EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0377(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde

/* COM/98/0377 def. - CNS 98/0209 */

PB C 219 van 15.7.1998, p. 16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0377(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde /* COM/98/0377 def. - CNS 98/0209 */

Publicatieblad Nr. C 219 van 15/07/1998 blz. 0016


Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (98/C 219/11) COM(1998) 377 def. - 98/0209(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 17 juni 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 99,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de regeling voor de teruggaaf van belasting aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, die voorzien is in de achtste BTW-Richtlijn 79/1072/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in de praktijk aanzienlijke problemen oplevert zowel voor bedrijven als voor de nationale belastingdiensten van de lidstaten;

Overwegende dat in het verslag van de Commissie betreffende de tweede fase van het SLIM-initiatief wordt aanbevolen de mogelijkheden en middelen te bestuderen om de teruggaafregeling die thans in Richtlijn 79/1072/EEG is voorzien, grondig te hervormen;

Overwegende dat de enige wijziging die daadwerkelijk een aanmerkelijke vereenvoudiging kan aanbrengen en het gemeenschappelijk BTW-stelsel in het algemeen en in de teruggaafprocedure in het bijzonder, erin bestaat dat de belastingplichtige gemachtigd wordt om de BTW die voldaan is in een lidstaat waar hij niet gevestigd is, af te trekken door deze rechtstreeks in mindering te brengen op het bedrag van de BTW die hij verschuldigd is in een lidstaat waar hij handelingen verricht waarvoor recht op aftrek bestaat;

Overwegende dat, teneinde iedere in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige recht op aftrek te geven van de BTW die voldaan is in een lidstaat waar hij niet gevestigd is, een wijziging noodzakelijk is van voornamelijk artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (2);

Overwegende dat deze wijziging de noodzaak meebrengt om een stelsel van onderlinge restitutie tussen de lidstaten in te voeren die het de lidstaat waar de belastingplichtige gevestigd is, mogelijk maakt om het bedrag van de afgetrokken BTW terug te krijgen van de lidstaat waar deze BTW voldaan is;

Overwegende dat, ten behoeve van het restitutiestelsel en ten behoeve van de controle, de verplichting dient te worden ingevoerd voor belastingplichtigen om samen met hun periodieke aangifte een speciaal formulier in te dienen, waarop zij per lidstaat het bedrag van de in andere lidstaten voldane BTW vermelden waarvoor zij hun recht op aftrek uitoefenen, een en ander vergezeld van een kopie van de facturen of van de invoerdocumenten;

Overwegende dat anderzijds alle administratieve formaliteiten die in Achtste Richtlijn 79/1071/EEG zijn voorzien, niet langer van toepassing zijn en dat derhalve deze nieuwe verplichting geen afbreuk doet aan het doel van vereenvoudiging van de hele procedure, noch aan de opportuniteit om de huidige achtste richtlijn af te schaffen;

Overwegende dat de stappen die bedrijven moeten ondernemen om de BTW terug te krijgen in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn, aanzienlijk worden vereenvoudigd;

Overwegende dat bovendien het administratieve beheer wordt vereenvoudigd terwijl tevens de controlemogelijkheden worden verbeterd;

Overwegende dat deze wijzigingen evenwel slechts een tijdelijk karakter hebben, aangezien deze niet meer van toepassing zullen zijn bij de inwerkingtreding van het nieuwe gemeenschappelijke BTW-stelsel dat gebaseerd is op het principe van één enkele plaats van heffing en van aftrek;

Overwegende dat het omwille van de neutraliteit van de belasting dienstig is dat de vereenvoudiging van de procedure voor de teruggaaf van de belasting die voldaan is in een andere lidstaat dan die waar de belastingplichtige gevestigd is, gepaard gaat met een onderlinge aanpassing van de regels inzake de beperking van het recht op aftrek;

Overwegende dat in de aanbeveling die gedaan is in het verslag van de Commissie in het kader van het SLIM-initiatief, eveneens een verband wordt gelegd tussen deze twee aspecten;

