EUR-Lex Acces la dreptul Uniunii Europene

Înapoi la prima pagină EUR-Lex

Acest document este un extras de pe site-ul EUR-Lex

Document 52016IP0435

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie (2016/2052(INI))

PB C 224 van 27.6.2018, p. 18-28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/18


P8_TA(2016)0435

Europese defensie-unie

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie (2016/2052(INI))

(2018/C 224/03)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van Lissabon,

gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 42, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake permanente gestructureerde samenwerking,

gezien artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de defensiealliantie,

gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 18 december 2013 en 25-26 juni 2015,

gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013 en van 18 november 2014 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

gezien zijn resolutie van 13 april 2016 over de algehele EU-strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid (1),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensies (2),

gezien zijn resolutie van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008) (3), waarin paragraaf 89 stelt dat „de grondrechten niet ophouden bij de kazernepoorten en dat zij tevens volledig gelden voor burgers in uniform”, en de aanbeveling doet dat „de lidstaten erop toezien dat de grondrechten ook in de strijdkrachten worden geëerbiedigd”,

gezien de definitieve conclusies van de interparlementaire conferentie over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van Den Haag van 8 april 2016, van Luxemburg van 6 september 2015, van Riga van 6 maart 2015, van Rome van 7 november 2014, van Athene van 4 april 2014, van Vilnius van 6 september 2013, van Dublin van 25 maart 2013, en van Pafos van 10 september 2012,

gezien de recente verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) naar aanleiding van de Gymnich-bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 2 september 2016, waarmee het potentieel van de lidstaten om concrete resultaten te bereiken op het gebied van defensie kracht werd bijgezet,

gezien het document met de titel „Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa — Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid” dat door de VV/HV is gepresenteerd op 28 juni 2016,

gezien het voortgangsverslag van 7 juli 2014 van de VV/HV en het hoofd van het Europees Defensieagentschap over de uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van december 2013,

gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013: „Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector” (COM(2013)0542),

gezien het verslag van de Commissie van 24 juni 2014: 'Een „New Deal” voor de Europese defensie',

gezien het verslag van de Commissie van 8 mei 2015 over de tenuitvoerlegging van haar mededeling over defensie,

gezien de evaluaties van Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU,

gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie, en van de secretaris-generaal van de NAVO van 8 juli 2016,

gezien de gezamenlijke mededeling van 11 december 2013 van de VV/HV en de Commissie: „De alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties” (JOIN(2013)0030), en de conclusies van de Raad van 12 mei 2014 die hiermee verband houden,

gezien de verklaring van de Italiaanse ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken van 10 augustus 2016, waarin zij oproepen tot een „Schengenruimte voor defensie”,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Duitse en Franse minister van Buitenlandse Zaken van 28 juni 2016, „Een sterk Europa in een wankele wereld”,

gezien de mogelijke uittreding van het VK uit de EU,

gezien de resultaten van Eurobarometer 85.1 van juni 2016,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie constitutionele zaken (A8-0316/2016),

A.

overwegende dat de veiligheidssituatie in en rondom Europa gedurende de afgelopen jaren aanzienlijk is verslechterd, waardoor zich moeilijke en ongeziene uitdagingen voordoen die geen enkel land en geen enkele organisatie alleen kan aangaan; overwegende dat Europa meer dan ooit met de dreiging van terreur te kampen heeft en dat het terrorisme en het aanhoudend geweld in Noord-Afrika en het Midden-Oosten blijven toenemen; overwegende dat solidariteit en veerkracht de EU ertoe nopen één front te vormen en systematisch op te treden, en dit optreden af te stemmen met haar bondgenoten en de derde landen; overwegende dat preventie, het delen van gevoelige informatie op het gebied van veiligheid, het beëindigen van gewapende conflicten, het uitbannen van wijdverbreide inbreuken op de mensenrechten, de verspreiding van democratie en de rechtsstaat en de strijd tegen het terrorisme prioriteiten zijn voor de EU en haar burgers waarvoor de EU zich moet inzetten, zowel binnen als buiten haar grenzen, onder meer door een geniecorps in het leven te roepen met het oog op het aangaan van bepaalde zeer praktische uitdagingen in verband met de gevolgen van de klimaatverandering en natuurrampen in derde landen; overwegende dat Europa sterker en sneller moet optreden bij reële dreigingen;

B.

overwegende dat terrorisme, hybride dreigingen, economische instabiliteit, onzekerheid over de cyber- en energieveiligheid, georganiseerde misdaad en klimaatverandering de voornaamste veiligheidsdreigingen zijn in een wereld die steeds complexer wordt en een steeds sterkere onderlinge afhankelijkheid vertoont, en waarin de EU moet trachten de middelen te vinden om de veiligheid te waarborgen en welvaart en democratie uit te dragen; overwegende dat in de huidige financiële en veiligheidssituatie de Europese strijdkrachten nauwer moeten samenwerken en militairen meer en beter samen moeten trainen en werken; overwegende dat volgens de Eurobarometer 85.1 van juni 2016 ongeveer twee derde van de EU-burgers een grotere inspanning van de EU wil zien op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid; overwegende dat de grens tussen interne en externe veiligheid steeds vager wordt; overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan conflictpreventie door de oorzaken van instabiliteit aan te pakken en menselijke veiligheid te waarborgen; overwegende dat de klimaatverandering een enorme dreiging vormt voor de wereldwijde veiligheid, vrede en stabiliteit en zo de dreigingen voor de veiligheid in traditionele zin doet toenemen, onder meer doordat er minder schoon water en voedsel beschikbaar is voor de bevolking van kwetsbare en zich ontwikkelende landen, hetgeen leidt tot economische en sociale spanningen, waardoor mensen zich gedwongen zien te migreren, of leiden tot politieke spanningen en veiligheidsrisico’s;

