de waterbescherming, ten minste de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten:

i) gebieden die overeenkomstig artikel 8 zijn aangewezen voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water.

ii) gebieden die voor de bescherming van economisch significante aquatische planten- en diersoorten zijn aangewezen;

iii) water dat als recreatiewater is aangewezen, met inbegrip van de gebieden die als zwemwater overeenkomstig Richtlijn 76/160/EEG (1) (zwemwater) zijn aangewezen.

iv) gevoelige gebieden met betrekking tot nutriënten, met inbegrip van die welke overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG (2) (nitraten) zijn aangewezen als kwetsbare gebieden en gebieden die overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG (3) (behandeling van stedelijk afvalwater) zijn aangewezen als kwetsbare gebieden, en

v) gebieden die voor de bescherming van habitats of van planten- en diersoorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante, in het raam van Richtlijn 92/43/EEG (4) (habitats) en Richtlijn 79/409/EEG (5) (vogelstand) aangewezen Natura 2000-gebieden.

2. De samenvatting van het als onderdeel van het stroomgebiedbeheerplan vereiste register dient kaarten te omvatten waarop de ligging van elk beschermd gebied is aangegeven, alsmede een beschrijving van de communautaire, nationale of lokale wetgeving krachtens welke zij zijn aangewezen. Wanneer het gaat om wateren die overeenkomstig artikel 8 zijn aangewezen, dient de samenvatting nadere bijzonderheden te verstrekken betreffende de toegepaste milieukwaliteitsnormen en het verwachte behandelingsregime.

(1) PB nr. L 31 van 5. 2. 1976, blz. 1.

(2) PB nr. L 375 van 31. 12. 1991, blz. 1.

(3) PB nr. L 135 van 21. 5. 1991, blz. 40.

(4) PB nr. L 206 van 22. 7. 1992, blz. 7.

(5) PB nr. L 103 van 25. 4. 1979, blz. 1.

BIJLAGE V

TOEZICHT OP DE OPPERVLAKTE- EN OP DE GRONDWATERTOESTAND

Voor oppervlaktewateren

1. In de technische specificaties ten behoeve van het toezicht op de ecologische toestand van het oppervlaktewater dienen methoden te worden vastgelegd voor:

i) toezicht op alle significante oppervlaktewaterlichamen en representatief toezicht op alle overige oppervlaktewaterlichamen;

ii) toezicht op de fysisch-chemische, biologische en fysische kenmerken van het waterlichaam, met inbegrip van kwantitatieve aspecten, alsmede van dynamische elementen zoals seizoenvariaties en natuurlijke langetermijnschommelingen, waarbij de meeste aandacht dient uit te gaan naar de biologische kenmerken;

iii) de presentatie van de toezichtresultaten in een gemeenschappelijk format of model, gebaseerd op de mate van afwijking van de natuurlijke ecologische toestand of, in het geval van kunstmatig gevormde waterlichamen, de mate van afwijking van hun maximale ecologische potentieel;

iv) het gebruik van vijf klassen ten behoeve van de presentatie van de ecologische toestand, waarvan de bovenste twee bestaan uit de "zeer goede ecologische toestand" en de "goede ecologische toestand".

2. In de technische specificaties ten behoeve van het toezicht op de chemische toestand van de oppervlaktewateren dienen methoden te worden vastgelegd voor:

i) toezicht op alle oppervlaktewateren die overeenkomstig punt 4 van bijlage III zijn aangewezen als gemakkelijk blootstaand aan verontreiniging door puntbronnen of door diffuse bronnen veroorzaakt door de in bijlage VIII vermelde stoffen;

ii) het gebruik van vijf klassen ten behoeve van de presentatie van de chemische toestand, waarvan de bovenste twee bestaan uit de "zeer goede chemische toestand" en de "goede chemische toestand".

