EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004PC0728(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen

/* COM/2004/0728 def. - CNS 2004/0261 */

52004PC0728(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen /* COM/2004/0728 def. - CNS 2004/0261 */


Brussel, 29.10.2004

COM(2004) 728 definitief

2004/0261 (CNS)

2004/0262 (CNS)

.

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 77/388/EEG vastgestelde teruggaaf van de BTW aan belastingplichtigen die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 wat betreft de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking in het kader van het éénloketsysteem en de BTW-teruggaafprocedure

.

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. INLEIDING

In oktober 2003 heeft de Commissie een mededeling[1] gepresenteerd waarin zij een balans opmaakt van haar in juni 2000 gelanceerde BTW-strategie en nieuwe initiatieven uiteenzet die in het kader daarvan genomen zullen worden. Deze strategie behelst een actieprogramma op basis van vier hoofddoelstellingen: vereenvoudiging, modernisering en grotere uniformiteit in de toepassing van de bestaande regels, en maatregelen voor nauwere administratieve samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de bestrijding van fraude.

De vereenvoudiging van de fiscale verplichtingen wordt in de mededeling een van de belangrijkste aandachtspunten voor de toekomst genoemd. Vereenvoudiging kan met name worden bereikt door een bredere toepassing van elektronische communicatiemiddelen tussen belastingplichtigen en belastingautoriteiten en tussen nationale belastingautoriteiten onderling.

De beoogde vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen voor ondernemers is in overeenstemming met het verzoek van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2004 om gebieden in kaart te brengen die voor vereenvoudiging in aanmerking komen. In antwoord op dit verzoek heeft de Raad Concurrentievermogen op zijn vergadering van 17 en 18 mei 2004 conclusies in verband met betere regelgeving aangenomen.

In aansluiting hierop hebben het Ierse en het aantredende Nederlandse voorzitterschap in juni 2004 de overige lidstaten verzocht om uitgaande van hun eigen ervaringen concrete voorstellen voor vereenvoudiging in te dienen. Verschillende lidstaten stelden voor de Zesde BTW-richtlijn te vereenvoudigen; er werd evenwel besloten dit voorstel niet in het kader van de Raad Concurrentievermogen te behandelen, omdat het al deel uitmaakt van het programma voor de vereenvoudiging van de BTW van de Commissie.

Op de informele Ecofin-vergadering van 11 september 2004 stelde het Nederlandse voorzitterschap ook de “bevordering van de groei door verlichting van de administratieve lasten” aan de orde. Het huidige voorstel sluit naadloos aan op deze doelstelling.

Bovendien wordt in de onlangs gepubliceerde European Tax Survey[2] die de Commissie in de tweede helft van 2003 heeft verricht, bevestigd dat de lasten het zwaarst zijn voor de belastingplichtigen met BTW-verplichtingen in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn. Een niet onaanzienlijk deel van deze belastingplichtigen lijkt zelfs af te zien van BTW-plichtige activiteiten in andere lidstaten als gevolg van de lasten in verband met de naleving van de daar geldende BTW-verplichtingen. Deze vaststelling wordt in een document over e-commerce van het European Consumer Center Network uit 2003 onderschreven. In dat verslag wordt het huidige BTW-stelsel een van de redenen genoemd waarom ondernemers goederen weigeren te verkopen aan consumenten die in een andere lidstaat wonen dan die waarin de ondernemer is gevestigd. De vereenvoudiging van het BTW-stelsel zal dus niet alleen ten goede komen van bedrijven maar ook van consumenten, die toegang zullen krijgen tot een breder gamma van goederen in de gehele interne markt.

Voorts lijkt de huidige teruggaafprocedure overeenkomstig de Achtste BTW-richtlijn[3] zo omslachtig dat meer dan een geraamde 53,5% van grote ondernemingen om die reden niet om de teruggaaf hebben verzocht waarop ze op een bepaald moment recht hadden.

Met dit voorstel wordt daarom in hoofdzaak beoogd vereenvoudigingsmaatregelen in te voeren met het oog op de verlichting van de lasten ingevolge de BTW-verplichtingen voor belastingplichtigen die niet zijn gevestigd in de lidstaat waar zij bedrijvig zijn.

Het voorstel omvat zes concrete maatregelen om dit doel te verwezenlijken:

- de invoering van het éénloketsysteem voor niet-ingezeten belastingplichtigen;

- de invoering van een éénloketsysteem voor de modernisering van de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn;

- een harmonisatie van de regeling ter zake van de goederen en diensten waarvoor de lidstaten het recht op aftrek mogen beperken;

- een uitbreiding van het gebruik van de verleggingsregeling tot bepaalde business-to-business (b2b) transacties verricht door niet-ingezeten belastingplichtigen;

- een herziening van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen;

- een vereenvoudiging van de regeling voor afstandsverkopen.

Dit wordt bewerkstelligd met behulp van drie verschillende wetgevingsvoorstellen: een wijziging van de Zesde BTW-richtlijn[4], de vervanging van de Achtste BTW-richtlijn en een wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW[5].

Dit initiatief werd al uitgebreid besproken met de lidstaten en is ook het onderwerp geweest van een brede raadpleging op het internet.

2. INVOERING VAN HET ÉÉNLOKETSYSTEEM

Volgens de bestaande regels moet een belastingplichtige die belastbare transacties verricht waarvoor hij de belasting is verschuldigd in meer dan één lidstaat, aan BTW-verplichtingen (identificatie, aangifte, afdracht) in elk van deze lidstaten voldoen. Aangezien de lidstaten een aanzienlijke discretie hebben bij de vaststelling van de BTW-verplichtingen (inhoud en frequentie van indiening van aangiften), kan een belastingplichtige worden geconfronteerd met een baaierd van verplichtingen in de verschillende lidstaten.

De bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, als vastgesteld in artikel 26 quater van de Zesde BTW-richtlijn, vormt momenteel de enige uitzondering hierop. In haar voorstel betreffende diensten die met elektronische middelen worden verricht (e-commerce)[6], stelde de Commissie dat het e-commerce ondernemers van buiten de EU zo gemakkelijk en eenvoudig mogelijk zou moeten worden gemaakt om aan hun verplichtingen te voldoen. Daarom stelde zij voor dat zulke ondernemers zich slechts in een lidstaat zouden moeten registreren. Zij zouden de BTW dan in rekening brengen tegen het in die lidstaat geldende tarief en slechts met een enkele belastingdienst te maken krijgen in de gehele EU.

Tijdens de onderhandelingen in de Raad werd dit voorstel gewijzigd in die zin dat de BTW wordt geheven tegen het tarief dat geldt in de lidstaat waar de klant is gevestigd. In Richtlijn 2002/38/EG van de Raad[7], die werd aangenomen in juni 2002, werd echter wel het beginsel gehandhaafd dat e-commerce ondernemers van buiten de EU zich slechts tot één BTW-instantie moeten richten in een door hen gekozen lidstaat (éénloketsysteem).

De Commissie is ervan overtuigd dat het éénloketsysteem de fiscale verplichtingen zou kunnen vereenvoudigen voor een aanzienlijk groter aantal ondernemers dan nu het geval is. Op basis van door de lidstaten verstrekte informatie raamt de Commissie het aantal BTW-registraties in de Europese Unie dat betrekking heeft op ondernemers die in een andere lidstaat zijn gevestigd, momenteel op circa 250 000. Met name EU-bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten verrichten waarvoor zij BTW verschuldigd worden in lidstaten waar zij fysiek niet aanwezig zijn, zouden profijt kunnen trekken van een ruimere toepassing van een dergelijk systeem. Een van de belangrijkste categorieën van bedrijven waarvoor dit geldt, zijn ongetwijfeld de belastingplichtigen die onder de regeling voor afstandsverkopen vallen. Het éénloketsysteem zou echter ook voor andere transacties kunnen worden gebruikt, met name voor handelingen omvattende installatie- of montagewerkzaamheden, werkzaamheden aan onroerende goederen, verhuizingen, verkopen op tentoonstellingen, beurzen of markten enz.

Gezien de voorgestelde uitbreiding van de verleggingsregeling tot handelingen omvattende installatie- of montagewerkzaamheden, werkzaamheden aan onroerende goederen en onder artikel 9, lid 2, onder c), vallende diensten zou het éénloketsysteem voor dit soort transacties uitsluitend gelden in het geval van b2c-transacties. In het geval van b2b-transacties waarop de verleggingsregeling niet van toepassing is, zou het éénloketsysteem dan wel weer gelden.

Dit leidt ertoe dat wanneer een EU-ondernemer belastbare handelingen verricht in een lidstaat waar hij niet is gevestigd,

- ofwel de klant de BTW voldoet overeenkomstig de verleggingsregeling en de niet-ingezeten ondernemer geen verplichtingen inzake aangifte heeft in de lidstaat van heffing;

- ofwel de niet-ingezeten ondernemer de tot voldoening van de belasting gehouden persoon is en hij aan zijn verplichtingen inzake aangifte kan voldoen in het kader van het éénloketsysteem.

Bijgevolg zou deze ondernemer, als hij voor de toepassing van het éénloketsysteem kiest, alleen in zijn lidstaat van vestiging voor BTW-doeleinden geïdentificeerd moeten zijn.

Belastingplichtigen zouden moeten kunnen kiezen of zij het éénloketsysteem al dan niet willen toepassen; het is immers mogelijk dat sommige bedrijven die al rechtstreeks in een andere lidstaat geïdentificeerd zijn, deze toestand willen handhaven. Zo kan het zijn dat een ondernemer die een jaaraangifte moet indienen in één lidstaat waar hij niet is gevestigd, geen interesse heeft voor het éénloketsysteem. Anderzijds zou een ondernemer die voor de bijzondere regeling kiest, slechts aan één enkele en geharmoniseerde reeks van verplichtingen moeten voldoen ter zake van al zijn belastbare handelingen in de lidstaten waar hij niet is gevestigd. Deze verplichtingen zouden langs elektronische weg worden vervuld, zodat de gegevens gemakkelijk aan iedere lidstaat van verbruik kunnen worden toegezonden.

De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van en de controle op de belasting zou in handen blijven van de lidstaat van verbruik, wiens eigen BTW-wetgeving (met name wat tarieven betreft) onverminderd zou blijven gelden. De niet-ingezeten belastingplichtige zou evenwel kunnen profiteren van het feit dat hij zich slechts tot zijn nationale autoriteit moet wenden (voor registratie en aangifte) en een geharmoniseerde reeks van voorschriften kan toepassen om aan zijn verplichtingen (registratieformulier, inhoud en frequentie van indiening van de BTW-aangifte, voorschriften inzake betaling en teruggaaf) te voldoen.

