EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990R2685

VERORDENING (EEG) Nr. 2685/90 VAN DE RAAD van 17 september 1990 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2089/84 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Japan en Singapore

PB L 256 van 20.9.1990, p. 1–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/09/1995

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1990/2685/oj

31990R2685

VERORDENING (EEG) Nr. 2685/90 VAN DE RAAD van 17 september 1990 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2089/84 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Japan en Singapore

Publicatieblad Nr. L 256 van 20/09/1990 blz. 0001 - 0009
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 16 blz. 0074
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 16 blz. 0074


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2685/90 VAN DE RAAD

van 17 september 1990

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2089/84 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers van oorsprong uit Japan en Singapore

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op de artikelen 12 en 14,

Gezien het voorstel van de Commissie, na overleg in het kader van het in genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In juni 1988 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) de herziening aangekondigd van anti-dumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van eenrijige radiale kogellagers met diepe groeven, waarvan de grootste uitwendige diameter niet meer dan 30 mm bedraagt, van oorsprong uit Japan, en heeft een onderzoek ingeleid overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Bedoelde maatregelen bestonden uit definitieve rechten op de invoer van genoemd produkt uit Japan en Singapore die waren ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2089/84 (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3528/87 (4).

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in december 1987 werd ingediend door de Federatie van Europese Verenigingen van Lagerfabrikanten (FEBMA) namens producenten die een groot deel van de totale produktie van bedoelde kogellagers in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. In deze klacht werd alleen om herziening gevraagd van de maatregelen ten aanzien van Japan. Gesteld werd dat er sprake was van hogere dumpingmarges en prijsonderbieding en dat er derhalve hogere anti-dumpingrechten moesten worden opgelegd. Het bij deze klacht gevoegde bewijsmateriaal werd voldoende geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

(3) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers hiervan officieel in kennis gesteld en de betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en eventueel mondeling toe te lichten.

(4) Een aantal exporteurs en importeurs en de meerderheid van de producenten in de Gemeenschap, door de indiener van de klacht vertegenwoordigd, hebben hun standpunten schriftelijk uiteengezet.

(5) De Commissie heeft alle inlichtingen die zij voor een voorlopige vaststelling nodig achtte, ingewonnen en geverifieerd en een onderzoek ingesteld ten kantore van:

a) Producenten in de Gemeenschap

- FAG Kugelfischer Georg Schaefer KGaA, Schweinfurt, Duitsland,

- Georg Mueller Nuernberg AG, Nuernberg, Duitsland,

- Gebrueder Reinfurt GmbH & Co KG, Wuerzburg, Duitsland,

- SKF Industrie SpA, Turijn, Italië,

- SKF Roulements Spécialisés (ADR), Thomery, Frankrijk,

- SKF France, Clamart, Frankrijk,

- ROL Rolamentos Portugueses SARL, Caldas de Rainha, Portugal;

b) Japanse producenten/exporteurs

- NTN Toyo Bearing Co. Ltd, Osaka, Japan,

- Nachi-Fujikoshi Corp., Tokio, Japan,

- Nippon Seiko KK, Tokio, Japan,

- Koyo Seiko Co. Ltd, Osaka, Japan,

- Sapporo Precision Inc., Sapporo, Japan,

- Inoue Jikuuke Kogyo Co. Ltd, Osaka, Japan,

- Nankai Seiko Co. Ltd, Osaka, Japan,

- NSK Micro Precision Co. Ltd, Tokio, Japan;

c) Importeurs in de Gemeenschap

- Koyo (UK) Ltd, Milton Keynes, Verenigd Koninkrijk,

- Koyo France SA, Argenteuil, Frankrijk,

- Deutsche Koyo Waelzlager Verkaufsgesellschaft mbH, Hamburg, Duitsland,

- Europa-Koyo BV, Nieuwpoort, Nederland,

- NTN Bearings (UK) Ltd, Burntwood, Staffs, Verenigd Koninkrijk,

- NTN France SA, Schweighouse-sur-Moder, Frankrijk,

- NTN Waelzlager (Europa) GmbH, Erkrath, Duitsland,

- NSK Bearings Europe Ltd, Edgware, Verenigd Koninkrijk,

- NSK France SA, Voisins-le-Bretonneux, Frankrijk,

- NSK Kugellager GmbH, Ratingen, Duitsland,

- Nachi (UK) Ltd, Birmingham, Verenigd Koninkrijk,

- Nachi (Germany) GmbH, Neuss, Duitsland,

- Nachi Industrial SA, Salamanca, Spanje,

- Import Standard Office (ISO), Parijs, Frankrijk.

(6) Na afloop van dit stadium heeft de Commissie ten aanzien van dumping en schade enige voorlopige conclusies geformuleerd. De klager en de meerderheid van de exporteurs werden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld door de Commissie te worden gehoord. De Commissie heeft hen nauwkeurig op de hoogte gesteld van de feiten waarop zij haar conclusies had gegrond.

