EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOC_2002_203_E_0210_01

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken (COM(2002) 236 def. — 2000/0115(COD)) (Voor de EER relevante tekst)

PB C 203E van 27.8.2002, p. 210–240 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002PC0236

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend) /* COM/2002/0236 def. - COD 2000/0115 */

Publicatieblad Nr. 203 E van 27/08/2002 blz. 0210 - 0240


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

2000/0115 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken

1. ACHTERGROND

Indiening van de voorstellen bij de Raad en het Europees Parlement

(COM(2000) 275 definitief 2000/0115 (COD))

overeenkomstig artikel 175, lid 1, van het Verdrag: 12 juli 2000

Advies van het Economisch en Sociaal Comité: 26 april 2001

Advies van het Comité van de Regio's: 13 december 2000

Advies van het Europees Parlement - eerste lezing: 17 januari 2002

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Het voorstel heeft tot doel de communautaire wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten te herschikken. Met deze wetgeving wordt beoogd een echte Europese interne markt op het gebied van overheidsaankopen tot stand te brengen. Zij heeft niet tot doel het nationale recht te vervangen, maar ervoor te zorgen dat bij het plaatsen van overheidsopdrachten in alle lidstaten de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en doorzichtigheid in acht worden genomen.

Met dit voorstel, dat aansluit op het debat dat door het Groenboek over overheidsopdrachten op gang is gebracht, wordt het drieledige doel modernisering, vereenvoudiging en grotere flexibiliteit van het bestaande rechtskader terzake nagestreefd: modernisering om rekening te houden met nieuwe technologieën en veranderingen in de economische omgeving, vereenvoudiging om de bestaande teksten voor de gebruikers beter begrijpelijk te maken zodat de opdrachten volledig in overeenstemming met de terzake geldende normen en beginselen worden geplaatst en de betrokken ondernemingen in staat zijn beter hun rechten te kennen, en flexibiliteit van de procedures om te voorzien in de behoeften van aanbestedende diensten en economische subjecten.

Bovendien zullen de economische subjecten, de aanbestedende diensten en de Europese burger door de herschikking van de drie geldende rechtsinstrumenten de beschikking krijgen over één enkele duidelijke en doorzichtige tekst.

3. ADVIES VAN DE COMMISSIE OVER DE DOOR HET PARLEMENT GOEDGEKEURDE AMENDEMENTEN

De Commissie heeft 63 amendementen van de 103 door het Europees Parlement goedgekeurde amendementen in hun geheel, gedeeltelijk, naar de geest of in andere bewoordingen overgenomen.

***

3.1 Amendementen die als zodanig, of wegens zuiver formele redenen geherformuleerd, door de Commissie worden aanvaard (amendementen 1, 141, 4, 13, 125, 17, 50, 85, 88, 97 en 112)

Amendement 1 stelt een nieuwe overweging voor waarbij wordt erkend dat de deelname van publiekrechtelijke lichamen aan een aanbestedingsprocedure kan leiden tot concurrentieverstoringen, en derhalve wordt bepaald dat de lidstaten regels kunnen vaststellen voor de wijze waarop de berekening van de reële prijs/kosten van de inschrijvingen dient te geschieden.

Amendement 141 voegt een nieuwe overweging in waarbij erop wordt gewezen dat de richtlijn niet belet dat aanbestedende diensten maatregelen voorschrijven of toepassen die noodzakelijk zijn ter bescherming van eisen van algemeen belang: openbare orde, zedelijkheid, veiligheid en volksgezondheid, het leven van mensen, dieren en planten. De Commissie aanvaardt dit amendement, maar wijst erop dat het op zodanige wijze moet worden opgesteld dat de bepalingen van het Verdrag (artikel 30) erin worden weergegeven: overweging "(6) Niets in deze richtlijn belet dat aanbestedende diensten maatregelen voorschrijven of toepassen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare orde, zedelijkheid en veiligheid, de gezondheid en het leven van mensen, dieren of planten, in het bijzonder met het oog op duurzame ontwikkeling, op voorwaarde dat deze maatregelen niet discriminerend zijn en niet in strijd zijn met het streven naar openstelling van de markten op het gebied van overheidsopdrachten, noch met het Verdrag."

