EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0222

Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 en tot wijziging, wat betreft onderhoudsverplichtingen, van Verordening (EG) nr. 44/2001

/* COM/2002/0222 def. */

PB C 203E van 27.8.2002, p. 155–178 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002PC0222

Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 en tot wijziging, wat betreft onderhoudsverplichtingen, van Verordening (EG) nr. 44/2001 /* COM/2002/0222 def. */

Publicatieblad Nr. 203 E van 27/08/2002 blz. 0155 - 0178


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 en tot wijziging, wat betreft onderhoudsverplichtingen, van Verordening (EG) nr. 44/2001

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. ACHTERGROND

Dit voorstel vormt een onderdeel van de werkzaamheden die in de Europese Gemeenschap aan de gang zijn met het oog op de totstandbrenging van een werkelijke justitiële ruimte op grond van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. [1]

[1] Conclusies van de Europese Raad van Tampere, punt 33.

De rechtsgrondslag van het voorstel wordt gevormd door artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Volgens artikel 61, onder c), en artikel 65 van het Verdrag neemt de Gemeenschap maatregelen aan op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voorzover dit nodig is voor de goede werking van de interne markt. Tot deze maatregelen behoren de verbetering en vereenvoudiging van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken en handelszaken. Het basisinstrument op dit gebied is Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad, die echter niet van toepassing is op bepaalde duidelijk omschreven aangelegenheden, waaronder de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht en testamenten en erfenissen. [2]

[2] Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1, artikel 1, lid 2, onder a).

Op het gebied van het familierecht geeft Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk, alsook van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke kinderen, die bij dezelfde gelegenheid worden gegeven. [3] Verordening (EG) nr. 1347/2000 was het eerste communautaire instrument dat op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken werd aangenomen, en vormt een belangrijke eerste stap op de weg naar de wederzijdse erkenning van beslissingen op het gebied van het familierecht. De verordening is op 1 maart 2001 in werking getreden.

[3] Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, PB L 160 van 30.6.2000, blz. 19.

Voortbouwend op Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, heeft Frankrijk op 3 juli 2000 een initiatief ingediend dat tot doel heeft het exequatur af te schaffen voor het gedeelte van de beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid dat betrekking heeft op het omgangsrecht ("Frans initiatief betreffende het omgangsrecht"). [4] Aan de afschaffing van het exequatur werd de waarborg verbonden dat het kind na afloop van de periode van uitoefening van het omgangsrecht automatisch wordt teruggezonden, terwijl de draagwijdte van het initiatief werd omschreven onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

[4] Initiatief van de Franse Republiek met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad inzake de wederzijdse tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende het omgangsrecht, PB C 234 van 15.8.2000, blz. 7.

De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft tijdens zijn vergadering op 30 november 2000 een programma tot regeling van de toekomstige werkzaamheden inzake de wederzijdse erkenning van beslissingen op vier actieterreinen aangenomen, met als uiteindelijk doel de afschaffing van het exequatur voor alle beslissingen. [5] Wat terrein 2 betreft, is het programma op Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad gebaseerd en voorziet het tijdens de eerste etappe in de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening buiten het kader van de echtscheiding en in de afschaffing van het exequatur met betrekking tot het omgangsrecht. De Raad is bij dezelfde gelegenheid tot de conclusie gekomen dat, parallel met de uitbreiding van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, de werkzaamheden met betrekking tot het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht moeten worden voortgezet, teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen.

[5] Programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1. Het programma heeft betrekking op de volgende vier actieterreinen: i) Brussel I; ii) Brussel II en uit andere verhoudingen dan het huwelijk ontstane gezinssituaties; iii) het huwelijksgoederenrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van niet-gehuwde paren; en iv) testamenten en erfenissen. Aan het einde van de derde (en laatste) etappe van het programma zal het exequatur op alle vier deze terreinen zijn afgeschaft.

Op 6 september 2001 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ("voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid") ingediend. [6] Het voorstel breidt de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad uit tot alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, op grond van gemeenschappelijke bevoegdheidsregels en een nauwere samenwerking tussen de autoriteiten. De fundamentele bevoegdheidsgrond is de gewone verblijfplaats van het kind. Het voorstel behandelt uitdrukkelijk het probleem van de ontvoering van kinderen, door middel van bevoegdheidsregels en bepalingen inzake de terugzending van het kind.

[6] Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, PB C 332 E van 27.11.2001, blz. 269. Dit voorstel is gebaseerd op een op 27 maart 2000 voorgelegd werkdocument en een op 27 juni 2001 gehouden hoorzitting.

Tevens heeft de Commissie, met het oog op de regeling van internationale situaties, op 20 november 2001 een voorstel ingediend voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd het Verdrag van Den Haag van 1996 te ondertekenen. [7]

[7] Voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996) te ondertekenen, COM(2001)680 def. van 20.11.2001.

Tijdens de daaropvolgende besprekingen in de Raad werd gewezen op de noodzaak het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht in één enkel instrument samen te voegen. Bovendien werd tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 14 en 15 februari 2002 de aanzet gegeven tot een mogelijke oplossing voor het moeilijke probleem van de terugzending van ontvoerde kinderen. Deze oplossing zou erin bestaan dat de definitieve beslissingsbevoegdheid bij de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind berust, terwijl de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, slechts voorlopige maatregelen ter bescherming van het kind kan nemen.

In het licht van deze besprekingen heeft het Europees Parlement er de voorkeur aan gegeven op dit voorstel te wachten, alvorens zijn advies uit te brengen. Aangezien de bepalingen van het voorstel integraal in het onderhavige voorstel worden overgenomen, is eerstgenoemd voorstel nu overbodig geworden en zal het door de Commissie volgens de gewone procedure formeel worden ingetrokken.

De Commissie dient bijgevolg thans een nieuw voorstel in waarin Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht worden samengevoegd. Het voorstel bestaat uit twee elementen. Ten eerste neemt het de bepalingen inzake echtscheiding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad ongewijzigd over. Ten tweede voegt het de bepalingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht tot een volledig stel regels inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid samen. Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, waarvan de bepalingen integraal in het onderhavige voorstel worden overgenomen, wordt derhalve ingetrokken.

De Commissie heeft voor één enkel instrument betreffende echtscheiding en ouderlijke verantwoordelijkheid gekozen, teneinde het werk van rechters en practici te vergemakkelijken wanneer zij, zoals vaak het geval is, in het kader van procedures over huwelijkszaken vragen over de ouderlijke verantwoordelijkheid te behandelen krijgen. Het alternatief zou erin hebben bestaan slechts de bepalingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid in Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad te schrappen en ze samen te voegen met het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en het Frans initiatief inzake het omgangsrecht. Het eindresultaat zouden twee afzonderlijke instrumenten zijn geweest die aanverwante materies zouden hebben geregeld, één betreffende echtscheiding en één betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, waarvan de eerste een bestaand instrument zou zijn geweest, namelijk Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, maar met de helft van de bepalingen ervan geschrapt. Dit alternatief werd niet bevredigend geacht, noch met het oog op een gemakkelijker toepassing van het recht door rechters en practici, noch ter bevordering van de vereenvoudiging en samenhang van de communautaire regelgeving.

2. DOELSTELLING

Doel van het voorstel is de erkenning en tenuitvoerlegging in de Gemeenschap, op grond van gemeenschappelijke bevoegdheidsregels, van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Wat huwelijkszaken betreft, worden de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad overgenomen.

Wat de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft, wordt een nieuw stel regels voorgesteld, gebaseerd op de bestaande regels van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid in het kader van echtscheidingsprocedures, waarin tevens de twee ter discussie staande voorstellen worden samengevoegd.

De Europese Raad van Tampere in oktober 1999 heeft het omgangsrecht als een prioriteit op het gebied van de justitiële samenwerking aangemerkt. [8] Dit is een reactie op een reële sociale noodzaak. Nu mensen meer en meer tussen lidstaten verhuizen, gezinnen uiteenvallen en nieuwe gezinsrelaties worden aangegaan, hebben kinderen behoefte aan een rechtskader dat hun de zekerheid biedt dat zij betrekkingen kunnen blijven onderhouden met diegenen die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hen dragen en die nu misschien in verschillende lidstaten wonen.

[8] Conclusies van de Europese Raad van Tampere, punt 34.

De doelstelling van het communautaire optreden op dit gebied bestaat erin zo goed mogelijk de belangen van het kind te beschermen. Dit betekent inzonderheid dat concreet uitvoering moet worden gegeven aan het fundamentele recht van het kind om contacten met zijn of haar beide ouders te onderhouden, neergelegd in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Te dien einde stelt de Commissie nu voor:

het beginsel van de wederzijdse erkenning uit te breiden tot alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid (dit komt overeen met het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid);

het exequatur af te schaffen met betrekking tot het omgangsrecht (dit komt overeen met het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht); [9] en

[9] Tegelijkertijd stelt de Commissie voor voor bepaalde beslissingen op het gebied van het handelsrecht het exequatur af te schaffen door middel van de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

een oplossing voor de terugzending van ontvoerde kinderen uit te werken, in die zin dat de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, bij wege van voorlopige beschermende maatregel zou kunnen besluiten het kind niet terug te zenden, maar dat besluit terzijde zou kunnen worden gesteld door een beslissing betreffende het gezag, gegeven door een rechterlijke instantie van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind. Zou deze laatste beslissing de terugzending van het kind met zich brengen, dan zou die terugzending bovendien moeten geschieden zonder dat voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, enigerlei bijzondere procedure vereist is.

Het voorstel is dan ook gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, ter voltooiing van de eerste etappe van het programma inzake wederzijdse erkenning op terrein 2, waarvan het einddoel de afschaffing van het exequatur voor alle beslissingen blijft.

Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is ter verwezenlijking van de doelstelling de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid te vereenvoudigen, en is dus in overeenstemming met de in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

3. ARTIKELSGEWIJZE COMMENTAAR

De kern van het voorstel wordt gevormd door de hoofdstukken II en IV, waarin de regels betreffende de bevoegdheid respectievelijk de erkenning en tenuitvoerlegging zijn ondergebracht, en hoofdstuk III, waarin een oplossing voor het probleem van de ontvoering van kinderen is uitgewerkt.

Hoofdstuk I - Toepassingsgebied, definities en grondbeginselen

Artikel 1 - Toepassingsgebied

Door de band met huwelijkszaken te verbreken breidt het voorstel het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad uit tot alle burgerlijke procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Procedures betreffende onderhoudsverplichtingen zijn echter van het toepassingsgebied van het voorstel uitgesloten, omdat deze reeds onder Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad vallen, dat in een meer geavanceerd stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging voorziet.

Bovendien blijkt er in sommige lidstaten een duidelijke scheiding te bestaan tussen strafrechtelijke maatregelen en daaropvolgende burgerrechtelijke beschermingsmaatregelen, zoals de plaatsing van het kind in een instelling. Bijgevolg wordt ook in dit verband in een uitsluiting van het toepassingsgebied van het voorstel voorzien, teneinde duidelijk te maken dat het de lidstaat die de strafrechtelijke maatregelen neemt, door deze verordening niet wordt verhinderd zijn bevoegdheid uit te oefenen om ook de vereiste burgerrechtelijke maatregelen te nemen.

De term "burgerlijke procedures" omvat niet alleen gerechtelijke maar ook administratieve procedures, voorzover de nationale wetgeving daarin voorziet.

Dit artikel komt overeen met artikel 1, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 2 - Definities

Rechterlijke instantie en beslissing

De definities van de termen "rechterlijke instantie" en "beslissing" komen overeen met artikel 1, lid 2, respectievelijk artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Lidstaat

Het voorstel is niet van toepassing op Denemarken, overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn aan Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad gebonden. Zij hebben ook reeds de wens te kennen gegeven deel te nemen aan de aanneming en toepassing van het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht en het voorstel van de Commissie betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Lidstaat van herkomst en aangezochte lidstaat

De termen "lidstaat van herkomst" en "aangezochte lidstaat" worden gebruikt om de lectuur te vergemakkelijken.

Ouderlijke verantwoordelijkheid

Er wordt een algemene definitie van de term "ouderlijke verantwoordelijkheid" gegeven. Het gaat om een brede definitie, omdat de Commissie het van belang acht niet tussen kinderen te discrimineren door bepaalde maatregelen uit te sluiten en aldus bepaalde kinderen en situaties buiten het toepassingsgebied van de verordening te laten.

De term heeft bijgevolg zowel betrekking op de persoon als op het vermogen van het kind, en een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan ofwel een natuurlijke persoon, ofwel een rechtspersoon zijn. De betrokken rechten en verplichtingen kunnen worden verkregen c.q. opgelegd ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst. Voorts wordt nader bepaald dat de term de gezagsrechten en het omgangsrecht omvat.

Persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

De term "persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt" wordt gebruikt om de lectuur te vergemakkelijken.

Gezagsrechten

In tegenstelling tot wat gebruikelijk is, wordt de term "gezagsrechten" ruim gedefinieerd, zodat hij elk recht van inspraak bij het bepalen van de verblijfplaats van het kind omvat. De definitie sluit in feite nauw aan bij artikel 5 van het Haags Verdrag van 1980, [10] met dien verstande dat in plaats van de uitdrukking "beslissen over" de uitdrukking "inspraak bij het bepalen van" wordt gebruikt, hetgeen beter in overeenstemming is met de op voornoemd verdrag gebaseerde rechtspraak.