Er zij evenwel op gewezen dat:

- overmakingen rechtstreeks zullen moeten geschieden tussen de belastingplichtige en iedere lidstaat van verbruik. De ervaring met de bestaande bijzondere regeling voor de elektronische handel heeft geleerd dat de verdere distributie van de geldsommen die belastingplichtigen afdragen, een zeer zware last vormt voor de lidstaat van identificatie. De ontwikkeling van een omvangrijk financieel beheersysteem dat vereist is voor de afwikkeling van de grote geldstromen die inherent zijn aan een ruimere toepassing, is geen realistische optie. Het is evenwel niet onwaarschijnlijk dat financiële tussenpersonen of andere vertrouwenspersonen hun diensten zullen aanbieden om betalingen af te wikkelen voor ondernemers die het systeem toepassen, wat hen zou bevrijden van de last die het veelvuldige verrichten van betalingen inhoudt. Een dergelijke commerciële dienstverlening zou bijzonder interessant zijn voor kleinere ondernemers, maar op een commerciële realiteit moeten berusten.

- nationale verplichtingen geen deel zouden uitmaken van de bijzondere regeling en dat de nationale nalevingsregels (zoals aangifteperiodes, voorschriften inzake betaling en teruggaaf) onverminderd zouden blijven gelden. De lidstaten die dat wensen, mogen deze verplichtingen in het éénloketsysteem opnemen. Deze uitsluiting vindt haar verklaring in het feit dat het éénloketsyseem niet tot doel heeft een volledige harmonisatie van de nationale verplichtingen te bewerkstelligen, wat de Commissie in dit stadium niet realistisch noch noodzakelijk acht.

Uit de besprekingen met de lidstaten is duidelijk geworden dat het niet realistisch zou zijn de bijzondere regeling voor de elektronische handel zonder meer te kopiëren, omdat het aantal ondernemers dat mogelijkerwijs zou deelnemen aan een intracommunautair éénloketsysteem, het aantal ondernemers dat thans onder eerstgenoemde regeling valt, ver zal overstijgen (mogelijk meer dan 200 000 ondernemers in vergelijking met de ruim minder dan 1 000 die thans voor de regeling elektronische diensten zijn geïdentificeerd).

Volgens de bestaande regels zijn bedrijven die verplichtingen moeten vervullen in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn, verplicht rechtstreeks te betalen aan de lidstaten waar de transacties aan de BTW worden onderworpen. Dit geldt voor zowel in de EU als buiten de EU gevestigde ondernemers. Ook wat de terugbetaling van belasting betreft, kunnen de lidstaten ofwel een teruggaaf doen ofwel het overschot naar het volgende belastingtijdvak overbrengen. De Commissie is van oordeel dat de bestaande regels voor de betaling en de teruggaaf van de belasting moeten worden gehandhaafd voor ondernemers die van het éénloketsysteem gebruikmaken.

De levering van elektronische diensten door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen aan niet-belastingplichtigen vormt een uitzondering op het normale beginsel inzake betaling en teruggaaf. Niet-ingezeten ondernemers die de bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten toepassen, verrichten één enkele betaling aan de lidstaat van identificatie, die vervolgens het toepasselijke bedrag aan de respectieve lidstaten van verbruik overmaakt. Voor deze ondernemers gelden bijzondere bepalingen wat de terugvordering van de door hen betaalde voorbelasting betreft. De Commissie is van oordeel dat, in de huidige stand van zaken, het voorliggende voorstel deze bijzondere regeling onverlet zou moeten laten.

Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/38/EG van de Raad moet de Raad op basis van een verslag van de Commissie voor 30 juni 2006 de huidige bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten opnieuw onderzoeken. In die context zal worden nagegaan wat de relatie tussen het voorgestelde éénloketsysteem en de regeling voor de elektronische handel is en of deze regeling in het éénloketsysteem kan worden ondergebracht.

3. HERZIENING VAN DE ACHSTE BTW-RICHTLIJN

Het slechte functioneren van de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn heeft zowel het bedrijfsleven als de nationale overheden van de lidstaten jarenlang voor aanzienlijke problemen gesteld. Ondernemers en hun brancheorganisaties hebben met name geklaagd over de langdurige afwikkeling van de procedure.

De Commissie heeft daarom in juni 1998[8] een voorstel voor een richtlijn ingediend dat ertoe strekte de BTW-teruggaafprocedure van de Achtste BTW-richtlijn te vervangen door een nieuw systeem voor de terugvordering van de BTW die in een andere lidstaat werd voldaan. Volgens dit systeem zouden belastingplichtigen de BTW rechtstreeks via hun BTW-aangiften in hun lidstaat van vestiging terugkrijgen (zogenaamde grensoverschrijdende aftrek). Dit zou voor de ondernemers een grote vereenvoudiging betekenen, omdat zij de BTW die hen in eender welke andere lidstaat in rekening werd gebracht, op dezelfde wijze zouden kunnen terugvragen als de binnenlandse BTW.

Het voorstel kon op brede steun van het bedrijfsleven rekenen en kreeg ook een positief advies van het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. In de Raad kon er tot dusver evenwel nog geen overeenstemming worden bereikt.

Een van de grootste struikelblokken voor de Raad was het feit dat ondernemers in het voorgestelde systeem de BTW zouden terugkrijgen overeenkomstig de aftrekregels (met name de regels inzake uitsluiting van aftrek) van de lidstaat van vestiging, terwijl de huidige procedure voorziet in teruggaaf overeenkomstig de aftrekregels van de lidstaat waar de uitgaven werden verricht. Dit zou een negatieve weerslag hebben op de BTW-inkomsten van de lidstaten waar de BTW werd voldaan wanneer deze nu een strenger aftrekregime toepassen.

De Commissie is er nog steeds van overtuigd dat het voorstel van 1998 qua opzet de beste manier is om de huidige teruggaafprocedure te hervormen. Zij moet echter ook erkennen dat de Raad zes jaar later nog altijd geen overeenstemming over het voorstel heeft kunnen bereiken, ondanks de aanzienlijke inspanningen van sommige voorzitterschappen van de Raad om tot een compromis te komen. Een en ander leidt ertoe dat ondernemers nog altijd met de huidige onbevredigende regeling worden geconfronteerd.

De Commissie stelt daarom een alternatieve oplossing voor de modernisering van de huidige teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn voor, zonder dat aan de kern ervan wordt geraakt. De voorgestelde procedure voorziet erin dat verzoeken om teruggaaf zoals voorheen worden afgewikkeld door de lidstaat waar de BTW werd voldaan, waarbij het aftrekbare bedrag wordt bepaald volgens de aftrekregels van de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, en terugbetalingen rechtstreeks door die lidstaat aan de belastingplichtige die om teruggaaf verzoekt, worden verricht.

De voorgestelde wijzigingen zien in de eerste plaats op het gebruik van moderne technologieën voor de indiening van teruggaafverzoeken. Net zoals bij het beoogde éénloketsysteem zou een belastingplichtige zijn verzoeken om teruggaaf langs elektronische weg indienen via een portaalsite die wordt beheerd door de belastingdienst van de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd. Originelen van facturen of invoerdocumenten zouden niet langer moeten worden ingediend; alleen alle dienstige informatie over deze documenten zou elektronisch moeten worden verstrekt.

Via deze portaalsite zou het verzoek vervolgens worden toegezonden aan de lidstaat waar de uitgaven werden verricht. De lidstaat van vestiging zou een eerste verificatie verrichten in zijn databank van belastingplichtige personen. Deze eerste verificatie zou in feite de huidige verklaring vervangen waarmee de lidstaat van vestiging de status van de belastingplichtige bevestigt. De toezending van de gegevens door de lidstaat van vestiging aan de lidstaat van teruggaaf zou de bevestiging vormen dat het verzoek uitgaat van een actieve belastingplichtige.

De omschakeling van de huidige procedure naar een elektronische procedure zou de werklast voor de lidstaten van teruggaaf verminderen en de Commissie is dan ook van mening dat de termijn voor de afwikkeling van verzoeken van 6 tot 3 maanden moet worden teruggebracht. Binnen deze termijn zou de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, op de aanvraag moeten beschikken. In sommige gevallen kan dit betekenen dat om aanvullende inlichtingen wordt verzocht. Als dat gebeurt, zou uiterlijk drie maanden na de datum waarop de gevraagde inlichtingen werden verstrekt, definitief op de aanvraag moeten worden beschikt.

Teneinde de rechtspositie van de belastingplichtigen in de huidige procedure te verbeteren, wordt ook bepaald dat de aanvraag niet meer kan worden afgewezen als de termijn is verstreken. Tevens zou een rente van 1% per maand, berekend op basis van het terug te betalen bedrag, worden verschuldigd ter zake van nog niet verrichte terugbetalingen. Deze rente zou lopen vanaf de dag waarop de teruggaaf verschuldigd is tot de dag waarop de belastingplichtige daadwerkelijk wordt terugbetaald.

4. UITSLUITINGEN VAN HET RECHT OP AFTREK

Het door de Commissie in 1998 ingediende voorstel dat hierboven werd genoemd, ziet niet alleen op de vervanging van de teruggaafprocedure van de Achtste BTW-richtlijn, maar ook op uitgaven die niet in aanmerking komen voor een volledige aftrek van de BTW. Doel hiervan was de desbetreffende nationale regels, die momenteel zeer uiteenlopend zijn, nader tot elkaar te brengen. Dit was immers een absolute voorwaarde om aftrek mogelijk te maken overeenkomstig de regels van de lidstaat van vestiging.

De Commissie stelde een onderlinge aanpassing van de regels voor met betrekking tot de uitgaven voor personenauto’s, logies, spijzen en dranken, alsook voor weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning en representatie.

De nadruk in de discussie lag evenwel op de budgettaire gevolgen van het voorstel van de Commissie voor sommige lidstaten. De lidstaten drongen in de Raad aan op een flexibeler aanpak. Zoals hierboven aangegeven heeft de Raad nog geen overeenstemming over dit voorstel kunnen bereiken.

De herziene aanpak die de Commissie nu voorstelt, zou een dergelijke onderlinge aanpassing van de aftrekregels niet vereisen. Om de werking van de voorgestelde teruggaafprocedure te vergemakkelijken zou het evenwel wenselijk zijn ten minste de reikwijdte van de uitgaven die van het recht op aftrek kunnen worden uitgesloten, te harmoniseren.

Zo zouden ondernemers die om teruggaaf verzoeken volgens vorengenoemde procedure, precies weten voor welke goederen en diensten er in iedere lidstaat bijzondere regels kunnen gelden. De normale aftrekregels zouden gelden voor alle goederen en diensten die niet specifiek in de Zesde BTW-richtlijn zijn vermeld.