Amendement 4 voegt een nieuwe overweging in die verband houdt met amendement 40. Ze is bedoeld om in de zin van de jurisprudentie van het Hof (arrest-Teckal [1]) de voorwaarden te verduidelijken waaronder aanbestedende diensten overheidsopdrachten rechtstreeks kunnen gunnen aan een formeel afzonderlijke instantie, waarover ze echter een soortgelijk toezicht uitoefenen als het toezicht dat ze op hun eigen diensten uitoefenen.

[1] Arrest van 18 november 1999 in zaak C-107/98, Jurispr. 1999, blz. I-8121.

Amendement 13 voegt een nieuwe overweging in waarbij wordt gewezen op de verplichting van de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen voor de handhaving en tenuitvoerlegging van de richtlijn en om in overweging te nemen of het noodzakelijk is een onafhankelijke instantie voor overheidsaanbestedingen in het leven te roepen.

Amendement 125 wijzigt overweging 31. Daardoor worden de prestaties van ingenieurs toegevoegd aan de voorbeelden van prestaties waarvan de beloning wordt geregeld door nationale bepalingen, waaraan geen afbreuk mag worden gedaan.

Amendement 17 voegt een nieuwe overweging in waarbij de Commissie wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken een voorstel voor een richtlijn aan te nemen met het oog op een regeling voor concessies en project financing.

Dit amendement wordt aanvaard met een lichte wijziging om institutionele redenen: "(46) De Commissie wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken de rechtszekerheid in de sector concessies en publiek - private partnerschappen te versterken en, indien zij dit noodzakelijk acht, een wetgevingsvoorstel goed te keuren."

Amendement 50 wijzigt artikel 27 - de titel en lid 1 - teneinde ervoor te zorgen dat de inschrijvers over de nodige informatie beschikken betreffende de milieuwetgeving, de belastingwetgeving en de sociale wetgeving op de plaats waar de opdracht moet worden uitgevoerd, en de aanbestedende diensten te verplichten in het bestek aan te geven bij welke instantie of instanties de terzake dienende informatie over deze wetgeving kan worden verkregen.

Amendement 85 wijzigt artikel 46, lid 2, letter c), - betreffende de mogelijkheid om een gegadigde of een inschrijver uit te sluiten vanwege een delict dat in strijd is met zijn beroepsgedragsregels - opdat de uitsluiting pas plaatsvindt na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

Amendement 88 schrapt artikel 46, lid 2, letter h), waarbij wordt voorzien in de "mogelijkheid" om een gegadigde of een inschrijver uit te sluiten die is veroordeeld wegens fraude of enige andere onwettige activiteit in de zin van artikel 280 van het Verdrag, met uitzondering van die welke in lid 1 (verplichting tot uitsluiting) zijn bedoeld.

Amendement 97 voegt een nieuw artikel 50 bis in dat bepaalt dat, indien een aanbestedende dienst een verklaring betreffende een milieubeheersysteem verlangt, hij de EMAS-certificaten moet aanvaarden, alsmede die welke aan de internationale normen beantwoorden en elk ander gelijkwaardig bewijsmiddel. Dit amendement moet samen met amendement 93 betreffende de technische bekwaamheid worden gelezen; in bepaalde passende gevallen - bijvoorbeeld wat betreft de bekwaamheid om bij de uitvoering van een openbaar werk een ecosysteem te respecteren - kan een milieubeheersysteem immers tot bewijs van de technische bekwaamheid dienen. Voor deze gevallen is het nuttig te voorzien in de mogelijke bewijsmiddelen en in de erkenning van de gelijkwaardigheid teneinde te waarborgen dat opdrachten niet uitsluitend aan de houders van bepaalde certificaten worden gegund. Dit amendement neemt inhoudelijk de bepalingen van artikel 50 betreffende verklaringen inzake kwaliteitsbewaking over.

