EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0758

Zaak C-758/22, Bayerische Ärzteversorgung e.a.: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 15 december 2022 — Bayerische Ärzteversorgung, Bayerische Architektenversorgung, Bayerische Apothekerversorgung, Bayerische Rechtsanwalts- und Steuerberaterversorgung, Bayerische Ingenieurversorgung-Bau m. Psychotherapeutenversorgung / Deutsche Bundesbank

PB C 112 van 27.3.2023, p. 20–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 15 december 2022 — Bayerische Ärzteversorgung, Bayerische Architektenversorgung, Bayerische Apothekerversorgung, Bayerische Rechtsanwalts- und Steuerberaterversorgung, Bayerische Ingenieurversorgung-Bau m. Psychotherapeutenversorgung / Deutsche Bundesbank

(Zaak C-758/22, Bayerische Ärzteversorgung e.a.)

(2023/C 112/27)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Bayerische Ärzteversorgung, Bayerische Architektenversorgung, Bayerische Apothekerversorgung, Bayerische Rechtsanwalts- und Steuerberaterversorgung, Bayerische Ingenieurversorgung-Bau m. Psychotherapeutenversorgung

Verwerende partij: Deutsche Bundesbank

Prejudiciële vragen

Vragen betreffende de uitlegging van verordening (EU) 2018/231 en verordening (EU) nr. 549/2013: (1)

1)

a)

Vereist punt 3.19, eerste alinea, onder b), van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 dat alle consumenten de vrijheid hebben de door de producent aangeboden goederen wel of niet te kopen, en kiezen op basis van de gevraagde prijzen?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

b)

Wordt, indien de grote meerderheid van die consumenten, zonder een dergelijke keuzevrijheid te hebben, op grond van een wettelijk verplichte deelname bij de producent, van hem goederen ontvangt ter waarde van meer dan de helft van zijn output en verplichte premies tegen het door hem vastgestelde bedrag moet betalen, voldaan aan de vereisten van voormelde bepaling indien een minderheid de mogelijkheid had om zich vrijwillig bij de producent aan te sluiten, en daarvan gebruik heeft gemaakt, om de goederen tegen dezelfde premies als de verplichte deelnemers te ontvangen?

2)

Is er altijd sprake van een marktoutput tegen economisch significante prijzen in de zin van de punten 3.17 tot en met 3.19 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013, zodra wordt voldaan aan het in punt 3.19, derde alinea, derde en vierde volzin, van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 gedefinieerde “50 %-criterium”, volgens hetwelk over meerdere jaren ten minste de helft van de kosten door verkopen wordt gedekt, of moet dit criterium daarentegen niet als een voldoende (op zichzelf staande) maar als een noodzakelijke voorwaarde worden opgevat, die komt bovenop de twee voorwaarden van punt 3.19, eerste alinea, tweede volzin, onder a) en b), van bijlage A bij verordening nr. 549/2013?

3)

Moet bij het onderzoek of institutionele eenheden marktproducenten in de zin van punt 3.24 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 zijn, behalve met de punten 3.17, 3.19 en 3.26 van bijlage A, ook rekening worden gehouden met de aanvullende vereisten waarin punt 1.37, tweede alinea, van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 voorziet?

4)

a)

Vereist punt 2.107 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 voor de indeling van een institutionele eenheid in subsector S.129 dat al haar uitkeringen aan alle deelnemers op basis van een contract worden verstrekt?

Indien dit het geval is:

b)

Is aan het vereiste van een contractuele grondslag voor de uitkeringen in deze zin reeds voldaan wanneer de verplichte deelname, de verplichte premies en de verplichte uitkeringen van de institutionele eenheid weliswaar door de overheid bij statuten zijn geregeld, maar ook de verplichte deelnemers door de betaling van vrijwillige extra premies rechten op aanvullende uitkeringen kunnen verwerven?

5)

Moet artikel 1, punt 1, derde volzin, onder f), van verordening (EU) nr. 2018/231 aldus worden uitgelegd dat op grond van die bepaling alleen die institutionele eenheden van het begrip “pensioenfonds” in de eerste volzin van deze bepaling zijn uitgesloten, die aan elk van beide in punt 2.117 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 genoemde criteria voldoen, of geldt deze uitzondering ook voor andere institutionele eenheden die volgens punt 17.43 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 als pensioenregelingen sociale zekerheid moeten worden beschouwd zonder dat aan alle vereisten in punt 2.117 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 wordt voldaan?

6)

a)

Verwijst het begrip “overheid” in punt 2.117, [eerste alinea,] onder b), en punt 17.43 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 alleen naar de betrokken basisentiteit of omvat het ook op een wettelijke grondslag ingestelde, juridisch zelfstandige pensioenfondsen met het recht op zelfbestuur en een eigen financiële rapportage die op basis van verplichte deelname zijn georganiseerd en uit premies worden gefinancierd?

Indien dat laatste het geval is:

b)

Houdt de vaststelling van premies en uitkeringen als bedoeld in punt 2.117, [eerste alinea,] onder b), van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 een vaststelling van bedragen in of volstaat het dat een wet de minimaal te dekken risico’s en het minimale dekkingsniveau voorschrijft en de beginselen en beperkingen voor de inning van premies regelt, maar de berekening van premies en uitkeringen binnen dit kader aan het pensioenfonds overlaat?

c)

Omvat het begrip “overheidsinstelling” in de zin van punt 20.39 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013 alleen institutionele eenheden die voldoen aan alle vereisten van de punten 20.10 en 20.12 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013?


(1)  Verordening (EU) 2018/231 van de Europese Centrale Bank van 26 januari 2018 voor wat betreft statistische rapportagevereisten voor pensioenfondsen (ECB/2018/2) (PB 2018, L 45, blz. 3) gelezen in samenhang met verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB 2013, L 174, blz. 1).


Top