C.

overwegende dat de VV/HV de veiligheid van de Unie als één van de vijf belangrijkste prioriteiten heeft aangeduid in haar ‘Mondiale strategie van de Europese Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid’;

D.

overwegende dat de lidstaten op grond van het Verdrag van Lissabon verplicht zijn om de passende vermogens voor civiele en militaire GVDB-missies en -operaties ter beschikking te stellen; overwegende dat de opbouw van een veiligheids- en defensiecapaciteit als vastgelegd in de Verdragen nog verre van optimaal is; overwegende dat ook de Europese instellingen een belangrijke rol kunnen spelen bij het nemen van politieke initiatieven; overwegende dat de lidstaten tot nu toe een gebrek aan wilskracht hebben getoond bij de opbouw van een Europese veiligheids- en defensie-unie uit vrees dat een dergelijke unie een bedreiging voor hun nationale soevereiniteit zou vormen;

E.

overwegende dat de kosten van een niet-verenigd Europa op het gebied van veiligheid en defensie worden geraamd op 26,4 miljard EUR per jaar (4) door de dubbele uitgaven, overcapaciteit en hindernissen bij defensieaanbestedingen;

F.

overwegende dat artikel 42 van het VEU de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie omvat als deel van het GVDB, dat zal leiden tot een gemeenschappelijke defensie van de EU zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit; overwegende dat artikel 42, lid 2, VEU de lidstaten ook aanbeveelt een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun afzonderlijke grondwettelijke bepalingen;

G.

overwegende dat artikel 42 VEU ook voorziet in de oprichting van defensie-instellingen, alsmede in de bepaling van Europees beleid inzake vermogens en bewapening; overwegende dat dit artikel tevens vereist dat de inspanningen van de EU verenigbaar, aanvullend en wederzijds versterkend zijn met de NAVO; overwegende dat een gemeenschappelijk defensiebeleid voor de Unie het vermogen van Europa moet versterken om veiligheid binnen en buiten haar grenzen te bevorderen en het partnerschap met de NAVO en de trans-Atlantische relaties moet versterken en daarom zal zorgen voor een sterkere NAVO, hetgeen verder zal bijdragen aan een doeltreffender territoriale, regionale en mondiale veiligheid en defensie; overwegende dat de recente gezamenlijke verklaring van de NAVO-top in Warschau in 2016 over het strategische partnerschap tussen de NAVO en de EU de rol van de NAVO en de ondersteuning die de EU kan bieden om gezamenlijke doelstellingen te behalen heeft erkend; overwegende dat een Europese defensie-unie (EDU) moet streven naar een hernieuwd evenwicht van de betrekkingen binnen de NAVO en de handhaving van de vrede, conflictpreventie en de versterking van de internationale veiligheid moet waarborgen overeenkomstig de beginselen van het VN-Handvest;

H.

overwegende dat door procedurele, financiële en politieke hindernissen nog geen gebruik is gemaakt van de EU-gevechtsgroepen die in 2007 hun volledige operationeel vermogen hebben bereikt en die opgericht zijn om militaire taken te vervullen met het oog op humanitaire missies, vredeshandhaving en vredesopbouw, hoewel de behoefte daaraan ontstaat en de mogelijkheid zich voordoet; benadrukt dat dit een gemiste kans is om de rol van de EU als belangrijke speler voor stabiliteit en vrede in de wereld te versterken;

I.

overwegende dat — afgezien van de oprichting van het Europees Defensieagentschap — geen van de andere ontbrekende onderdelen van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU tot dusver zijn geconcipieerd, onderwerp van besluitvorming zijn geweest, of ten uitvoer zijn gelegd; overwegende dat de organisatie van het Europees Defensieagentschap nog altijd grondig moet worden doorgelicht om zijn volledige potentieel te kunnen ontwikkelen en te kunnen bewijzen dat het een toegevoegde waarde heeft, het GVDB doeltreffender maakt en tot geharmoniseerde nationale defensieplanningsprocessen kan leiden op die gebieden die van belang zijn voor militaire operaties met betrekking tot het GVDB, overeenkomstig de Petersberg-taken zoals beschreven in artikel 43 VEU; moedigt alle lidstaten aan om deel te nemen aan en te investeren in het Europees Defensieagentschap om deze doelstelling te bereiken;

J.

overwegende dat de algehele strategie van de EU voor buitenlands en veiligheidsbeleid vereist dat de EU systematisch aanspoort tot samenwerking op het gebied van defensie die het volledige spectrum van vermogens omvat; dit met het oog op het reageren op externe crises, ondersteuning bij de opbouw van de capaciteit van onze partners, het instaan voor de veiligheid van Europa en de totstandbrenging van een solide Europese defensie-industrie, hetgeen van cruciaal belang is voor de Unie om strategisch en autonoom te kunnen besluiten en actie ondernemen; overwegende dat alle leden van de Raad eerst een akkoord moeten sluiten voordat maatregelen ten uitvoer kunnen worden gelegd;

K.

overwegende dat de Europese Raad van juni 2015, waar onder meer defensie centraal stond, opriep om in te zetten op een ruimere en systematischer samenwerking rond defensie in Europa, met het oog op het creëren van cruciale vermogens, onder meer via EU-middelen wanneer dit geboden is, waarbij wordt opgemerkt dat de militaire vermogens in handen blijven van en uitgevoerd worden door de lidstaten;

L.

overwegende dat Frankrijk zich op 17 november 2015 heeft beroepen op artikel 42, lid 7, VEU, en dienovereenkomstig de hulp en bijstand van andere lidstaten zuiver op bilaterale basis heeft ingeroepen en beheerd;

M.