Met amendement 112 wordt voorgesteld bijlage VII A, Aankondiging van overheidsopdrachten, punt 11, letter a), - betreffende naam en adres van de dienst waar het bestek en aanvullende documentatie kunnen worden aangevraagd - aan te vullen met het telefoon- en faxnummer en het e-mailadres.

***

3.2 Gedeeltelijk of inhoudelijk in andere bewoordingen door de Commissie aanvaarde amendementen (amendementen 2, 5, 168, 126 - 172, 21, 175, 7, 142, 171 - 145, 9, 137, 138, 45, 46, 47 - 123, 109, 10, 127, 11, 51, 15, 100, 170, 23, 54, 65, 24, 30, 93, 95, 31, 147, 34, 35, 36, 121, 38, 40, 5, 150, 70, 74, 77 - 132, 80, 86, 87, 89, 153, 104, 110, 113, 114)

Amendement 2 voegt een nieuwe overweging in met het doel het milieubeleid in het beleid inzake overheidsopdrachten te integreren. Artikel 6 van het Verdrag legt de verplichting op de milieubescherming in de andere beleidsvormen te integreren: dit houdt in dat het milieubeleid en het beleid inzake overheidsopdrachten met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. De Commissie is derhalve van oordeel dat de aanbestedende diensten in staat moeten worden gesteld om tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding "groene" producten / diensten aan te kopen. Zij neemt het amendement over in de volgende bewoordingen.

Overweging: "(5) Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten de eisen inzake milieubescherming geïntegreerd worden in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3 van genoemd Verdrag, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

Deze richtlijn verduidelijkt derhalve hoe de aanbestedende diensten kunnen bijdragen tot de bescherming van het milieu en de bevordering van duurzame ontwikkeling op een wijze die de aanbestedende diensten niettemin in staat stelt voor hun opdrachten de beste prijs-kwaliteitverhouding te krijgen."

*

Amendement 5 is verbonden met de amendementen 168, 126 - 172 en 21: met al deze amendementen worden bepalingen ingevoegd die de aanbestedende diensten in staat stellen om voor hun aankopen gebruik te maken van een centrale inkoopdienst.

Amendement 5 voorziet in een nieuwe overweging waarbij de invoering wordt gerechtvaardigd van een definitie en een regeling voor de vrijstelling van procedures voor de aanbestedende diensten wanneer zij inkopen via centrale inkoopdiensten die zelf aanbestedende diensten zijn.

Amendement 168 voert een nieuwe overweging in met de bedoeling de aankopen van leveringen en diensten bij centrale inkoopdiensten te rechtvaardigen, voorzover deze de procedurevoorschriften van de richtlijn in acht hebben genomen. De Commissie is van oordeel dat ook voor werken van dergelijke instanties gebruik moet kunnen worden gemaakt.

De Commissie aanvaardt deze gewijzigde en als volgt in één overweging samengevoegde amendementen: "(13) In een aantal lidstaten hebben zich bepaalde technieken voor gecentraliseerde aankopen ontwikkeld. Verschillende aanbestedende diensten zijn belast met het doen van aankopen of het plaatsen van opdrachten die voor andere aanbestedende diensten bestemd zijn. In verband met de omvang van de op die manier verrichte aankopen maken deze technieken het mogelijk om de mededinging te vergroten en de doeltreffendheid van de overheidsopdrachten te verbeteren. Er dient derhalve een communautaire definitie te worden vastgesteld voor centrale inkoopdiensten die werkzaam zijn voor de aanbestedende diensten. Ook dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waaronder aanbestedende diensten die voor het verwerven van werken, leveringen en/of diensten gebruik maken van een centrale inkoopdienst, met inachtneming van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling kunnen worden geacht aan de bepalingen van deze richtlijn te hebben voldaan."*

De amendementen 126 - 172, 21 en 175 voegen specifieke bepalingen betreffende centrale inkoopdiensten in.

