EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006L0011

Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (Gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 64 van 4.3.2006, p. 52–59 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/12/2013; stilzwijgende opheffing door 32000L0060

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2006/11/oj

4.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 64/52


RICHTLIJN 2006/11/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 februari 2006

betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Het is dringend noodzakelijk dat de lidstaten een algemene en gelijktijdige actie ondernemen ter bescherming van het aquatisch milieu van de Gemeenschap tegen verontreiniging, met name door bepaalde stoffen die persistent, toxisch en bioaccumuleerbaar zijn.

(3)

Verscheidene verdragen hebben tot doel de internationale waterlopen en het mariene milieu tegen verontreiniging te beschermen. Het is van belang zorg te dragen voor de geharmoniseerde uitvoering van deze verdragen.

(4)

Een dispariteit tussen de bepalingen die in de verschillende lidstaten van toepassing zijn met betrekking tot het lozen van bepaalde gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en derhalve rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.

(5)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) voorziet in een aantal maatregelen ter bescherming van zoet water en zeewater tegen bepaalde verontreinigende stoffen.

(6)

Het is, ter waarborging van een doelmatige bescherming van het aquatisch milieu in de Gemeenschap, nodig een eerste lijst, lijst I genaamd, op te stellen van bepaalde afzonderlijke stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen, alsmede een tweede lijst, lijst II genaamd, van stoffen met een schadelijke werking op het water, die evenwel beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan. Elke lozing van deze stoffen moet onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning, waarin de emissienormen worden vastgesteld.

(7)

De verontreiniging door het lozen van de verschillende onder lijst I vallende gevaarlijke stoffen moet geheel worden beëindigd. Grenswaarden zijn vastgelegd bij de richtlijnen die zijn genoemd in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (6). Artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voorziet in procedures voor de ontwikkeling van controlemaatregelen en milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen.

(8)

Het is noodzakelijk de verontreiniging van het water door de in lijst II genoemde stoffen te beperken. De lidstaten moeten te dien einde programma's vaststellen die milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor het water omvatten, welke zijn opgesteld met inachtneming van de richtlijnen van de Raad wanneer laatstgenoemde bestaan. De voor deze stoffen geldende emissienormen moeten worden berekend aan de hand van deze milieuhygiënische kwaliteitsnormen.

(9)

Het is van belang dat een of meer lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, bepalingen kunnen vaststellen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn.

(10)

Het is van belang een inventarisatie te maken van de lozingen van bepaalde bijzonder gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu van de Gemeenschap, teneinde de oorsprong daarvan na te gaan.

(11)

Het kan noodzakelijk zijn de lijsten I en II van bijlage I met inachtneming van de opgedane ervaring te herzien en zo nodig aan te vullen door, in voorkomend geval, bepaalde stoffen van lijst II over te brengen naar lijst I.

(12)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onverminderd artikel 7 is deze richtlijn van toepassing:

a)

op oppervlaktewateren in het binnenland;

b)

op territoriale zeewateren;

c)

op kustwateren.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„oppervlaktewateren in het binnenland”: alle stilstaande of stromende, zoete oppervlaktewateren die zich op het grondgebied van één of meer lidstaten bevinden;

b)

„kustwateren”: wateren die zijn gelegen aan de landzijde van de basislijn welke dient om de breedte van de territoriale zee te meten en die zich in het geval van waterlopen uitstrekken tot aan de zoetwatergrens;

c)

„zoetwatergrens”: de plaats in een waterloop waar bij laag water en in een periode met gering zoetwaterdebiet, het zoutgehalte merkbaar stijgt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater;

d)

„lozing”: iedere handeling waarbij de in lijst I of lijst II van bijlage I genoemde stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren worden gebracht, met uitzondering van

i)

lozingen van baggerspecie,

ii)

bedrijfsmatige lozingen vanaf schepen in territoriale zeewateren,

iii)

het storten van afvalstoffen vanaf schepen in territoriale zeewateren;

e)

„verontreiniging”: het direct of indirect door de mens lozen van stoffen of energie in het aquatisch milieu, ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de ecosystemen in het water kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd.

Artikel 3

De lidstaten nemen alle passende maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst I van bijlage I, hierna „onder lijst I vallende stoffen” genoemd, en ter vermindering van de verontreiniging van genoemde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst II van bijlage I, hierna „onder lijst II vallende stoffen” genoemd, overeenkomstig deze richtlijn.