Volgens deze werkwijze zouden de lidstaten het recht op aftrek alleen kunnen uitsluiten ter zake van:

- uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen, schepen en luchtvaartuigen;

- uitgaven voor reis, logies, spijzen en dranken;

- weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning en representatie.

In de standstill-bepaling van artikel 17, lid 6, zijn er geen goederen of diensten gedefinieerd die de lidstaten van het recht op aftrek kunnen uitsluiten. Het huidige voorstel zou de lidstaten verplichten de uitsluitingen van het recht op aftrek af te schaffen voor de goederen en diensten die niet in het voorgestelde artikel 17 bis worden genoemd. Anderzijds krijgen de lidstaten voor de goederen en diensten die wel in artikel 17 bis worden genoemd, de volledige vrijheid om hun nationale beperkingen te herzien, wat zij volgens de huidige regels niet kunnen.

5. RUIMERE TOEPASSING VAN DE VERLEGGINGSREGELING

Wanneer bij b2b-transacties die met BTW worden belast in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd, de zakelijke afnemer tot voldoening van de belasting wordt gehouden (verleggingsregeling), wordt de belasting geheven op de plaats van verbruik zonder dat de leverancier of dienstverlener aan BTW-verplichtingen moet voldoen in de lidstaat van verbruik.

Voor bepaalde transacties is de toepassing van deze regeling al verplicht. Wanneer de belastbare levering van goederen of diensten door een niet-ingezeten belastingplichtige wordt verricht, hebben de lidstaten voorts de mogelijkheid om in hun nationale wetgeving te bepalen bij welke transacties deze regeling moet worden toegepast voor de voldoening van de BTW.

De Commissie stelt nu voor het toepassingsgebied van de verplichte verleggingsregeling uit te breiden tot gevallen waarin door een niet-ingezeten belastingplichtige goederen worden geleverd die door of voor rekening van de leverancier worden geïnstalleerd of gemonteerd, diensten worden verricht die betrekking hebben op een onroerend goed, en diensten worden verricht die onder artikel 9, lid 2, onder c), van de Zesde BTW-richtlijn vallen, en waarin de afnemer een voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige is.

Het gebruik van de verleggingsregeling ontheft de niet-ingezeten ondernemer van bepaalde BTW-verplichtingen, zoals de indiening van BTW-aangiften. Wanneer hem BTW wordt aangerekend op uitgaven die hij heeft verricht in de lidstaat waar de transactie plaatsvindt, zal hij deze BTW dus moeten terugvorderen via de teruggaafprocedure, omdat hij geen voorbelasting kan aftrekken via een BTW-aangifte. Om deze reden hangt dit onderdeel van het voorstel duidelijk samen met het onderdeel dat ziet op de invoering van een éénloketsysteem voor de teruggaafprocedure.

Wanneer de niet-ingezeten ondernemer in het kader van zijn activiteiten regelmatig aanzienlijke BTW-bedragen moet voldoen, leidt de verleggingsregeling evenwel tot bijkomende administratieve lasten als hij deze voorbelasting wil terugvorderen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een niet-ingezeten ondernemer een schakel is in een keten van binnenlandse leveringen van goederen op het nationale grondgebied van een lidstaat. Dit soort transacties valt derhalve niet onder het voorstel van de Commissie om de toepassing van de verleggingsregeling te verruimen.

Artikel 21 van de Zesde BTW-richtlijn moet dienovereenkomstig worden aangepast.

6. VEREENVOUDIGING VAN BTW-VERPLICHTINGEN VOOR KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN

Momenteel is in de Zesde BTW-richtlijn een aantal zeer strikte voorwaarden vastgesteld waaronder de lidstaten kleine ondernemingen van de BTW mogen vrijstellen. In de loop van de opeenvolgende uitbreidingen werden talrijke derogaties op deze bepalingen toegestaan, waardoor de lidstaten thans helemaal niet meer op gelijke voet met elkaar staan. Bovendien mochten de lidstaten die al een hoger drempelbedrag voor vrijstelling hanteerden dan dat waarin de Zesde BTW-richtlijn voorzag toen die werd aangenomen, hun drempel handhaven en zelfs verhogen om de reële waarde ervan te handhaven.

De Commissie is van mening dat de lidstaten meer speelruimte zouden moeten hebben bij de vaststelling van de drempel waaronder belastingplichtigen kunnen worden vrijgesteld. Daarom wordt een plafond van 100 000 euro voorgesteld, wat de lidstaten de nodige vrijheid zou moeten geven om een regeling op te zetten die hen het beste lijkt aan te sluiten bij de structuur van hun nationale economie.

Deze nieuwe drempel zou evenwel geen enkel gevolg hebben voor de methode die thans wordt gebruikt voor de berekening van de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire begroting wat de eigen middelen uit de BTW betreft.

In de wettekst zou bovendien moeten worden verduidelijkt dat de lidstaten verschillende drempelbedragen mogen hanteren, bijvoorbeeld om te differentiëren tussen belastingplichtigen die goederen leveren en belastingplichtigen die diensten verrichten. Deze differentiëring zou gebeuren op niet-discriminerende basis aan de hand van objectieve criteria.

Het drempelbedrag van 100 000 euro zou van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde richtlijn. In een later stadium zou deze drempel eventueel mogen worden overschreden, maar alleen om de reële waarde ervan in de lidstaten te handhaven.

7. REGELING VOOR AFSTANDSVERKOPEN

Bij de totstandkoming van de interne markt op 1 januari 1993 werden in het gemeenschappelijk BTW-stelsel bijzondere regelingen opgenomen voor belastingheffing op de plaats van bestemming ter zake van intracommunautaire verkopen van nieuwe vervoermiddelen, intracommunautaire verkopen aan vrijgestelde belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen wier aankopen een bepaalde drempel overschrijden, en afstandsverkopen aan particulieren. Het is duidelijk dat de belangrijkste reden die aan de instelling van deze bijzondere regelingen in 1993 ten grond lag, namelijk het risico van concurrentieverstoringen als gevolg van ontoereikende harmonisatie van de belastingtarieven, nog steeds geldt. De Commissie stelt daarom niet voor deze regelingen af te schaffen, maar wel de toepassing ervan te vereenvoudigen.

De BTW-regels voor afstandsverkopen zijn vastgesteld in artikel 28 ter, B, van de Zesde BTW-richtlijn, dat in een dubbel systeem van heffing voorziet. Afstandsverkopen van goederen worden gewoonlijk belast in de lidstaat van aankomst van de door de verkoper verzonden goederen. Hierop bestaat er evenwel een uitzondering: afstandsverkopen blijven belast in de lidstaat van vertrek als aan twee voorwaarden is voldaan:

- de totale waarde van de goederenleveringen in de lidstaat van aankomst in het voorgaande kalenderjaar is niet hoger dan 100 000 euro, een bedrag dat door de betrokken lidstaat mag worden beperkt tot 35 000 euro als hij vreest dat het maximum van 100 000 euro tot ernstige verstoringen van de mededinging zou leiden;

- de levering mag geen accijnsgoederen betreffen, m.a.w. afstandsverkopen van accijnsgoederen worden altijd belast in de lidstaat van bestemming en vorengenoemde drempelbedragen zijn niet van toepassing.

De lidstaten moeten belastingplichtigen die afstandsverkopen verrichten, evenwel toestaan ook voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming te kiezen wanneer het drempelbedrag van 35 000/100 000 euro niet wordt bereikt.

De huidige regeling is ingewikkeld voor belastingplichtigen. Tenzij zij ervoor kiezen om in de lidstaat van bestemming te worden belast, moeten ondernemers bijhouden hoeveel omzet zij draaien in elke lidstaat om, rekening houdende met de verschillende drempelbedragen die worden toegepast, te weten waar hun leveringen worden belast. De huidige regeling zou derhalve kunnen worden vereenvoudigd door slechts één enkel drempelbedrag toe te passen, dat voor alle lidstaten gezamenlijk wordt vastgesteld in plaats van lidstaat per lidstaat, zoals nu gebeurt.

Deze drempel moet worden vastgesteld op een niveau waarop bedrijven die niet op regelmatige basis afstandsverkopen verrichten, worden uitgesloten. Anderzijds mag deze drempel ook niet zomaar een veelvoud van de huidige bedragen van de verschillende lidstaten zijn. Op basis van de hieronder uiteengezette overwegingen stelt de Commissie daarom een drempelbedrag van 150 000 euro voor.

Met een drempelbedrag van 150 000 euro worden ondernemers die incidenteel goederen vervoeren naar hun afnemers in een andere lidstaat, van de regeling voor afstandsverkopen uitgesloten. Anderzijds zullen ondernemers die op regelmatige basis afstandsverkopen verrichten, de BTW moeten afdragen in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn. Met behulp van het éénloketsysteem, dat de kern van dit voorstel vormt, kunnen deze ondernemers de BTW-verplichtingen die zij moeten vervullen in iedere lidstaat waar zij belastbare handelingen verrichten, aanzienlijk vereenvoudigen.

Voorts is de Commissie van mening dat de belastingplichtige ook in de toekomst moet kunnen kiezen voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming. Het schrappen van de keuzemogelijkheid zou uit juridisch oogpunt wel een vereenvoudiging van de bijzondere regeling betekenen, maar kan de concurrentiepositie van bedrijven schaden, met name als zij handelen in goederen waarvoor een laag BTW-tarief geldt in de lidstaat van aankomst van de goederen.

De Commissie is van oordeel dat belastingplichtigen, zoals ook thans het geval is, voor iedere lidstaat apart moeten kunnen beslissen of zij een beroep op deze mogelijkheid willen doen. Zolang een belastingplichtige onder het voorgestelde drempelbedrag van 150 000 euro blijft, kan hij ervoor kiezen dat zijn leveringen naar lidstaat A daar ook worden belast, terwijl zijn transacties in andere lidstaten in zijn lidstaat van vestiging worden belast. Uiteraard zouden zowel de afstandsverkopen die in de lidstaat van aankomst worden belast (door uitoefening van de keuzemogelijkheid) als de afstandsverkopen die in de lidstaat van vestiging worden belast, in aanmerking worden genomen om na te gaan of de belastingplichtige het drempelbedrag al dan niet overschrijdt.

8. WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) NR. 1798/2003 TER ONDERSTEUNING VAN DE INFORMATIE-UITWISSELING DIE NOODZAKELIJK IS VOOR DE INVOERING VAN EEN ÉÉNLOKETSYSTEEM EN VAN DE TERUGGAAFPROCEDURE (HERZIENING VAN DE ACHTSTE RICHTLIJN)

Er moet een informatie-uitwisselingssysteem tussen belastingdiensten worden opgezet opdat belastingplichtigen zich in hun lidstaat van identificatie tot één enkel aanspreekpunt zouden kunnen wenden om aan al hun BTW-verplichtingen te voldoen (zowel in het kader van het BTW-éénloketsysteem als de procedure die de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn zal vervangen).