Door de amendementen 126 - 172 worden de door aanbestedende diensten opgerichte centrale inkoopdiensten gerekend tot de aanbestedende diensten in de zin van de richtlijn.

Amendement 21 voegt een definitie van centrale inkoopdienst in en legt de verplichting op de Commissie van deze inkoopdiensten in kennis te stellen.

Het met de amendementen 126 - 172 en 21 nagestreefde doel is gerechtvaardigd, want de centrale inkoopdiensten kunnen eraan bijdragen schaalvoordelen te verkrijgen, door middel van publicaties op Europees niveau de mededinging te versterken gezien de omvang van de opdrachten, en plaatselijke lichamen te helpen. De in de lidstaten bestaande structuren dienen echter in een zo ruim mogelijk kader te worden geplaatst.

Amendement 175 heeft tot doel centrale inkoopdiensten te verplichten de richtlijn volledig na te leven en aanbestedende diensten in staat te stellen rechtstreeks of via een derde diensten en leveringen bij deze inkoopdiensten te verwerven zonder dat zij naderhand zelf ook de richtlijn moeten toepassen.

Het amendement kan in beginsel worden aanvaard wat de gebruikmaking van een centrale inkoopdienst betreft, met uitbreiding van deze mogelijkheid tot opdrachten voor werken teneinde overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken.

Bijgevolg neemt de Commissie deze amendementen naar de geest over door middel van een definitie van centrale inkoopdienst en van een artikel dat, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, de lidstaten de mogelijkheid laat om van deze inkoopdiensten gebruik te maken en, in voorkomend geval, dit gebruik tot bepaalde opdrachten te beperken.

"Artikel 1

Definities

1. Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de in de leden 2 tot en met 12 neergelegde definities.

...

7 bis Een centrale inkoopdienst is een aanbestedende dienst die:

- leveringen en/of diensten verwerft die voor aanbestedende diensten bestemd zijn en/of

- overheidsopdrachten plaatst of raamovereenkomsten sluit voor werken, leveringen of diensten die voor aanbestedende diensten bestemd zijn."

"Artikel 7 bis

Overheidsopdrachten en raamovereenkomsten geplaatst of gesloten door centrale inkoopdiensten

1. De lidstaten kunnen aanbestedende diensten de mogelijkheid bieden om voor het verwerven van werken, leveringen en/of diensten gebruik te maken van centrale inkoopdiensten.

2 Aanbestedende diensten die voor het verwerven van werken, leveringen en/of diensten gebruik maken van een centrale inkoopdienst onder de in artikel 1, lid 7 bis, bedoelde voorwaarden, worden geacht aan de bepalingen van deze richtlijn te hebben voldaan, mits de inkoopdienst aan die bepalingen heeft voldaan."

*

De amendementen 7, 142 en 171 - 145 hebben betrekking op gemengde opdrachten "diensten - werken".

Amendement 7 is verbonden met de amendementen 171 - 145; het voegt een nieuwe overweging in met de bedoeling uitdrukkelijk te bepalen dat de keuze tussen een gemeenschappelijke opdracht, die zowel de planning als de uitvoering van uitvoeringswerken omvat, en de gunning van gescheiden opdrachten wordt gemaakt door de aanbestedende diensten en niet door de richtlijn kan worden voorgeschreven. Het amendement preciseert dat de keuze van de aanbestedende dienst op kwalitatieve en economische criteria moet worden gebaseerd, en bepaalt dat de keuze van de gemeenschappelijke gunning door de aanbestedende dienst moet worden gemotiveerd.