Desgevraagd werden de partijen ook in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan werd voorgesteld de wijziging van de geldende anti-dumpingrechten aan te bevelen.

De betrokkenen kregen de gelegenheid binnen een bepaalde termijn na deze hoorzittingen op- en aanmerkingen te maken. Waar nodig werd met hun opmerkingen rekening gehouden.

(7) Het dumpingonderzoek liep van 1 april 1987 tot en met 31 maart 1988 (het onderzoektijdvak).

(8) Dat bij dit onderzoek de normale termijn werd overschreden, is te wijten aan de hoeveelheid en de ingewikkeldheid van de in eerste instantie verzamelde en onderzochte gegevens en aan de omstandigheid dat voor de voltooiing van het onderzoek verwante zaken moesten worden bestudeerd waarvan bij de aanvang van de procedure niet was te voorzien dat zij aan de orde zouden komen.

B. ONDERZOCHT PRODUKT

(i) Omschrijving van het produkt

(9) De betrokken produkten zijn eenrijige radiale diepgroefkogellagers, met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm; zij vallen onder GN-code 8482 10 10.

(10) Volgens de klagers zou het nieuwe onderzoek moeten worden uitgebreid tot alle kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm en dus niet slechts betrekking moeten hebben op eenrijige radiale diepgroefkogellagers. Zoals in de punten 52 en 53 is uiteengezet, achtte de Commissie het echter niet dienstig het toepassingsgebied van de betrokken verordening uit te breiden.

(ii) Omschrijving van het produkt

(11) Het gaat hier om lagers in een groot aantal standaarduitvoeringen, alle met verschillende accessoires te verkrijgen, plus vele volgens de specificatie van de klant vervaardigde speciale typen. Binnen deze produktomschrijving wordt soms een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde mini- en instrumentlagers en de standaardlagers van kleine afmeting. In wezen zijn de fysieke hoedanigheden ervan echter gelijk en kan geen duidelijk onderscheid worden gemaakt.

(12) De voornaamste onderdelen van de betrokken lagers zijn een binnen- en een buitenring (gewoonlijk in chroomstaal, maar ook wel in roestvrij staal), een kooi en een wisselend aantal kogels. Naar gelang van de eisen van de klant kunnen metalen beschermplaten of rubberafsluitingen worden toegevoegd en worden allerhande smeervetten gebruikt. De lagers dienen om wrijving te verminderen en zodoende machineonderdelen sneller en soepeler te laten functioneren. Zij worden vooral gebruikt bij de vervaardiging van consumentenelektronica, huishoudelijke apparaten en apparatuur voor kantoorautomatisering.

(13) Kogellagers zijn tussenprodukten die worden gebruikt bij de vervaardiging van consumptie- en kapitaalgoederen of als reserveonderdeel. De vraag naar kogellagers is dan ook rechtstreeks afhankelijk van de vraag naar het eindprodukt (bij voorbeeld wasmachines, stofzuigers, videorecorders, ventilatoren en kleine elektrische motoren). In het algemeen maakt de prijs van kleine kogellagers slechts een zeer gering deel uit van de kostprijs van het eindprodukt. C. DUMPING

(i) Normale waarde

(14) De normale waarde werd per type vastgesteld na verificatie van de door de producenten verschafte gegevens over de binnenlandse prijzen en de produktiekosten.

(15) In het geval van typen waarvan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs (netto na aftrek van alle werkelijk verleende kortingen en verminderingen) voor onafhankelijke afnemers in Japan gelijk was aan of hoger was dan de produktiekosten en de in het binnenland verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid, werd ter bepaling van de normale waarde de binnenlandse prijs gebruikt. Dit was het geval voor de grote meerderheid van de verschillende typen lagers.

(16) Wanneer de binnenlandse prijs van een bepaald type beneden de kostprijs lag, wanneer de in het binnenland verkochte hoeveelheid minder dan 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid of wanneer het naar de Gemeenschap uitgevoerde type niet op de binnenlandse markt werd verkocht, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de produktiekosten vermeerderd met de binnenlandse winst. De binnenlandse winst werd verkregen door per type een vergelijking te maken van de prijs van alle typen die op de binnenlandse markt werden verkocht en de produktiekosten ervan en dan de winstmarge te berekenen aan de hand van het gewogen gemiddelde; typen waarop verliezen werden geleden, werden overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 niet in deze berekening opgenomen.

