EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011TN0057

Zaak T-57/11: Beroep ingesteld op 27 januari 2011 — Castelnou Energía/Commissie

PB C 80 van 12.3.2011, p. 33–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 80/33


Beroep ingesteld op 27 januari 2011 — Castelnou Energía/Commissie

(Zaak T-57/11)

2011/C 80/59

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Castelnou Energía, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Garayar, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk verklaren;

de beschikking overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nietig verklaren, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten die Castelnou Energía, SL in deze procedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster de volgende acht middelen aan:

ten eerste, schending van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), omdat vóór de vaststelling van de beschikking geen formele onderzoeksprocedure is ingeleid, ondanks het feit dat de betrokken maatregel ernstige twijfel deed rijzen over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt;

ten tweede, schending van artikel 106, lid 2, VWEU, artikel 107 VWEU juncto artikel 108, lid 2, VWEU, en artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999, aangezien de Europese Commissie de betrokken maatregel niet volledig heeft onderzocht, doordat zij niet is nagegaan of deze in zijn geheel — bestaande uit drie verschillende bestanddelen, te weten financiële compensatie voor de elektriciteitsproducenten, mechanisme van prioritaire inbedrijfstelling en verplichting tot aankoop van in eigen land gewonnen steenkool — met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was;

ten derde, schending van de in artikel 296 VWEU neergelegde motiveringsplicht, omdat de Commissie niet heeft uiteengezet waarom zij niet de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van alle bestanddelen van de maatregel heeft onderzocht;

ten vierde, schending van de algemene beginselen van het recht van verweer en van behoorlijk bestuur waarop de administratieve procedure moet berusten, aangezien Castelnou de mogelijkheid is ontnomen om haar argumenten aan te voeren in het kader van de formele onderzoeksprocedure die de Commissie had moeten inleiden;

ten vijfde, schending van artikel 106, lid 2, VWEU, de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PB 2005, C 297, blz. 4), en artikel 11, lid 4, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37), omdat de maatregel i) niet wordt gerechtvaardigd door het bestaan door een risico inzake elektriciteitsvoorziening dat — naar de Commissie stelt — een dienst van algemeen economisch belang noodzakelijk maakt, en ii) zelfs al zou er een risico voor de elektriciteitsvoorziening bestaan (wat niet het geval is), hoe dan ook niet in verhouding staat tot het doel, de elektriciteitsvoorziening te verzekeren, en dus onrechtmatig is;

ten zesde, misbruik van bevoegdheid door de Commissie, aangezien deze, hoewel uit objectieve, relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen bleek dat de maatregel niet beoogde de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen, maar de mijnindustrie te ondersteunen, de beschikking waarbij de maatregel met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard, heeft gebaseerd op een grond waarvan zij wist dat het niet de werkelijke grond was, en dus heeft vastgesteld op andere dan de aangevoerde gronden;

ten zevende, onrechtmatigheid van de beschikking, aangezien deze door de Commissie is vastgesteld in strijd met de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van goederen (artikelen 28 VWEU en 34 VWEU) en de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU);

ten achtste, onjuiste toepassing van het recht door de Commissie, aangezien de goedkeuring van de maatregel in strijd is met een aantal teksten van afgeleid unierecht, te weten: richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (PB L 140, blz. 63); richtlijn 2005/89/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen (PB L 33, blz. 22), en verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (PB L 205, blz. 1).


Top