[10] XXVIII. Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (gesloten op 25 oktober 1980). Het verdrag is in alle lidstaten van kracht.

De term wordt vervolgens gebruikt in de definitie van ontvoering van kinderen, die op een inbreuk op de gezagsrechten is gebaseerd.

Gezagsrechten

Deze definitie komt overeen met die in artikel 5 van het Haags Verdrag van 1980.

Ontvoering van een kind

Deze definitie komt overeen met die in artikel 3 van het Haags Verdrag van 1980. Dit impliceert dat, om te bepalen of er sprake is van ontvoering van een kind, direct rekening moet worden gehouden met de wetgeving van of een beslissing gegeven in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind.

Artikel 3 - Recht van het kind op contact met beide ouders

Dit artikel en het volgende introduceren in het voorstel twee fundamentele rechten van het kind die vervat liggen in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat op zijn beurt is geïnspireerd door het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind.

Het recht van het kind om contacten met beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn of haar belangen indruist, geldt als leidend beginsel voor alle beslissingen betreffende de gezagsrechten en het omgangsrecht.

Artikel 4 - Recht van het kind om te worden gehoord

Het recht van het kind om te worden gehoord wordt een essentieel procedureel vereiste waaraan moet zijn voldaan alvorens het exequatur met betrekking tot het omgangsrecht en de terugzending van het kind kan worden afgeschaft.

Voor het horen van het kind kan gebruik worden gemaakt van de regeling van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad. [11]

[11] Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1.

Hoofdstuk II - Bevoegdheid

Afdeling 1 - Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

De bepalingen van deze afdeling komen overeen met de bepalingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk in hoofdstuk II, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 5 - Algemene bevoegdheid

Dit artikel komt overeen met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 6 - Wedereis

Dit artikel komt overeen met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 7 - Omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Dit artikel komt overeen met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 8 - Exclusieve aard van de bevoegdheden op grond van de artikelen 5, 6 en 7

Dit artikel komt overeen met artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 9 - Residuele bevoegdheid

Dit artikel komt overeen met artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Afdeling 2 - Ouderlijke verantwoordelijkheid

Het voorstel voert een sluitend stelsel van bevoegdheidsgronden voor beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid in, met het doel jurisdictiegeschillen te voorkomen. De desbetreffende regels zijn in ruime mate geïnspireerd door de overeenkomstige regels van het Haags Verdrag van 1996. [12]

[12] XXXIV. Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (gesloten op 19 oktober 1996).

De fundamentele bevoegdheidsgrond, namelijk de gewone verblijfplaats van het kind (artikel 10), heeft geen absolute gelding. Er kan van worden afgeweken in bepaalde gevallen van (wettige of onwettige) wijziging van de verblijfplaats van het kind of krachtens een overeenkomst tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen (artikelen 11, 12 en 21). Er wordt ook voorzien in een regeling die voor flexibiliteit zorgt (artikel 15). Doel is in alle gevallen tot een toekenning van bevoegdheid te komen die in het belang van het kind is.

De hier besproken regels zijn van toepassing ongeacht of de gewone verblijfplaats van het kind zich in of buiten de Gemeenschap bevindt. Zou de Gemeenschap echter besluiten dat het Haags Verdrag van 1996 door de lidstaten wordt geratificeerd, dan zouden de bevoegdheidsregels van dat verdrag voorrang hebben boven de communautaire regels, indien het kind niet in de Gemeenschap verblijft, maar in een staat die partij bij dat verdrag is en die geen lidstaat van de Gemeenschap is.

Artikel 10 - Algemene bevoegdheid

Evenals in het Haags Verdrag van 1996 berust de bevoegdheid in de eerste plaats op de gewone verblijfplaats van het kind. Dit betekent dat in geval van wijziging van de gewone verblijfplaats van een kind de rechterlijke instanties van de lidstaat van zijn of haar nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd zijn.

In overeenstemming met de gevestigde praktijk van de Haagse Conferentie, waar het concept "gewone verblijfplaats" is ontwikkeld, wordt de term niet gedefinieerd. Het gaat integendeel om een feitelijk element, van geval tot geval door de rechter te beoordelen.

Artikel 11 - Voortgezette bevoegdheid van de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind

Dit artikel is van toepassing in bepaalde gevallen van verhuizing, d.w.z. van wettige wijziging van de verblijfplaats van een kind. Het zorgt ervoor dat de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind een zekere tijd bevoegd blijft. De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat er sprake zou zijn van een voortgezette bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind die reeds een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid hebben gegeven, zijn dat het kind slechts recentelijk naar zijn of haar nieuwe verblijfplaats is verhuisd, terwijl een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn of haar verblijfplaats in de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind behoudt. Het is dus de rechterlijke instantie die zich het dichtst bij het kind bevindt, die haar eerdere beslissing wijzigt om met de verhuizing van het kind rekening te houden. Dit zorgt voor een zekere continuïteit, zonder dat evenwel aan de definitie van de term "gewone verblijfplaats" wordt geraakt.

Lid 3 bepaalt dat het feit dat iemand voor een rechterlijke instantie verschijnt zonder de bedoeling de bevoegdheid van die instantie te betwisten, niet automatisch impliceert dat hij of zij de bevoegdheid van die rechterlijke instantie heeft aanvaard. Het is in familiezaken belangrijk dat de rechter in dit verband over een zekere beslissingsruimte beschikt.

Artikel 12 - Uitbreiding van rechtsmacht

Dit artikel heeft betrekking op twee gevallen.

Ten eerste kunnen de echtgenoten ermee instemmen dat de rechterlijke instantie die de echtscheiding behandelt, ook bevoegd is om over de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hun gemeenschappelijke kinderen te beslissen. De leden 1 en 3 komen overeen met artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Ten tweede kunnen volgens lid 2 alle personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, overeenkomen de zaak aanhangig te maken bij de rechterlijke instanties van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft. Een dergelijke band kan bijvoorbeeld zijn gebaseerd op de gewone verblijfplaats van een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, of op de nationaliteit van het kind. Deze regeling heeft tot doel overeenstemming te bevorderen, zij het slechts over de vraag welke rechterlijke instantie van de zaak kennis moet nemen, en ook om ten behoeve van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, voor een zekere flexibiliteit te zorgen, terwijl de geadieerde rechterlijke instantie moet vaststellen dat het in het belang van het kind is dat zij zich bevoegd verklaart.

Lid 4 is identiek met lid 3 van artikel 11.

Artikel 13 - Bevoegdheid op grond van de plaats waar het kind zich bevindt

Lid 1 bepaalt dat, wanneer de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld, de lidstaat waar het kind zich bevindt, zich bevoegd moet verklaren.

Lid 2 bepaalt dat ook ten aanzien van vluchtelingenkinderen de lidstaat waar het kind zich bevindt, bevoegd is.

Dit artikel is subsidiair ten opzichte van de bevoegdheidsgronden in de voorgaande artikelen.

Artikel 14 - Residuele bevoegdheid

Dit artikel voorziet in de residuele toepassing van de nationale regels inzake wetsconflicten voor het geval dat geen enkele rechterlijke instantie van een lidstaat op grond van de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 21 bevoegd is. Voor een op deze residuele bevoegdheid gebaseerde beslissing gelden dus de regels van dit voorstel betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging ervan in alle andere lidstaten.

Artikel 15 - Verwijzing naar een rechterlijke instanties die beter in staat is de zaak te behandelen

De bevoegdheidsregels in deze afdeling zijn zodanig opgezet dat een sluitend, rationeel stelsel wordt ingevoerd dat in het belang van het kind is. Er kunnen zich echter (zij het in uitzonderlijke gevallen) situaties voordoen waarin de rechterlijke instanties van een andere lidstaat beter in staat zijn van de zaak kennis te nemen. Daarom is in de tekst een bepaling ingeschreven die de verwijzing van een zaak mogelijk maakt, als erkenning en ter bevordering van het wederzijds vertrouwen dat op het gebied van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten groeit. Het Haags Verdrag van 1996 voorziet in een soortgelijke verwijzingsregeling.

Het hier voorgestelde stelsel is echter vaster omlijnd. Er wordt de nadruk op gelegd dat dit artikel slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden toegepast. De band die wordt vereist met de lidstaat waarnaar de zaak kan worden verwezen, is gebaseerd op het feit dat het kind zijn of haar vroegere verblijfplaats in die lidstaat had, dat het kind de nationaliteit van die lidstaat bezit, dat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen zijn of haar gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of dat zich vermogensbestanddelen van het kind in die lidstaat bevinden. Bovendien kan een dergelijke verwijzing slechts geschieden op verzoek van een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, en kan de rechterlijke instantie bijgevolg niet ambtshalve daartoe beslissen. Een bijkomende garantie is dat zowel de rechterlijke instantie die de verwijzing voorstelt als de rechterlijke instantie die de verwijzing aanvaardt, van oordeel moeten zijn dat dit in het belang van het kind is.

Voor de toepassing van dit artikel dragen de centrale autoriteiten ertoe bij de communicatie tussen de rechterlijke instanties te vergemakkelijken. In een later stadium kan aan een regeling van directe verwijzing tussen rechterlijke instanties worden gedacht. Vooralsnog moet de zaak echter volgens de gebruikelijke procedure bij laatstgenoemde rechterlijke instantie aanhangig worden gemaakt.

Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 16 - Aanhangigmaking van een zaak bij een rechterlijke instantie

Dit artikel komt overeen met artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 17 - Toetsing van de bevoegdheid

Dit artikel komt overeen met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 18 - Toetsing van de ontvankelijkheid

Dit artikel komt overeen met artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 19 - Aanhangigheid en onderling afhankelijke vorderingen

Dit artikel voorziet in dezelfde regeling als artikel 11, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad: de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst aanhangig wordt gemaakt, verklaart zich onbevoegd en laat de behandeling van de zaak over aan de rechterlijke instantie waarbij ze het eerst aanhangig is gemaakt.

In het geval van zaken betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk vindt deze regeling toepassing, wanneer de partijen dezelfde zijn. Dit komt overeen met artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

In het geval van zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid vindt deze regeling toepassing, wanneer naar aanleiding daarvan vragen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind aan de orde komen. Verwacht wordt dat hiervan zelden gebruik zal worden gemaakt, omdat de bevoegdheidsregeling inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid niet in alternatieve bevoegdheidsgronden voorziet.

Artikel 20 - Voorlopige en bewarende maatregelen

Dit artikel sluit nauw aan bij artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad. In spoedeisende gevallen moeten de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het kind zich bevindt of waar zich vermogensbestanddelen van het kind bevinden, de maatregelen kunnen nemen die noodzakelijk zijn om de persoon of het vermogen van het kind te beschermen.

Voorts bepaalt lid 2 dat dergelijke maatregelen ophouden van toepassing te zijn, zodra de rechterlijke instanties die in de betrokken zaak ten gronde bevoegd zijn, een beslissing hebben gegeven.

Voor gevallen van ontvoering van kinderen voorziet hoofdstuk III in een andere regeling met het oog op de voorlopige bescherming van het kind.

Hoofdstuk III - Ontvoering van kinderen

Het feit dat in geval van wijziging van de gewone verblijfplaats van het kind de bevoegdheid automatisch mee overgaat, brengt het risico met zich dat door middel van onwettige handelingen artificiële bevoegdheidsbanden worden gecreëerd met de bedoeling het gezag over een kind te verkrijgen.

Op internationaal niveau beoogt het Haags Verdrag van 1980 het herstel in de vorige toestand door de staat waarnaar een kind is ontvoerd, te verplichten het onmiddellijk terug te zenden. Het verdrag voorziet in een specifieke actie in rechte, maar niet in gemeenschappelijke regels inzake de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging. Deze laatste regels worden voorgesteld in het Haags Verdrag van 1996, dat niettemin voorrang geeft aan het Haags Verdrag van 1980. Uiteindelijk maken beide verdragen onder bepaalde omstandigheden een overgang van bevoegdheid mogelijk naar de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, zodra een rechterlijke instantie in die staat heeft beslist het kind niet terug te zenden.

De in dit hoofdstuk voorgestelde oplossing is gebaseerd op een niveau van wederzijds vertrouwen dat inherent is aan een gemeenschappelijke justitiële ruimte, en zal naar verwachting een afschrikkende werking hebben, in die zin dat het niet langer mogelijk zal zijn door middel van onwettige handelingen de bevoegdheid naar een andere rechterlijke instantie te doen overgaan. De lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, zal bijgevolg slechts bij wege van voorlopige maatregel kunnen beslissen het kind niet terug te zenden, welke beslissing dan weer ongedaan zal kunnen worden gemaakt door een beslissing betreffende het gezag, gegeven in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind. Anders dan bij de Haagse verdragen, zal slechts op grond van deze laatste beslissing de bevoegdheid overgaan.

De oplossing berust op actieve samenwerking tussen de centrale autoriteiten, die procedures moeten instellen en elkaar van alle fasen van het proces op de hoogte moeten houden. Voor het horen van het kind kan gebruik worden gemaakt van de regeling van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad.