(17) Twee Japanse producenten maakten bezwaar tegen de beweerde hoge winst die door hen zou worden gemaakt (in die gevallen waarin de methode van overweging 16 was gebruikt), terwijl een van hen ook de verhoging van zijn kosten voor verkoop, administratie en andere algemene kosten (VAA-kosten) betwistte bij het samenstellen van de normale, door de Commissie na het onderzoek ter plaatse vastgestelde waarde. Deze bezwaren zijn van de hand gewezen, daar bij de berekening van de binnenlandse winstmarge (zie het laatste deel van overweging 16) en van de hiervoor genoemde kosten de gebruikelijke werkwijze van de Commissie ter zake en de geldende voorschriften van de Gemeenschap strikt in acht werden genomen; met name in verband met de VAA-kosten dient erop te worden gewezen dat de bezwaar makende onderneming een systeem van kostentoerekening toepaste dat bij het onderzoek ter plaatse oncontroleerbaar bleek. De Commissie heeft de kosten derhalve naar evenredigheid van de omzet omgeslagen overeenkomstig artikel 2, lid 11, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

(ii) Prijs bij uitvoer

(18) Wanneer de Japanse producenten rechtstreeks uitvoerden naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, werden de prijzen bij uitvoer vastgesteld aan de hand van de werkelijke betaalde of te betalen prijzen voor de verkochte lagers.

(19) Bij export naar filialen die de gehele verkoop en marketing in de Gemeenschap in handen hadden, werd het dienstig geacht, gezien de band tussen exporteur en importeur, de prijzen bij uitvoer samen te stellen aan de hand van de prijzen waartegen de lagers voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden verkocht. Kortingen en verminderingen die onafhankelijke afnemers rechtstreeks in verband met deze verkoop werden verleend, werden van de prijzen afgetrokken. De prijzen werden zo nodig aangepast om rekening te houden met alle onkosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van alle rechten en belastingen en een redelijke winstmarge van 6 %, als bij het voorgaande onderzoek.

(20) Wanneer bij het samenstellen van de prijzen bij uitvoer kosten moesten worden toegerekend, gebeurde dit gewoonlijk op basis van de omzet. De voor dit doel aangehouden kosten en omzet waren die van het laatste boekjaar van de importeur dat binnen de referentieperiode afliep. Het toerekenen van de verkoop- en administratiekosten en andere algemene kosten gebeurde steeds op basis van de omzet. Van deze methode werd slechts afgeweken wanneer de Commissie bij het onderzoek ter plaatse ervan overtuigd werd dat door het gebruik van een andere methode het effect van de betrokken kosten beter tot uiting kwam.

(21) De in overweging 17 genoemde producenten betwistten sommige verhogingen van de VAA-kosten van hun filialen waartoe de Commissie na het onderzoek ter plaatse had besloten. Zij legden tevens aanvullend bewijsmateriaal ter zake voor. Na zorgvuldig onderzoek van hun argumenten en van het nieuwe bewijsmateriaal, besloot de Commissie de berekening van de kosten van bepaalde filialen enigszins te wijzigen en dienovereenkomstig de prijs bij uitvoer te verhogen.

(iii) Vergelijking

(22) De normale waarde en de prijs bij uitvoer (af fabriek) werden per soort transactie op hetzelfde handelsniveau vergeleken. Alle vergeleken typen hadden dezelfde technische hoedanigheden en precisiegraad. De normale waarde en de prijs bij uitvoer werden beide aangepast om rekening te houden met de verkoopkosten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Twee producenten maakten in dit verband bezwaar ertegen dat hun verzoek om aanpassingen gedeeltelijk was afgewezen. Deze bezwaren waren niet gefundeerd; verzoeken om aanpassingen werden slechts afgewezen nadat, op grond van de conclusies van het onderzoek ter plaatse, de Commissie had vastgesteld dat niet aan de eisen van het bovengenoemde artikel 2, lid 10, onder c), werd voldaan. Bovendien voerde een van de bovengenoemde Japanse ondernemingen aan dat een aanpassing had moeten plaatsvinden voor het verschil in handelsniveau. Zij was het echter ermee eens dat zij deze bewering niet met bewijzen had gestaafd. Uit haar antwoord op de vragenlijst van de Commissie was het niet mogelijk geweest op te maken dat er van twee handelsniveaus sprake was, vooral daar in veel gevallen de prijzen voor industriële verbruikers juist dezelfde waren als die voor handelaren.

(23) Een andere producent stelde dat er een discrepantie bestond in de berekeningsmethodes, daar alle kosten en uitgaven van de geassocieerde exporteur in aanmerking worden genomen, terwijl slechts een deel van de kosten en uitgaven van de producent meetellen. De Commissie kan echter, mede gezien artikel 2, lid 9, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 dit standpunt niet aanvaarden omdat bewijsmateriaal ter staving volledig ontbreekt.

(iv) Nippon Seiko KK en geassocieerde ondernemingen

(24) Een zeer groot deel van de door Nippon Seiko KK in antwoord op de vragenlijst van de Commissie gegeven inlichtingen bleek om de volgende redenen niet aan de eisen van de Gemeenschapsvoorschriften te voldoen:

- onjuiste gegevens over de kortingen die op de binnenlandse markt worden toegepast;

- vergelijking van de normale waarde en de prijs bij uitvoer tussen typen die slechts gelijksoortig, maar niet gelijk zijn;

- totaal onvolledig antwoord van de tot de NSK-groep behorende onderneming NSK Micro Precision Ltd;

- grove fouten in de gegevens van NSK France over transportkosten en douanerechten.

