EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0076

Zaak C-76/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) op 9 februari 2010 — POHOTOVOSŤ sro/Iveta Korčkovská

PB C 134 van 22.5.2010, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) op 9 februari 2010 — POHOTOVOSŤ sro/Iveta Korčkovská

(Zaak C-76/10)

2010/C 134/25

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: POHOTOVOSŤ sro

Verwerende partij: Iveta Korčkovská

Prejudiciële vragen

1.   Eerste prejudiciële vraag

a)

Is de informatie over de totale kostprijs voor de consument, uitgedrukt in procentpunten (jaarlijkse kostenpercentage), dermate belangrijk dat, wanneer die niet in de overeenkomst is opgenomen, de kostprijs van het consumentenkrediet niet als transparant, voldoende duidelijk en begrijpelijk kan worden aangemerkt?

b)

Kan op basis van de bepalingen betreffende de consumentenbescherming die wordt gewaarborgd door richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, ook het in een consumentenkredietovereenkomst opgenomen beding inzake de kostprijs als oneerlijk worden aangemerkt op grond dat het onvoldoende transparant en begrijpelijk is, wanneer de overeenkomst niet de totale kostprijs van het consumentenkrediet, uitgedrukt in procentpunten, vermeldt en de prijs [van het krediet] enkel wordt weergegeven door een geldbedrag dat verschillende kosten omvat, die deels in de overeenkomst en deels in de algemene voorwaarden daarbij zijn vermeld?

2.   Tweede prejudiciële vraag

a)

Moet richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die beslist over een verzoek om gedwongen tenuitvoerlegging van een in afwezigheid van de consument gewezen arbitraal vonnis met kracht van gewijsde, wanneer hij over de daartoe noodzakelijke informatie betreffende de situatie rechtens en feitelijk beschikt, ambtshalve moet nagaan of een in een kredietovereenkomst tussen een kredietverstrekker en een consument vervatte sanctie onevenredig is, indien hij volgens zijn nationale procesrecht een dergelijke beoordeling in het kader van vergelijkbare op het nationale recht gebaseerde procedures mag verrichten?

b)

Wanneer de aan de consument wegens niet-nakoming van zijn verbintenissen opgelegde sanctie onevenredig is, staat het dan aan die rechter, alle volgens het nationale recht daaruit voortvloeiende gevolgen te trekken om ervoor te zorgen dat die sanctie de consument niet bindt?

c)

Kan een beding inzake een sanctie van 0,25 % van het uitstaande kredietbedrag per dag, dat wil zeggen 91,25 % per jaar, wegens het onevenredig karakter ervan als oneerlijk worden aangemerkt?

3.   Derde prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen betreffende de consumentenbescherming, bij toepassing van het recht van de Unie (richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 alsmede richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG) op consumentenkredietovereenkomsten, aldus worden uitgelegd dat wanneer de bepalingen die op het gebied van consumentenkredieten ter bescherming van de consument zijn vastgesteld, in een overeenkomst worden omzeild en op grond van een dergelijke overeenkomst reeds om tenuitvoerlegging van een uit hoofde van een arbitraal vonnis gegeven beslissing is verzocht, de rechter de gedwongen tenuitvoerlegging mag schorsen dan wel de tenuitvoerlegging tegen de schuldenaar enkel voor het niet-afgeloste deel van het verleende krediet mag gelasten, wanneer naar nationaal recht een dergelijke beoordeling van het arbitraal vonnis mogelijk is en de rechter over de noodzakelijke informatie betreffende de situatie rechtens en feitelijk beschikt?


(1)  PB L 95, blz. 29.


Top