Overwegende dat bepaalde uitgaven, zelfs wanneer zij gedaan worden in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening, eveneens vatbaar zijn om in persoonlijke behoeften te voorzien en derhalve het karakter van eindverbruik hebben;

Overwegende dat de uitsplitsing van deze uitgaven tussen zakelijk en privé-gebruik niet altijd precies kan worden gecontroleerd, hetgeen het risico van misbruik of belastingfraude meebrengt;

Overwegende dat momenteel de in de lidstaten bestaande uitsluitingen en beperkingen van het recht op aftrek sterk uiteenlopen, hetgeen aanleiding kan geven tot concurrentievervalsing;

Overwegende dat deze verscheidenheid geen nieuw fenomeen is maar dat door de werking van de interne markt sedert 1993 veel duidelijker naar voren is gekomen dat deze verscheidenheid tot concurrentievervalsing in het internationale handelsverkeer kan leiden aangezien de gevolgen hiervan hun weerslag hebben op de prijs van goederen en diensten;

Overwegende dat het probleem van uitgaven net zowel een zakelijk als een privé-karakter en de daaruit voortvloeiende problemen met de controle, zich met name voordoet bij de uitgaven voor personenauto's, de kosten van logies, spijzen of dranken, alsmede weelde-uitgaven, en uitgaven voor ontspanning of representatie;

Overwegende dat, aangezien de mogelijkheden van bestemming voor beroepsdoeleinden en de problemen met de controle verschillen, er verschillende regelingen moeten worden ingevoerd voor de bovengenoemde categorieën uitgaven maar dat, anderzijds, de normale regels van aftrek toepasselijk zijn op alle uitgaven waarvoor deze richtlijn geen specifieke regels bepaalt;

Overwegende dat er een facultatieve regeling voor de uitgaven voor personenauto's dient te worden ingevoerd die de lidstaten in staat stelt om desgewenst een vereenvoudigde methode in te voeren voor de vaststelling van het deel van het niet-zakelijke gebruik van personenauto's, waarbij hun tevens een zekere speelruimte wordt gelaten;

Overwegende dat een forfaitaire beperking van het recht op aftrek van de kosten van logies, spijzen en dranken het meest geschikt werd geacht om rekening te houden met het feit dat deze uitgaven zowel een zakelijk als een persoonlijk karakter hebben;

Overwegende dat weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning of representatie in elk geval van het recht op aftrek moeten worden uitgesloten, vermits die uitgaven geen strikt zakelijk karakter hebben;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake de in de huidige richtlijn bedoelde uitgaven ten doel heeft de algemene aftrekregeling zoals deze voortvloeit uit Richtlijn 77/388/EEG, te bestendigen door de uitzonderingen hierop te beperken tot de gevallen die uitdrukkelijk worden genoemd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 77/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 17, lid 6, wordt opgeheven.

2. De volgende artikelen 17 bis, 17 ter en 17 quater worden ingevoegd:

"Artikel 17 bis

Beperkingen van het recht op aftrek

1. Ten aanzien van de uitgaven voor personenauto's die niet uitsluitend voor zakelijke doeleinden worden gebruikt, kunnen de lidstaten bepalen dat de aftrek van de in deze uitgaven begrepen belasting over de toegevoegde waarde wordt gebonden aan een door de lidstaten vast te stellen plafond van ten minste 50 % van de voornoemde belasting.

Het bepaalde in de eerste alinea is niet van toepassing op personenwagens die tot de bedrijfsmiddelen van de belastingplichtige horen of die strikt noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheden, noch op goederen en diensten die verband houden met deze auto's indien het gebruik ervan voor niet-zakelijke doeleinden minder dan 10 % bedraagt.

Onder "personenwagen" wordt verstaan ieder wegvoertuig, met inbegrip van aanhangwagen, ander dan die welke op grond van constructietype of uitrusting uitsluitend voor het vervoer van goederen of voor industrieel of agrarisch gebruik bestemd zijn, of met meer dan negen zitplaatsen, met inbegrip van die van de bestuurder, zijn uitgerust.