Voorts bleek het onmogelijk de door NSK verschafte gegevens over hun produktiekosten te verifiëren. In de eerste plaats was het niet mogelijk de gegevens over produktiekosten in antwoord op de vragenlijst van de Commissie in verband te brengen met de gecontroleerde jaarrekening van de onderneming. In de tweede plaats voerde de onderneming aan dat zij de kosten van afzonderlijke lagertypen niet afzonderlijk boekte en dat zij daarom geen informatie kon verschaffen in de door de Commissie vereiste vorm. Uit het onderzoek bleek dat de door NSK gebruikte methode van kostentoerekening aan bepaalde typen niet de werkelijke kostprijs van elk type lager weerspiegelde, omdat een groot deel van de kosten evenredig over standaard- en meer gespecialiseerde typen werd verdeeld. De Commissie aanvaardt dat een onderneming voor haar eigen doeleinden geen inlichtingen over de kosten per type in haar boekhouding hoeft op te nemen, maar is van oordeel dat de gegevens over de gemiddelde kosten die NSK heeft verstrekt, niet bij een anti-dumpingonderzoek kunnen worden gebruikt. NSK heeft in het kader hiervan niet getracht een werkwijze te volgen die de produktiekosten per lagertype zou weergeven.

Bovendien bleek uit interne bescheiden van NSK dat voor sommige lagertypen de produktiekosten veel hoger waren dan de kosten die NSK in haar antwoord aan de Commissie had opgegeven. Onder deze omstandigheden heeft de Commissie de gegevens van de onderneming met betrekking tot de produktiekosten afgewezen.

Zonder nader in te gaan op de vraag of de door NSK verstrekte gegevens globaal genomen »onjuist" of »misleidend" zijn in de zin van artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, werd derhalve besloten het verzoek af te wijzen en de dumping te bepalen zoals in overweging 26 is uiteengezet.

(25) De door NSK Micro Precision Ltd verstrekte informatie bleek onvolledig te zijn en het antwoord van deze onderneming werd door de Commissie buiten beschouwing gelaten; daar deze onderneming met Nippon Seiko KK geassocieerd is, zal zij met het oog op het vaststellen van de dumpingmarge op dezelfde wijze worden behandeld als laatstgenoemde onderneming. Inoue Jikuuke Kogyo (IJK) heeft de vragenlijst van de Commissie volledig en op bevredigende wijze beantwoord. Het wordt echter niet dienstig geacht voor deze onderneming een afzonderlijke dumpingmarge vast te stellen daar ook zij met Nippon Seiko KK geassocieerd is.

(26) Onder de omstandigheden als uiteengezet in de overwegingen 24 en 25, was de Commissie van oordeel dat de resultaten van haar onderzoek de nauwkeurigste grondslag voor het vaststellen van de hoogte van de dumping vormden en dat als het ware een premie aan niet-medewerking zou worden verleend indien werd aangenomen dat de dumping voor Nippon Seiko KK en de twee daarmee geassocieerde ondernemingen lager zou zijn dan de hoogste dumpingmarge die bij Japanse producenten werd aangetroffen.

(v) Dumpingmarges

(27) De normale waarden van de Japanse producenten werden per transactie vergeleken met de prijzen van uitvoer van vergelijkbare modellen, behalve voor die exporteurs voor wie het aanhouden van gewogen gemiddelden van weinig invloed was op de resultaten van het onderzoek. Bij sommige exporteurs werd op basis van steekproeven te werk gegaan, dit wil zeggen dat de meest representatieve typen werden geselecteerd om bij de vergelijking van de prijzen bij uitvoer en de normale waarde te worden gebruikt of voor het berekenen van de binnenlandse winst. Dit werd gedaan bij die exporteurs waarbij het om een bijzonder groot aantal typen ging. (28) De dumpingmarge werd beschouwd het totale bedrag te zijn waarmede de normale waarde de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap overschreed. Dit werd omgezet in een percentage door het te delen door de totale cif-waarde van alle in aanmerking genomen typen. De gevonden dumpingmarges varieerden naar gelang van de exporteur en de gewogen gemiddelde marges waren als volgt:

- Sapporo Precision: 4,56 %

- NTN Toyo Bearing: 25,90 %

- Nachi Fujikoshi: 30,74 %

- Koyo Seiko: 30,85 %

- Nankai Seiko: 46,80 %.

Bij Fujino Iron Works Ltd werd geen dumping vastgesteld.

(29) De Raad bevestigt de gevolgtrekkingen van de Commissie inzake dumping.

D. SCHADE

(i) Soortgelijk produkt

(30) De in de Gemeenschap vervaardigde kogellagers hebben dezelfde fysieke hoedanigheden en toepassingen als de in overweging 9 genoemde lagers.