Artikel 4

Ten aanzien van de onder lijst I vallende stoffen wordt het volgende bepaald:

a)

voor iedere lozing in de in artikel 1 bedoelde wateren die een van deze stoffen kan bevatten, is een voorafgaande vergunning nodig, die wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat;

b)

voor lozingen van deze stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren en, wanneer zulks voor de toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is, voor lozingen van deze stoffen in riolen, worden in de vergunning emissienormen vastgesteld;

c)

de vergunning mag slechts worden verleend voor een beperkte duur. Zij kan worden verlengd met inachtneming van de eventuele wijzigingen van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen.

Artikel 5

1.   In de emissienormen, vastgesteld in de vergunningen die worden verleend uit hoofde van artikel 4, worden bepaald:

a)

de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof. In geval van verdunning moet de emissiegrenswaarde die is vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen worden gedeeld door de verdunningsfactor;

b)

de in de lozingen toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens een of meer bepaalde perioden, zo nodig uitgedrukt in een gewichtseenheid van de verontreinigende stof per eenheid van het element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid (bijvoorbeeld, gewichtseenheid per grondstof of per eenheid product).

2.   Voor elke vergunning kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, indien zulks noodzakelijk is, strengere emissienormen vaststellen dan die welke resulteren uit de toepassing van de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld bij de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen, daarbij met name rekening houdende met de toxiciteit, de persistentie en de bioaccumulatie van de betrokken stof in het milieu waarin de lozing plaatsvindt.

3.   Indien de lozer verklaart dat hij de opgelegde emissienormen niet in acht kan nemen, of indien de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zulks constateert, wordt de vergunning geweigerd.

4.   Indien de emissienormen niet in acht worden genomen, neemt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van de vergunning wordt voldaan en dat, zo nodig, de lozing wordt verboden.

Artikel 6

1.   Ter vermindering van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de „onder lijst II vallende stoffen”, stellen de lidstaten programma's op; voor de uitvoering daarvan gebruiken zij met name de in de leden 2 en 3 vermelde middelen.

2.   Voor iedere lozing die wordt verricht in de in artikel 1 bedoelde wateren en die één van de onder lijst II vallende stoffen kan bevatten, is een voorafgaande vergunning nodig, die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wordt verleend en waarin de emissienormen voor de lozing worden vastgesteld. Deze worden berekend aan de hand van de milieuhygiënische kwaliteitsnormen, die overeenkomstig lid 3 worden vastgesteld.

3.   De in lid 1 bedoelde programma's bevatten milieuhygiënische kwaliteitsnormen voor het water, die worden opgesteld met inachtneming van de richtlijnen van de Raad wanneer laatstgenoemde bestaan.

4.   De programma's kunnen eveneens specifieke voorschriften bevatten die op de samenstelling en het gebruik van stoffen of groepen van stoffen alsmede producten betrekking hebben; in de programma's wordt rekening gehouden met de jongste technische ontwikkelingen die economisch te verwezenlijken zijn.

5.   In de programma's worden de termijnen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging hiervan.

6.   De programma's en de resultaten van de toepassing hiervan worden in beknopte vorm aan de Commissie meegedeeld.

7.   De Commissie organiseert regelmatig met de lidstaten een onderlinge vergelijking van de programma's, teneinde zich ervan te vergewissen dat de tenuitvoerlegging hiervan voldoende geharmoniseerd is. Indien zij zulks nodig acht, dient zij hiertoe voorstellen terzake in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 7

De lidstaten treffen alle passende maatregelen om de door hen krachtens deze richtlijn te nemen maatregelen op zodanige wijze uit te voeren dat de verontreiniging van de wateren die niet onder artikel 1 vallen, niet toeneemt. Bovendien verbieden zij elke handeling waarmee wordt beoogd de bepalingen van deze richtlijn te ontduiken of die zulks tot gevolg heeft.

Artikel 8

Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren direct of indirect toeneemt.

Artikel 9

Een of meer lidstaten kunnen, in voorkomend geval, afzonderlijk of gezamenlijk, strengere voorschriften vaststellen dan die welke bij deze richtlijn worden beoogd.

Artikel 10

De bevoegde autoriteit maakt een inventarisatie van de lozingen die plaatsvinden in de in artikel 1 bedoelde wateren, welke onder lijst I vallende stoffen kunnen bevatten waarop emissienormen van toepassing zijn.

Artikel 11

1.   Elke drie jaar, en voor het eerst voor de periode van 1993 tot en met 1995, lichten de lidstaten de Commissie in over de uitvoering van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en dat ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (7). Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van de richtlijn in de Gemeenschap.