Net zoals bij de bijzondere regeling die werd opgezet voor de elektronische handel, zou een dergelijke uitwisseling vorm moeten krijgen binnen het juridische raamwerk van de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW (Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad) en uitsluitend langs elektronische weg moeten verlopen.

Dit elektronische systeem ter ondersteuning van de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is in het kader van het éénloketsysteem en de procedure die de Achtste Richtlijn vervangt, moet worden geïntegreerd in een gemoderniseerd VIES (BTW-informatie-uitwisselingssysteem) om de belastingdiensten niet al te zwaar te belasten. Begin 2004 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een haalbaarheidsstudie met betrekking tot een nieuw verbeterd VIES (VIES II), dat ook is toegerust voor het éénloketsysteem. Er zal met name moeten worden gegarandeerd dat gegevens die langs elektronische weg door belastingplichtigen aan hun lidstaat worden verstrekt, kunnen worden ingevoerd en verwerkt. Deze gegevens zouden dan automatisch moeten worden doorgestuurd naar de lidstaat waar goederen of diensten worden geleverd of een teruggaaf wordt gevraagd, zonder enige tussenkomst van de lidstaat van identificatie.

9. VOORGESTELDE WIJZIGINGEN

9.1. Wijzigingen van de Zesde BTW-richtlijn (vereenvoudiging van verplichtingen)

9.1.1. Wijziging van artikel 17, lid 4

Artikel 17, lid 4, tweede alinea, onder a), wordt geschrapt. Deze bepaling wordt opgenomen in artikel 1 van de voorgestelde richtlijn waarin de teruggaafprocedure voor niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen wordt herzien.

9.1.2. Schrapping van artikel 17, lid 6

Artikel 17, lid 6, wordt ingetrokken; hiermee vervalt de bepaling op grond waarvan de lidstaten elke uitsluiting waarin hun nationale wetgeving voorzag toen de Zesde BTW-richtlijn in werking trad, mogen handhaven.

Bijgevolg zijn de normale regels van artikel 17, leden 1 tot en met 5, van toepassing op alle uitgaven die niet uitdrukkelijk worden genoemd in het nieuwe artikel 17 bis.

9.1.3. Invoeging van artikel 17 bis

Dit artikel geeft de lidstaten de speelruimte om het recht op aftrek van voorbelasting volledig of gedeeltelijk (bijvoorbeeld met een vast percentage) te beperken. Deze speelruimte geldt evenwel slechts voor de uitgaven die uitdrukkelijk in dit artikel worden genoemd.

Er wordt een definitie gegeven van “gemotoriseerde wegvoertuigen” en “uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen” om te garanderen dat de reikwijdte van eventuele beperkingen die de lidstaten opleggen, geharmoniseerd wordt.

Dit artikel omvat ook een lijst van gemotoriseerde wegvoertuigen ter zake waarvan de lidstaten, gezien het gebruik ervan, het recht op aftrek niet mogen beperken.

Behalve voor gemotoriseerde wegvoertuigen biedt dit artikel de lidstaten ook de mogelijkheid het recht op aftrek volledig of gedeeltelijk te beperken voor schepen en luchtvaartuigen, reis en logies, spijzen en dranken, weelde-uitgaven, en uitgaven voor amusement en representatie.

9.1.4. Wijziging van artikel 21, lid 1, onder b)

Deze wijziging verplicht alle lidstaten om de afnemer als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon aan te wijzen voor leveringen van goederen die door of voor rekening van de leverancier worden geïnstalleerd of gemonteerd, voor diensten die betrekking hebben op een onroerend goed, en voor diensten die onder artikel 9, lid 2, onder c), vallen, zoals werkzaamheden aan roerende lichamelijke zaken, waarbij de leverancier/dienstverlener niet in het binnenland is gevestigd en de afnemer voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd in de lidstaat waar de levering van de goederen of diensten plaatsvindt.

Er zij op gewezen dat de mogelijkheid die de lidstaten krachtens artikel 21, lid 1, onder a), hebben om de afnemer aan te merken als degene die de belasting is verschuldigd in de gevallen die niet onder artikel 21, lid 1, onder b) en c), vallen, wordt gehandhaafd.

9.1.5. Invoeging van artikel 22 ter

In dit artikel worden alle bepalingen vastgesteld die betrekking hebben op de wijze waarop het éénloketsysteem functioneert.

9.1.5.1. Onderdeel A

In dit onderdeel wordt bepaald wat voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder “lidstaat van identificatie” en “lidstaat van verbruik”.

9.1.5.2. Onderdeel B

In dit onderdeel wordt het toepassingsgebied van de bijzondere regeling afgebakend: zij geldt uitsluitend voor belastingplichtigen die goederen of diensten leveren ter zake waarvan zij de belasting zijn verschuldigd in een of meer lidstaten waar zij niet gevestigd zijn. De in artikel 26 quater vastgestelde bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, blijft evenwel van kracht. De belastingplichtigen die van deze bijzondere regeling gebruikmaken, worden daarom uitgesloten van het éénloketsysteem.

De regeling is facultatief voor de betrokken belastingplichtigen, die hun BTW-verplichtingen kunnen blijven vervullen volgens de normale regels die iedere lidstaat heeft vastgesteld, als zij dit wenselijker achten.

9.1.5.3. Onderdeel C

Dit onderdeel regelt de registratieprocedure voor de bijzondere regeling. De primaire verantwoordelijkheid voor de registratie van de belastingplichtigen in het kader van de bijzondere regeling berust bij de lidstaat van identificatie waarbij de belastingplichtige zijn verzoek indient.

In dit onderdeel worden ook de procedures vastgesteld voor de mededeling van wijzigingen in de registratiegegevens en de uitschrijving uit het register. Deze procedures zijn volledig elektronisch.

Voorts worden specifieke bepalingen vastgesteld voor belastingplichtigen die in meer dan één lidstaat over een inrichting beschikken. Hoofddoel hiervan is te verduidelijken dat iedere inrichting op zichzelf in aanmerking kan komen voor de bijzondere regeling wat haar eigen leveringen van goederen en diensten betreft.

9.1.5.4. Onderdeel D

In dit onderdeel wordt bepaald dat lidstaten van verbruik de belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, niet voor BTW-doeleinden mogen identificeren en hen derhalve geen BTW-nummer in de zin van artikel 22, lid 1, onder c), mogen verstrekken.

9.1.5.5. Onderdeel E

In dit onderdeel wordt bepaald dat belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, een BTW-aangifte langs elektronische weg moeten indienen.

Deze BTW-aangifte bestaat uit één enkele BTW-aangifte met een specifiek gedeelte voor iedere lidstaat van verbruik.

Wat de lijsten van afnemers betreft, wordt er tevens een bijzondere regel vastgesteld die er met name in voorziet dat er geen apart BTW-identificatienummer noodzakelijk is als dergelijke lijsten moeten worden ingediend in gevallen zoals wanneer een belastingplichtige eigen goederen overbrengt naar een andere lidstaat. De niet-ingezeten belastingplichtige die van de regeling gebruikmaakt, zou in dat geval zijn eigen BTW-identificatienummer dat hem is uitgereikt in zijn lidstaat van vestiging, vermelden en in de lijst opgave doen van de lidstaten waarnaar de goederen zijn overgebracht.

9.1.5.6. Onderdeel F

In dit onderdeel worden de voorschriften met betrekking tot betaling en teruggaaf vastgesteld. Alle overmakingen zullen rechtstreeks geschieden tussen de belastingplichtige en de lidstaat van verbruik.

Indien voor een aangifteperiode het aftrekbare bedrag hoger is dan het verschuldigde bedrag, volgt de lidstaat van verbruik voor dit overschot dezelfde werkwijze als die welke hij heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 4, voor belastingplichtigen die het éénloketsysteem niet toepassen.

9.1.5.7. Onderdeel G

In dit onderdeel worden specifieke bepalingen vastgesteld voor belastingplichtigen die niet in de Europese Unie zijn gevestigd (inclusief die welke thans onder de bijzondere regeling voor de elektronische handel vallen).

9.1.6. Wijziging van artikel 24

In het gewijzigde lid 2 wordt het kader vastgesteld waarin lidstaten desgewenst een vrijstellingsregeling voor kleine ondernemers mogen vaststellen.

De wijziging van de leden 3 en 4 strekt ertoe te verduidelijken welke handelingen worden uitgesloten van de vrijstelling en welke handelingen in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de omzet van de belastingplichtige. Deze wijziging betreft eerder de vorm dan de inhoud.

Leden 8 en 9 worden geschrapt, omdat zij achterhaald zijn.

9.1.7. Schrapping van artikel 24 bis

Artikel 24 bis, waarin drempelbedragen zijn vastgesteld voor de tien nieuwe lidstaten, wordt geschrapt, omdat de nieuwe versie van artikel 24 deze bepalingen overbodig maakt.

9.1.8. Wijziging van artikel 28 ter, B, lid 2

De wijziging van artikel 28 ter, B, lid 2, strekt ertoe in de regeling voor afstandsverkopen een algemeen drempelbedrag te introduceren dat geldt voor de verkoop aan alle andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging, in plaats van een drempelbedrag per lidstaat.

9.1.9. Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de richtlijn van kracht wordt na 1 juli 2006.

9.2. Nieuwe richtlijn ter vervanging van de Achtste Richtlijn betreffende de BTW-teruggaaf

9.2.1. Artikel 1

Dit artikel definieert het toepassingsgebied van de richtlijn, dat niet verschilt van de huidige Achtste Richtlijn.

9.2.2. Artikel 2

Dit artikel bepaalt welke belastingplichtigen in aanmerking komen voor teruggaaf uit hoofde van deze richtlijn. Het voorziet ook in de uitsluiting van handelingen die zijn vrijgesteld, of kunnen worden vrijgesteld, uit hoofde van artikel 15 of artikel 28 quater, A. Deze uitsluiting moet garanderen dat de BTW niet tweemaal wordt teruggevorderd, eenmaal door de presterende ondernemer als correctie op de oorspronkelijk in rekening gebrachte BTW over een levering van goederen of diensten die kon worden vrijgesteld, en eenmaal door de afnemer via de teruggaafprocedure.

9.2.3. Artikel 3

Dit artikel bepaalt welke handelingen in aanmerking komen voor een teruggaaf en verschilt niet sterk van de huidige formulering van artikel 2 van Richtlijn 79/1072/EEG.

9.2.4. Artikel 4

In dit artikel worden de regels voor de vaststelling van het terug te geven bedrag bepaald.