(ii) Voorlopige opmerkingen

(31) Bij het beoordelen van de schade werd rekening gehouden met het feit dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden alvorens Verordening (EEG) nr. 2089/84 in werking trad, normaliter door de bij deze verordening ingestelde anti-dumpingrechten moet zijn opgeheven. In het kader van dit nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 14 moet dan ook slechts worden onderzocht of er nog schade bestaat ondanks de toepassing van genoemde anti-dumpingrechten en of er opnieuw aanmerkelijke schade zal optreden indien deze rechten komen te vervallen. Bij het beantwoorden van deze laatste vraag moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de termijn van vijf jaar in artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2423/88 tijdens het onderzoektijdvak is verstreken.

(iii) Bedrijfstak van de Gemeenschap

(32) In het kader van dit onderzoek werden de Japanse ondernemingen die in de Gemeenschap produceren niet geacht deel uit te maken van de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, vanwege het feit dat zij geassocieerd zijn met de Japanse exporteurs van het produkt dat het voorwerp is van een anti-dumpingonderzoek. Zij verkopen hun gehele produktie aan dezelfde Japanse verkoopfilialen die zich bezighouden met de verkoop van de uit Japan ingevoerde lagers tegen dumpingprijzen en profiteren aldus van deze oneerlijke handelspraktijken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geacht dat zij zich als normale producenten van de Gemeenschap gedragen, maar veeleer dat zij voor de exporteurs die zich aan dumping schuldig maken, een extra bevoorradingsbron vormen.

Na deze Japanse ondernemingen van het toepassingsbeleid van de procedure te hebben uitgesloten heeft de Commissie geconstateerd dat de producenten van de Gemeenschap namens wie de klacht was ingediend, tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 85 % van de produktie in de Gemeenschap voor hun rekening hebben genomen. Dit is duidelijk een zeer groot deel van de totale produktie en deze ondernemingen worden dan ook beschouwd als zijnde de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(iv) Huidige situatie

a) Hoeveelheden en marktaandeel van de ingevoerde produkten

(33) Tussen 1985 en het onderzoektijdvak steeg de totale verkoop van kogellagers in de Gemeenschap van 332,5 miljoen stuks tot 356,1 miljoen stuks, hetgeen neerkomt op een stijging met 7,1 %.

(34) In dezelfde periode daalde de verkoop van lagers van oorsprong uit Japan van 31,3 miljoen stuks tot 21,7 miljoen stuks, hetgeen voornamelijk het gevolg was van het instellen van anti-dumpingrechten in 1984 en het besluit van de meeste grote Japanse bedrijven de produktie naar de Gemeenschap of naar andere, niet aan anti-dumpingrechten onderworpen derde landen te verleggen; het marktaandeel van in Japan vervaardigde lagers bedroeg in het onderzoektijdvak 6,1 %.

b) Prijzen

(35) Een onderzoek werd ingesteld naar de prijzen op de Britse, de Duitse, de Franse en de Spaanse markt. Berekeningen werden gemaakt op basis van gewogen gemiddelden en hadden altijd betrekking op representatieve typen lagers die in redelijke hoeveelheden, gewoonlijk meer dan 50 000 stuks, waren verkocht. Alleen de verkoop aan industriële verbruikers die lagers in hun eindprodukt inbouwen (bij voorbeeld fabrikanten van stofzuigers, video-cassetterecorders, enz.) is in aanmerking genomen, daar deze industriële verbruikers de overgrote meerderheid kopen van de door de Japanse producenten en de producenten van de Gemeenschap vervaardigde lagers en nagenoeg de enige afnemers zijn die in voldoende hoeveelheden kopen om een vergelijking mogelijk te maken.

(36) Uit de prijsvergelijking bleek dat de prijzen van de Japanse exporteurs over het algemeen nog steeds iets lager waren dan de prijzen van de producenten van de Gemeenschap ondanks de bestaande anti-dumpingrechten. Deze prijsonderbieding treedt echter zelden op, is in het algemeen klein en is gemiddeld niet hoger dan 3 %. Bovendien kunnen bij een kwantificering per bedrijf vraagtekens worden geplaatst daar een zinvolle vergelijking met Europese producenten slechts mogelijk is bij verkoop van voldoende hoeveelheden en dit is voor vele Japanse ondernemingen slechts voor een beperkt aantal typen het geval. Onder deze omstandigheden zijn geen marges voor prijsonderbieding per onderneming vastgesteld.

c) Stand van zaken bij de bedrijfstak in de Gemeenschap

(37) Marktaandeel:

Hoewel de door de bedrijfstak in de Gemeenschap aldaar verkochte hoeveelheid tussen 1985 en het onderzoektijdvak met 3,5 % steeg, van 112 miljoen stuks tot 116 miljoen stuks, ging hun marktaandeel achteruit van 33,6 tot 32,5 % en dat terwijl de totale vraag op de markt van de Gemeenschap met 7,1 % steeg (zie overweging 33).