overwegende dat het EU-witboek inzake veiligheid en defensie het GVDB verder moet versterken en het vermogen van de EU moet uitbreiden om te kunnen zorgen voor veiligheid overeenkomstig het Verdrag van Lissabon, en een nuttige beschouwing kan zijn over een toekomstig en effectiever GVDB; overwegende dat GVDB-missies en operaties overwegend plaatsvinden in regio’s als de Hoorn van Afrika en de Sahel — gebieden die ernstig geteisterd worden door de negatieve gevolgen van de klimaatverandering, zoals droogte en bodemdegradatie;

N.

overwegende dat het Nederlandse voorzitterschap van de Raad het idee van een EU-witboek heeft gepromoot; overwegende dat de Visegrad-landen het idee van een sterkere Europese defensie-integratie positief hebben onthaald; overwegende dat Duitsland heeft opgeroepen tot een Europese veiligheids- en defensie-unie in het witboek 2016 over het Duitse veiligheidsbeleid en de toekomst van de Bundeswehr;

O.

overwegende dat de stapsgewijze integratie van defensie onze beste optie is om meer te doen met minder geld en dat het witboek een unieke kans kan zijn om bijkomende stappen voor te stellen;

De Europese defensie-unie

1.

herinnert eraan dat Europa politieke wil en vastberadenheid nodig heeft, gesteund door een breed scala aan relevante beleidsinstrumenten waaronder sterke en moderne militaire vermogens, om haar veiligheid op lange termijn te waarborgen; spoort de Europese Raad aan om de leiding te nemen bij de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie en bijkomende financiële middelen te bieden om de oprichting ervan te waarborgen, zodat deze tot stand komt gedurende de looptijd van het volgende meerjarig politiek en financieel kader van de EU (MFK); herinnert eraan dat de totstandbrenging van het gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie een vorm van ontwikkeling en uitvoering is van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid in het kader van het Verdrag van Lissabon, dat gebonden is aan internationale wetgeving en daadwerkelijk onontbeerlijk is om de EU in staat te stellen de rechtsstaat, vrede en veiligheid overal ter wereld te bevorderen; is in dit verband ingenomen met alle lopende activiteiten van de lidstaten die zijn gericht op verdere integratie van onze gemeenschappelijke inspanningen op het gebied van defensie, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de uiterst belangrijke bijdragen die het witboek over veiligheid en defensie zal leveren;

2.

dringt er bij de EU-lidstaten op aan het volledige potentieel van het Verdrag van Lissabon met betrekking tot het GVDB te ontplooien, met name de permanente gestructureerde samenwerking uit artikel 42, lid 6, of het startfonds uit artikel 41, lid 3, VEU; herinnert eraan dat de Petersberg-taken uit artikel 43 VEU bestaan uit een lange lijst met ambitieuze militaire taken, zoals gezamenlijke ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies, advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventie en vredeshandhaving en missies van strijdkrachten met het oog op crisisbeheersing, daaronder begrepen vredestichting alsmede stabiliseringsoperaties na afloop van conflicten; herinnert eraan dat hetzelfde artikel vermeldt dat al deze taken kunnen bijdragen aan de strijd tegen het terrorisme, ook door middel van steun aan derde landen om het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden; benadrukt dat de huidige staat van het GVDB de EU niet in staat stelt om alle opgesomde taken uit te voeren; is van mening dat het systematisch werken aan methoden die de EU in staat stellen aan de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon te voldoen aan de orde moet zijn;

3.

is van mening dat een echt sterke Europese defensie-unie garanties en vermogens moet bieden aan de lidstaten die hun eigen vermogens overtreffen;

4.

is van mening dat de eerste stap naar een Europese defensie-unie een grondig herzien GVDB is op basis van een sterk defensiebeginsel, efficiënte financiering en coördinatie met de NAVO; geeft aan dat, als een essentiële stap en rekening houdend met de toenemende integratie van interne en externe veiligheid, het GVDB verder moet gaan dan beheer van externe crises, zodat de gemeenschappelijke veiligheid en defensie gewaarborgd wordt en de Unie in staat wordt gesteld op te treden in alle stadia van crises en conflicten aan de hand van het volledige scala aan instrumenten dat zij ter beschikking heeft;

5.

wijst op de behoefte aan de oprichting van een soort raad van ministers van defensie om voortdurend politiek leiderschap te bieden en de vorming van een Europese defensie-unie te coördineren; roept de Raad van de Europese Unie op om een eerste stap te nemen en een permanente vergadering op te zetten waarin de ministers van Defensie van de lidstaten samenkomen die zich willen inzetten voor nauwere samenwerking op het gebied van defensie en dat dient als forum voor raadpleging en besluitvorming;

6.

verzoekt de voorzitter van de Commissie een permanente werkgroep op te richten onder het motto „defensie doet ertoe”, die bestaat uit leden van de Commissie en wordt voorgezeten door de VV/HV; vraagt dat het Parlement met permanente vertegenwoordigers lid kan worden van deze groep; steunt een grotere betrokkenheid van de Commissie bij defensie door gericht onderzoek, planning en uitvoering; verzoekt de VV/HV om klimaatverandering een kernthema te maken bij al het extern optreden van de EU, en met name in het GVDB;

7.

is van mening dat de toegenomen risico's en dreigingen in Europa de totstandbrenging van de Europese defensie-unie noodzakelijk maakt, met name gezien de aanhoudende verslechtering van de veiligheidssituatie aan de grenzen van de Europese Unie, in het bijzonder in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap; merkt op dat dit ook wordt erkend in de veiligheidsstrategieën van de lidstaten; onderstreept dat deze situatie vooral in de loop van 2014 steeds nijpender is geworden, met het ontstaan en de ontwikkeling van Daesh, dat zichzelf Islamitische Staat noemt, en vervolgens het gebruik van geweld door Rusland;