Aangezien voor gevallen van ontvoering van kinderen een specifiek communautaire oplossing is uitgewerkt, is artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad niet in het voorstel overgenomen. In plaats daarvan is het Haags Verdrag van 1980 nu opgenomen in de lijst in artikel 63 van verdragen waarboven de verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten voorrang heeft.

Artikel 21 - Bevoegdheid

Lid 1 bepaalt dat de wijziging van de gewone verblijfplaats van een kind ten gevolge van ontvoering in de regel niet met zich mag brengen dat de bevoegdheid overgaat naar de rechterlijke instanties van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd.

Als uitzondering op lid 1 wordt in lid 2 erkend dat het in bepaalde gevallen legitiem kan zijn dat de feitelijke situatie die door de onwettige handeling van de ontvoering van een kind ontstaat, een overgang van bevoegdheid als rechtsgevolg heeft. Te dien einde moet een evenwicht tot stand worden gebracht tussen twee doelstellingen, namelijk enerzijds ervoor te zorgen dat de rechterlijke instantie die zich nu het dichtst bij het kind bevindt, bevoegd is, en anderzijds te voorkomen dat de ontvoerder de vruchten plukt van zijn of haar onwettige handeling.

In artikel 7 van het Haags Verdrag van 1996 berust dit evenwicht op het feit dat voldoende tijd is verstreken en dat geen binnen de periode van één jaar ingediend verzoek om terugzending meer aanhangig is. Dit betekent ofwel dat geen verzoek om terugzending is ingediend, ofwel dat de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, met toepassing van een van de uitzonderingen op de terugzending waarin het Haags Verdrag van 1980 voorziet, heeft beslist dat er gegronde redenen bestaan om het kind niet terug te zenden.

Terwijl volgens voornoemd verdrag een overgang van bevoegdheid mogelijk is op grond van een beslissing, gegeven in de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, zal volgens het onderhavige voorstel een overgang van bevoegdheid slechts mogelijk zijn, indien de rechterlijke instanties van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind onmiddellijk voordat het kind werd meegenomen of niet teruggezonden, een beslissing betreffende het gezag hebben gegeven die niet de terugzending van het kind met zich brengt, of geen beslissing hebben gegeven binnen een jaar nadat de zaak bij hen aanhangig is gemaakt.

Artikel 22 - Terugzending van het kind

Dit artikel legt de centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, de verplichting op binnen een strikte termijn op te treden. Het kind moet worden teruggezonden binnen een maand nadat is vastgesteld waar het zich bevindt, tenzij een verzoek om een beschermende maatregel is ingediend en nog steeds aanhangig is. De enige manier om te bereiken dat tot niet-terugzending van het kind wordt beslist, is bijgevolg de indiening bij de rechterlijke instanties van een verzoek om een beschermende maatregel binnen een maand nadat is vastgesteld waar het kind zich bevindt. Een dergelijk verzoek kan hetzij door een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, hetzij door een autoriteit worden ingediend.

Een en ander mag een persoon die gezagsrechten bezit, niet beletten langs andere wegen te verkrijgen dat het kind wordt teruggezonden, bijvoorbeeld door de tenuitvoerlegging van een bestaande beslissing betreffende het gezag te vorderen.

Artikel 23 - Niet-terugzending van het kind bij wege van voorlopige beschermende maatregel

De enige gronden waarop bij wege van beschermende maatregel kan worden beslist het kind niet terug te zenden, zijn het feit dat het in geval van terugzending een ernstig risico zou lopen of dat het zich tegen zijn of haar terugzending verzet. Dit komt overeen met de uitzonderingen op de terugzending waarin artikel 13 van het Haags Verdrag van 1980 voorziet. Wat betreft artikel 13, lid 1, onder a), van dit verdrag, waarin sprake is van de niet-daadwerkelijke uitoefening van gezagsrechten en van toestemming of latere berusting, zal in deze gevallen overeenkomstig de definitie in artikel 2 het meenemen of niet terugzenden van het kind niet als ontvoering van een kind worden beschouwd.

Het verschil met het Haags Verdrag van 1980 is echter hierin gelegen, dat bedoelde maatregel een voorlopig karakter heeft. Van het grootste belang is de bepaling in lid 3 dat deze maatregel ongedaan zal worden gemaakt door een beslissing betreffende het gezag, gegeven in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had.

Artikel 24 - Beslissing betreffende het gezag

In dit artikel ligt het grondbeginsel vervat dat de beslissing betreffende het gezag waarbij wordt bepaald waar het kind moet wonen, dient te worden genomen door de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had.

Bovendien wordt aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, de verplichting opgelegd zich te dien einde tot de rechterlijke instanties te wenden. Elke persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, beschikt over dezelfde mogelijkheid. Zouden alle personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, uitdrukkelijk in de nieuwe feitelijke situatie berusten, dan zou er vanzelfsprekend niet langer sprake zijn van ontvoering van een kind en zou de centrale autoriteit niet verplicht zijn zich ter verkrijging van een eindbeslissing tot de rechterlijke instanties te wenden.

Het kind moet tijdens de procedure worden gehoord. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de bepalingen van Verordening nr. 1206/2001 van de Raad.

Van het grootste belang is de bepaling in lid 5 dat, indien de beslissing betreffende het gezag de terugzending van het kind met zich brengt, deze beslissing in de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, moet worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is. Beklemtoond wordt dat voor de beslissing betreffende het gezag met het enkele doel het kind terug te zenden, het exequatur wordt afgeschaft. De bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 3, zijn in dit verband van toepassing.

Artikel 25 - Kosten

Dit artikel bepaalt dat de centrale autoriteiten de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, kosteloos moeten bijstaan en dat de rechterlijke instanties een ontvoerder kunnen veroordelen tot betaling van de kosten voor de opspring en terugzending van het kind.

Hoofdstuk IV - Erkenning en tenuitvoerlegging

Afdeling 1 - Erkenning

De bepalingen van deze afdeling komen overeen met die van hoofdstuk III, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, betreffende overeenkomsten met derde landen, behoefde niet in dit voorstel te worden overgenomen. Voor bestaande overeenkomsten geldt immers reeds de bescherming van artikel 307 van het Verdrag. Toekomstige overeenkomsten, die, in zoverre ze aan de verordening kunnen afdoen of de draagwijdte ervan kunnen wijzigen, volgens de AETR-rechtspraak slechts door de Gemeenschap kunnen worden gesloten, zullen zelfs bij gebreke van een specifieke bepaling terzake voorrang boven de verordening hebben.

Artikel 26 - Erkenning van een beslissing

Dit artikel komt overeen met artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Lid 1 bepaalt ook dat authentieke akten en gerechtelijke schikkingen onder dezelfde voorwaarden als beslissingen worden erkend. Voorts zijn de bepalingen betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging ook van toepassing op de kosten. Dit lid komt overeen met artikel 13, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Voor verzoeken om erkenning of niet-erkenning wordt in lid 3 naar dezelfde procedures verwezen als voor de uitvoerbaarverklaring van een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid in afdeling 2. Evenals volgens artikel 22, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad wordt de relatieve bevoegdheid bepaald overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt. In het geval van een beslissing betreffende het omgangsrecht of de terugzending van het kind, gecertificeerd overeenkomst hoofdstuk IV, afdeling 3, zal het echter niet langer mogelijk zijn een verzoek om niet-erkenning in te dienen.

Artikel 27 - Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk

Dit artikel komt overeen met artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 28 - Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid

Dit artikel komt overeen met artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 29 - Geen toetsing van de bevoegdheid van de rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst

Dit artikel komt overeen met artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 30 - Verschillen in de toepasselijke wetgeving

Dit artikel komt overeen met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 31 - Geen toetsing ten gronde

Dit artikel komt overeen met artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 32 - Aanhouding van de uitspraak

Dit artikel komt overeen met artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Afdeling 2 - Verzoek om uitvoerbaarverklaring

De bepalingen van deze afdeling komen overeen met die van de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 33 - Uitvoerbare beslissingen

Dit artikel komt overeen met artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 34 - Relatief bevoegde rechterlijke instantie

Dit artikel komt overeen met artikel 22, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 35 - Procedure

Dit artikel komt overeen met artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 36 - Beslissing van de rechterlijke instantie

Dit artikel komt overeen met artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 37 - Kennisgeving van de beslissing

Dit artikel komt overeen met artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 38 - Rechtsmiddelen tegen de beslissing

Dit artikel komt overeen met artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 39 - Hogere voorzieningen en terzake bevoegde rechterlijke instanties

Dit artikel komt overeen met artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 40 - Aanhouding van de uitspraak

Dit artikel komt overeen met artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 41 - Gedeeltelijke tenuitvoerlegging

Dit artikel komt overeen met artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 42 - Documenten

Dit artikel komt overeen met artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 43 - Ontbrekende documenten

Dit artikel komt overeen met artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 44 - Certificaten betreffende beslissingen in huwelijkszaken en certificaten betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

Dit artikel komt overeen met artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Afdeling 3 - Tenuitvoerlegging met betrekking tot het omgangsrecht en de terugzending van een kind

Deze afdeling schaft het exequatur in de aangezochte lidstaat af voor beslissingen die in de lidstaat van herkomst zijn gecertificeerd. De beslissing zal bijgevolg met het oog op de tenuitvoerlegging ervan worden behandeld alsof ze in de aangezochte lidstaat was gegeven.

De procedurele vereisten waaraan met het oog op de certificatie moet zijn voldaan, hebben betrekking op het horen van het kind en op beslissingen bij verstek en komen dus overeen met de weigeringsgronden in artikel 15, lid 2, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Wat beslissingen bij verstek betreft, wordt onderscheid gemaakt tussen het omgangsrecht en de terugzending van het kind. Enerzijds geldt de afschaffing van het exequatur met betrekking tot het omgangsrecht niet voor beslissingen bij verstek (het alternatief zou erin hebben bestaan minimumnormen voor de betekening van stukken vast te stellen). Anderzijds rijst in gevallen van ontvoering van kinderen dit probleem niet, zowel vanwege de aard ervan als ten gevolge van de uitgewerkte samenwerkingsregeling waarin hoofdstuk III voorziet.

Wat betreft artikel 15, lid 2, onder e) en f), van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, moet het altijd mogelijk zijn zich in het stadium van de tenuitvoerlegging op grond van de wetgeving van de aangezochte lidstaat op het bestaan van een onverenigbare beslissing van latere datum te beroepen. Dit is thans bijvoorbeeld het geval, wanneer de tweede beslissing wordt gegeven nadat voor de eerste beslissing het exequatur is verleend, maar voordat stappen met het oog op de tenuitvoerlegging ervan zijn ondernomen.

Wat betreft artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, zal vermoedelijk niet vaak een beroep op de openbare orde worden gedaan met het oog op de niet-erkenning van beslissingen. Mochten sommige lidstaten om specifieke redenen bezorgd zijn over situaties waarin dit nog steeds relevant kan zijn, dan kunnen zij in dit verband voorstellen doen.

Wat betreft het recht om te worden gehoord van andere personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen (artikel 15, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad), zal normaliter zowel in zaken betreffende het omgangsrecht als in zaken betreffende de terugzending van het kind met hun standpunt rekening worden gehouden. Mocht dit niet zijn gebeurd, dan kan hoger beroep tegen de beslissing worden ingesteld en kan deze dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Artikel 45 - Toepassingsgebied

Deze afdeling is ook van toepassing op de terugzending van het kind en gaat dus verder dan het Frans initiatief betreffende het omgangsrecht. Dit vormt een essentieel element van de in hoofdstuk III uitgewerkte oplossing voor gevallen van ontvoering van kinderen.

Wat het omgangsrecht betreft, is het toepassingsgebied beperkt tot de ouders, omdat er met betrekking tot de kwestie van het omgangsrecht van personen die ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, maar die niet de ouders zijn, aanzienlijke verschillen tussen de nationale rechtsstelsels bestaan.

Een niet overeenkomstig deze afdeling gecertificeerde beslissing kan desondanks worden erkend en ten uitvoer gelegd op grond van de bepalingen van de afdelingen 1 en 2. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn voor een bij verstek gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht.

Artikel 46 - Omgangsrecht

In lid 1 wordt als grondbeginsel gesteld dat in de aangezochte lidstaat geen bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling zijn gecertificeerd.

In lid 2 zijn de toepasselijke procedure vereisten vastgesteld, namelijk dat de beslissing niet bij verstek is gegeven en dat het kind met inachtneming van zijn of haar leeftijd en mate van rijpheid in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

Voor het certificaat moet gebruik worden gemaakt van het in bijlage VI opgenomen modelformulier.

Artikel 47 - Terugzending van een kind

In lid 1 wordt als grondbeginsel gesteld dat in de aangezochte lidstaat geen bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling zijn gecertificeerd.

In lid 2 is het toepasselijke procedurele vereiste vastgesteld, namelijk dat het kind met inachtneming van zijn of haar leeftijd en mate van rijpheid in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

Voor het certificaat moet gebruik worden gemaakt van het in bijlage VII opgenomen modelformulier.

Artikel 48 - Hoger beroep

Dit artikel bepaalt dat het niet mogelijk is tegen de afgifte van een certificaat een afzonderlijk hoger beroep in te stellen.