(38) Druk op de prijzen:

De geconstateerde druk op de prijzen was aanzienlijk. De gemiddelde prijs per stuk van de meeste producenten van de Gemeenschap aan industriële verbruikers daalde tussen 1985 en het onderzoektijdvak; voor de grootste producenten van de Gemeenschap bedroeg de gemiddelde daling, in lopende prijzen, tussen de 2,6 en de 9 %.

(39) Winstgevendheid:

De globale winstgevendheid van de producenten van de Gemeenschap in de sector van de onderzochte lagers is sinds 1985 met meer dan de helft achteruitgegaan, hetgeen tot een situatie heeft geleid waarin, zoals hierna wordt aangetoond, de huidige winsten duidelijk ontoereikend zijn om de extra uitgaven te doen die nodig zijn om het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op peil te houden. Aangezien de Gemeenschapsproducenten de komende jaren aanzienlijke bedragen in vaste activa moeten investeren en extra uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, personeel en afzetbevordering moeten maken, is de Commissie tot de gevolgtrekking gekomen dat hiertoe een winstmarge van 15 % vóór belastingen nodig is. Met een empirisch-historische benadering van het rentabiliteitsvraagstuk komt men tot ongeveer dezelfde bevinding. In 1985, toen de globale winstmarge 15 % van de verkoop bedroeg, was de winst namelijk hoog genoeg. De in het onderzoektijdvak gemaakte winsten lagen ver onder dit cijfer. In dit tijdvak bereikte de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de verkoop in de Gemeenschap in het kader van normale handelstransacties juist 8 %, hetgeen neerkomt op een winstderving van 7 %.

(40) Produktie, bezettingsgraad en werkgelegenheid:

De produktie in de Gemeenschap liep in het onderzoektijdvak terug van 170,6 miljoen stuks in 1985 tot 153,9 miljoen stuks. Dit komt neer op een daling van 10 %.

De produktiecapaciteit in de Gemeenschap, zoveel mogelijk berekend op basis van het tweeploegenstelsel en een vijfdaagse werkweek, steeg van 177,5 miljoen stuks in 1985 tot 185,5 miljoen stuks gedurende het onderzoektijdvak. De bezettingsgraad liep derhalve terug van 96 % in 1985 tot 83 % in de referentieperiode.

In dezelfde periode liep de werkgelegenheid in de sector terug van 2 304 tot 2 033 arbeidsplaatsen, dit wil zeggen een nettoverlies van 271 banen of een daling van 12 %.

(v) Mogelijke gevolgen van het opheffen van de anti-dumpingrechten

(41) Op de markt van grote industriële verbruikers, in tegenstelling tot de markt van de handelaren, is Japan een van de voornaamste concurrenten van de Gemeenschapsproducenten; 85 % van de verkoop van de Gemeenschapsproducenten is bestemd voor de markt van industriële verbruikers, terwijl het overeenkomstige cijfer voor Japan tijdens het onderzoektijdvak 80 % was. Anderzijds bestaan er geen werkelijke kwaliteitsverschillen, vooral niet bij de standaardtypen. Prijs is de voornaamste overweging bij de aanschaf van deze produkten. In het kader van dit nieuwe onderzoek moest de Raad dus rekening houden met de mogelijke gevolgen van het wegvallen van de geldende anti-dumpingrechten.

(42) Uit het feit dat de bij deze herzieningsprocedure gevonden dumpingmarges in bijna alle gevallen aanzienlijk hoger zijn dan die welke bij de oorspronkelijke procedure werden aangetroffen, volgt dat bij opheffing of aanzienlijke vermindering van de huidige anti-dumpingrechten, de Japanse invoer tegen nog lagere prijzen zal geschieden, waardoor er aanzienlijke prijsonderbieding zal optreden ten aanzien van de Gemeenschapsproducenten en de huidige situatie van prijserosie en winstderving nog wordt verergerd. Voorts zullen de Japanse exporteurs in dat geval hun marktaandeel nog vergroten ten koste van - of althans ten dele ten koste van - de Gemeenschapsproducenten met alle negatieve gevolgen van dien voor produktie, capaciteit, bezettingsgraad en werkgelegenheid.

(43) Door de anti-dumpingprocedure die in 1988 in de Verenigde Staten is ingeleid en die heeft geleid tot het instellen van anti-dumpingrechten op de invoer van Japanse lagers die varieerden van 21 % tot 107 %, zullen er anderzijds voor de Japanse produkten op de markt van de Verenigde Staten, waar de vraag naar kogellagers van oudsher groot is, slechts beperkte afzetmogelijkheden overblijven. Dit kan als gevolg hebben dat de Japanse uitvoer naar andere bestemmingen met een grote vraag wordt verlegd en met name naar de Gemeenschap, waar de Japanse exporteurs zich goed hebben ingewerkt en reeds over distributienetten beschikken. (44) Voorts kan de goedkeuring van maatregelen tegen de invoer in de Gemeenschap vanuit Thailand naar aanleiding van de in juni 1988 ingeleide procedure (1) de Japanse exporteurs de gelegenheid geven hun marktaandeel uit te breiden indien de rechten op hun produkten worden opgeheven.