Onder "uitgaven voor personenauto's" worden verstaan met name die uitgaven die betrekking hebben op de aankoop, onder andere in het kader van loonveredelingscontracten en dergelijke, fabricage of invoer, leasing of huur, gebruik, verbouwing, reparatie en onderhoud, alsmede de uitgaven voor aankopen of diensten die in verband met de bedoelde auto's zijn verricht.

2. Het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die begrepen is in de kosten van logies, spijzen of dranken, andere dan die welke gemaakt worden door een belastingplichtige voor de verstrekking onder bezwarende titel door deze belastingplichtige van logies, spijzen of dranken, is beperkt tot 50 % van de bedoelde belasting.

3. De bepalingen van lid 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd artikel 17, lid 5.

Artikel 17 ter

Uitsluitingen van het recht op aftrek

De volgende uitgaven zijn uitgesloten van het recht op aftrek:

a) de uitgaven voor personenwagens, zoals gedefinieerd in artikel 17 bis, lid 1, wanneer het zakelijke gebruik van de personenauto's minder dan 10 % bedraagt;

b) weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning of representatie.

Artikel 17 quater

Overgangsbepaling

De bepalingen van de artikelen 17 bis en 17 ter zijn alleen van toepassing op de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd is geworden na de inwerkingtreding van deze bepalingen in de betrokken lidstaat.".

3. Aan artikel 20, lid 3, worden de volgende derde en vierde alinea toegevoegd:

"De in de eerste alinea bedoelde herziening is eveneens van toepassing bij wederverkoop van een personenauto waarvoor de belasting die begrepen is in de aankoop, fabricage of invoer, onderworpen is aan een beperking van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 17 bis, lid 1, eerste alinea.

De in de vorige alinea bedoelde herziening kan in ieder geval niet meer bedragen dan het bedrag van de belasting dat wordt verkregen door op de maatstaf van heffing van de wederverkoop het voor personenauto's geldende belastingtarief toe te passen.".

4. Artikel 28 septies, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) De beginzin van artikel 17, lid 3, wordt vervangen door de volgende tekst:

"Behoudens het bepaalde in lid 3 bis, verlenen de lidstaten eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of op teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voorzover de goederen en diensten worden gebruikt voor:".

b) In artikel 17 worden lid 3 bis, lid 3 ter en lid 3 quater ingelast:

"3 bis. Voorzover de goederen en de diensten worden gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen of de in lid 3 bedoelde handelingen, verlenen de lidstaten aan iedere belastingplichtige recht op aftrek van:

a) de belasting over de toegevoegde waarde welke verschuldigd of voldaan is in een lidstaat waar deze belastingplichtige niet gevestigd is, voor door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten;

b) de belasting over de toegevoegde waarde welke verschuldigd of voldaan is voor goederen die zijn ingevoerd in een lidstaat waar deze belastingplichtige niet gevestigd is;

Wanneer de belastingplichtige in verschillende lidstaten voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is, wordt het recht op aftrek verleend in de lidstaat waar deze belaste handelingen of de in lid 3 bedoelde handelingen worden verricht ten behoeve waarvan de goederen en diensten worden aangewend. Voorzover de goederen en de diensten worden gebruikt in het algemene kader van de economische activiteit van de belastingplichtige en niet kunnen worden toegerekend aan belaste handelingen of de in lid 3 bedoelde handelingen, wordt het recht op aftrek verleend in de lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

3 ter. Voor de toepassing von lid 3 bis wordt als een "niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige" beschouwd de belastingplichtige die in het betrokken land noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening noch een vaste inrichting heeft gehad van waaruit de leveringen van goederen of diensten worden verricht noch, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, aldaar zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft gehad, en die geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in het betrokken land te zijn gelegen, met uitzondering van:

a) vervoerdiensten en daarmee samenhangende diensten die zijn vrijgesteld uit hoofde van artikel 14, lid 1, onder i), artikel 15 of artikel 16, lid 1, onder B, C en D;

b) leveringen van goederen of diensten waarvoor degene voor wie deze handelingen bestemd zijn, overeenkomstig artikel 21, punt 1, onder a), werd aangewezen als degene die tot voldoening van de belasting is gehouden;

c) diensten in de gevallen waarin de belasting uitsluitend verschuldigd is door de ontvanger, overeenkomstig artikel 21, punt 1, onder b).