Artikel 49 - Documenten

Met het oog op de tenuitvoerlegging moeten bij de beslissing het certificaat en, in het geval van het omgangsrecht, indien nodig een vertaling van het certificaat worden gevoegd.

In voorkomend geval behoeft slechts punt 10 van het certificaat betreffende het omgangsrecht te worden vertaald, waarin de regelingen voor de uitoefening van het omgangsrecht zijn beschreven.

Afdeling 4 - Overige bepalingen

Artikel 50 - Procedure van tenuitvoerlegging

De verordening grijpt niet in in de procedure van tenuitvoerlegging. In dit verband geldt de wetgeving van de aangezochte lidstaat.

Artikel 51 - Praktische regelingen betreffende de uitoefening van het omgangsrecht

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen beslissingen waarbij een omgangsrecht wordt toegekend, en beslissingen betreffende de wijze van uitoefening van het omgangsrecht. Wat dit laatste punt betreft, moeten de rechterlijke instanties van de aangezochte lidstaat over een zekere ruimte beschikken om de noodzakelijke praktische regelingen te treffen, voorzover dit niet reeds in de oorspronkelijke beslissing is gebeurd en mits de wezenlijke bestanddelen van die beslissing worden geëerbiedigd.

Artikel 52 - Rechtsbijstand [13]

[13] De Commissie heeft op 18 januari 2002 een voorstel ingediend voor een richtlijn van de Raad tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende zaken, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand en andere financiële aspecten van civiele procedures, COM(2002)13 def. van 18.1.2002.

Dit artikel komt overeen met artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 53 - Cautie of andere zekerheid

Dit artikel komt overeen met artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 54 - Geen legalisatie of soortgelijke formaliteit

Dit artikel komt overeen met artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Hoofdstuk V - Samenwerking tussen centrale autoriteiten

Een essentieel element van het voorstel wordt gevormd door een regeling inzake samenwerking tussen centrale autoriteiten, zowel met betrekking tot echtscheiding als met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Deze centrale autoriteiten hebben een algemene taak op het gebied van informatieverstrekking en coördinatie en werken in specifieke gevallen met elkaar samen.

Artikel 55 - Aanwijzing

Elke lidstaat wijst één centrale autoriteit aan. Het kan hierbij gaan om bestaande autoriteiten die met de toepassing van internationale overeenkomsten op dit gebied zijn belast.

Artikel 56 - Algemene taken

In de eerste plaats zetten de centrale autoriteiten als deelnemers aan het Europees justitieel netwerk [14] een informatiesysteem op en wisselen zij van gedachten over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang en over hun samenwerkingsmethoden. In dit verband kunnen zij ook goede praktijken inzake gezinsbemiddeling ontwikkelen of de werking van op dit gebied actieve organisaties als netwerk vergemakkelijken.

[14] Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

Artikel 57 - Samenwerking in specifieke gevallen

Van het grootste belang is dat de centrale autoriteiten, binnen de grenzen die bij de nationale wetgeving aan hun optreden zijn gesteld, een actieve rol spelen teneinde te waarborgen dat in specifieke gevallen de in de ouderlijke verantwoordelijkheid besloten rechten daadwerkelijk worden uitgeoefend. Daartoe wisselen zij informatie uit, verlenen zij advies, bevorderen zij bemiddeling en vergemakkelijken zij de communicatie tussen rechterlijke instanties. Zij spelen een bijzonder belangrijke rol in gevallen van ontvoering van kinderen, waarin zij verplicht zijn het kind op te sporen en ervoor te zorgen dat het wordt teruggezonden. Indien nodig zijn zij met het oog daarop gehouden procedures in te stellen.

Artikel 58 - Werkwijze

Belangrijke aspecten ter vergemakkelijking van de toegang tot de centrale autoriteiten zijn de mogelijkheid om in andere talen te werken en het feit dat zij hun diensten kosteloos verlenen.

Artikel 59 - Vergaderingen

Het netwerk zal ook worden gebruikt om bijeenkomsten van de centrale autoriteiten te beleggen.

Hoofdstuk VI - Verhouding tot andere instrumenten

Artikel 60 - Verhouding tot andere instrumenten

Dit artikel komt overeen met artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 61 - Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

Dit artikel komt overeen met artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Ook het Haags Verdrag van 1980 is nu in de lijst opgenomen.

Bovendien geldt de voorrang van de voorgestelde verordening boven het Haags Verdrag van 1996 niet langer uitsluitend voor kinderen die hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben. Mocht de Commissie besluiten dat dit verdrag door de lidstaten wordt geratificeerd, dan zouden de aan het Gemeenschapsrecht gestelde beperkingen bijgevolg voortvloeien uit artikel 52 van dit verdrag en betrekking hebben op kinderen die niet verblijven in een lidstaat, maar in een derde land dat partij bij het verdrag is.

Artikel 62 - Verdragen met de Heilige Stoel

Dit artikel komt overeen met artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

De artikelen 38 en 39 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad behoefden net zomin als artikel 16 in dit voorstel te worden overgenomen. De bevoegdheid van de lidstaten om internationale overeenkomsten te sluiten vloeit voort uit de rechtsspraak van het Hof van Justitie, terwijl de vraag in welke mate dergelijke overeenkomsten gevolgen hebben, wordt beheerst door het volkenrecht en door het bepaalde in artikel 61.

Hoofdstuk VII - Overgangsbepalingen

Artikel 63

In de leden 1 en 2 wordt dezelfde benadering gevolgd als in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad met betrekking tot de toepassing van de onderhavige verordening in gevallen waarin een vordering wordt ingesteld vóór de datum vanaf welke ze van toepassing is, maar de beslissing na die datum wordt gegeven.

De leden 3 en 4 voorzien in de erkenning en tenuitvoerlegging, op grond van de bepalingen van de onderhavige verordening, van beslissingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad hadden kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd.

Hoofdstuk VIII - Slotbepalingen

Artikel 64 - Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

Dit artikel komt overeen met artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1347/2000.

Artikel 65 - Inlichtingen betreffende de centrale autoriteiten en het taalgebruik

De Commissie zal op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen de informatie betreffende de centrale autoriteiten en het taalgebruik regelmatig actualiseren en deze informatie openbaar maken.

Artikel 66 - Wijzigingen in de bijlagen I, II en III

De Commissie zal op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen de bijlagen I, II en III regelmatig aanpassen. Dit artikel komt overeen met artikel 44, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 67 - Wijzigingen in de bijlagen IV tot en met VII

De modelformulieren zullen worden gewijzigd volgens een comitologieprocedure. Dit artikel komt overeen met artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 68 - Comité

Dit artikel komt overeen met artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Artikel 69 - Intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000

Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, waarvan de bepalingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk ongewijzigd in het onderhavige voorstel zijn overgenomen, wordt ingetrokken.

Beslissingen die op grond van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad zouden zijn erkend en ten uitvoer gelegd, zullen echter nu nog steeds worden erkend en ten uitvoer gelegd op grond van de bepalingen van de onderhavige verordening, overeenkomstig de overgangsbepalingen in artikel 63, leden 3 en 4.

Artikel 70 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 44/2001

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad wordt zodanig gewijzigd dat een rechterlijke instantie ten aanzien van onderhoudsverplichtingen bevoegdheid kan uitoefenen in alle gevallen waarin de desbetreffende vordering een bijkomende vordering, verbonden met een vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, is.

Artikel 71 - Inwerkingtreding

De verordening zal één jaar na haar inwerkingtreding van toepassing zijn. Artikel 65 zal echter vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening van toepassing zijn, omdat de lidstaten verplicht zullen zijn de in dit artikel bedoelde inlichtingen binnen drie maanden te verstrekken.

Bijlagen

Bijlage I

Deze bijlage komt overeen met bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Bijlage II

Deze bijlage komt overeen met bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Bijlage III

Deze bijlage komt overeen met bijlage III van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Bijlage IV

Deze bijlage komt overeen met bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Bijlage V

Deze bijlage komt overeen met bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad.

Het enige verschil is dat het woord "ouders" in rubriek 3 is vervangen door de uitdrukking "personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen". Dienovereenkomstig is een punt 3.3. "andere" toegevoegd met het oog op andere personen die ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, dan de moeder en vader van het kind.

Bijlage VI

Dit is het modelformulier voor het certificaat betreffende een beslissing ter zake van het omgangsrecht, bedoeld in artikel 46, lid 1.

Rubriek 10 heeft betrekking op de regelingen inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Dit is het enige gedeelte van het certificaat dat indien nodig behoeft te worden vertaald.

Bijlage VII

Dit is het modelformulier voor het certificaat betreffende de terugzending van een kind, bedoeld in artikel 47, lid 1.

Bijlage VIII

Deze bijlage bevat een vergelijkende tabel met aan de ene kant de bepalingen van de onderhavige verordening en aan de andere kant de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad, die nu wordt ingetrokken.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 en tot wijziging, wat betreft onderhoudsverplichtingen, van Verordening (EG) nr. 44/2001

DE RAAD VAN DE EuropeSE UniE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [15],

[15] PB C , , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [16],

[16] PB C , , blz. .

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [17],

[17] PB C , , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Gemeenschap heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Te dien einde moet de Gemeenschap onder meer maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken aannemen, voorzover deze nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2) De Europese Raad van Tampere heeft bevestigd dat het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen de hoeksteen voor de totstandbrenging van een werkelijke justitiële ruimte vormt, en heeft het omgangsrecht aangemerkt als een prioriteit.

(3) Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen [18] voorziet in regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en van naar aanleiding van procedures in huwelijkszaken gegeven beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten.

[18] PB L 160 van 30.6.2000, blz. 19.

(4) Op 3 juli 2000 heeft Frankrijk een initiatief met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad inzake de wederzijdse tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende het omgangsrecht ingediend. [19]

[19] PB C 234 van 15.8.2000, blz. 7.

(5) Ter vergemakkelijking van de toepassing van de regels betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die vaak in het kader van procedures in huwelijkszaken aan de orde komt, is het passender over één enkel rechtsinstrument te beschikken dat zowel betrekking heeft op huwelijkszaken als op zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid.

(6) Het toepassingsgebied van deze verordening moet burgerlijke procedures omvatten, met inbegrip van procedures die met gerechtelijke procedures worden gelijkgesteld, en met uitsluiting van zuiver religieuze procedures. De verwijzing naar "rechterlijke instanties" moet bijgevolg alle, gerechtelijke of andere, autoriteiten omvatten die bevoegd zijn ter zake van de in deze verordening geregelde onderwerpen.

(7) Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen die in een lidstaat uitvoerbaar zijn, moeten met "beslissingen" worden gelijkgesteld.

(8) Wat betreft beslissingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, mag deze verordening uitsluitend van toepassing zijn op de ontbinding van de huwelijksband, met terzijdestelling van kwesties zoals de schuld van de echtgenoten, de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, onderhoudsverplichtingen of andere bijkomende maatregelen.

(9) Ter waarborging van de gelijke behandeling van alle kinderen moet deze verordening van toepassing zijn op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, met uitsluiting van vorderingen betreffende onderhoudsverplichtingen, die onder toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [20] vallen, en met uitsluiting van maatregelen, genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

[20] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(10) De regeling in deze verordening van de in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid geldende bevoegdheidgronden moet zodanig zijn opgezet dat zij in het belang van het kind is. Dit betekent dat de bevoegdheid in de eerste plaats bij de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind moet berusten, behalve in bepaalde gevallen van wijziging van de verblijfplaats van het kind of wanneer er een overeenkomst bestaat tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.

(11) Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [21] moet van toepassing zijn op de betekening en kennisgeving van stukken in overeenkomstig deze verordening ingestelde procedures.

[21] PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

(12) Deze verordening mag er niet aan in de weg staan dat de rechterlijke instanties van een lidstaat in spoedeisende gevallen voorlopige en beschermende maatregelen nemen met betrekking tot personen of vermogensbestanddelen die zich in die staat bevinden.

(13) In gevallen van ontvoering van kinderen moeten de rechterlijke instanties van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd of waar het wordt vastgehouden, bij wege van voorlopige beschermende maatregel kunnen beslissen het kind niet terug te zenden, welke beslissing ongedaan moet kunnen worden gemaakt door een beslissing betreffende het gezag, gegeven door de rechterlijke instanties van de lidstaat van de vroegere gewone verblijfplaats van het kind. Brengt deze laatste beslissing de terugzending van het kind met zich, dan moet het kind worden teruggezonden zonder dat enigerlei bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd.

(14) Voor het horen van het kind kan gebruik worden gemaakt van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. [22]

[22] PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1.

(15) De erkenning en tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissingen zijn gebaseerd op het beginsel van wederzijds vertrouwen, en de gronden tot weigering van de erkenning moeten tot het noodzakelijke minimum beperkt blijven. Deze gronden hebben betrekking op de eerbiediging van de openbare orde in de aangezochte lidstaat, op de waarborging van de rechten van de verdediging en de rechten van de partijen, met inbegrip van de rechten van het kind, en op de niet-erkenning van tegenstrijdige beslissingen.

(16) Er mag in de aangezochte lidstaat geen bijzondere procedure worden vereist voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende het omgangsrecht en beslissingen betreffende de terugzending van een kind, die in de lidstaat van herkomst overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn gecertificeerd.