(45) In deze omstandigheden komt de Commissie tot de slotsom dat er een reëel gevaar bestaat dat het opheffen van de bestaande anti-dumpingrechten tot een verslechtering van de huidige situatie zal leiden en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw aanmerkelijke schade zal lijden.

(46) De Raad bevestigt de gevolgtrekkingen van de Commissie inzake de schade.

E. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(47) In het algemeen is het in het belang van de Gemeenschap dat er een eerlijke en effectieve concurrentie bestaat; de maatregelen in het onderhavige geval zijn gericht op het herstel van een eerlijke concurrentie. Bij het beraad over het belang van de Gemeenschap, heeft de Raad de belangen van de producenten van kogellagers van de Gemeenschap, de verbruikers van kogellagers en de eindverbruikers van het eindprodukt in aanmerking genomen.

Zouden er geen maatregelen worden genomen, dan zouden bij voortzetting van de geconstateerde trend voor de bedrijven van de Gemeenschap die de betrokken kogellagers vervaardigen, nadelige gevolgen ontstaan en het voortbestaan ervan zou worden bedreigd. Het verdwijnen van deze bedrijfstak zou ernstige gevolgen hebben voor:

- werkgelegenheid, investeringsuitgaven;

- onderzoek en ontwikkeling op het gebied van hoogwaardige technologie (met name nieuwe materialen);

- de ontwikkeling van nieuwe produkten in snelgroeiende sectoren (telecommunicatie, ruimtevaart en voertuigelektronica).

Het is in het belang van de Gemeenschap dergelijke ontwikkelingen te voorkomen.

Wat de afnemers van kogellagers betreft (en onrechtstreeks ook de eindgebruikers van hun produkten) kan worden aangevoerd dat zij voordeel hebben bij het aankopen van lagers tegen dumpingprijzen. Een dergelijk voordeel zou echter minimaal zijn, daar de betreffende lagers van de eindprijs van de meeste produkten slechts een zeer gering deel uitmaken. Dit wordt bevestigd door het feit dat geen enkele afnemer van kogellagers met een uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm op een van de procedures heeft gereageerd.

(48) De Raad is derhalve tot de gevolgtrekking gekomen dat in zijn geheel genomen het belang van de Gemeenschap in dit geval er duidelijk in bestaat dat de producenten van kogellagers tegen oneerlijke concurrentie die door invoer tegen dumpingprijzen wordt veroorzaakt, beschermd blijven.

F. VOORGESTELDE MAATREGELEN

(i) Hoogte van het recht

(49) Om in de boven uiteengezette omstandigheden de hoogte van het recht te bepalen, heeft de Raad eerst overwogen de bestaande rechten te verlengen. In het onderhavige geval zou dit echter een ongerechtvaardigde discriminatie medebrengen tussen de betrokken Japanse ondernemingen: de bestaande rechten die tussen 4 % en 14,7 % variëren, stemmen overeen met de in 1984 geconstateerde dumpingmarges, terwijl de huidige dumpingmarges van de ondernemingen die een grote meerderheid van de Japanse uitvoer naar de Gemeenschap voor hun rekening nemen, slechts tussen 25,9 % en 30,8 % variëren; voorts is tussen de Japanse exporteurs geen differentiatie mogelijk met betrekking tot de bedreiging die zij voor de bedrijfstak van de Gemeenschap opleveren.

(50) Op grond van bovenstaande overwegingen is besloten de berekening van de rechten te baseren op de huidige indicatoren van de bedrijfstak in de Gemeenschap en met name op de winstderving, die in het kader van dit nieuwe onderzoek als de meest passende indicator wordt beschouwd. Omdat de winstderving van 7 % (zie overweging 39) werd berekend op het prijsniveau van de wederverkoop is met het oog op een gelijke behandeling van de ondernemingen ongeacht hun organisatie en beleid tussen de stadia invoer en wederverkoop, een omrekening naar cif-niveau vereist. Na deze omzetting aan de hand van de verhouding cif-niveau/wederverkoopprijs voor elke exporteur op basis van het gewogen gemiddelde, worden de rechten als volgt vastgesteld:

- Sapporo Precision: 4,5 %

- Nankai Seiko: 7,0 %

- Nachi Fujikoshi Corp.: 8,1 %

- Koyo Seiko Co. Ltd: 8,7 %

- Nippon Seiko KK: 9,2 %

- NSK Micro Precision Ltd: 9,2 %

- Inoue Jikuuke Kogyo Ltd: 9,2 %

- NTN Toyo Bearing Co. Ltd: 10,0 %

- Anderen: 10,0 %.