Om te beginnen moet een belastingplichtige belastbare handelingen verrichten in de lidstaat van vestiging om in aanmerking te komen voor teruggaaf. Als de belastingplichtige zowel belastbare als vrijgestelde handelingen verricht, krijgt hij een gedeeltelijk recht op teruggaaf voor de eerstgenoemde handelingen.

Voorts moeten de aftrekregels, en met name de uitsluitingen van het recht op aftrek zoals bepaald door de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, worden toegepast.

Dit artikel legt in een wetsbepaling de beginselen vast die al eerder door het Europese Hof van Justitie in zaak C-302/93 (Etienne Debouche) en zaak C-136/99 (Société Monte dei Paschi di Siena) werden neergelegd.

9.2.5. Artikel 5

In artikel 5 wordt de procedure vastgesteld die een belastingplichtige moet volgen om een verzoek om teruggaaf in te dienen. Dit verzoek moet elektronisch worden ingediend in de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd.

Deze lidstaat draagt zorg voor de verzending van de gegevens naar de lidstaat waar de uitgaven werden verricht.

In dit artikel wordt ook bepaald welke gegevens een belastingplichtige die een verzoek indient, moet verstrekken.

9.2.6. Artikel 6

In dit artikel wordt bepaald voor welke perioden een verzoek om teruggaaf kan worden ingediend en binnen welke termijnen facturen en invoerdocumenten kunnen worden overgelegd om teruggaaf te verkrijgen. Voorts wordt het bedrag dat minimaal kan worden teruggevraagd, vastgesteld.

9.2.7. Artikel 7

Dit artikel schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek om teruggaaf wordt ingediend, de aanvrager hun besluit uiterlijk na drie maanden moeten meedelen. De teruggaaf moet binnen dezelfde termijn gebeuren.

In specifieke gevallen kan een lidstaat om aanvullende inlichtingen verzoeken. In dat geval moet een besluit worden genomen uiterlijk drie maanden na de datum waarop de gevraagde inlichtingen werden verstrekt. Na afloop van de termijn van drie maanden kan de teruggaaf niet meer worden geweigerd.

9.2.8. Artikel 8

In dit artikel wordt bepaald dat een rente van 1% per maand is verschuldigd wanneer de lidstaat die de teruggaaf moet verrichten, de in voorgaand artikel vastgestelde termijnen niet in acht neemt.

9.2.9. Artikel 9

De voorgestelde richtlijn moet in de plaats treden van de huidige Achtste Richtlijn, die dan moet worden ingetrokken.

9.3. Wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW

9.3.1. Wijziging van artikel 1, lid 1

Dit betreft een technische aanpassing die ertoe strekt het toepassingsgebied van de verordening uit te breiden tot de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is voor het goede functioneren van het BTW-éénloketsysteem.

9.3.2. Nieuw hoofdstuk VI bis

Er wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat specifiek ziet op de uitwisseling van inlichtingen in het kader van het éénloketsysteem met ingang van 1 juli 2006.

9.3.2.1. Artikel 34 bis

In dit artikel wordt het toepassingsgebied van de uitwisseling van inlichtingen in het kader van hoofdstuk VI gedefinieerd. Voorts wordt bepaald dat de definities met betrekking tot het éénloketsysteem (“lidstaat van identificatie”, “lidstaat van verbruik”) die zijn opgenomen in de wijzigingen op de Zesde BTW-richtlijn, ook van toepassing zijn op Verordening (EG) nr. 1798/2003.

9.3.2.2. Artikel 34 ter

In dit artikel worden de voorschriften vastgesteld voor de uitwisseling van inlichtingen over de registratie (inclusief de wijziging van registratiegegevens en de uitschrijving uit het register) van belastingplichtigen in het kader van de bijzondere regeling.

Deze uitwisseling van inlichtingen moet onverwijld gebeuren, dat wil zeggen dat er een passend elektronisch communicatiesysteem moet worden opgezet.

Alle lidstaten ontvangen deze inlichtingen, ook als er op hun grondgebied geen goederen of diensten worden of zullen worden geleverd.

Voorts wordt de lidstaat van vestiging verplicht om erop toe te zien dat zijn belastingplichtigen de drempelbedragen voor afstandsverkopen in acht nemen, en om de andere lidstaten te informeren als blijkt dat het drempelbedrag voor afstandsverkopen werd overschreden.

Alle details in verband met de definitie van de technische berichten zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

9.3.2.3. Artikel 34 quater

Dit artikel verplicht iedere lidstaat ertoe een actuele databank van alle belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling geregistreerd zijn, bij te houden.

9.3.2.4. Artikel 34 quinquies

In dit artikel worden de voorschriften vastgesteld voor de uitwisseling van inlichtingen over BTW-aangiften (inclusief de wijziging daarvan).

Deze uitwisseling van inlichtingen moet ook onverwijld gebeuren.

De gegevens worden alleen verzonden naar de lidstaten waarvoor belasting wordt aangegeven. Iedere lidstaat ontvangt derhalve alleen het gedeelte van de aangifte dat betrekking heeft op de leveringen van goederen en diensten die onder zijn jurisdictie vallen.

Alle details in verband met de definitie van de technische berichten zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

9.3.2.5. Artikel 34 sexies

Dit artikel verplicht de lidstaat van identificatie ertoe de gegegens met betrekking tot de belastingaangiften die naar de andere lidstaten werden verzonden, te bewaren.

Deze gegevens moeten bewaard worden gedurende een minimale periode die noodzakelijk is voor het technische functioneren van het systeem (bijvoorbeeld om te kunnen vaststellen of een belastingplichtige voor een bepaalde periode al een belastingaangifte heeft ingediend, waarna alleen nog een wijziging van de desbetreffende gegevens kan worden ingebracht). Deze periode zal moeten worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

De lidstaten zullen deze gegevens, die een zeer nuttige bron van informatie kunnen zijn voor de audits die zij zelf in de toekomst zullen verrichten, uiteraard langer kunnen opslaan.

9.3.2.6. Artikel 34 septies

Dit artikel ziet op de informatie die aan de belastingplichtigen zal moeten worden verstrekt op de website van iedere belastingdienst om de bedrijven te helpen hun verplichtingen te vervullen.

Deze informatie zal betrekking hebben op de regels die van toepassing zijn op het éénloketsysteem alsook de verschillende nationale regels die van toepassing zijn in iedere lidstaat (zoals de belastingtarieven).

De Commissie wordt verantwoordelijk voor de coördinatie van deze taak en voor de vertaling. Nadere regels zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

9.3.2.7. Artikel 34 octies

In dit artikel worden specifieke voorschriften vastgesteld met betrekking tot de controle van de belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling geregistreerd zijn. Deze voorschriften voorzien erin dat de lidstaten van verbruik zullen kunnen deelnemen aan controles die worden verricht op initiatief van de lidstaat van identificatie. Deze lidstaat zal de verplichting hebben de lidstaten van verbruik in kennis te stellen van dergelijke controles.

Wanneer de lidstaten van verbruik aan een dergelijke controle beslissen deel te nemen, gelden de normale regels die zijn vastgesteld in artikel 11 (aanwezigheid van belastingambtenaren op het grondgebied van een andere lidstaat).

9.3.3. Nieuw hoofdstuk VI ter

Er wordt ook een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat specifiek ziet op de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is voor het functioneren van de gemoderniseerde procedure van de Achtste Richtlijn.

Overeenkomstig artikel 34 nonies dient de lidstaat van identificatie de verzoeken om teruggaaf onmiddellijk naar de lidstaat van aankoop te sturen. Ook hier zullen de technische details worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

Artikel 34 decies voegt hieraan toe dat belastingplichtigen zullen moeten worden geïnformeerd over de voorgestelde richtlijn waarin de teruggaafprocedure wordt vastgesteld, en over specifieke nationale regels in verband met de teruggaaf. Dit zal gebeuren volgens de procedure van artikel 34 septies.

2004/0261 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name opartikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie[9],

Gezien het advies van het Europees Parlement[10]

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[11],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De verplichtingen waaraan bedrijven in het kader van het gemeenschappelijk BTW-stelsel moeten voldoen, dienen te worden vereenvoudigd, omdat zij momenteel een onevenredig zware last vormen en op die manier het goede functioneren van de interne markt in gevaar brengen, doordat zij bedrijven al te zeer hinderen bij het ontplooien van economische activiteiten in andere lidstaten.

(2) Met gemeenschappelijke definities van de goederen en diensten waarvoor de lidstaten het recht op aftrek volledig of gedeeltelijk mogen beperken, moet het voor bedrijven gemakkelijker worden om gebruik te maken van de BTW-teruggaafprocedure in lidstaten waar zij niet zijn gevestigd.

(3) Een ruimere toepassing van de verleggingsregeling ter zake van transacties tussen belastingplichtigen waarbij de leverancier of dienstverrichter niet is gevestigd in de lidstaat waar de prestatie wordt verricht, zou een vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen betekenen voor deze niet-ingezeten leverancier of dienstverrichter, zonder dat er bijkomende administratieve lasten voor de afnemer ontstaan.

(4) De verplichtingen van belastingplichtigen die BTW moeten voldoen in een lidstaat waar zij niet zijn gevestigd, dienen te worden vereenvoudigd door middel van een “éénloketsysteem”, dat wil zeggen een regeling waarbij belastingplichtigen zich, als zij dat wensen, slechts tot één enkel elektronisch aanspreekpunt moeten wenden om zich voor BTW-doeleinden te identificeren en aangifte te doen.

(5) Een dergelijke regeling moet niet alleen openstaan voor in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, maar ook voor belastingplichtigen die in de Gemeenschap belastbare handelingen verrichten, ofschoon zij daar niet gevestigd zijn. Zij mag evenwel niet van toepassing zijn op belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, en laat derhalve de regeling die werd opgezet om deze belastingplichtigen te helpen hun fiscale verplichtingen gemakkelijker te vervullen, onverlet.

(6) Ondernemers van buiten de EU die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, mogen niet worden verplicht een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen, omdat een dergelijke verplichting alle voordelen van deze vereenvoudiging zou tenietdoen.

(7) Belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, dienen de specifieke verplichtingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, in acht te nemen.

(8) Overmakingen in de vorm van betaling of teruggaaf dienen rechtstreeks te geschieden tussen de belastingplichtigen en de lidstaten van verbruik.

(9) De lidstaten moeten meer speelruimte krijgen bij de vaststelling van het drempelbedrag waaronder kleine ondernemingen van BTW-verplichtingen kunnen worden ontheven. Dit moet iedere lidstaat de mogelijkheid geven de ontheffing vast te stellen rekening houdende met de structuur van zijn nationale economie.

(10) De bijzondere regeling voor afstandsverkopen moet worden vereenvoudigd door de aparte drempelbedragen voor iedere lidstaat van bestemming te vervangen door één enkel drempelbedrag voor de leveringen naar alle lidstaten behalve de lidstaat van vestiging.