(17) De centrale autoriteiten moeten zowel op algemene wijze als in specifieke gevallen met elkaar samenwerken, onder meer ter bevordering van de minnelijke regeling van gezinsconflicten. Te dien einde moeten de centrale autoriteiten gebruikmaken van hun deelneming aan het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het leven geroepen bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. [23]

[23] PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

(18) Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend om de bijlagen I, II en III, betreffende de bevoegde rechterlijke instanties en de beschikbare rechtsmiddelen, aan te passen op basis van de haar door de betrokken lidstaat verstrekte inlichtingen.

(19) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [24] moeten wijzigingen in de bijlagen IV tot en met VII worden aangenomen volgens de in artikel 3 van dat besluit geregelde adviesprocedure.

[24] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(20) Gelet op het voorgaande, moet Verordening (EG) nr. 1347/2000 worden ingetrokken en vervangen.

(21) Verordening (EG) nr. 44/2001 moet in die zin worden gewijzigd dat de rechterlijke instantie die overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige verordening bevoegd is ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid, over onderhoudsverplichtingen kan beslissen.

(22) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de wens te kennen gegeven aan de aanneming en toepassing van deze verordening deel te nemen.

(23) Denemarken neemt overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening, zodat deze niet verbindend, noch van toepassing op Ierland is.

(24) In overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kunnen de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen ze derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen, erkend bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in acht. Zij beoogt inzonderheid de grondrechten van het kind, zoals in artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie erkend, ten volle te eerbiedigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN GRONDBEGINSELEN

Artikel 1 Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op burgerlijke procedures betreffende:

a) echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;

en

b) de toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, is deze verordening niet van toepassing op burgerlijke procedures betreffende:

a) onderhoudsverplichtingen;

en

b) maatregelen, genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

3. Met gerechtelijke procedures worden gelijkgesteld de andere in een lidstaat officieel erkende procedures.

Artikel 2 Definities

Voor de doeleinden van deze verordening gelden de volgende definities:

1) onder "rechterlijke instantie" wordt verstaan: alle autoriteiten in de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van de aangelegenheden die overeenkomstig artikel 1 binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

2) onder "lidstaat" wordt verstaan: alle lidstaten met uitzondering van Denemarken;

3) onder "beslissing" wordt verstaan: een door een rechterlijke instantie van een lidstaat uitgesproken echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, alsmede een door een rechterlijke instantie van een lidstaat gegeven beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, ongeacht de benaming van die beslissing, zoals maatregel, bevel of beschikking;

4) onder "lidstaat van herkomst" wordt verstaan: de lidstaat waar de ten uitvoer te leggen beslissing is gegeven;

5) onder "aangezochte lidstaat" wordt verstaan, de lidstaat waar om tenuitvoerlegging van de beslissing wordt verzocht;

6) onder "ouderlijke verantwoordelijkheid" wordt verstaan: de ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon toegekende rechten en opgelegde verplichtingen, die betrekking hebben op de persoon of het vermogen van een kind. De term omvat inzonderheid de gezagsrechten en het omgangsrecht;

7) onder "persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt" wordt verstaan: elke persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind draagt;

8) de term "gezagsrechten" omvat de rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de zorg voor de persoon van een kind, en inzonderheid het recht van inspraak bij het bepalen van de verblijfplaats van het kind;

9) de term "omgangsrecht" omvat het recht om een kind voor een beperkte tijd mee te nemen naar een andere plaats dan zijn of haar gewone verblijfplaats;

10) onder "ontvoering van een kind" wordt vertaan: het meenemen of niet terugzenden van een kind:

a) wanneer dit geschiedt in strijd met de gezagsrechten, ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst toegekend overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had;

en

b) indien deze gezagsrechten op het tijdstip waarop het kind werd meegenomen of niet teruggezonden, alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werden uitgeoefend, dan wel zouden zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.

Artikel 3 Recht van het kind op contact met beide ouders

Een kind heeft er recht op regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn of haar belangen indruist.

Artikel 4 Recht van het kind om te worden gehoord

Een kind heeft het recht om te worden gehoord over aangelegenheden betreffende de over hem of haar uitgeoefende ouderlijke verantwoordelijkheid, in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.

HOOFDSTUK II BEVOEGDHEID

Afdeling 1 Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

Artikel 5 Algemene bevoegdheid

1. Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de rechterlijke instanties van de lidstaat:

a) op het grondgebied waarvan:

- de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben; of

- zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, indien een van hen daar nog verblijft; of

- de verweerder zijn of haar gewone verblijfplaats heeft; of

- in geval van een gemeenschappelijk verzoek, zich de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten bevindt; of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij of zij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij of zij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en hetzij onderdaan van de betrokken lidstaat is, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, daar zijn of haar "domicile" (woonplaats) heeft;

b) waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar beide echtgenoten hun "domicile" (woonplaats) hebben.

2. Voor de toepassing van deze verordening heeft "woonplaats" dezelfde betekenis als volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk of Ierland.

Artikel 6 Wedereis

De rechterlijke instantie waarvoor een procedure op grond van artikel 5 aanhangig is, is ook bevoegd om kennis te nemen van een wedereis, mits hij binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 7 Omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Onverminderd het bepaalde in artikel 5, is de rechterlijke instantie van een lidstaat die een beslissing inzake scheiding van tafel en bed heeft gegeven, ook bevoegd om die scheiding om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

Artikel 8 Exclusieve aard van de bevoegdheden op grond van de artikelen 5, 6 en 7

Een echtgenoot die:

a) zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft, of

b) onderdaan van een lidstaat is of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn of haar "domicile" (woonplaats) op het grondgebied van een van die lidstaten heeft,

kan slechts op grond van de artikelen 5, 6 en 7 voor een rechterlijke instantie van een andere lidstaat worden gedaagd.

Artikel 9 Residuele bevoegdheid

1. Indien geen enkele rechterlijke instantie van een lidstaat op grond van de artikelen 5, 6 en 7 bevoegd is, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat bepaald overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat.

2. Jegens een verweerder die zijn of haar gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van een lidstaat heeft en die hetzij niet de nationaliteit van een lidstaat bezit, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn of haar "domicile" (woonplaats) niet op het grondgebied van een van die lidstaten heeft, kan een onderdaan van een lidstaat die zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een andere lidstaat heeft, evenals de onderdanen van die lidstaat, een beroep doen op de aldaar geldende bevoegdheidsregels.

Afdeling 2 Ouderlijke verantwoordelijkheid

Artikel 10 Algemene bevoegdheid

1. Ter zake van de ouderlijke bevoegdheid zijn de rechterlijke instanties bevoegd van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind op het ogenblik dat de zaak bij de rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, zijn of haar gewone verblijfplaats heeft.

2. Het bepaalde in lid 1 geldt onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 11, 12 en 21.

Artikel 11 Voortgezette bevoegdheid van de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind

1. In geval van wijziging van de verblijfplaats van een kind blijven de rechterlijke instanties van de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind bevoegd, indien:

a) deze rechterlijke instanties overeenkomstig artikel 10 een beslissing hebben gegeven;

b) het kind op het ogenblik waarop de zaak bij de rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, sedert minder dan zes maanden in de staat van zijn of haar nieuwe verblijfplaats verblijft;

en

c) een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn of haar verblijfplaats behoudt in de lidstaat van de vorige verblijfplaats van het kind.

2. Lid 1 is niet van toepassing, indien de nieuwe verblijfplaats van het kind zijn of haar gewone verblijfplaats is geworden en de in lid 1, onder c), bedoelde persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van die lidstaat heeft aanvaard.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt uit het enkele feit dat een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, voor een rechterlijke instantie verschijnt, niet afgeleid dat deze persoon de bevoegdheid van die rechterlijke instantie aanvaardt.

Artikel 12 Uitbreiding van rechtsmacht

1. De rechterlijke instanties van een lidstaat zijn, in de uitoefening van hun bevoegdheid op grond van artikel 5 ter zake van een verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een gemeenschappelijk kind van de echtgenoten:

a) indien het kind zijn of haar gewone verblijfplaats in een van de lidstaten heeft;

b) indien ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt;

en

c) indien de bevoegdheid van de rechterlijke instanties door de echtgenoten is aanvaard en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

2. De rechterlijk instanties van een lidstaat zijn bevoegd, wanneer:

a) de bevoegdheid op het ogenblik waarop de zaak bij de rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, is aanvaard door alle personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen;

b) het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn of haar gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind een onderdaan van die lidstaat is;

en

c) de bevoegdheid door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

3. De in lid 1 bedoelde bevoegdheid geldt:

a) totdat de beslissing houdende toewijzing of afwijzing van het verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden;

of

b) ingeval nog een procedure betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is op het onder a) bedoelde tijdstip, totdat een beslissing in die procedure definitief is geworden;

of

c) totdat de onder a) en b) bedoelde procedures om een andere reden zijn beëindigd.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt uit het enkele feit dat een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, voor een rechterlijke instantie verschijnt, niet afgeleid dat deze persoon de bevoegdheid van die rechterlijke instantie aanvaardt.

Artikel 13 Bevoegdheid op grond van de plaats waar het kind zich bevindt

1. Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en geen enkele rechterlijke instantie van een lidstaat op grond van artikel 11 of artikel 12 bevoegd is, zijn de rechterlijke instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd.

2. Lid 1 is ook van toepassing op vluchtelingenkinderen en kinderen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden, naar een ander land zijn verplaatst.

Artikel 14 Residuele bevoegdheid

Indien geen enkele rechterlijke instantie van een lidstaat op grond van de artikelen 10 tot en met 13 of artikel 21 bevoegd is, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat bepaald overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat.

Artikel 15 Verwijzing naar een rechterlijke instantie die beter in staat is de zaak te behandelen

1. De rechterlijke instanties van een lidstaat die in de betrokken zaak ten gronde bevoegd is, kunnen op verzoek van een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, in uitzonderlijke omstandigheden in het belang van het kind de zaak verwijzen naar de rechterlijke instanties van een andere lidstaat:

a) waar het kind voorheen zijn of haar gewone verblijfplaats had; of

b) waarvan het kind de nationaliteit bezit; of

c) waar een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, zijn of haar gewone verblijfplaats heeft; of

d) waar zich vermogensbestanddelen van het kind bevinden.

Te dien einde houden de rechterlijke instanties van de lidstaat die in de betrokken zaak en gronde bevoegd is, hun uitspraak aan en stellen zij een termijn vast binnen welke de zaak bij de rechterlijke instanties van de andere lidstaat aanhangig moet worden gemaakt.

De rechterlijke instanties van die andere lidstaat kunnen, wanneer dit in het belang van het kind is, de bevoegdheid aanvaarden binnen een maand nadat de zaak bij hen aanhangig is gemaakt. De rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig was gemaakt, verklaart zich in dit geval onbevoegd. In het andere geval oefent de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig was gemaakt, haar bevoegdheid uit.

2. De rechterlijke instanties werken met het oog op de toepassing van dit artikel met elkaar samen, hetzij direct, hetzij door tussenkomst van de overeenkomstig artikel 55 aangewezen centrale autoriteiten.

Afdeling 3 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 16 Aanhangigmaking van een zaak bij een rechterlijke instantie

Een zaak wordt geacht bij een rechterlijke instantie aanhangig te zijn gemaakt:

a) op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij of zij met het oog op de betekening of kennisgeving van het stuk aan de verweerder behoorde te doen;

of

b) indien betekening of kennisgeving van dit stuk moet plaatsvinden voordat het bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk voor de betekening of kennisgeving is, het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij of zij met het oog op de indiening van het stuk bij de rechterlijke instantie behoorde te doen.

Artikel 17 Toetsing van de bevoegdheid

Een rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig wordt gemaakt waarvoor overeenkomstig deze verordening niet deze rechterlijke instantie maar een rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 18 Toetsing van de ontvankelijkheid

1. Wanneer een verweerder die zijn of haar gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt de bevoegde rechterlijke instantie haar uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk zo tijdig als met het oog op zijn of haar verdediging noodzakelijk was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 is in plaats van het bepaalde in lid 1 van toepassing, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig het bepaalde in die verordening door een lidstaat aan een andere lidstaat diende te worden toegezonden.

3. Wanneer de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1348/2000 niet van toepassing zijn, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig dat verdrag aan een andere staat diende te worden toegezonden.

Artikel 19 Aanhangigheid en onderling afhankelijke vorderingen

1. Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig zijn, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2. Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten vorderingen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind aanhangig zijn, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

3. Wanneer de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar die rechterlijke instantie.

In dit geval kan de partij die de vordering aanhangig heeft gemaakt bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, die vordering aanhangig maken bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

Artikel 20 Voorlopige en bewarende maatregelen

1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk III, staan in spoedeisende gevallen de bepalingen van deze verordening er niet aan in de weg dat de rechterlijke instanties van een lidstaat met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien overeenkomstig deze verordening een rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde van de zaak kennis te nemen.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen houden op van toepassing te zijn, zodra de rechterlijke instanties van de lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde van de zaak kennis te nemen, een beslissing hebben genomen.