Geen anti-dumpingrecht zal worden geheven op de invoer van het soortgelijke produkt dat van Fujino Iron Works Ltd afkomstig is.

(51) Om de in overweging 25 vermelde redenen zal ten aanzien van NSK Micro Precision Ltd en Inoue Jikuuke Kogyo Ltd hetzelfde recht worden geheven als ten aanzien van Nippon Seiko KK, namelijk 9,2 %. Alle andere exporteurs van het soortgelijke produkt van oorsprong uit Japan die niet reeds in deze verordening zijn genoemd, zullen onderworpen zijn aan het hoogste van bovengenoemde rechten, namelijk dat van 10 %.

(ii) Toepassingsgebied van het recht

(52) Het materiële toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 2089/84 omvatte niet alle kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm en vallende onder post 84.62 van het gemeenschappelijk douanetarief (overeenstemmende met NIMEXE-code ex 84.62-01), maar slechts de eenrijige radiale diepgroefkogellagers van deze grootte. De aanvraag om een nieuw onderzoek had evenwel betrekking op alle kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm met inbegrip van hoekcontactkogellagers, axiale kogellagers, enz. Volgens de klacht was het noodzakelijk het toepassingsgebied van het nieuwe onderzoek te wijzigen om te voorkomen dat rechten bij de invoer van kogellagers worden ontdoken door middel van onjuiste douaneaangiften of verkeerde douanetariefindelingen.

(53) Ingevolge de aanvraag werden aanvankelijk alle kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm bij het nieuwe onderzoek betrokken, maar de meeste betrokken importeurs en exporteurs betwistten de uitbreiding van het materiële toepassingsgebied. Omdat zij zoveel mogelijk met de Commissie wilden meewerken, stemden zij erin toe de gevraagde inlichtingen te verstrekken over alle kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm. Zij hebben echter een formeel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de rechtmatigheid van een dergelijke uitbreiding. In elk geval is uit de bij het onderzoek verkregen inlichtingen gebleken dat de uitbreiding niet gerechtvaardigd was.

(iii) Definitieve maatregelen

(54) Daar het in onderhavig geval om een herziening gaat, is besloten rechtstreeks over te gaan tot de definitieve instelling van de vastgestelde rechten zoals boven vermeld en niet eerst voorlopige rechten in te stellen. De Commissie heeft derhalve, vóór het opstellen van het voorstel ter zake, alle exporteurs nauwkeurig van de berekeningen op de hoogte gesteld en hen voldoende tijd gelaten om op- en aanmerkingen te maken en eventuele materiële fouten te verbeteren.

(iv) Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2089/84

(55) Het gedeelte van Verordening (EEG) nr. 2089/84 dat betrekking heeft op de invoer van eenrijige diepgroefkogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan, dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

De bij genoemde verordening ingestelde definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van produkten uit Japan worden nog geheven totdat de onderhavige verordening in werking treedt.

(56) De bepalingen van bovengenoemde verordening met betrekking tot de invoer van hetzelfde produkt van oorsprong uit Singapore blijven ongewijzigd, in afwachting van de uitkomsten van het thans lopende nieuwe onderzoek (6) krachtens artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2423/88,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2089/84 wordt vervangen door:

»2. Het percentage van het anti-dumpingrecht wordt als volgt vastgesteld, uitgedrukt in een percentage van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring:

1.2.3 // Producenten/exporteurs // Percentage van het anti- dumpingrecht // TARIC aanvullende code // JAPAN // // // - Sapporo Precision Ltd: // 4,5 % // 8450 // - Nankai Seiko Co. Ltd: // 7,0 % // 8451 // - Nachi-Fujikoshi Corp.: // 8,1 % // 8452 // - Koyo Seiko Co. Ltd: // 8,7 % // 8453 // - Nippon Seiko KK: // 9,2 % // 8454 // - Inoue Jikuuke Kogyo Ltd: // 9,2 % // 8454 // - NSK Micro Precision Ltd: // 9,2 % // 8454 // - Anderen: // 10,0 % // 8455

Geen rechten zullen worden geheven op de invoer van de in lid 1 omschreven produkten die door Fujino Iron Works Ltd (TARIC aanvullende code 8456) worden vervaardigd en voor uitvoer naar de Gemeenschap verkocht.

SINGAPORE

Alle producenten/exporteurs: 33,89 %.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 17 september 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. DE MICHELIS

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

(2) PB nr. C 159 van 18. 6. 1988, blz. 2.

(3) PB nr. L 193 van 21. 7. 1984, blz. 1.

(4) PB nr. L 336 van 26. 11. 1987, blz. 1.

(1) PB nr. C 147 van 4. 6. 1988, blz. 4.

(1) PB nr. C 240 van 20. 9. 1989, blz. 4.

Top