2.   De krachtens lid 1 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd.

3.   De Commissie en de bevoegde autoriteiten der lidstaten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen zijn verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze richtlijn hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

4.   De bepalingen van de leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen bevatten.

Artikel 12

Op voorstel van de Commissie, die handelt op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, worden de lijsten I en II van bijlage I door het Europees Parlement en de Raad herzien en, zo nodig, aangevuld, rekening houdend met de opgedane ervaring, door in voorkomend geval bepaalde onder lijst II vallende stoffen over te brengen naar lijst I.

Artikel 13

Richtlijn 76/464/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 14

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 februari 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

H. WINKLER


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 10.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 oktober 2004 (PB C 174 E van 14.7.2005, blz. 39) en besluit van de Raad van 30 januari 2006.

(3)  PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(4)  Zie bijlage II, deel A.

(5)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(7)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst I van families en groepen van stoffen

Lijst I omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken van de volgende families en groepen van stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen:

1.

Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan

2.

Organische fosforverbindingen

3.

Organische tinverbindingen

4.

Stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water een kankerverwekkende werking hebben (1)

5.

Kwik en kwikverbindingen

6.

Cadmium en cadmiumverbindingen

7.

Persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen

en voor wat betreft de toepassing van de artikelen 3, 7, 8 en 12:

8.

Persistente kunststoffen die in water kunnen drijven, zweven of zinken en die enig gebruik van het water kunnen hinderen.

Lijst II van families en groepen van stoffen

Lijst II omvat:

de stoffen die deel uitmaken van de families en groepen van stoffen genoemd in lijst I en waarvoor de emissiegrenswaarden die zijn opgenomen in de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG bedoelde richtlijnen niet bij die richtlijnen zijn vastgesteld,

sommige afzonderlijke stoffen en bepaalde categorieën stoffen die deel uitmaken van onderstaande families en groepen van stoffen,

die een schadelijke werking op het water hebben, welke echter beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan.

Families en groepen van stoffen zoals bedoeld bij het tweede streepje

1.

De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:

1.

zinc

2.

koper

3.

nikkel

4.

chroom

5.

lood

6.

selenium

7.

arsenicum

8.

antimoon

9.

molybdeen

10.

titaan

11.

tin

12.

barium

13.

beryllium

14.

borium

15.

uranium

16.

vanadium

17.

kobalt

18.

thallium

19.

tellurium

20.

zilver.

2.

Biociden

en niet in lijst I genoemde derivaten daarvan.

3.

Stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of geur van producten uit het water en bestemd voor de mens,

alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan.

4.

Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen.

5.

Anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor.

6.

Niet-persistente minerale oliën en uit aardolie bereide niet-persistente koolwaterstoffen.

7.

Cyaniden,

Fluoriden.

8.

Stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans, met name:

ammoniak,

nitrieten.

Verklaring betreffende artikel 7

De lidstaten verbinden zich ertoe om voor de lozingen van afvalwater via pijpen in volle zee, eisen te stellen die niet minder streng mogen zijn dan die welke bij deze richtlijn gesteld worden.


(1)  Voorzover sommige stoffen van lijst II een kankerverwekkende werking hebben, zijn zij begrepen onder categorie 4 van deze lijst.


BIJLAGE II

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJN MET DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad (PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23)

 

Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48)

Uitsluitend bijlage I, onder a)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1)

Uitsluitend wat de verwijzing naar artikel 6 van Richtlijn 76/464/EEG in artikel 22, lid 2, vierde streepje betreft

DEEL B

TERMIJNEN VOOR OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn

Omzettingstermijn

76/464/EEG

91/692/EEG

1 januari 1993

2000/60/EG

22 december 2003


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 76/464/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, aanhef

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, lid 1, eerste streepje

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, lid 1, tweede streepje

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, derde streepje

Artikel 1, onder c)

Artikel 1, lid 1, vierde streepje

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, onder a), b) en c)

Artikel 1, lid 2, onder d), eerste streepje

Artikel 2, onder d), punt i)

Artikel 1, lid 2, onder d), tweede streepje

Artikel 2, onder d), punt ii)

Artikel 1, lid 2, onder d), derde streepje

Artikel 2, onder d), punt iii)

Artikel 1, lid 2, onder e)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3, aanhef

Artikel 4, aanhef

Artikel 3, punt 1

Artikel 4, onder a)

Artikel 3, punt 2

Artikel 4, onder b)

Artikel 3, punt 3

Artikel 3, punt 4

Artikel 4, onder c)

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


Top