8.

is van mening dat de Europese defensie-unie gebaseerd moet zijn op een regelmatige beoordeling van bedreigingen van de gemeenschappelijke veiligheid van de lidstaten, maar ook flexibel genoeg moet zijn om te voldoen aan de afzonderlijke veiligheidsuitdagingen en -behoeften van de lidstaten;

9.

is van mening dat de Unie eigen middelen moet uittrekken om intensievere en meer systematische Europese samenwerking tussen haar lidstaten op het gebied van defensie te stimuleren, waaronder permanente gestructureerde samenwerking; is ervan overtuigd dat het aanwenden van EU-fondsen een duidelijk signaal van cohesie en solidariteit zou afgeven, en dat dit de lidstaten in staat zou stellen meer gemeenschappelijke inspanningen te leveren ter verbetering van hun militaire vermogens;

10.

is van mening dat een versterkte Europese samenwerking op het gebied van defensie zou leiden tot meer doeltreffendheid, eenheid en efficiëntie en tevens de EU-activa en EU-vermogens zal verhogen, en mogelijk positieve effecten zal hebben op onderzoek en industrie in verband met defensie; benadrukt dat enkel door een dergelijke nauwere samenwerking die stapsgewijs tot een echte Europese defensie-unie moet leiden, de EU en haar lidstaten de technologische en industriële vermogens kunnen verwerven die nodig zijn om sneller, autonoom en doeltreffend te kunnen optreden en efficiënt op de dreigingen van vandaag te kunnen inspelen;

11.

moedigt alle lidstaten aan elkaar meer bindende toezeggingen te doen binnen het kader van de Unie door permanente gestructureerde samenwerking op te zetten; moedigt de lidstaten aan om binnen het kader van de permanente gestructureerde samenwerking multinationale strijdkrachten te vormen en deze beschikbaar te stellen aan het GVDB; wijst op het belang van en de behoefte aan de betrokkenheid van alle lidstaten bij een permanente en efficiënt gestructureerde samenwerking; is van mening dat de Raad de uitvoering van taken op het gebied van vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid in de regel moet toevertrouwen aan deze multinationale strijdkrachten; stelt voor dat zowel de politieke besluitvormingsprocessen op EU-niveau als de nationale procedures zo worden vormgegeven dat snel op crises kan worden gereageerd; is ervan overtuigd dat het systeem van EU-gevechtsgroepen een andere naam moet krijgen en gebruikt moet worden, en daartoe op politiek en modulair gebied en met doeltreffende financiering verder ontwikkeld moet worden; moedigt de oprichting van een Europees operationeel hoofdkwartier aan als een voorwaarde voor doeltreffende planning van, bevelvoering over en controle van de gemeenschappelijke operaties; onderstreept dat permanente gestructureerde samenwerking openstaat voor alle lidstaten;

12.

roept de lidstaten op om in het bijzonder het recht van militairen te erkennen om beroepsverenigingen of vakbonden op te zetten en er lid van te worden, en deze moeten worden uitgenodigd tot een regelmatige sociale dialoog met de autoriteiten; nodigt de Europese Raad uit om concrete stappen te nemen voor de harmonisatie en normalisatie van de Europese strijdkrachten om de samenwerking tussen de strijdkrachten te vergemakkelijken in het kader van een nieuwe Europese defensie-unie;

13.

merkt op dat alle lidstaten het moeilijk hebben om een breed scala aan defensievermogens te onderhouden, meestal door gebrek aan financiering; roept daarom op tot meer coördinatie en duidelijkere keuzes over welke vermogens worden gehouden, zodat lidstaten zich in bepaalde vermogens kunnen specialiseren;

14.

moedigt de lidstaten aan om nieuwe methoden te zoeken voor gezamenlijke verwerving, onderhoud en behoud van strijdkrachten en materiaal; stelt voor dat het nuttig kan zijn om eerst het samenbrengen en delen van niet-dodelijk materiaal te bekijken, zoals transportvoertuigen en -vliegtuigen, tankwagens en -vliegtuigen en ander ondersteunend materieel;

15.

is van mening dat de interoperabiliteit van essentieel belang is indien de strijdkrachten van de lidstaten beter op elkaar afgestemd en geïntegreerd moeten zijn; benadrukt in het licht daarvan dat de lidstaten de mogelijkheid moeten onderzoeken om gezamenlijke aanbestedingen voor defensiemiddelen te organiseren; merkt op dat de protectionistische en gesloten aard van de defensiemarkten in de EU dit moeilijker maakt;

16.

benadrukt dat een herziening en verbreding van het Athenamechanisme noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat EU-missies uit collectieve fondsen kunnen worden gefinancierd in plaats van het grootste deel van de kosten aan de deelnemende lidstaten aan te rekenen, wat een mogelijke hindernis zou wegnemen voor de lidstaten om hun strijdkrachten in te zetten;

17.

roept het Europees Parlement op om een ten volle ontwikkelde Commissie veiligheid en defensie op te richten om de tenuitvoerlegging van permanente gestructureerde samenwerking op te volgen;

18.

is van mening dat een sterke en steeds grotere rol voor het Europees Defensieagentschap onontbeerlijk is voor een efficiënte Europese defensie-unie op het gebied van coördinatie van programma’s en projecten aan de hand van vermogens, en voor de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees beleid voor vermogens en bewapening met het oog op een verbeterde efficiëntie, de afschaffing van dubbel werk en terugdringing van de kosten op basis van een lijst met zeer nauwkeurige vermogensvereisten voor GVDB-operaties en geharmoniseerde nationale defensieplannings- en aanbestedingsprocessen met betrekking tot die bepaalde vermogens; is van mening dat dit moet gebeuren aan de hand van een defensieherziening van de strijdkrachten van de lidstaten en een herziening van de voorbije activiteiten en procedures van het Europees Defensieagentschap; roept het Europees Defensieagentschap op om aan te tonen welke tekorten aan vermogens die in de hoofddoelstellingen en het vermogensontwikkelingsplan werden geïdentificeerd in het kader van het Agentschap zijn aangevuld; is ervan overtuigd dat het samenbrengen en delen van initiatieven en projecten uitstekende eerste stappen zijn naar een verbeterde Europese samenwerking;