Wanneer de BTW die de belastingplichtige krachtens lid 3 bis gerechtigd is af te trekken, is uitgedrukt in een andere munteenheid dan die van de lidstaat waar het recht op aftrek is ontstaan, en voorzover een van beide lidstaten niet de euro als nationale munt gebruikt, wordt de wisselkoers vastgesteld op het tijdstip waarop het belastbare feit ontstaat aan de hand van de bestaande communautaire bepalingen voor de berekening van de douanewaarde.

De lidstaten dragen er bij de toepassing van lid 3 bis en de eerste en tweede alinea van dit lid zorg voor dat een belastingplichtige niet zijn recht op aftrek wordt ontzegd wanneer hij in het bezit is van een factuur die ten minste alle in artikel 22, lid 3, onder b), genoemde vermeldingen bevat.

3 quater. De Raad stelt, overeenkomstig de procedure van artikel 99 van het Verdrag, de nodige maatregelen inzake het restitutiestelsel en de administratieve samenwerking vast met het oog op de goede werking van de in de leden 3 bis en 3 ter bedoelde aftrekregeling.".

c) Artikel 17, lid 4 wordt vervangen door:

"4. Teruggaaf van de in lid 3 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde vindt plaats aan belastingplichtige die niet op het grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd volgens de regeling die is vastgesteld in Richtlijn 86/560/EEG.

De in artikel 1 van Richtlijn 86/560/EEG bedoelde belastingplichtigen die in het binnenland alleen leveringen van goederen of diensten hebben verricht waarvoor degene voor wie deze handelingen bestemd zijn, is aangewezen als tot voldoening van de belasting gehouden persoon overeenkomstig artikel 21, punt 1, onder a), worden voor de toepassing van deze richtlijn eveneens beschouwd als niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Richtlijn 86/560/EEG is niet van toepassing op leveringen van goederen die zijn vrijgesteld, of die kunnen worden vrijgesteld krachtens artikel 28 quater, onder A, wanneer de aldus geleverde goederen door de afnemer of voor zijn rekening worden verzonden of vervoerd.".

5. Artikel 28 nonies wordt als volgt gewijzigd:Aan artikel 22, lid 4, wordt het volgende punt d) toegevoegd:"d) Wanneer de belastingplichtige een recht op aftrek uitoefent dat is ontstaan krachtens artikel 17, lid 3 bis, dient de belastingplichtige de aangifte aan te vullen met een speciaal formulier waarop per lidstaat het bedrag van de te verrichten aftrek wordt vermeld.

Ter staving van deze bedragen dient de belastingplichtige een kopie van de facturen of van de invoerdocumenten bij dit speciale formulier te voegen.

De belastingplichtige dient in het document bedoeld in de eerste alinea te verklaren dat hij geen BTW-identificatienummer heeft in de lidstaten waar de krachtens artikel 17, lid 3 bis, aftrekbare BTW is verschuldigd of voldaan.".

Artikel 2

Richtlijn 79/1072/EEG wordt met ingang op 1 januari 1999 ingetrokken.

Artikel 3

1. De lidstaten laten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden teneinde zich te conformeren aan deze richtlijn op 1 januari 1999. Zij informeren hierover onmiddellijk de Commissie.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 331 van 27.12.1979, blz. 11.

(2) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/95/EG (PB L 338 van 28.12.1996, blz. 89).

Top