(11) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van de maatregel beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(12) Richtlijn 77/388/EEG dient bijgevolg te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 77/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

(1) Artikel 17, zoals dit luidt in artikel 28 septies, wordt als volgt gewijzigd:

(a) lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

(i) in de eerste alinea, eerste streepje, wordt de verwijzing naar “Richtlijn 79/1072/EEG” vervangen door “Richtlijn xx/xxx/EG(*) van de Raad”;

(ii) in de tweede alinea wordt punt a) geschrapt;

(iii) in de tweede alinea, onder c), wordt de verwijzing naar Richtlijn “79/1072/EEG” vervangen door Richtlijn “xx/xxx/EG”;

(*) PB L van , blz. .

(b) Lid 6 wordt geschrapt.

(2) Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:

‘ Artikel 17 bis Beperkingen van het recht op aftrek

1. De lidstaten kunnen, onverminderd artikel 17, lid 5, het recht van een belastingplichtige om aan hem in rekening gebrachte BTW af te trekken, volledig of gedeeltelijk beperken ter zake van:

(a) weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning of representatie;

(b) uitgaven voor reis, logies, spijzen of dranken, andere dan die welke door de belastingplichtige in de uitoefening van zijn bedrijf worden verricht bij het verstrekken van reizen, logies, spijzen of dranken onder bezwarende titel;

(c) uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen, met uitzondering van de voertuigen die tot de bedrijfsmiddelen en de handelsvoorraad van de belastingplichtige behoren en de voertuigen die worden gebruikt als taxi, als lesvoertuig door rijscholen dan wel als huur- of leaseauto.

(d) uitgaven voor schepen of luchtvaartuigen, met uitzondering van die welke uitsluitend zijn bestemd voor betaald vervoer van personen of goederen.

2. Voor de toepassing van lid 1 kunnen de lidstaten ter zake van gemotoriseerde wegvoertuigen een minimumpercentage voor het zakelijke gebruik vaststellen.

3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing op alle motorvoertuigen, andere dan landbouw- of bosbouwtractoren, die gewoonlijk worden gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg, met een maximaal toegelaten gewicht van niet meer dan 3500 kilogram en met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurdersplaats niet inbegrepen.

De uitgaven in kwestie zijn die welke betrekking hebben op de aanschaf van een voertuig, daaronder begrepen contracten voor montage of soortgelijke werkzaamheden, vervaardiging, intracommunautaire verwerving, invoer, leasing of huur, ombouw, reparatie of onderhoud, alsook uitgaven voor de levering van goederen of diensten in verband met voertuigen of het gebruik ervan.’

(3) Lid 1, onder b), van artikel 21, zoals dit luidt in artikel 28 octies, wordt vervangen door:

‘(b) door de belastingplichtige ontvanger van een dienst als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder e), of de voor BTW-doeleinden in het binnenland geïdentificeerde ontvanger van een goed als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), tweede volzin, of van een dienst als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a) en c), of in artikel 28 ter, punten C, D, E en F, wanneer het goed of de dienst door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige wordt geleverd;’

(4) Het volgende artikel 22 ter wordt ingevoegd:

‘ Artikel 22 ter Eénloketsysteem voor het vervullen van verplichtingen in lidstaten waar de belastingplichtige niet is gevestigd

A. Definities

Voor de toepassing van dit artikel gelden, onverminderd andere bepalingen in het Gemeenschapsrecht, de volgende definities:

“lidstaat van identificatie”: de lidstaat waar de in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt vanwaaruit de goederen of diensten worden geleverd of, indien de belastingplichtige buiten de Gemeenschap is gevestigd, de lidstaat van verbruik die hij verkiest te contacteren om opgave te doen van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap;

“lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar de levering van de goederen of diensten geacht wordt plaats te vinden overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 28 ter.

B. Toepassingsgebied

De lidstaten staan iedere belastingplichtige die goederen of diensten levert ter zake waarvan hij tot voldoening van de BTW is gehouden in of meer lidstaten van verbruik waar hij niet de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt, toe om zijn verplichtingen te vervullen door toepassing van de bijzondere regeling waarin dit artikel voorziet, met uitzondering van de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen en daarbij gebruikmaken van de bijzondere regeling van artikel 26 quater.

C. Registratie

1. De belastingplichtige deelt de lidstaat van identificatie mee dat hij van het éénloketsysteem wil beginnen gebruik te maken. Deze mededeling gebeurt langs elektronische weg.

De belastingplichtige verstrekt de gegevens die vereist zijn om onder het éénloketsysteem te worden geregistreerd. Hij deelt ook mee of hij al voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is in lidstaten waar hij niet is gevestigd noch over een vaste inrichting beschikt, en vermeldt in voorkomend geval het identificatienummer waaronder hij is geregistreerd.

2. De lidstaat van identificatie registreert de in lid 1 bedoelde belastingplichtige binnen een redelijke termijn. Hij gebruikt daarvoor het individuele nummer dat al aan de belastingplichtige werd toegekend voor het vervullen van zijn verplichtingen in het binnenland.

Belastingplichtigen met inrichtingen in meer dan een lidstaat mogen verzoeken dat iedere inrichting onder het éénloketsysteem wordt geregistreerd voor de door haar verrichte leveringen van goederen en diensten in de lidstaten waar de belastingplichtige niet over een inrichting beschikt.

3. De belastingplichtige deelt de lidstaat van identificatie iedere wijziging van de overeenkomstig lid 1 verstrekte registratiegegevens mee. Deze mededeling gebeurt langs elektronische weg.

4. De belastingplichtige deelt de lidstaat van identificatie mee wanneer hij niet langer van het éénloketsysteem wil gebruikmaken of zijn activiteiten in die mate wijzigt dat hij er niet langer voor in aanmerking komt. Deze mededeling gebeurt langs elektronische weg.

5. De lidstaat van identificatie schrapt onmiddellijk iedere belastingplichtige die niet langer aan de voorwaarden van het éénloketsysteem voldoet, uit het identificatieregister.

Met name in de volgende gevallen sluit de lidstaat van identificatie belastingplichtigen uit van toepassing van het éénloketsysteem:

(a) de belastingplichtige deelt de lidstaat van identificatie mee dat hij niet langer goederen of diensten levert in een andere lidstaat dan die van identificatie;

(b) het kan anderszins worden aangenomen dat de belastbare activiteiten van de belastingplichtige zijn beëindigd;

(c) de belastingplichtige voldoet niet langer aan de voorwaarden om het systeem te mogen toepassen;

(d) de belastingplichtige voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften die gelden ter zake van de toepassing van het systeem.

D. Identificatie

Een belastingplichtige die onder het éénloketsysteem is geregistreerd, mag uitsluitend in de lidstaat waar hij is gevestigd, geïdentificeerd zijn in de zin van artikel 22, lid 1, onder c).

E. Aangiften en lijsten van afnemers

1. De onder het éénloketsysteem geregistreerde belastingplichtige dient bij de lidstaat van identificatie voor ieder kalenderkwartaal een BTW-aangifte in waarin hij alle leveringen van goederen en diensten vermeldt ter zake waarvan hij tot voldoening van de BTW is gehouden in lidstaten waar hij niet de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt. Indien de belastingplichtige niet in de Gemeenschap is gevestigd, worden in de aangifte ook de leveringen van goederen en diensten in de lidstaat van identificatie vermeld.

De aangifte, die langs elektronische weg geschiedt, wordt uiterlijk 20 dagen na het verstrijken van de periode waarop zij betrekking heeft, ingediend.

2. In de in lid 1 bedoelde aangifte worden voor iedere lidstaat van verbruik waar een BTW-schuld is ontstaan, alle gegevens opgevoerd die nodig zijn om voor de desbetreffende aangifteperiode het bedrag van de verschuldigde en in mindering te brengen belasting vast te stellen.

3. De in lid 1 bedoelde aangifte luidt in euro’s. De lidstaten van verbruik die de euro niet hebben aangenomen, kunnen eisen dat het gedeelte van de aangifte met betrekking tot de leveringen van goederen en diensten op hun grondgebied in hun nationale munteenheid luidt.

4. Indien een belastingplichtige krachtens artikel 28 bis, lid 5, onder b), gegevens moet verstrekken overeenkomstig artikel 22, lid 6, onder b), is het nummer als bedoeld in artikel 22, lid 6, onder b, derde alinea, tweede streepje, gelijk aan het nummer als bedoeld in het eerste streepje van die alinea. De belastingplichtige geeft in de lijst van afnemers duidelijk op in welke lidstaat de verwerving heeft plaatsgevonden.

F. Betaling en teruggaaf

1. De belastingplichtige voldoet de BTW op het moment dat de BTW-aangifte wordt ingediend. De betaling gebeurt rechtstreeks op de bankrekening en in de munteenheid van iedere lidstaat van verbruik in kwestie.

2. Wanneer de in een bepaald kalenderkwartaal in mindering te brengen belasting groter is dan de verschuldigde belasting, kunnen de lidstaten hetzij het overschot doen overbrengen naar de volgende periode hetzij het overschot teruggeven overeenkomstig de door hen krachtens artikel 18, lid 4, vastgestelde regeling.

G. Specifieke bepalingen met betrekking tot niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

De lidstaat van identificatie identificeert, in de zin van artikel 22, lid 1, onder c), een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige op hetzelfde ogenblik als wanneer hij de in onderdeel C, punt 2, van dit artikel bedoelde maatregelen neemt.’

(5) Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

(a) De leden 2, 3 en 4 worden vervangen door:

‘2. De lidstaten mogen vrijstelling verlenen aan belastingplichtigen wier jaaromzet niet hoger ligt dan een drempelbedrag dat maximaal op 100 000 euro mag worden vastgesteld of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid tegen de omrekeningskoers van 1 juli 2006. Zij mogen een of meer drempelbedragen toepassen, die in ieder geval niet hoger mogen liggen dan 100 000 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid op 1 juli 2006.

De lidstaten kunnen de door hen toegepaste drempelbedragen elk jaar herzien. Bij die jaarlijkse herziening mag het maximale drempelbedrag van 100 000 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid op 1 juli 2006 alleen worden verhoogd om de reële waarde van deze drempelbedragen te handhaven.

De lidstaten die hebben gebruikgemaakt van de in artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG vastgestelde mogelijkheid om vrijstellingen of degressieve belastingverminderingen in te voeren, mogen deze alsmede de desbetreffende uitvoeringsbepalingen handhaven, indien zij in overeenstemming zijn met het BTW-stelsel.

3. De vrijstelling waarin lid 2 voorziet, geldt niet voor de volgende handelingen:

(a) incidenteel verrichte handelingen als bedoeld in artikel 4, lid 3;

(b) leveringen van nieuwe vervoermiddelen in overeenstemming met de in artikel 28 quater, A, genoemde voorwaarden;

(c) leveringen van goederen en diensten door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de BTW is verschuldigd.