Voor grondwater

3. In de technische specificaties ten behoeve van het toezicht op de kwantitatieve toestand van het grondwater dienen methoden te worden vastgelegd voor

i) toezicht op al het grondwater dat wordt gebruikt voor de winning van wateronttrekking en representatief toezicht op het overige grondwater;

ii) toezicht op de hoeveelheid grondwater, met inbegrip van dynamische elementen zoals seizoenvariaties, natuurlijke langetermijnschommelingen, de onttrekkingssnelheid (met inbegrip van onrechtstreekse onttrekkingen) en de aanvullingssnelheid;

iii) toezicht op de gevolgen van veranderingen in grondwaterkenmerken op de ecologische toestand van de ermee geassocieerde oppervlaktewaterlichamen en geassocieerde terrestrische ecosystemen;

iv) de selectie van indicatoren, met inbegrip van de natuurlijke omstandigheden, ter karakterisering van de kwantitatieve toestand van grondwater, teneinde te kunnen vaststellen wanneer een "goede kwantitatieve toestand" is bereikt.

4. In de technische specificaties ten behoeve van het toezicht op de chemische toestand van grondwater dienen methoden te worden vastgelegd voor:

i) toezicht op alle grondwateren die overeenkomstig punt 4 van bijlage III zijn aangewezen als gemakkelijk blootstaand aan verontreiniging door puntbronnen of door diffuse bronnen veroorzaakt door de in bijlage VIII vermelde stoffen;

ii) toezicht door metingen op een aantal verschillende diepten;

iii) de selectie van indicatoren, met inbegrip van de natuurlijke omstandigheden, ter karakterisering van de kwalitatieve toestand van grondwater, teneinde parameters voor "goede kwalitatieve toestand" te kunnen vaststellen.

5. De algemene toestand van een bepaald oppervlaktewaterlichaam komt overeen met de laagste waarde van de twee overeenkomstig de punten 3 en 4 uitgevoerde beoordelingen.

Voor oppervlakte- en voor grondwater

6. Bij het vaststellen van de technische specificaties dient te worden erkend dat verschillende methoden van toezicht geschikt kunnen zijn, naar gelang van de aard van het waterlichaam, de ligging ervan en het aspect van de ecologische toestand dat wordt onderzocht, en dat de technische specificaties flexibel dienen te zijn om de ontwikkeling en verfijning van toezichttechnieken mogelijk te maken en daarbij toch zorg te dragen voor de vergelijkbaarheid van resultaten tussen verschillende methoden en in de tijd.

In de technische specificaties dienen toezicht- en analysemethoden te worden vastgelegd, met inbegrip van criteria voor de locatie van bemonsteringspunten en de bemonsteringsfrequentie daarvan, alsmede systemen voor kwaliteitsbeheersing.

Wanneer de technische specificaties voor een bepaald doel meer dan één methode aangeven, moet ervoor worden gezorgd dat deze methoden tot vergelijkbare resultaten leiden.

De technische specificaties dienen ook bepalingen betreffende de kwaliteitsbewaking te bevatten, alsmede een gemeenschappelijk format voor de presentatie van de resultaten van het toezicht op oppervlakte- en op grondwater en gemeenschappelijke regels voor de hoeveelheid informatie die in de als onderdeel van het stroomgebiedbeheerplan vereiste samenvatting dient te worden opgenomen.

BIJLAGE VI

LIJST VAN IN DE MAATREGELENPROGRAMMA'S OP TE NEMEN MAATREGELEN

DEEL A

Hieronder volgt een lijst van communautaire wetgeving die samen met nationale of lokale wetgeving de basismaatregelen vormen die overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder i), moeten worden opgenomen in de maatregelenprogramma's:

i) de richtlijn zwemwater (76/160/EEG),

ii) de richtlijn vogelstand (79/409/EEG),

iii) de richtlijn drinkwater (80/778/EEG) (1),

iv) de richtlijn zware ongevallen (Seveso-richtlijn) (82/501/EEG),

v) de richtlijn milieueffectrapportage (85/37/EEG) (2),

vi) de richtlijn zuiveringsslib (86/278/EEG) (3),

vii) de richtlijn behandeling van stedelijk afvalwater (91/271/EEG),

viii) de richtlijn gewasbeschermingsmiddelen (91/414/EEG) (4),

ix) de richtlijn nitraten (91/676/EEG),

x) de richtlijn habitats (92/43/EEG),

xi) de richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (96/61/EG),

xii) overige relevante wetgeving.

