EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009TN0170

Zaak T-170/09: Beroep ingesteld op 24 april 2009 — Shanghai Biaowu High-Tensile Fastener en Shanghai Prime Machinery/Raad

PB C 153 van 4.7.2009, p. 45–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

4.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 153/45


Beroep ingesteld op 24 april 2009 — Shanghai Biaowu High-Tensile Fastener en Shanghai Prime Machinery/Raad

(Zaak T-170/09)

2009/C 153/89

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Shanghai Biaowu High-Tensile Fastener (Shanghai, China) en Shanghai Prime Machinery (Shanghai, China) (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en Y. Melin, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren voor zover:

in strijd met artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, [van verordening nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd (hierna: „basisverordening”)] de termijn van drie maanden voor de mededeling van de beoordeling van het verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming niet is geëerbiedigd;

verzoeksters daarbij in strijd met artikel 2, lid 7, sub c, eerste alinea, eerste streepje, eerste deel, van de basisverordening ten onrechte de behandeling als marktgerichte onderneming is geweigerd;

verzoeksters daarbij in strijd met artikel 2, lid 7, sub c, eerste alinea, eerste streepje, tweede deel, van de basisverordening ten onrechte de behandeling als marktgerichte onderneming is geweigerd;

de beoordeling daarin is gebaseerd op onvoldoende informatie, in strijd met de verplichting om alle relevante aspecten van elk individueel geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, die door de communautaire rechtsorde wordt gewaarborgd in administratieve procedures;

daarbij op exporterende producenten die behandeling als marktgerichte onderneming verzoeken, een bewijslast wordt gelegd die niet overeenstemt met algemene beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder met het beginsel van behoorlijk bestuur;

zij in strijd is met de artikelen 1, leden 1 en 2, 2, 3, lid 1, 5, 6, 8, 10, lid 1, 11 en 15 van [verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn, zoals gewijzigd (hierna: „anti-subsidiebasisverordening”)], aangezien de weigering van de behandeling als marktgerichte onderneming wordt gebruikt om subsidies te compenseren;

in strijd met artikel 2, lid 10, van de basisverordening geen rekening is gehouden met een verschil waarvan is aangetoond dat het van invloed is op de vergelijkbaarheid van prijzen;

in strijd met artikel 235 EG geen redenen zijn gegeven voor de handhaving van de weigering van de behandeling als marktgerichte onderneming;

de beoordeling daarin is gebaseerd op een procedure die in strijd is met de fundamentele rechten van de verdediging van verzoeksters, zodat zij sommige bevindingen die essentieel zijn voor de berekening van de rechten, en de uitkomst van het onderzoek niet effectief kunnen aanvechten;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van de bestreden verordening om de volgende redenen.

Met betrekking tot hun eerste bezwaar stellen verzoeksters dat artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, van de basisverordening is geschonden, omdat de beslissing inzake de behandeling als marktgerichte onderneming (hierna: „BMO”) is meegedeeld na het verstrijken van de in dat artikel vastgelegde termijn van drie maanden en nadat de Commissie over alle belangrijkste informatie beschikte om de dumpingmarge van verzoeksters te berekenen.

Met betrekking tot hun tweede bezwaar stellen verzoeksters dat de bestreden verordening in strijd is met artikel 2, lid 7, sub c, eerste alinea, eerste streepje, van de basisverordening, omdat verzoeksters’ verzoek om BMO daarbij is afgewezen, ofschoon verzoeksters hadden aangetoond dat zij hun zakelijke besluiten uitsluitend nemen als reactie op marktsignalen zonder staatsinmenging. Volgens verzoeksters vermeldt de bestreden verordening geen enkel feit dat wijst op staatsinmenging vóór, tijdens of na de onderzoeksperiode. Verzoeksters stellen voorts met betrekking tot hun derde bezwaar dat de bestreden verordening in strijd is met artikel 2, lid 7, sub c, eerste alinea, tweede streepje, van de basisverordening, omdat verzoeksters’ verzoek om BMO daarbij is afgewezen nadat verzoeksters hadden voldaan aan hun bewijslast en hadden aangetoond dat de kosten van het belangrijkste productiemiddel de marktvoorwaarden weergaven.

Met betrekking tot hun vierde bezwaar stellen verzoeksters dat de feiten van het geval niet zorgvuldig en onpartijdig zijn onderzocht. Meer in het bijzonder is de conclusie dat de prijzen van grondstoffen in China waren door subsidiëring verstoord, die is gebruikt als reden voor de vaststelling dat verzoeksters productiemiddelen niet tegen marktwaarde inkochten, gebaseerd op onvoldoende informatie en heeft de Commissie het bewijsmateriaal betreffende de staalsector in China niet naar behoren onderzocht.

Met betrekking tot hun vijfde bezwaar stellen verzoeksters dat de bestreden verordening in strijd is met algemene beginselen van gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het beginsel van behoorlijk bestuur, dat tevens is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten, aangezien hun een onredelijke bewijslast is opgelegd om aan te tonen dat marktvoorwaarden gelden, zoals wordt vereist door artikel 2, lid 7, sub b, van de basisverordening.

Met betrekking tot hun zesde bezwaar voeren verzoeksters aan dat de bestreden verordening in strijd is met de anti-subsidiebasisverordening, aangezien in de bestreden verordening de weigering van BMO beweerdelijk is gebruikt om te compenseren voor subsidies die alleen op grond van de anti-subsidiebasisverordening en na behoorlijk onderzoek kunnen worden aangepakt.

Met betrekking tot hun achtste bezwaar betogen verzoeksters dat er geen rechtsgrondslag is voor de weigering om een correctie naar de normale waarde toe te passen op basis van het argument dat grondstofprijzen verstoord zijn, in afwijking van de redenen die door de communautaire instelling zijn gegeven voor de afwijzing van hun verzoek om correctie op grond van artikel 2, lid 10, sub k, van de basisverordening.

Met betrekking tot hun negende bezwaar stellen verzoeksters dat de Commissie in de definitieve mededeling houdende het voorstel tot het nemen van definitieve maatregelen enkel dezelfde redenering als in de mededeling inzake de BMO heeft geherformuleerd en herhaald, zonder het geleverde bewijs te onderzoeken en redenen te geven voor de weigering. Verzoeksters stellen voorts dat in de bestreden verordening geen redenen worden gegeven voor de bevestiging van de afwijzing van het door verzoeksters geleverde bewijs.

Tot slot stellen verzoeksters met betrekking tot hun laatste bezwaar dat hun rechten van de verdediging zijn geschonden, omdat zij zijn gehinderd in het verkrijgen van toegang tot essentiële informatie met betrekking tot de berekening van de normale waarde en dumpingmarges.


Top