19.

moedigt de Commissie aan om samen te werken met het Europees Defensieagentschap, en de industriële en technologische basis van de defensiesector, die van essentieel belang is voor de Europese strategische autonomie, te versterken; is van mening dat voor het behoud van de sector het essentieel is dat de lidstaten de uitgaven aan defensie opdrijven en dat ervoor wordt gezorgd dat de sector concurrerend blijft op de wereldmarkt; merkt op dat de huidige fragmentering van de markt een zwak punt voor het concurrentievermogen van de Europese defensiesector vormt; is van mening dat op samenwerking gebaseerd onderzoek een dergelijke fragmentering kan helpen verminderen en het concurrentievermogen kan helpen verbeteren;

20.

is er sterk van overtuigd dat enkel een gezamenlijke aanpak van vermogensontwikkeling, ook door de consolidatie van functionele clusters zoals het Europees luchttransportcommando, de nodige schaalvoordelen kan genereren om een Europese defensie-unie te onderbouwen; is ook van mening dat de versterking van de EU-vermogens via gezamenlijke aanbestedingen en andere vormen van samenbrengen en delen de broodnodige boost kunnen geven aan de Europese defensiesector, met inbegrip van kmo's; steunt gerichte maatregelen om dergelijke projecten te stimuleren, om de benchmark van het Europees Defensieagentschap van 35 % van de totale uitgaven voor op samenwerking gebaseerde aanbestedingen te bereiken, waartoe is opgeroepen in de mondiale strategie van de EU; is van mening dat de invoering van een Europees defensiesemester, in het kader waarvan de lidstaten elkaars planningscycli en aanbestedingsplannen raadplegen, kan helpen de huidige fragmentering van de defensiemarkt het hoofd te bieden;

21.

benadrukt dat cyberveiligheid door haar aard een beleidsgebied is waarvoor samenwerking en integratie van cruciaal belang zijn, niet enkel tussen de EU-lidstaten, de sleutelpartners en de NAVO, maar ook tussen verschillende actoren binnen de maatschappij aangezien dit niet louter een militaire verantwoordelijkheid is; roept op tot duidelijkere richtsnoeren over hoe en in welke context defensieve en offensieve EU-vermogens moeten worden gebruikt; herinnert eraan dat het Parlement meermaals heeft opgeroepen tot een grondige herziening van de EU-verordening voor uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik om te vermijden dat software en andere systemen die kunnen worden ingezet tegen de digitale infrastructuur in de EU en de mensenrechten kunnen schenden in de verkeerde handen vallen;

22.

herinnert aan de recente publicatie van de hoge vertegenwoordiger van de Global Strategy, waarin een samenhangend beeld van de prioritaire acties op het gebied van buitenlands beleid is geschetst en de volgende ontwikkelingen met het oog op het Europese defensiebeleid uiteengezet zijn;

23.

herinnert aan de vier collectieve investeringsbenchmarks die in november 2007 door de Raad van ministers van Defensie van het Europees Defensieagentschap zijn aangenomen en is bezorgd over de geringe samenwerking die bleek uit het verslag met defensiegegevens dat in 2013 is bekendgemaakt;

24.

roept de VV/HV op om een initiatief te nemen om grote bedrijven en belanghebbenden van de Europese defensiesector samen te brengen om een Europese drone-industrie te ontwikkelen;

25.

roept de VV/HV op om een initiatief te nemen om grote bedrijven en belanghebbenden van de Europese defensiesector samen te brengen om strategieën en een platform op te zetten voor de gezamenlijke ontwikkeling van defensie-uitrusting;

26.

roept de VV/HV op om de samenwerking tussen nationale strategieën, vermogens en commandocentra betreffende cyberveiligheid en het Europees Defensieagentschap te verbeteren als een onderdeel van permanente gestructureerde samenwerking om bij te dragen aan de bescherming tegen en bestrijding van cyberaanvallen;

27.

roept op tot de verdere ontwikkeling van het EU-beleidskader voor cyberdefensie om de vermogens van de lidstaten op het gebied van cyberdefensie, operationele samenwerking en informatiedeling een impuls te geven;

28.

neemt kennis van de lopende werkzaamheden met het oog op een voorbereidende actie voor een toekomstig EU-programma voor defensieonderzoek en dringt erop aan deze actie zo spoedig mogelijk en op een effectieve manier van start te laten gaan, overeenkomstig het verzoek van de Europese Raad van 2013 en 2015 en volgend op een proefproject van het Europees Parlement; benadrukt dat de voorbereidende actie voldoende middelen moet krijgen, met name ten minste 90 miljoen euro voor de volgende drie jaar (2017-2020); is van mening dat na de voorbereidende actie een groot, gericht, door de EU gefinancierd onderzoeksprogramma moet worden opgezet als onderdeel van het volgende meerjarige financiële kader dat in 2021 van start gaat; merkt op dat het EU-programma voor defensieonderzoek een totale begroting nodig heeft van ten minste 500 miljoen euro per jaar om geloofwaardig te zijn en een duidelijk verschil te kunnen maken; verzoekt de lidstaten een opzet te maken van toekomstige samenwerkingsprogramma’s waarvoor door de EU gefinancierd defensie-onderzoek een uitgangspunt kan vormen, en roept op tot de oprichting van het lanceringsfonds voor acties ter voorbereiding van militaire operaties zoals bepaald door het Verdrag van Lissabon; neemt kennis van de initiatieven van de Commissie betreffende defensie, zoals het actieplan voor Europese defensie, het defensie-industriebeleid en de Europese basis inzake defensie, technologie en industrie;