HOOFDSTUK III ONTVOERING VAN KINDEREN

Artikel 21 Bevoegdheid

1. In gevallen van ontvoering van kinderen blijven de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, bevoegd.

2. Lid 1 is niet van toepassing, indien het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft verkregen en:

a) indien alle personen die gezagsrechten bezitten, in de medeneming of niet-terugzending hebben berust;

of

b) indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(i) het kind heeft gedurende ten minste een jaar nadat de persoon die gezagsrechten bezit, wist of had moeten weten waar het zich bevond, in die andere lidstaat verbleven;

(ii) er is gedurende de onder i) bedoelde periode geen verzoek om terugzending overeenkomstig artikel 22, lid 1, ingediend of er is overeenkomstig artikel 24, lid 3, een beslissing gegeven die niet de terugzending met zich brengt, of er is binnen een jaar nadat de zaak overeenkomstig artikel 24, lid 2, bij de rechterlijke instantie aanhangig is gemaakt, geen beslissing betreffende het gezag gegeven;

en

iii) het kind is in zijn of haar nieuwe omgeving geworteld.

Artikel 22 Terugzending van het kind

1. Onverminderd andere beschikbare rechtsmiddelen, kan een persoon die gezagsrechten bezit, een verzoek om terugzending van een ontvoerd kind indienen bij de centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, hetzij direct, hetzij door tussenkomst van een andere centrale autoriteit.

2. Na ontvangst van een verzoek om terugzending als bedoeld in lid 1 dient de centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd:

a) de noodzakelijke maatregelen te nemen om vast te stellen waar het kind zich bevindt;

en

b) ervoor te zorgen dat het kind binnen een maand nadat is vastgesteld waar het zich bevindt, wordt teruggezonden, tenzij een overeenkomstig lid 3 ingestelde procedure aanhangig is.

De centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, verstrekt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, alle nuttige informatie en doet passende aanbevelingen ter vergemakkelijking van de terugzending van het kind, of verstrekt alle nuttige informatie en onderhoudt het contact gedurende de in lid 3 bedoelde procedure.

3. De terugzending van het kind kan slechts worden geweigerd, indien bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waarnaar het is ontvoerd, binnen de in lid 2 vastgestelde termijn een verzoek om een beschermende maatregel wordt ingediend.

Artikel 23 Niet-terugzending van het kind bij wege van voorlopige beschermende maatregel

1. De rechterlijke instanties van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, beslissen onverwijld over een verzoek om een beschermende maatregel als bedoeld in artikel 22, lid 3.

Het kind wordt gedurende de procedure gehoord, tenzij dit vanwege zijn of haar leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam wordt geacht.

2. De rechterlijke instanties kunnen slechts bij wege van beschermende maatregel beslissen het kind niet overeenkomstig lid 1 terug te zenden, indien:

a) er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn of haar terugzending aan een lichamelijk of geestelijk gevaar wordt blootgesteld, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht;

of

b) het kind zich tegen zijn of haar terugzending verzet en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigen dat met zijn of haar mening rekening wordt gehouden.

3. De overeenkomstig lid 1 genomen maatregel heeft een voorlopig karakter. De rechterlijke instanties die deze maatregel hebben genomen, kunnen te allen tijde beslissen dat hij niet langer van kracht is.

De overeenkomstig lid 1 genomen maatregel wordt ongedaan gemaakt door een overeenkomstig artikel 24, lid 3, gegeven beslissing betreffende het gezag.

Artikel 24 Beslissing betreffende het gezag

1. De centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, brengt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, op de hoogte van elke op grond van artikel 23, lid 1, genomen beschermende maatregel binnen twee weken nadat die maatregel is genomen, en verstrekt alle nuttige informatie, inzonderheid, indien het kind is gehoord, een afschrift van het desbetreffende proces-verbaal.

2. De centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, wendt zich binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie tot de rechterlijke instanties van die lidstaat ter verkrijging van een beslissing betreffende het gezag.

Ook elke persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan zich met hetzelfde doel tot de rechterlijke instanties wenden.

3. De overeenkomstig lid 2 geadieerde rechterlijke instanties geven onverwijld een beslissing betreffende het gezag.

Tijdens de procedure blijft de rechterlijke instantie, hetzij direct, hetzij door tussenkomst van de centrale autoriteiten, in contact met de rechterlijke instantie die op grond van artikel 23, lid 1, bij wege van beschermende maatregel heeft besloten het kind niet terug te zenden, teneinde toezicht te houden op de situatie van het kind.

Het kind wordt tijdens de procedure gehoord, tenzij dit vanwege zijn of haar leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam wordt geacht. Te dien einde houdt de rechterlijke instantie rekening met de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie en maakt zij in voorkomend geval gebruik van de bepalingen inzake samenwerking van Verordening (EG) nr. 1206/2001.

4. De centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het werd meegenomen of niet teruggezonden, zijn of haar gewone verblijfplaats had, stelt de centrale autoriteit van de lidstaat waarnaar het kind is ontvoerd, in kennis van de overeenkomstig lid 3 gegeven beslissing, verstrekt alle nuttige informatie en doet passende aanbevelingen.

5. Een overeenkomstig lid 3 gegeven beslissing die de terugzending van het kind met zich brengt en die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 3, is gecertificeerd, wordt erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat enigerlei bijzondere procedure vereist is met het enkele doel het kind terug te zenden.

Voor de toepassing van dit lid is de overeenkomstig lid 3 gegeven beslissing bij voorraad uitvoerbaar.

Artikel 25 Kosten

1. De door de centrale autoriteiten verleende bijstand is kosteloos.

2. De rechterlijke instanties kunnen een persoon die een kind heeft ontvoerd, verwijzen in alle kosten, met inbegrip van de gerechtskosten, die in verband met de opsporing en terugzending van het kind zijn gedaan.

HOOFDSTUK IV ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

Afdeling 1 Erkenning

Artikel 26 Erkenning van een beslissing

1. Een in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op het bepalen van de hoogte van de proceskosten uit hoofde van overeenkomstig deze verordening aangespannen procedures en op de tenuitvoerlegging van elke beslissing betreffende die kosten.

Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en gerechtelijke schikkingen, in de loop van een geding tot stand gekomen en uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst, worden onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar verklaard als beslissingen.

2. Inzonderheid is, onverminderd het bepaalde in lid 3, geen bijzondere procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wetgeving van die lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat.

3. Onverminderd het bepaalde in afdeling 3 van dit hoofdstuk, kan elke belanghebbende overeenkomstig de procedures van afdeling 2 van dit hoofdstuk om erkenning of niet-erkenning van de beslissing verzoeken.

De relatieve bevoegdheid van de in de lijst in bijlage I genoemde rechterlijke instantie wordt bepaald overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar een verzoek om erkenning of niet-erkenning wordt ingediend.

4. Indien de kwestie van de erkenning van een beslissing voor een rechterlijke instantie van een lidstaat bij wege van incident wordt opgeworpen, kan die rechterlijke instantie daarover uitspraak doen.

Artikel 27 Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk

Een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt niet erkend:

a) indien de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet voldoende tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn of haar verdediging noodzakelijk was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of ter kennis is gebracht, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

c) indien de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing; of

d) indien de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven, mits die vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 28 Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid

Een beslissing ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt niet erkend:

a) indien de erkenning, gelet op het belang van het kind, kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) behalve in spoedeisende gevallen, indien de beslissing is gegeven zonder dat het kind, in strijd met de fundamentele procesregels van de aangezochte lidstaat, de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord;

c) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet voldoende tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn of haar verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is betekend of ter kennis is gebracht, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

d) op verzoek van eenieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn of haar ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord;

e) indien de beslissing onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, gegeven in de aangezochte lidstaat;

of

f) indien de beslissing onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, gegeven in een andere lidstaat of in een derde land van de gewone verblijfplaats van het kind, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 29 Geen toetsing van de bevoegdheid van de rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst

Er wordt niet overgegaan tot een toetsing van de bevoegdheid van de rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst. Het criterium van de openbare orde, bedoeld in artikel 27, onder a), en artikel 28, onder a), wordt niet toegepast op de bevoegdheidsregels van de artikelen 5 tot en met 9, de artikelen 10 tot en met 14 en artikel 21.

Artikel 30 Verschillen in de toepasselijke wetgeving

De erkenning van een beslissing kan niet worden geweigerd om reden dat volgens de wetgeving van de aangezochte lidstaat echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk op dezelfde gronden niet mogelijk zou zijn.

Artikel 31 Geen toetsing ten gronde

Er wordt in geen geval overgegaan tot een toetsing ten gronde van de beslissing.

Artikel 32 Aanhouding van de uitspraak

1. Een rechterlijke instantie van een lidstaat waar de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt gevorderd, kan haar uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.

2. Een rechterlijke instantie van een lidstaat waar de erkenning wordt gevorderd van een in het Verenigd Koninkrijk of Ierland gegeven beslissing waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen in de lidstaat van herkomst ingesteld rechtsmiddel is opgeschort, kan haar uitspraak aanhouden.

Afdeling 2 Verzoek om uitvoerbaarverklaring

Artikel 33 Uitvoerbare beslissingen

1. Een beslissing betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, die in een lidstaat is gegeven en aldaar uitvoerbaar is, en die betekend is, wordt in een andere lidstaat ten uitvoer gelegd nadat zij aldaar op verzoek van een belanghebbende uitvoerbaar is verklaard.

2. In het Verenigd Koninkrijk wordt een dergelijke beslissing in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst ten uitvoer gelegd na op verzoek van een belanghebbende in het betrokken gebiedsdeel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging te zijn geregistreerd.

Artikel 34 Relatief bevoegde rechterlijke instantie

1. Het verzoek om uitvoerbaarverklaring wordt bij de in de lijst in bijlage I genoemde rechterlijke instantie ingediend.

2. De relatief bevoegde rechterlijke instantie is die van de gewone verblijfplaats van de persoon jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, of van de gewone verblijfplaats van een kind waarop het verzoek betrekking heeft.

Wanneer geen van de in de vorige alinea genoemde plaatsen zich in de aangezochte lidstaat bevindt, is de relatief bevoegde rechterlijke instantie die van de plaats van tenuitvoerlegging.

Artikel 35 Procedure

1. De wetgeving van de aangezochte lidstaat bepaalt volgens welke procedure het verzoek moet worden ingediend.

2. De verzoeker moet woonplaats kiezen binnen het rechtsgebied van de rechterlijke instantie die van het verzoek kennis neemt. Kent de wetgeving van de aangezochte lidstaat echter geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.

3. De in de artikelen 42 en 44 bedoelde documenten worden bij het verzoek gevoegd.

Artikel 36 Beslissing van de rechterlijke instantie

1. De rechterlijke instantie waarbij het verzoek is ingediend, doet daarover onverwijld uitspraak. De persoon jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

2. Het verzoek kan slechts om een van de in de artikelen 27, 28 en 29 genoemde redenen worden afgewezen.

3. Er wordt in geen geval overgegaan tot een toetsing ten gronde van de beslissing.

Artikel 37 Kennisgeving van de beslissing

De op het verzoek gegeven beslissing wordt door de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker gebracht op de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat bepaalde wijze.

Artikel 38 Rechtsmiddelen tegen de beslissing

1. Elke partij kan tegen de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring een rechtsmiddel instellen.

2. Het rechtsmiddel wordt ingesteld bij de in de lijst in bijlage II genoemde rechterlijke instantie.

3. Het rechtsmiddel wordt behandeld volgens de regels van de procedure op tegenspraak.

4. Indien het rechtsmiddel wordt ingesteld door de partij die om uitvoerbaarverklaring verzoekt, wordt de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, opgeroepen voor de rechterlijke instantie waarbij het rechtsmiddel is ingesteld. Indien deze persoon niet verschijnt, zijn de bepalingen van artikel 18 van toepassing.

5. Een rechtsmiddel tegen een beslissing tot uitvoerbaarverklaring moet worden ingesteld binnen een maand na de betekening daarvan. Indien de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, gewoonlijk in een andere lidstaat verblijft dan die waar de beslissing tot uitvoerbaarverklaring is gegeven, bedraagt de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de betekening aan deze partij in persoon of op zijn of haar adres. De termijn wordt niet op grond van de afstand verlengd.

Artikel 39 Hogere voorziening en terzake bevoegde rechterlijke instanties

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage III genoemde rechtsmiddelen worden aangewend.

Artikel 40 Aanhouding van de uitspraak

1. De rechterlijke instantie waarbij overeenkomstig artikel 38 of artikel 39 het rechtsmiddel wordt ingesteld, kan op verzoek van de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, haar uitspraak aanhouden, indien in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of de termijn daartoe nog niet is verstreken. In dit laatste geval kan de rechterlijke instantie een termijn vaststellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

2. Indien de beslissing in het Verenigd Koninkrijk of Ierland is gegeven, wordt elk rechtsmiddel dat in de lidstaat van herkomst kan worden ingesteld, voor de toepassing van lid 1 als een gewoon rechtsmiddel beschouwd.

Artikel 41 Gedeeltelijke tenuitvoerlegging

1. Wanneer in de beslissing uitspraak is gedaan over meerdere punten en de tenuitvoerlegging niet voor al die punten kan worden toegestaan, staat de rechterlijke instantie de tenuitvoerlegging voor één of meer van die punten toe.