DEEL B

Het volgende is een niet-uitsluitende lijst van aanvullende maatregelen die de lidstaten binnen elk stroomgebieddistrict mogen goedkeuren als onderdeel van het overeenkomstig artikel 13, lid 4, vereiste maatregelenprogramma:

i) wetgevende instrumenten,

ii) administratieve instrumenten,

iii) economische of fiscale instrumenten,

iv) in onderhandeling tot stand gekomen milieuovereenkomsten,

v) emissieregulering,

vi) gedragscodes,

vii) onttrekkingsregulering,

viii) maatregelen tot beheer van de vraag, onder andere bevordering van aangepaste landbouwproductie, zoals het telen van weinig water behoevende gewassen in aan droogte onderhevige gebieden,

ix) efficiëntie- en hergebruiksmaatregelen, onder andere de bevordering van waterefficiënte technologieën in de industrie en waterbesparende irrigatietechnieken,

x) constructieprojecten,

xi) ontziltingsinstallaties,

xii) rehabilitatieprojecten,

xiii) kunstmatige aanvulling van aquifers,

xiv) educatieve projecten,

xv) projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie,

xvi) overige relevante maatregelen.

(1) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 11.

(2) PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.

(3) PB nr. L 181 van 8. 7. 1986, blz. 6.

(4) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1.

BIJLAGE VII

STROOMGEBIEDBEHEERPLANNEN

1. Stroomgebiedbeheerplannen dienen de volgende elementen te bestrijken:

i) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 3, lid 7, aan de Commissie verstrekte informatie;

ii) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen;

iii) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 5 vereiste analyse van de kenmerken van het stroomgebieddistrict;

iv) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 6 vereiste beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten;

v) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 7 vereiste economische analyse van het watergebruik in het stroomgebieddistrict;

vi) een samenvatting van het overeenkomstig artikel 9 opgestelde register van beschermde gebieden;

vii) een samenvatting van de resultaten van de overeenkomstig de artikelen 10 en 11 uitgevoerde toezichtprogramma's;

viii) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 13 vastgestelde maatregelenprogramma's, waaronder:

a) voor de onder artikel 13, lid 3, onder a), beschreven maatregelen, een beschrijving van de communautaire, nationale of lokale wetgeving waarvan deze maatregelen zijn afgeleid, samen met de bijzonderheden van de wijze waarop zij in het stroomgebieddistrict ten uitvoer zijn, dan wel ten uitvoer zullen worden gelegd;

b) een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging van het overeenkomstig artikel 12 en artikel 13, lid 3, onder b), verplichte aanrekenen van het gebruik van water;

c) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder c), genomen maatregelen voor het bereiken van de overeenkomstig artikel 8, lid 2, vastgestelde milieukwaliteitsnormen;

d) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder d), genomen maatregelen voor waterlichamen met een chemische toestand die minder dan "goed" is;

e) bijzonderheden over de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder e), vastgestelde onttrekkingsregulering en, wanneer niet tot een dergelijke regulering is overgegaan, een beredeneerde rechtvaardiging van die uitzondering;

f) bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder f), vastgestelde aanvullende maatregelen en

g) bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 13, lid 4, vastgelegde aanvullende maatregelen,

met inbegrip van, voor elk van de bovengenoemde gevallen, de vermelding van de gegevens betreffende personen of organisaties die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de verschillende maatregelen, alsmede een tijdschema voor de beoogde tenuitvoerlegging ervan, en

ix) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 19 genomen maatregelen om de gevolgen van incidentele verontreiniging geringer te maken.