29.

onderstreept dat de lancering van GVDB-missies, zoals EUNAVFOR MED, bijdraagt tot de totstandkoming van een Europese defensie-unie; verzoekt de Unie om op de ingeslagen weg voort te gaan en intensiever gebruik te maken van dit soort operaties;

30.

hecht er belang aan de procedures van het Europees Semester toe te passen om belangrijke samenwerkingsvormen in te voeren op het gebied van veiligheid en defensie;

31.

benadrukt hoe belangrijk het is e nodige maatregelen te nemen om de totstandkoming van een functionerende, eerlijke, toegankelijke en transparante Europese defensiemarkt te stimuleren die openstaat voor anderen, technologische innovatie in de toekomst bevordert, kmo’s ondersteunt en groei en banen stimuleert, zodat de lidstaten in staat worden gesteld hun respectieve begrotingen voor defensie en veiligheid veel efficiënter en effectiever aan te wenden en te maximaliseren; merkt op dat een solide Europese basis inzake defensie, technologie en industrie een eerlijke, functionerende en transparante interne markt, voorzieningszekerheid en een gestructureerde dialoog met de voor defensie relevante sectoren vereist; is bezorgd over de tot dusver trage voortgang in de richting van meer concurrentievermogen, maatregelen ter bestrijding van corruptie en meer transparantie in de defensiesector, en is verontrust over het feit dat er nog steeds geen solide Europees defensie-industriebeleid tot stand is gekomen waarin de regels van de interne markt worden gerespecteerd; is van oordeel dat een geïntegreerde en competitieve Europese wapenmarkt voor defensie in stimulansen en beloningen moet voorzien voor alle lidstaten, en alle kopers gepaste en betaalbare middelen moet verstrekken afgestemd op hun afzonderlijke veiligheidsbehoeften; wijst op de noodzaak om te garanderen dat de richtlijn betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied en de richtlijn betreffende overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap correct worden toegepast in de EU; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de volledige tenuitvoerlegging van de twee defensiegerelateerde richtlijnen van het zogeheten „defensiepakket” te waarborgen;

32.

verzoekt de Commissie om haar rol op te nemen via het actieplan voor Europese defensie om een sterke industriële basis te ondersteunen die in staat is om te voorzien in de strategische behoeften aan vermogens van Europa en te bepalen waar de EU een toegevoegde waarde kan vormen;

33.

is ervan overtuigd dat de EU bij de geleidelijke bepaling van het gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie in samenspraak met de betrokken lidstaten moet voorzien in de mogelijkheid tot deelname aan vermogensprogramma's die zij opzetten, met inbegrip van deelname aan de structuren die zijn ingesteld met het oog op de realisering van deze programma's binnen het kader van de Unie;

34.

moedigt de Commissie aan om, in overleg met het Europees Defensieagentschap, op te treden als instantie die de samenwerking op het gebied van defensie faciliteert en mogelijk maakt via de mobilisering van EU-fondsen en -instrumenten gericht op de ontwikkeling van programma's voor defensievermogens door de lidstaten; herinnert eraan dat het actieplan voor Europese defensie een strategisch instrument moet zijn om samenwerking op het gebied van defensie op Europees niveau te bevorderen, met name door een door de EU gefinancierd programma voor defensieonderzoek en door maatregelen die de industriële samenwerking versterken in de volledige waardeketen;

35.

is ten zeerste ingenomen met het concept van strategische autonomie dat door de VV/HV werd ontwikkeld in de mondiale EU-strategie; is van mening dat dit concept zowel in onze strategische prioriteiten moet worden toegepast als bij de versterking van onze vermogens en onze industrie;

36.

is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie, en van de secretaris-generaal van de NAVO van 8 juli 2016 waarin wordt benadrukt dat de EU en de NAVO moeten samenwerken op het vlak van veiligheid en defensie; is ervan overtuigd dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO gericht moet zijn op samenwerking in het oosten en zuiden, de aanpak van hybride en cyberdreigingen, verbetering van de maritieme veiligheid alsmede harmonisatie en coördinatie van de ontwikkeling van defensievermogens; is van mening dat samenwerking op het gebied van technologische, industriële en militaire vermogens vooruitzicht biedt op meer verenigbaarheid en synergie tussen beide kaders, waardoor meer efficiëntie van middelen wordt gegarandeerd; herinnert eraan dat de tenuitvoerlegging op korte termijn van voornoemde verklaring van essentieel belang is en roept in dit kader de EDEO op om samen met zijn relevante tegenhangers concrete opties te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging tegen december 2016; is van mening dat de lidstaten vermogens moeten ontwikkelen die in het kader van het GVDB kunnen worden ingezet om autonome actie mogelijk te maken in gevallen wanneer de NAVO niet wil optreden of wanneer een EU-actie meer gepast is; is ervan overtuigd dat dit de rol van de NAVO in het veiligheids- en defensiebeleid en in gemeenschappelijke defensie zou versterken; wijst erop dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO voor de facilitering van een sterkere en efficiënte defensie-industrie en defensieonderzoek een strategische prioriteit is waarvan de tenuitvoerlegging op korte termijn van cruciaal belang is; is ervan overtuigd dat samenwerking met het oog op preventie, analyse en vroegtijdige opsporing door middel van efficiënte deling van informatie en inlichtingen de capaciteit van de EU zal verhogen om dreigingen, waaronder hybride dreigingen, het hoofd te bieden; blijft ervan overtuigd dat de NAVO de eerste verlener van veiligheid en defensie is in Europa; wijst er met klem op dat overlappingen tussen de NAVO-instrumenten en die van de Unie moeten worden vermeden; is van mening dat de EU ook op civiele gebieden potentieel heeft om een belangrijk verschil te maken in onstabiele regio's; beweert dat hoewel het de rol van de NAVO is om de hoofdzakelijk Europese leden te beschermen tegen een externe aanval, de EU moet trachten om zichzelf werkelijk te kunnen verdedigen en autonoom te kunnen optreden wanneer nodig, en dus een grotere verantwoordelijkheid neemt door de uitrusting, de opleiding en de organisatie te verbeteren;