2. De verzoeker kan de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de beslissing vorderen.

Artikel 42 Documenten

1. De partij die de erkenning van een beslissing vordert of betwist, dan wel om uitvoerbaarverklaring verzoekt, legt over:

a) een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan;

en

b) een certificaat als bedoeld in artikel 44.

2. Indien het een beslissing bij verstek betreft, legt de partij die de erkenning vordert of om uitvoerbaarverklaring verzoekt, voorts over:

a) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het document waaruit blijkt dat het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk aan de niet-verschenen partij is betekend of ter kennis is gebracht;

of

b) een document waaruit blijkt dat de verweerder ondubbelzinnig met de beslissing instemt.

Artikel 43 Ontbrekende documenten

1. Bij gebreke van overlegging van de in artikel 42, lid 1, onder b), of lid 2, bedoelde documenten kan de rechterlijke instantie een termijn voor de overlegging daarvan vaststellen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien zij zich voldoende ingelicht acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.

2. Indien de rechterlijke instantie dit verlangt, wordt een vertaling van de documenten overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door een persoon die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

Artikel 44 Certificaten betreffende beslissingen in huwelijkszaken en certificaten betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

De bevoegde rechterlijke instantie of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft op verzoek van elke belanghebbende een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage IV (beslissingen in huwelijkszaken) of in bijlage V (beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

Afdeling 3 Tenuitvoerlegging van het omgangsrecht en de terugzending van een kind

Artikel 45 Toepassingsgebied

4. 1. Deze afdeling is van toepassing op:

a) het aan een van de ouders van een kind toegekende omgangsrecht;

en

b) de terugzending van een kind ingevolge een overeenkomstig artikel 24, lid 3, gegeven beslissing betreffende het gezag.

5. 2. De bepalingen van deze afdeling staan er niet aan in de weg dat een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk de erkenning en tenuitvoerlegging vordert.

Artikel 46 Omgangsrecht

1. Het in artikel 45, lid 1, onder a), bedoelde omgangsrecht, toegekend bij een in een lidstaat gegeven, uitvoerbare beslissing, wordt in alle andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is, indien de beslissing aan de procedurele vereisten voldoet en in de lidstaat van herkomst overeenkomstig lid 2 van dit artikel is gecertificeerd.

2. De rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst geeft het in lid 1 bedoelde certificaat slechts af, indien:

a) de beslissing niet bij verstek is gegeven;

en

b) het kind in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege zijn of haar leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht.

De rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst geeft bedoeld certificaat af op verzoek van een persoon die een omgangsrecht bezit, en met gebruikmaking van het in bijlage VI opgenomen modelformulier (certificaat betreffende het omgangsrecht).

Het certificaat wordt in de taal van de beslissing gesteld.

Artikel 47 Terugzending van een kind

1. De in artikel 45, lid 1, onder b), bedoelde terugzending van een kind ingevolge een in een lidstaat gegeven, uitvoerbare beslissing wordt in alle andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is, indien de beslissing aan de procedurele vereisten voldoet en in de lidstaat van herkomst overeenkomstig lid 2 van dit artikel is gerectificeerd.

2. De rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst geeft het in lid 1 bedoelde certificaat slechts af, indien het kind in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege zijn of haar leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht.

De rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst geeft bedoeld certificaat ambtshalve af, met gebruikmaking van het in bijlage VII opgenomen modelformulier (certificaat betreffende de terugzending).

Het certificaat wordt gesteld in de taal van de beslissing.

Artikel 48 Hoger beroep

Tegen de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 46, lid 1, of artikel 47, lid 1, staat geen hoger beroep open.

Artikel 49 Documenten

1. Een partij die de tenuitvoerlegging van een beslissing vordert, legt over:

a) een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om de echtheid ervan te kunnen vaststellen;

en

b) het in artikel 46, lid 1, of artikel 47, lid 1, bedoelde certificaat.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt bij het in artikel 46, lid 1, bedoelde certificaat een vertaling van punt 10 inzake de regelingen betreffende het omgangsrecht gevoegd.

De vertaling wordt gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat of in een andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk aanvaardt. De vertaling wordt gewaarmerkt door een persoon die daartoe in een van de lidstaten gemachtigd is.

Er wordt geen vertaling van het in artikel 47, lid 1, bedoelde certificaat vereist.

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 50 Procedure van tenuitvoerlegging

De procedure van tenuitvoerlegging wordt geregeld bij de wetgeving van de aangezochte lidstaat.

Artikel 51 Praktische regelingen betreffende de uitoefening van het omgangsrecht

1. De rechterlijke instanties van de aangezochte lidstaat kunnen praktische regelingen betreffende de wijze van uitoefening van het omgangsrecht treffen, indien de noodzakelijke regelingen daartoe niet zijn getroffen in de beslissing van de lidstaat die in de betrokken zaak ten gronde bevoegd is, mits de wezenlijke bestanddelen van die beslissing worden geëerbiedigd.

2. De overeenkomstig lid 1 getroffen praktische regelingen houden op van toepassing te zijn, wanneer later een beslissing terzake wordt gegeven door de rechterlijke instanties van de lidstaat die in de betrokken zaak ten gronde bevoegd is.

Artikel 52 Rechtsbijstand

Een verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures, bedoeld in de artikelen 26, 33 en 51, in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorziet.

Artikel 53 Cautie of andere zekerheid

Van een partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vordert, kan geen cautie of andere zekerheid, onder welke benaming ook, worden geëist op grond dat:

a) hij of zij geen gewone verblijfplaats heeft in de lidstaat waar de tenuitvoerlegging wordt gevorderd; of

b) hij of zij vreemdeling is of, wanneer in het Verenigd Koninkrijk of Ierland de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, hij of zij zijn of haar "domicile" (woonplaats) niet in een van die lidstaten heeft.

Artikel 54 Geen legalisatie of soortgelijke formaliteit

Er wordt geen legalisatie of soortgelijke formaliteit vereist met betrekking tot de in de artikelen 42, 43 en 49 bedoelde documenten, noch, in voorkomend geval, met betrekking tot de procesvolmacht.

HOOFDSTUK V SAMENWERKING TUSSEN CENTRALE AUTORITEITEN

Artikel 55 Aanwijzing

Elke lidstaat wijst een centrale autoriteit aan om behulpzaam te zijn bij de toepassing van deze verordening.

Een lidstaat waar met betrekking tot de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld, twee of meer rechtsstelsels of regelingen van toepassing zijn in verschillende gebiedsdelen, kan, naast de overeenkomstig de eerste alinea aangewezen centrale autoriteit, een autoriteit in ieder gebiedsdeel aanwijzen en de territoriale bevoegdheid van elk van deze autoriteiten omschrijven. In dit geval kunnen mededelingen worden toegezonden hetzij direct aan de bevoegde autoriteit van het betrokken gebiedsdeel, hetzij aan de centrale autoriteit, die deze aan de bevoegde autoriteit van het betrokken gebiedsdeel doorzendt en de verzender daarvan in kennis stelt.

Artikel 56 Algemene taken

De centrale autoriteiten zetten een informatiesysteem betreffende de nationale wetten en procedures op en nemen algemene maatregelen om de toepassing van deze verordening te verbeteren en hun onderlinge samenwerking te bevorderen, met inbegrip van de ontwikkeling van grensoverschrijdende, op bemiddeling berustende samenwerkingsmechanismen.

Te dien einde wordt gebruik gemaakt van het bij Beschikking 2001/470/EG in het leven geroepen Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 57 Samenwerking in specifieke gevallen

De centrale autoriteiten werken in specifieke gevallen met elkaar samen, met name teneinde te waarborgen dat de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind daadwerkelijk wordt uitgeoefend. Te dien einde, en overeenkomstig hun wetgeving direct of door tussenkomst van openbare autoriteiten of andere organen optredend:

a) wisselen zij informatie uit:

(i) over de situatie van het kind,

(ii) over lopende procedures, of

(iii) over beslissingen die betrekking hebben op het kind;

b) doen zij passende aanbevelingen, met name teneinde een beschermende maatregel, genomen in de lidstaat waar het kind zich bevindt, in overeenstemming te brengen met een beslissing, gegeven in de lidstaat die in de betrokken zaak ten gronde bevoegd is;

c) nemen zij alle noodzakelijke maatregelen om vast te stellen waar het kind zich bevindt, en om de terugkeer van het kind te bewerkstelligen, met inbegrip van de instelling te dien einde van procedures overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24;

d) verstrekken zij informatie en verlenen zij bijstand aan personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind dragen en die op hun grondgebied beslissingen willen doen erkennen en ten uitvoer leggen, met name wat betreft het omgangsrecht en de terugzending van het kind;

e) ondersteunen zij de communicatie tussen rechterlijke instanties, met name teneinde overeenkomstig artikel 15 een zaak naar een andere rechterlijke instantie te doen verwijzen of teneinde overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 over gevallen van ontvoering van kinderen te doen beslissen;

en

f) bevorderen zij door bemiddeling of anderszins overeenstemming tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind dragen, en organiseren zij daartoe grensoverschrijdende samenwerking.

Artikel 58 Werkwijze

1. Een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind draagt, kan bij de centrale autoriteit van de lidstaat waar hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats heeft of bij de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft of op het grondgebied waarvan het zich bevindt, een verzoek om bijstand indienen. Indien in het verzoek om bijstand naar een overeenkomstig deze verordening gegeven beslissing wordt verwezen, voegt de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, het relevante certificaat, bedoeld in artikel 44, artikel 46, lid 1, of artikel 47, lid 1, bij het verzoek.

2. Elke lidstaat deelt de Commissie mee welke andere officiële taal of talen van de Europese Unie dan zijn eigen taal of talen hij voor mededelingen aan zijn centrale autoriteit kan aanvaarden.

3. De door de centrale autoriteiten overeenkomstig artikel 57 verleende bijstand is kosteloos.

4. Elke centrale autoriteit draagt haar eigen kosten.

Artikel 59 Vergaderingen

De Commissie roept vergaderingen van de centrale autoriteiten bijeen en maakt daartoe gebruik van het bij Beschikking 2001/470/EG in het leven geroepen Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

HOOFDSTUK VI VERHOUDING TOT ANDERE INSTRUMENTEN

Artikel 60 Verhouding tot andere instrumenten

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 63 en in lid 2 van het onderhavige artikel, treedt deze verordening tussen de lidstaten in de plaats van de op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan bestaande overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen welke in deze verordening zijn geregeld.

2. a) Finland en Zweden hebben de mogelijkheid te verklaren dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met bijbehorend slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van deze verordening. Een dergelijke verklaring wordt als bijlage bij deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Voornoemde lidstaten kunnen te allen tijde hun verklaring geheel of gedeeltelijk intrekken.

b) Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van burgers van de Unie wordt geëerbiedigd.

c) In alle toekomstige overeenkomsten tussen de onder a) genoemde lidstaten worden de bevoegdheidsregels die betrekking hebben op een in deze verordening geregeld onderwerp, in overeenstemming gebracht met de regels van deze verordening.

d) Beslissingen die in een van de Noordse staten die een verklaring als bedoeld onder a) heeft afgelegd, zijn gegeven op een bevoegdheidsgrond die overeenkomt met een van de gronden waarin de hoofdstukken II en III van deze verordening voorzien, worden de in de overige lidstaten overeenkomstig de regels van hoofdstuk IV van deze verordening erkend en ten uitvoer gelegd.

3. Door de lidstaten wordt aan de Commissie:

a) een afschrift toegezonden van de in lid 2, onder a) en c), bedoelde overeenkomsten en van de eenvormige wetten ter uitvoering daarvan;

b) mededeling gedaan van elke opzegging van of wijziging in deze overeenkomsten of eenvormige wetten.

Artikel 61 Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

In de betrekkingen tussen de lidstaten heeft deze verordening voorrang boven de volgende verdragen, voorzover zij betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld:

a) het Verdrag van 's-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen;

b) het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband;

c) het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed;

d) het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen;

e) het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen;

en

f) het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.

Artikel 62 Verdragen met de Heilige Stoel

1. Deze verordening laat onverlet het op 7 mei 1940 te Vaticaanstad ondertekende internationale verdrag (concordaat) tussen de Heilige Stoel en de Portugese Republiek.

2. Elke beslissing ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk, gegeven krachtens het in lid 1 genoemde concordaat, wordt in de lidstaten erkend onder de in hoofdstuk IV, afdeling 1, vastgestelde voorwaarden.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is tevens van toepassing op de volgende internationale verdragen (concordaten) met de Heilige Stoel:

a) het Verdrag van lateranen van 11 februari 1929 tussen de Italiaanse Republiek en de Heilige Stoel, gewijzigd bij de op 18 februari 1984 te Rome ondertekende overeenkomst met bijbehorend protocol;

b) de Overeenkomst van 3 januari 1979 tussen de Heilige Stoel en Spanje over juridische kwesties.

4. De in lid 2 voorziene erkenning van beslissingen kan in Italië en in Spanje worden onderworpen aan dezelfde procedures en controles als van toepassing zijn ten aanzien van beslissingen van kerkelijke rechterlijke instanties op grond van de in lid 3 genoemde internationale verdragen met de Heilige Stoel.