2. De eerste herziening van het stroomgebiedbeheerplan en alle daaropvolgende herzieningen dienen daarenboven in te houden:

i) een samenvatting van alle veranderingen of herzieningen sedert de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedbeheerplan;

ii) een beoordeling van de geboekte vooruitgang bij het bereiken van de milieudoelstellingen en een uitleg betreffende die milieudoelstellingen die niet werden bereikt;

iii) een samenvatting van en uitleg over eventuele maatregelen in vroegere versies van het stroomgebiedbeheerplan die niet zijn uitgevoerd, en

iv) een samenvatting van alle overeenkomstig artikel 14 sedert de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedbeheerplan goedgekeurde aanvullende interim-maatregelen.

3. Het stroomgebiedbeheerplan dient een samenvatting te bevatten van de resultaten van het overeenkomstig artikel 17 gevoerde overleg over het ontwerp-plan, met een samenvatting van de ten gevolge daarvan aangebrachte veranderingen in het plan.

4. Het stroomgebiedbeheerplan dient verwijzingen te bevatten naar alle programma's of plannen die onder de bepalingen van artikel 18 vallen.

5. In het stroomgebiedbeheerplan dienen ook aanbevelingen te worden opgenomen voor overeenkomstig artikel 15 goedgekeurde nationale of communautaire maatregelen.

BIJLAGE VIII

VERONTREINIGENDE STOFFEN

1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in het aquatische milieu dergelijke verbindingen kunnen vormen.

2. Organische fosforverbindingen.

3. Organische tinverbindingen.

4. Stoffen en preparaten waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor de voortplanting.

5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.

6. Cyaniden.

7. Metalen en metaalverbindingen.

8. Arseen en arseenverbindingen.

9. Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.

10. Stoffen in suspensie.

11. Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten).

12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BOD, COD enz.).

BIJLAGE IX

CRITERIA VOOR DE SELECTIE VAN MET VOORRANG TE BESTUDEREN STOFFEN OF GROEPEN VAN STOFFEN TEN AANZIEN VAN HET RISICO DAT ZIJ VOOR HET AQUATISCHE MILIEU OPLEVEREN EN DE MATE WAARIN ZIJ ZICH EIGENEN VOOR HET ONTWIKKELEN VAN EEN SPECIFIEKE COMMISSIESTRATEGIE TER BESTRIJDING VAN DE EMISSIE ERVAN IN HET AQUATISCHE MILIEU

De stof of groep van stoffen:

1. waarvan is aangetoond dat deze onaanvaardbare gevolgen veroorzaakt of waarvoor er sterke indicaties bestaan dat zij voor het aquatische milieu een risico inhouden;

2. die op grote schaal in een of meer compartimenten van het aquatische milieu is aangetroffen.

3. die het aquatische milieu bereikt vanuit een verscheidenheid aan bronnen via een verscheidenheid aan wegen.

BIJLAGE X

MILIEUKWALITEITSNORMEN

De in het kader van de dochterrichtlijnen van Richtlijn 76/464/EEG (gevaarlijke stoffen) ingestelde "kwaliteitsdoelstellingen" worden ten behoeve van de onderhavige richtlijn beschouwd als milieukwaliteitsnormen. Zij worden vastgesteld bij de volgende richtlijnen:

i) de richtlijn kwiklozingen (82/176/EEG) (1);

ii) de richtlijn cadmiumlozingen (83/513/EEG) (2);

iii) de kwikrichtlijn (84/156/EEG) (3);

iv) de richtlijn hexachloorcyclohexaanlozingen (84/491/EEG) (4) en

v) de richtlijn lozing van gevaarlijke stoffen (86/280/EEG) (5).

(1) PB nr. L 81 van 27. 3. 1982, blz. 29.

(2) PB nr. L 291 van 24. 10. 1983, blz. 1.

(3) PB nr. L 74 van 17. 3. 1984, blz. 49.

(4) PB nr. L 274 van 17. 10. 1984, blz. 11.

(5) PB nr. L 181 van 4. 7. 1986, blz. 16.

Top