37.

merkt op dat hoewel de NAVO de basis van collectieve defensie in Europa moet blijven, de politieke prioriteiten van de NAVO en de EU niet altijd overeen hoeven te stemmen, zeker rekening houdend met het feit dat de aandacht van de VS op Azië is gericht; merkt ook op dat de EU een unieke set aan veiligheidsgerelateerde instrumenten heeft waar de NAVO niet over beschikt en omgekeerd; is van oordeel dat de EU een grotere verantwoordelijkheid in veiligheidscrises moet opnemen in haar nabuurschap en zo moet bijdragen aan de taken van de NAVO, met name in het kader van hybride oorlogvoering en maritieme veiligheid; gelooft dat op lange termijn een hervorming van de Berlijn Plus-regeling noodzakelijk kan blijken, ook om de NAVO in staat te stellen van de vermogens en instrumenten van de EU gebruik te maken; benadrukt dat de ambities van de EU wat de strategische autonomie en de vorming van een Europese defensie-unie betreft volledig in synergie met de NAVO ten uitvoer moeten worden gelegd en moeten leiden tot een meer doeltreffende samenwerking, een billijke lastenverdeling en een productieve werkverdeling tussen de NAVO en de EU;

38.

is ervan overtuigd dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO erop gericht moet zijn samen het oosten en zuiden weerbaar te maken, alsmede op defensie-investeringen; is van mening dat samenwerking op het gebied van vermogens vooruitzicht biedt op meer verenigbaarheid en synergie tussen beide kaders, is ervan overtuigd dat dit de rol van de NAVO in het veiligheids- en defensiebeleid en in gemeenschappelijke defensie zou versterken;

39.

is sterk verontrust over meldingen dat administratieve procedures de verzameling van strijdkrachten voor GVDB-missies en grensoverschrijdende bewegingen van snellereactietroepen binnen de EU onnodig vertragen; verzoekt de lidstaten een voor de hele EU geldend systeem op te zetten voor de coördinatie van snelle bewegingen van troepen, defensiematerieel en bevoorrading voor doeleinden in het kader van het GVDB, wanneer de solidariteitsclausule wordt ingeroepen en wanneer de verplichting bestaat tot het bieden van hulp en bijstand met alle middelen waarover de lidstaten beschikken, overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest;

40.

roept op tot de invoering van praktische regelingen en richtsnoeren voor de toekomstige tenuitvoerlegging van artikel 42, lid 7, VEU; verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te treffen met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 42, lid 7, VEU, zodat de afzonderlijke lidstaten in staat zijn om de hulp en bijstand van andere lidstaten effectief te beheren, of deze in het kader van de Unie effectief te laten beheren; verzoekt de lidstaten ernaar te streven 2 % van hun bbp te besteden aan defensie, en 20 % van hun voor defensie bestemde middelen te besteden aan uitrusting die door het Europees Defensieagentschap als noodzakelijk is aangemerkt, met inbegrip van daarmee verband houdend onderzoek en ontwikkeling, waarmee zou worden voldaan aan de vier collectieve investeringsbenchmarks van het Europees Defensieagentschap;

41.

is van mening dat de uitdagingen in de vorm van financiële druk op de nationale begrotingen tegelijkertijd kansen bieden voor vooruitgang omdat er een duidelijke noodzaak ontstaat tot nauwere samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van defensie; is verheugd over de beslissing van bepaalde lidstaten om de trend om in defensie-uitgaven te snoeien een halt toe te roepen of om te keren;

42.

is van mening dat het Europees Parlement een belangrijke rol moet vervullen in de toekomstige Europese defensie-unie en meent daarom dat de Subcommissie veiligheid en defensie een volwaardige parlementaire commissie moet worden;

43.

roept de VV/HV op een aanzet te geven tot een EU-witboek over veiligheid en defensie dat zich baseert op de door de Europese Raad goedgekeurde mondiale EU-strategie; verzoekt de Raad onmiddellijk de taak tot opstelling van dit document toe te wijzen; betreurt het voorstel van de VV/HV aan de EU-ministers van Defensie om enkel een tenuitvoerleggingsplan over veiligheid en defensie uit te werken, in plaats van een volledig witboek op te stellen; is van mening dat een dergelijk tenuitvoerleggingsplan een voorbereiding moet zijn voor het regelmatige proces voor een witboek over veiligheid en defensie dat een nuttige basis moet vormen voor het kwantificeren van mogelijke bijdragen van de Unie voor elke zittingsperiode, op een specifieke en realistische wijze;

44.

is sterk de mening toegedaan dat het EU-witboek over veiligheid en defensie moet voortkomen uit coherente intergouvernementele en interparlementaire processen en bijdragen van de verschillende instellingen van de EU, versterkt door onze partners en bondgenoten, met inbegrip van de NAVO, en uit omvattende interinstitutionele ondersteuning; roept de VV/HV op om haar initiële tijdschema te herzien om een doelgerichte raadpleging van de lidstaten en parlementen op te zetten;