4. De omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de in lid 2 vastgestelde regeling, wordt gevormd door de volgende bedragen, BTW niet inbegrepen:

(a) het bedrag van de leveringen van goederen en diensten, voorzover deze belast zijn, met inbegrip van de handelingen die krachtens artikel 28, lid 2, zijn vrijgesteld met recht op aftrek van voorbelasting;

(b) het bedrag van de krachtens artikel 15 vrijgestelde handelingen;

(c) het bedrag van de handelingen met betrekking tot onroerende goederen, van financiële handelingen bedoeld in artikel 13, B, onder d), en van verzekeringsdiensten, tenzij die handelingen het karakter van bijkomstige handelingen bezitten.

De overdracht van lichamelijke of onlichamelijke investeringsgoederen van de onderneming wordt evenwel niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de omzet.’

(b) De leden 8 en 9 worden geschrapt.

(6) Artikel 24 bis wordt geschrapt.

(7) Lid 2 van artikel 28 ter, B, wordt vervangen door:

‘Lid 1 is niet van toepassing op leveringen van goederen die worden verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan die van de leverancier, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de geleverde goederen zijn geen accijnsproducten;

(b) het totale bedrag van de leveringen, BTW niet inbegrepen, in eenzelfde kalenderjaar is niet hoger dan 150 000 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid;

(c) het totale bedrag, BTW niet inbegrepen, van de leveringen van andere goederen dan accijnsproducten in het voorafgaande kalenderjaar is niet hoger dan 150 000 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid.’

Artikel 2

1. De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking uiterlijk op 30 juni 2006 van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2006.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op […]

Voor de Raad

De Voorzitter

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 77/388/EEG vastgestelde teruggaaf van de BTW aan belastingplichtigen die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag[12], en met name op artikel 29 bis,

Gezien het voorstel van de Commissie[13],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De uitvoeringsvoorschriften voor Richtlijn 77/388/EEG als vastgesteld in Richtlijn 79/1072/EEG van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen[14]stellen zowel de bestuurlijke autoriteiten van de lidstaten als het bedrijfsleven voor aanzienlijke moeilijkheden.

(2) De in die richtlijn vastgestelde regeling moet worden gewijzigd opdat beschikkingen op verzoeken om teruggaaf uiterlijk drie maanden na de indiening van zulke verzoeken kunnen worden meegedeeld en de teruggaaf binnen dezelfde termijn kan gebeuren. Te dien einde moet met het oog op de vereenvoudiging en de modernisering van de procedure het gebruik van moderne technologieën worden toegestaan.

(3) De nieuwe procedure zal het bedrijfsleven grotere rechtszekerheid bieden, aangezien de teruggaaf na het verstrijken van de vastgestelde termijnen niet langer kan worden geweigerd.

(4) In Richtlijn 77/388/EG was een bepaling opgenomen die betrekking had op de toepassing van Richtlijn 79/1072/EEG. Ter wille van de duidelijkheid en een beter begrip wordt deze bepaling nu in deze richtlijn opgenomen en in Richtlijn 77/388/EEG geschrapt.

(5) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van de maatregel beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(6) Ter wille van de duidelijkheid dient Richtlijn 79/1072/EEG bijgevolg te worden vervangen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In deze richtlijn worden de nadere voorschriften vastgesteld voor de teruggaaf van de BTW krachtens artikel 17, lid 3, zoals dit luidt in artikel 28 septies, van Richtlijn 77/388/EEG aan belastingplichtigen, in de zin van artikel 4, lid 1, van genoemde richtlijn en onder voorbehoud van lid 2 van ditzelfde artikel, die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd, hierna “niet-ingezeten belastingplichtigen” genoemd.

2. Deze richtlijn is van toepassing op iedere niet-ingezeten belastingplichtige die aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a) tijdens de periode waarop de teruggaaf betrekking heeft, heeft hij in het binnenland, hierna “de lidstaat van teruggaaf” genoemd, de zetel van zijn bedrijfsuitoefening noch een vaste inrichting gehad vanwaaruit zakelijke handelingen werden verricht, of bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats noch zijn gebruikelijke verblijfplaats;

(b) tijdens de periode waarop de teruggaaf betrekking heeft, heeft hij geen leveringen van goederen of diensten verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen, met uitzondering van de volgende handelingen:

(i) vervoerdiensten en daarmee samenhangende diensten, die zijn vrijgesteld krachtens artikel 14, lid 1, onder i), artikel 15 of artikel 16, lid 1, B, C en D, van Richtlijn 77/388/EEG;

(ii) leveringen van goederen en diensten ter zake waarvan de BTW uitsluitend door de ontvanger is verschuldigd krachtens artikel 21, lid 1, onder a), b), c) en f), van Richtlijn 77/388/EEG.

Artikel 2

Deze richtlijn is niet van toepassing op leveringen van goederen waarvoor krachtens artikel 28 quater, A, van Richtlijn 77/388/EEG vrijstelling is verleend of kan worden verleend wanneer de geleverde goederen door de afnemer of voor zijn rekening worden verzonden of vervoerd. Zij is evenmin van toepassing op leveringen van goederen waarvoor krachtens artikel 15, punt 2, van Richtlijn 77/388/EEG vrijstelling is verleend of kan worden verleend.

Artikel 3

De lidstaten verlenen iedere niet-ingezeten belastingplichtige teruggaaf van de BTW die werd geheven ter zake van de hem door andere belastingplichtigen op hun grondgebied verleende diensten of geleverde goederen dan wel ter zake van de invoer van goederen op hun grondgebied, voorzover deze goederen of diensten daar een recht op aftrek doen ontstaan en worden gebruikt voor de volgende handelingen:

(a) de handelingen als bedoeld in artikel 17, lid 3, onder a), en b), van Richtlijn 77/388/EEG;

(b) de handelingen ter zake waarvan de BTW uitsluitend door de ontvanger van de goederen of diensten is verschuldigd krachtens artikel 21, lid 1, onder a), b), c) en f), van Richtlijn 77/388/EEG.

Artikel 4

Om in aanmerking te komen voor teruggaaf krachtens artikel 3, moet de niet-ingezeten belastingplichtige handelingen verrichten die een recht op aftrek doen ontstaan in de lidstaat waar hij is gevestigd.

Wanneer een niet-ingezeten belastingplichtige in de lidstaat waar hij is gevestigd, zowel handelingen verricht die een recht op aftrek doen ontstaan als handelingen die geen recht op aftrek doen ontstaan, komt slechts het gedeelte van de BTW dat aan eerstgenoemde handelingen kan worden toegerekend, in aanmerking voor teruggaaf in de lidstaat van aftrek.

Artikel 5

1. Om teruggaaf krachtens artikel 3 te verkrijgen, dient de niet-ingezeten belastingplichtige een verzoek om teruggaaf in, hierna “het verzoek” genoemd, in de lidstaat waar hij is gevestigd. Dit verzoek wordt langs elektronische weg ingediend.

2. In het verzoek om teruggaaf worden voor iedere lidstaat waar de belastingplichtige BTW heeft voldaan, de volgende gegevens vermeld:

(a) de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

(b) behalve in het geval van invoer, het BTW-identificatienummer van de leverancier of dienstverrichter dan wel zijn fiscaal registratienummer, zoals gedefinieerd door een lidstaat overeenkomstig artikel 22, lid 9, onder e), van Richtlijn 77/388/EEG;

(c) behalve in het geval van invoer, de ISO-code van de lidstaat van aankoop overeenkomstig artikel 22, lid 1, onder d), van Richtlijn 77/388/EEG;

(d) de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

(e) de maatstaf van heffing en het BTW-bedrag, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat waar de BTW werd geheven;

(f) het bedrag van de aftrekbare BTW, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat waar de BTW werd geheven;

(g) de aard van de verworven goederen en diensten dan wel de daarmee verband houdende kosten, door middel van de volgende code:

1. = brandstof;

2. = logies;

3. = restaurantdiensten;

4. = reiskosten, zoals taxikosten, huur van vervoermiddelen op de korte termijn, kosten van het openbaar vervoer;

5. = beurzen en tentoonstellingen;

6. = leasing van vervoermiddelen;

7. = wegentol en andere heffingen met betrekking tot het gebruik van de weginfrastructuur;

8. = overige.

Bij gebruik van code 8 als bedoeld in de eerste alinea, onder g), dient een volledige omschrijving van de goederen en diensten te worden gegeven.

Artikel 6

1. Het verzoek moet betrekking hebben op aankopen van goederen of diensten die zijn gefactureerd of op invoer die heeft plaatsgevonden binnen een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste een kalenderjaar. Het verzoek kan evenwel betrekking hebben op een periode van minder dan drie maanden, wanneer deze periode het resterende gedeelte van een kalenderjaar vormt.

Het verzoek kan ook facturen of invoerdocumenten betreffen waarvoor eerder geen verzoek werd ingediend en die betrekking hebben op handelingen die tijdens het bedoelde kalenderjaar werden verricht.

Het verzoek moet uiterlijk zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting verschuldigd is geworden, worden ingediend.

2. Betreft het verzoek een periode van minder dan een kalenderjaar maar ten minste drie maanden, dan moet het teruggevraagde bedrag ten minste 200 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid belopen.

Betreft het verzoek een kalenderjaar of het resterende gedeelte van een kalenderjaar, dan moet het teruggevraagde bedrag ten minste 25 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid belopen.

Artikel 7

1. De lidstaat waar de BTW werd geheven, deelt zijn beschikking op het verzoek om teruggaaf aan de aanvrager mee uiterlijk drie maanden na de indiening van het desbetreffende verzoek.

2. De teruggaaf gebeurt vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van drie maanden.

De teruggaaf gebeurt in de lidstaat van teruggaaf dan wel in de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd, indien deze daarom verzoekt. In laatstgenoemd geval worden de bankkosten voor het overmaken door de lidstaat van teruggaaf in mindering gebracht op het aan de aanvrager terug te betalen bedrag.

3. Indien het verzoek wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de belasting werd geheven, aan de niet-ingezeten belastingplichtige meegedeeld.

Tegen een afwijzende beschikking kan beroep worden ingesteld bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de belasting werd geheven, mits dezelfde vorm- en termijneisen in acht worden genomen als die welke gelden voor verzoeken om teruggaaf van in diezelfde lidstaat gevestigde belastingplichtigen.

4. In specifieke gevallen kan een lidstaat waar de BTW werd geheven, tot uiterlijk drie maanden na de indiening van het verzoek om aanvullende inlichtingen verzoeken. Na het verstrijken van die termijn kan niet meer om aanvullende inlichtingen worden verzocht.