5. De betrokken lidstaten:

a) zenden de Commissie een afschrift van de in de leden 1 en 3 genoemde verdragen toe;

b) doen haar mededeling van elke opzegging van of wijziging in deze verdragen.

HOOFDSTUK VII OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 63

1. De bepalingen van deze verordening zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen ingesteld, authentieke akten verleden en gerechtelijke schikkingen in de loop van een geding tot stand gekomen na de datum vanaf welke deze verordening overeenkomstig artikel 71 van toepassing is.

2. Beslissingen, gegeven na de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, naar aanleiding van vóór die datum maar na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 ingestelde vorderingen, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met die waarin wordt voorzien door hoofdstuk II of hoofdstuk III van de onderhavige verordening, door Verordening (EG) nr. 1347/2000 of door een overeenkomst tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat die van kracht was toen de vordering werd ingesteld.

3. Beslissingen, gegeven vóór de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, naar aanleiding van na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 ingestelde vorderingen, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd, indien zij betrekking hebben op echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dan wel, ter gelegenheid van dergelijke vorderingen in huwelijkszaken, op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen.

4. Beslissingen, gegeven vóór de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, maar na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000, naar aanleiding van vóór de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 ingestelde vorderingen, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd, indien zij betrekking hebben op echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dan wel, ter gelegenheid van dergelijke vorderingen in huwelijkszaken, op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, en indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met die waarin wordt voorzien door hoofdstuk II of hoofdstuk III van de onderhavige verordening, door Verordening (EG) nr. 1347/2000 of door een overeenkomst tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat die van kracht was toen de vordering werd ingesteld.

HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN

Artikel 64 Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

Ten aanzien van een lidstaat waar met betrekking tot de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld, twee of meer rechtsstelsels of regelingen van toepassing zijn in verschillende gebiedsdelen:

a) wordt met de gewone verblijfplaats in die lidstaat de gewone verblijfplaats in een gebiedsdeel bedoeld;

b) heeft de term "nationaliteit" of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, de term "domicile" (woonplaats) betrekking op het gebiedsdeel dat in de wetgeving van die staat is aangeduid;

c) wordt met de autoriteit van een lidstaat de autoriteit van het betrokken gebiedsdeel van die staat bedoeld;

d) worden met de bepalingen van de aangezochte lidstaat de bepalingen van het gebiedsdeel bedoeld waar de kwestie van de bevoegdheid, erkenning of tenuitvoerlegging wordt opgeworpen.

Artikel 65 Inlichtingen betreffende de centrale autoriteiten en het taalgebruik

1. De lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening mee:

a) de namen, adressen en communicatiemiddelen van de overeenkomstig artikel 55 aangewezen centrale autoriteiten;

b) de overeenkomstig artikel 58, lid 2, voor mededelingen aan de centrale autoriteiten aanvaarde talen;

en

c) de overeenkomstig artikel 49, lid 2, voor het certificaat betreffende het omgangsrecht aanvaarde talen.

De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van elke wijziging in deze inlichtingen.

De Commissie maakt deze inlichtingen openbaar.

Artikel 66 Wijzigingen in de bijlagen I, II en III

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de teksten tot wijziging van de in de bijlagen I, II en III opgenomen lijsten van rechterlijke instanties en rechtsmiddelen.

De Commissie past de betrokken bijlagen dienovereenkomstig aan.

Artikel 67 Wijzigingen in de bijlagen IV tot en met VII

Elke wijziging in de in de bijlagen IV tot en met VII opgenomen modelformulieren wordt aangenomen volgens de in artikel 68, lid 2, geregelde procedure.

Artikel 68 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordigers van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de adviesprocedure, geregeld in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, van toepassing, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van dat besluit.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 69 Intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000

1. Verordening (EG) nr. 1347/2000 wordt ingetrokken met ingang van de datum vanaf welke de onderhavige verordening overeenkomstig artikel 71 van toepassing is.

2. Elke verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1347/2000 wordt gelezen als een verwijzing naar de onderhavige verordening, overeenkomstig de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 70 Wijziging van Verordening (EG) nr. 44/2001

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 44/2001 wordt gelezen als volgt:

"2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde zijn of haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, of, indien het een bijkomende eis betreft die is verbonden met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen recht bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen, of, indien het een bijkomende eis betreft die is verbonden met een vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, voor het gerecht dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. ... van de Raad [betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid]* bevoegd is daarvan kennis te nemen

* PB L ..."

Artikel 71 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2003.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 juli 2004, met uitzondering van artikel 65, dat van toepassing is met ingang van 1 juli 2003.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

De in de artikelen 26 en 33 bedoelde verzoeken worden ingediend bij de volgende rechterlijke instanties:

-- in België, de Rechtbank van eerste aanleg/het "Tribunal de première instance"/het "erstinstanzliches Gericht";

-- in Duitsland:

-- in het district van het "Kammergericht" (Berlin), het "Familiengericht Pankow/Weissensee",

-- in de districten van de nog bestaande "Oberlandesgerichte", het "Familiengericht" ter zetel van het betrokken "Oberlandesgericht";

-- in Griekenland, de "ÌïíïµåëÝò Ðñùôïäéêåßï";

-- in Spanje, de "Juzgado de Primera Instancia";

-- in Frankrijk, de president van het "Tribunal de grande instance";

-- in Ierland het "High Court";

-- in Italië, het "Corte d'appello";

-- in Luxemburg, de president van het "Tribunal d'arrondissement";

-- in Nederland, de president van de arrondissementsrechtbank;

-- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

-- in Portugal, het "Tribunal de Comarca" of het "Tribunal de familia";

-- in Finland, het "käräjäoikeus"/"tingsrätt";

-- in Zweden de "Svea hovrätt";

-- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, het "High Court of Justice";

b) in Schotland, het "Court of Session";

c) in Noord-Ierland, het "High Court of Justice";

d) in Gibraltar, het "Supreme Court".

BIJLAGE II

Het in artikel 38 bedoelde rechtsmiddel wordt ingesteld bij de volgende rechterlijke instanties:

-- in België:

a) door de persoon die om uitvoerbaarverklaring heeft verzocht, bij het Hof van beroep/het "Cour d'appel";

b) door de persoon jegens wie de tenuitvoerlegging is gevorderd, bij de Rechtbank van eerste aanleg/het "Tribunal de première instance"/het "erstinstanzliches Gericht";

-- in Duitsland, het "Oberlandesgericht";

-- in Griekenland, het "Åöåôåßï";

-- in Spanje, de "Audiencia Provincial";

-- in Frankrijk, het "Cour d'appel";

-- in Ierland, het "High Court";

-- in Italië, het "Corte d'appello";

-- in Luxemburg, het "Cour d'appel";

-- in Nederland:

a) door de verzoeker of door de verweerder die is verschenen, bij het gerechtshof;

b) door de verweerder tegen wie verstek is verleend, bij de arrondissementsrechtbank;

-- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

-- in Portugal, het "Tribunal da Relação";

-- in Finland, het "hovioikeus"/"hovrätt";

-- in Zweden, de "Svea hovrätt";

-- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, het "High Court of Justice";

b) in Schotland, het "Court of Session";

c) in Noord-Ierland, het "High Court of Justice";

d) in Gibraltar: het "Court of Appeal".

BIJLAGE III

Tegen de beslissing, gegeven op het in artikel 39 bedoelde rechtsmiddel, kan:

-- in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland slechts beroep in cassatie worden ingesteld;

-- in de Bondsrepubliek Duitsland slechts het rechtsmiddel van "Rechtsbeschwerde" worden aangewend;

-- in Ierland slechts het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag bij het "Supreme Court" worden aangewend;

-- in Oostenrijk slechts het rechtsmiddel van "Revisionsrekurs" worden aangewend;

-- in Portugal slechts het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag worden aangewend;

-- in Finland slechts beroep bij het "korkein oikeus/högsta domstolen" worden ingesteld;

-- in Zweden slechts beroep bij het "Högsta domstolen" worden ingesteld;

-- in het Verenigd Koninkrijk slechts één enkel rechtsmiddel van hogere voorziening over een rechtsvraag worden aangewend.

BIJLAGE IV

Certificaat betreffende beslissingen in huwelijkszaken, bedoeld in artikel 44

1. Land van herkomst

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Huwelijk

3.1. Vrouw

3.1.1. Volledige naam

3.1.2. Geboorteland en -plaats

3.1.3. Geboortedatum

3.2. Man

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Geboorteland en -plaats

3.2.3. Geboortedatum

3.3. Land, plaats (indien bekend) en datum van het huwelijk

3.3.1. Land van het huwelijk

3.3.2. Plaats van het huwelijk (indien bekend)

3.3.3. Datum van het huwelijk

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Naam van de rechterlijke instantie

4.2. Plaats van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

5.3. Soort beslissing

5.3.1. Echtscheiding

5.3.2. Nietigverklaring van het huwelijk

5.3.3. Scheiding van tafel en bed

5.4. Is de beslissing bij verstek gegeven-

5.4.1. Neen

5.4.2. Ja [25]

[25] De in artikel 42, lid 2, bedoelde documenten moeten worden bijgevoegd.

6. Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

7. Staat tegen de beslissing hoger beroep open volgens de wet van de lidstaat van herkomst-

7.1. Neen

7.2. Ja

8. Datum van het rechtsgevolg in de lidstaat waar de beslissing is gegeven

8.1. Echtscheiding

8.2. Scheiding van tafel en bed

Gedaan te ------------------, datum ------------------ Handtekening en/of stempel

BIJLAGE V

Certificaat betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 44

1. Land van herkomst

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen

3.1. Moeder

3.1.1. Volledige naam

3.1.2. Geboortedatum en -plaats

3.2. Vader

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Geboortedatum en -plaats

3.3. Andere

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Geboortedatum en -plaats

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Naam van de rechterlijke instantie

4.2. Plaats van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

5.3. Is de beslissing bij verstek gegeven-

5.3.1. Neen

5.3.2. Ja [26]

[26] De in artikel 42, lid 2, bedoelde documenten moeten worden bijgevoegd.

6. Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft [27]

[27] Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen moet een tweede formulier worden gebruikt.

6.1. Volledige naam en geboortedatum

6.2. Volledige naam en geboortedatum

6.3. Volledige naam en geboortedatum

6.4. Volledige naam en geboortedatum

7. Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

8. Uitvoerbaarheid en betekening

8.1. Is de beslissing volgens de wet van de lidstaat van herkomst uitvoerbaar-

8.1.1. Ja

8.1.2. Neen

8.2. Is de beslissing betekend aan de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd-

8.2.1. Ja

8.2.1.1. Volledige naam van de partij

8.2.1.2. Datum van de betekening

8.2.2. Neen

Gedaan te ------------------, datum ------------------ Handtekening en/of stempel

BIJLAGE VI

Certificaat betreffende beslissingen inzake het omgangsrecht, bedoeld in artikel 46, lid 1

1. Land van herkomt

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Ouders

3.1. Moeder

3.1.1. Volledige naam

3.1.2. Geboortedatum en -plaats

3.2. Vader

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Geboortedatum en -plaats

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Naam van de rechterlijke instantie

4.2. Plaats van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

6. Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft [28]

[28] Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen moet een tweede formulier worden gebruikt.

6.1. Volledige naam en geboortedatum

6.2. Volledige naam en geboortedatum

6.3. Volledige naam en geboortedatum

6.4. Volledige naam en geboortedatum

7. De beslissing is uitvoerbaar volgens de wet van de lidstaat van herkomst.

8. De beslissing is niet bij verstek gegeven.

9. De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege hun leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht.

10. Regelingen betreffende de uitoefening van het omgangsrecht

10.1. Datum

10.2. Plaats

10.3. Specifieke verplichtingen van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen met betrekking tot het ophalen en terugbrengen van de kinderen

10.3.1. Aansprakelijkheid voor de vervoerkosten

10.3.2. Overige

10.4. Eventuele beperkingen van de uitoefening van het omgangsrecht

11. Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

Gedaan te ------------------, datum ------------------ Handtekening en/of stempel

BIJLAGE VII

Certificaat betreffende de terugzending, bedoeld in artikel 47, lid 1

1. Land van herkomst

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen

3.1. Moeder

3.1.1. Volledige naam

3.1.2. Geboortedatum en -plaats

3.2. Vader

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Geboortedatum en -plaats

3.3. Andere

3.3.1. Volledige naam

3.3.2. Geboortedatum en -plaats

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Naam van de rechterlijke instantie

4.2. Plaats van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

6. Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft [29]

[29] Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen moet een tweede formulier worden gebruikt.

6.1. Volledige naam en geboortedatum

6.2. Volledige naam en geboortedatum

6.3. Volledige naam en geboortedatum

6.4. Volledige naam en geboortedatum

7. De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege hun leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht.

8. De beslissing brengt de terugzending van de kinderen met zich.

9. Persoon die het gezag over de kinderen heeft

10. Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is verleend

Gedaan te ------------------, datum ------------------ Handtekening en/of stempel

BIJLAGE VIII

Concordantie met Verordening (EG) nr. 1347/2000

Vervallen artikelen // Overeenkomstige artikelen van de nieuwe tekst

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

bijlage I // bijlage I

bijlage II // bijlage II

bijlage III // bijlage III

bijlage IV // bijlage IV

bijlage V // bijlage V

Top