45.

is van mening dat het witboek gebaseerd moet zijn op de mondiale EU-strategie en de volgende onderwerpen moet bevatten: de veiligheids- en defensiestrategie van de EU, de vermogens die noodzakelijk worden geacht voor het inzetten van deze strategie, en de maatregelen en programma's op zowel EU-niveau als het niveau van de lidstaten die erop gericht zijn deze vermogens te realiseren en die gebaseerd moeten zijn op gezamenlijk Europees beleid voor vermogens en bewapening, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat defensie en veiligheid een nationale bevoegdheid blijven;

46.

is van mening dat het witboek de vorm moet krijgen van een bindende interinstitutionele overeenkomst waarin alle initiatieven, investeringen, maatregelen en programma's van de Unie voor het hele meerjarige politieke en financiële kader in de EU worden vastgesteld; is ervan overtuigd dat de lidstaten, de partners en de bondgenoten bij de planning van hun eigen veiligheid en defensie rekening moeten houden met deze interinstitutionele overeenkomst, zodat hun planningen wederzijds consistent en complementair zijn;

Initiatieven nemen

47.

is van mening dat de volgende initiatieven onmiddellijk moeten worden genomen:

de voorbereidende actie voor GVDB-onderzoek die start in 2017 en loopt tot 2019;

een daarop volgend ambitieuzer en strategischer defensieonderzoeksprogramma dat de tijd tot het volgende meerjarig financieel kader overbrugt indien de nodige bijkomende financiële middelen door de lidstaten of door middel van cofinanciering door de lidstaten uit hoofde van artikel 185 VWEU worden verstrekt;

een Europees semester voor defensie waarbij de vorderingen in de begrotingsinspanningen van de lidstaten op het gebied van defensie worden beoordeeld;

een strategie die de stappen beschrijft die moeten worden genomen om de Europese defensie-unie op te richten en ten uitvoer te leggen;

de instelling van een permanente Raad van ministers van Defensie overwegen;

steun voor het initiatief van de NAVO in het kader waarvan multinationale bataljons in de lidstaten worden geplaatst wanneer en waar zulks nodig is, en met name voor de noodzakelijke ontwikkeling van infrastructuur (met inbegrip van huisvesting);

ontwikkeling van een regelmatig witboekproces dat voor het eerst zal worden toegepast in het kader van de planning van het volgende meerjarig financieel kader;

een conferentie met belanghebbenden over de ontwikkeling van een Europees beleid voor bewapening en vermogen, en harmonisatie van de het respectieve nationale beleid op basis van een Europese defensieherziening;

de oplossing van de juridische problemen die de gezamenlijke communicatie over de versterking van de vermogens ter bevordering van de veiligheid en ontwikkeling in derde landen verhinderen;

hervorming van het concept van de Europese gevechtsgroepen met het oog op de oprichting van permanente eenheden, die losstaan van een leidende natie en onderworpen zijn aan systematische gezamenlijke training;

in het leven roepen van het militaire startfonds zoals voorzien in artikel 41, lid 3, VEU dat zou bijdragen aan de veel snellere lancering van de militaire GVDB-operaties;

een actieplan om het Athenamechanisme te versterken en te verbreden om meer communautaire middelen te kunnen inzetten voor EU-missies;

hervorming van het Athenamechanisme met het oog op de vergroting van het potentieel ervan voor kostendeling en gemeenschappelijke financiering, in het bijzonder wat betreft de inzet van EU-gevechtsgroepen of van andere snellereactietroepen, en de capaciteitsopbouw van militaire actoren in partnerlanden (training, begeleiding, advies, levering van uitrusting, verbetering van de infrastructuur en andere diensten);

een reflectieproces over buitenlandse directe investeringen in sectoren die kritiek zijn voor defensie en veiligheid, en over dienstverleners, met het oog op de ontwikkeling van wetgeving op EU-niveau;

een reflectieproces over normalisering voor tweeërlei gebruik met het oog op de ontwikkeling van wetgeving op EU-niveau;

een reflectie over de oprichting van een permanent hoofdkwartier voor de bevelvoering en controle voor militaire GVDB-operaties;

een voor de hele EU geldend systeem voor de coördinatie van snelle bewegingen van troepen, defensiematerieel en bevoorrading;

de eerste onderdelen van het actieplan voor Europese defensie op basis van het EU-witboek over veiligheid en defensie;

de eerste EU-NAVO-projecten over het bieden van weerstand aan en het voorkomen van hybride dreigingen en over het opbouwen van weerbaarheid, over samenwerking betreffende strategische communicatie en reactie, over operationele samenwerking, ook ter zee en over migratie, over coördinatie op het gebied van cyberveiligheid en -defensie, over defensievermogens, over versterking van de technologische, onderzoeks- en industriële basis van de defensiesector, over oefeningen en over de opbouw van de defensie- en veiligheidscapaciteit van onze partners in het oosten en het zuiden;

maatregelen om de samenwerking en het vertrouwen tussen actoren op het gebied van cyberveiligheid en defensie te vergroten;

48.

stelt voor dat op zeer korte termijn werk wordt gemaakt van de Europese defensie-unie via een systeem van gedifferentieerde integratie, en in twee etappes:

(a)

activering van de permanente gestructureerde samenwerking, die reeds door dit Parlement is goedgekeurd, in het kader van het programma „Een nieuw begin” van de voorzitter van de Commissie;

(b)

inwerkingstelling van het actieplan van de algehele EU-strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid van de VV/HV;

o

o o

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de EU-agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie en de nationale parlementen.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0120.

(2)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 138.

(3)  PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 48.

(4)  „The Cost of Non-Europe in Common Security and Defence Policy”, Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (2013), blz. 78.


Sus