In zulke gevallen wordt de beschikking op het verzoek aan de aanvrager meegedeeld uiterlijk drie maanden na de verstrekking van de aanvullende inlichtingen. De teruggaaf gebeurt binnen dezelfde termijn.

5. Wordt een verzoek niet uitdrukkelijk afgewezen binnen de toepasselijke termijn, zoals vastgesteld in lid 2 of lid 4, dan wordt het geacht te zijn ingewilligd.

Artikel 8

Wanneer een verzoek om teruggaaf niet uitdrukkelijk werd afgewezen maar de terugbetaling niet gebeurde vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden die is vastgesteld, al naar gelang van het geval, in artikel 7, lid 1, dan wel artikel 7, lid 4, tweede alinea, is de lidstaat een rente van 1% per maand over het terug te geven bedrag verschuldigd, berekend vanaf de dag waarop de teruggaaf had moeten gebeuren tot de dag waarop de teruggaaf daadwerkelijk is gebeurd.

Artikel 9

Richtlijn 79/1072/EEG wordt met ingang van 1 juli 2006 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar onderhavige richtlijn.

Artikel 10

1. De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking uiterlijk op 1 juli 2006 van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2006.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op […]

Voor de Raad

De Voorzitter

2004/0262 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 wat betreft de invoering van een regeling voor administratieve samenwerking in het kader van het éénloketsysteem en de BTW-teruggaafprocedure

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name opartikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie[15],

Gezien het advies van het Europees Parlement[16],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[17],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens Richtlijn 200Y/XX/EG van de Raad van DD/MM/200X tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen[18] kan een éénloketsysteem worden opgezet ten behoeve van alle belastingplichtigen die BTW-verplichtingen hebben in een lidstaat waar zij niet zijn gevestigd.

(2) Richtlijn 200Y/YY/EG van de Raad van DD/MM/200Y tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 77/388/EEG vastgestelde teruggaaf van de BTW aan belastingplichtigen die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd[19], vereenvoudigt de procedure voor het verkrijgen van BTW-teruggaaf in een lidstaat waar de betrokken belastingplichtige niet voor de BTW is geregistreerd.

(3) Beide richtlijnen vereisen evenwel de uitwisseling van een aanzienlijke hoeveelheid extra gegevens tussen de verschillende betrokken lidstaten. Daarom is het nodig Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92[20] te wijzigen. De vereiste informatie-uitwisseling mag geen onevenredig zware administratieve last op de betrokken lidstaten leggen.

(4) De informatie-uitwisseling moet langs elektronische weg gebeuren met behulp van de bestaande informatie-uitwisselingssystemen.

(5) Het is noodzakelijk de respectieve verplichtingen van de lidstaten van identificatie en van verbruik te verduidelijken, met name ten aanzien van de termijnen voor de toezending van gegevens en de controle van belastingplichtigen.

(6) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van de maatregel beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1798/2003 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Aan artikel 1, lid 1, wordt de volgende vijfde alinea toegevoegd:

‘Bij deze verordening worden tevens regels en procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen over de BTW op leveringen van goederen en diensten door belastingplichtigen die hebben gekozen voor de bijzondere regeling waarin artikel 22 ter van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad voorziet, of die gebruikmaken van de BTW-teruggaafprocedure waarin Richtlijn 200Y/YY/EG* van de Raad voorziet, voor belastingplichtigen die niet in het binnenland, maar in een andere lidstaat zijn gevestigd.

(*) PB L […] van […], blz. […].

(2) De volgende hoofdstukken VI bis en VI ter worden ingevoegd:

‘HOOFDSTUK VI bis

Bepalingen inzake de uitwisseling en bewaring van inlichtingen in het kader van het éénloketsysteem van artikel 22 ter van Richtlijn 77/388/EEG

Artikel 34 bis

De definities onder A van artikel 22 ter van Richtlijn 77/388/EEG zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 34 ter

1. De lidstaat van identificatie zendt de volgende inlichtingen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten:

(a) wat betreft de belastingplichtigen die worden geregistreerd onder de bijzondere regeling van artikel 22 ter van Richtlijn 77/388/EEG, hierna “het éénloketsysteem” genoemd, de in artikel 22 ter, C, lid 1, bedoelde gegevens, uiterlijk tien dagen na het einde van de kalendermaand waarin de registratie werd verricht;

(b) nadere informatie over iedere wijziging van de gegevens als bedoeld in artikel 22 ter, C, lid 3, van Richtlijn 77/388/EEG, of over de uitschrijving uit het register of de wijziging van activiteiten als bedoeld in artikel 22 ter, C, lid 4, uiterlijk tien dagen na de desbetreffende kennisgeving;

(c) nadere informatie over iedere beslissing uit hoofde van artikel 22 ter, C, lid 5, van Richtlijn 77/388/EEG om een belastingplichtige uit het register van gebruikers van het éénloketsysteem te schrappen, uiterlijk tien dagen na het einde van de kalendermaand waarin die beslissing werd genomen;

(d) nadere informatie over alle belastingplichtigen op zijn grondgebied die niet voor het éénloketsysteem hebben gekozen, maar wel leveringen van goederen verrichten die krachtens artikel 28 ter, B, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG onderworpen zijn aan de BTW in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging.

2. De technische details in verband met de inlichtingenverstrekking krachtens lid 1, met name wat betreft de inhoud en de vorm van gemeenschappelijke elektronische berichten, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 34 quater

1. Iedere lidstaat zet een databank op waarin hij de lijst van belastingplichtigen die goederen of diensten leveren onder het éénloketsysteem, opneemt en bijhoudt.

2. Artikel 22 is van toepassing.

Artikel 34 quinquies

1. De lidstaat van identificatie zendt de door hem krachtens artikel 22 ter, E, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG ontvangen gegevens met betrekking tot de kwartaalaangiften van iedere onder het éénloketsysteem geregistreerde belastingplichtige alsook alle informatie met betrekking tot wijzigingen van die aangiften uiterlijk vijf dagen na ontvangst ervan langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.

2. De technische details in verband met de inlichtingenverstrekking krachtens lid 1, met name wat betreft de inhoud en de vorm van gemeenschappelijke elektronische berichten, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure.

Artikle 34 sexies

De lidstaat van identificatie bewaart gedurende de minimale periode die voor controledoeleinden vereist is, de door hem krachtens artikel 22 ter, E, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG ontvangen gegevens met betrekking tot de kwartaalaangiften van iedere onder het éénloketsysteem geregistreerde belastingplichtige. Deze periode wordt vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 34 septies

1. Iedere lidstaat stelt op een website nadere informatie ter beschikking over:

(a) het functioneren van het éénloketsysteem;

(b) de regels van intern recht die van toepassing zijn op handelingen verricht in de andere lidstaten;

(c) het bankrekeningnummer en de precieze administratiegegevens die bij betaling moeten worden verstrekt door de belastingplichtigen die van het éénloketsysteem gebruikmaken.

Het elektronische adres van de website van iedere lidstaat wordt aan de belastingplichtigen meegedeeld op het tijdstip waarop zij overeenkomstig artikel 22 ter, C, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG worden geregistreerd.

2. Iedere lidstaat zendt de Commissie zijn regels van intern recht toe die van toepassing zijn op transacties, en de Commissie zorgt voor de vertaling hiervan in alle officiële talen van de Europese Gemeenschap.

3. De precieze inhoud en de vorm van de in lid 1 bedoelde informatie worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 34 octies

1. De controle op de belastingplichtigen die voor het éénloketsysteem hebben gekozen, moet door de lidstaten zoveel mogelijk worden gecoördineerd.

2. Als de lidstaat van identificatie besluit een audit te verrichten van een belastingplichtige die op zijn grondgebied voor het éénloketsysteem heeft gekozen, deelt hij dit vooraf mee aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten.

3. Als de lidstaat van verbruik besluit een audit te verrichten van een belastingplichtige die onder het éénloketsysteem is geregistreerd en op zijn grondgebied goederen of diensten heeft geleverd, deelt hij dit vooraf mee aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten.

4. Iedere betrokken lidstaat kan deelnemen aan een audit die wordt verricht door de lidstaat van identificatie of verbruik. Voor deze audit kunnen de in de artikelen 11 en 12 bedoelde procedures worden gebruikt.

HOOFDSTUK VI ter

Bepalingen inzake de uitwisseling en bewaring van inlichtingen in het kader van de in Richtlijn 200Y/YY/EG vastgestelde procedure voor de teruggaaf van de BTW aan belastingplichtigen die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd

Artikel 34 nonies

1. Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat een verzoek om teruggaaf van de BTW krachtens artikel 3 van Richtlijn 200Y/YY/EG ontvangt, stelt hij de bevoegde autoriteiten van iedere betrokken lidstaat van aankoop hiervan uiterlijk tien dagen na het einde van de kalendermaand waarin hij het verzoek heeft ontvangen, langs elektronische weg in kennis en deelt hij mee of de aanvrager op zijn grondgebied al dan niet voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd.

2. De technische details in verband met de inlichtingenverstrekking krachtens lid 1, met name wat betreft de inhoud en de vorm van gemeenschappelijke elektronische berichten, worden vastgesteld volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 34 decies

Nadere informatie over de wijze waarop de in Richtlijn 200Y/YY/EG vastgestelde teruggaafprocedure functioneert, en over de desbetreffende nationale regels, met name wat betreft de beperkingen van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 17 bis van Richtlijn 77/388/EEG, wordt op de in artikel 34 septies bedoelde website vermeld.’

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op […]

Voor de Raad

De voorzitter

[1] COM(2003) 614 def. (http://europa.eu.int/comm/taxation_customs/publications/official_doc/com/com.htm).

[2] SEC(2004) 1128

(http://europa.eu.int/comm/taxation_customs/publications/working_doc/working_doc.htm).

[3] Achtste Richlijn 79/1072/EEG van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen(PB L 331 van 27.12.1979, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond – Bijlage II: Lijst bedoeld in artikel 20 van de Toetredingsakte –9. Belastingen.

[4] Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

[5] Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92 (PB L 246 van 15.10.2003, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

[6] COM(2000) 349 def.

[7] Richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten (PB L 128 van 15.5.2002, blz. 41).

[8] COM(1998) 377 def.

[9] PB C […] van […], blz. […].

[10] PB C […] van […], blz. […].

[11] PB C […] van […], blz. […].

[12] PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG(PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

[13] PB C […] van […], blz. […].

[14] PB L 331 van 27.12.1979, blz.11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

[15] PB C […] van […], blz. […].

[16] PB C […] van […], blz. […].

[17] PB C […] van […], blz. […].

[18] PB C […] van […], blz. […].

[19] PB C […] van […], blz. […].

[20] PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

Top