De Commissie erkent dat het wenselijk is aan te geven dat de vrijheid van keuze tussen gemeenschappelijke gunning en gescheiden gunning op kwalitatieve en economische criteria moet worden gebaseerd. Zij stemt echter niet in met de verplichting om de keuze van een opdracht voor ontwerp - uitvoering te motiveren. Aangezien deze verplichting immers alleen wordt opgelegd wanneer voor "gemeenschappelijke" gunning wordt gekozen, wordt daardoor in feite het gebruik van de gescheiden gunning bevoordeeld, een gunningsmethode waarvan wordt aangenomen dat ze automatisch aan de kwalitatieve en economische criteria voldoet. Enerzijds staat het niet vast dat deze veronderstelling juist is, en anderzijds is ze in tegenspraak met de vrijheid van keuze, die een uiting is van het subsidiariteitsbeginsel. Ten slotte lijkt het niet geschikt de "gemeenschappelijke" gunning te benadelen, want met deze methode worden gemakkelijker de drempels bereikt vanaf welke de procedureregels van de richtlijn moeten worden toegepast doordat de planningdiensten en de uitvoeringswerken worden samengevoegd.

Amendement 142 is verbonden met de amendementen 171 - 145; het voegt een nieuwe overweging in met het doel een duidelijker onderscheid te maken tussen overheidsopdrachten voor werken en overheidsopdrachten voor diensten (opdrachten voor onroerendgoedbeheer die werken met een navolgend of aanvullend karakter omvatten, en opdrachten voor werken die diensten omvatten die nodig zijn voor de uitvoering van de werken). Dit amendement ligt in de lijn van de jurisprudentie van het Hof (arrrest-Gestión Hotelera [2].

[2] Arrest van 19 april 1994 in zaak C-331/92, Jurispr. 1994, blz. I-1329.

De amendementen 171 - 145 wijzigen artikel 1 teneinde de gemengde opdrachten werken/diensten en diensten/werken te specificeren. Zo wordt met name uitgelegd onder welke voorwaarden een opdracht voor diensten in de onroerendgoedsector die werken omvat, niet als overheidsopdracht voor werken mag worden beschouwd. Bovendien wordt voorzien in een bepaling betreffende het afzonderlijk of gemeenschappelijk aanbesteden van werken/diensten (criteria voor de keuze van de aanbestedingsmethode en verplichting tot motivering van de gemeenschappelijke aanbesteding). De situaties waarin een opdracht zowel diensten als werken omvat, worden geregeld aan de hand van het criterium van het hoofdvoorwerp van de opdracht zoals vermeld in het voorstel van de Commissie. Bovendien omschrijft het amendement uitdrukkelijk deze regel in het specifieke geval van diensten in de onroerendgoedsector die werken omvatten; de inhoud ervan zou dus beter in een overweging kunnen worden weergegeven. Bovendien zij erop gewezen dat de beperking tot alleen "uitvoeringswerken" niet is gerechtvaardigd.

Bijgevolg herschrijft de Commissie de amendementen 7, 142, en 171 - 145 in één overweging: "(10) Gezien de verscheidenheid van overheidsopdrachten voor werken moeten aanbestedende diensten zowel in de gescheiden gunning als in de gemeenschappelijke gunning van de werken en de planningdiensten kunnen voorzien. Met de richtlijn wordt niet beoogd een gemeenschappelijke of een gescheiden gunning voor te schrijven. Het besluit of een gescheiden of een gemeenschappelijke gunning van de opdracht plaatsvindt, dient te worden gebaseerd op kwalitatieve en economische criteria die door de nationale wetgevingen kunnen worden vastgesteld.

Een opdracht kan slechts als overheidsopdracht voor werken worden beschouwd indien het voorwerp ervan specifiek gericht is op de uitvoering van de in bijlage I bedoelde werkzaamheden, zelfs indien de opdracht andere diensten kan omvatten die nodig zijn voor de uitvoering van deze werkzaamheden. Overheidsopdrachten voor diensten, waaronder diensten inzake eigendomsbeheer, kunnen onder bepaalde omstandigheden ook werken omvatten. Indien dergelijke werken ten opzichte van het hoofdvoorwerp van de opdracht van bijkomende aard zijn en daarvan een uitvloeisel zijn of daarop een aanvulling vormen, is het feit dat die werken deel uitmaken van de opdracht geen reden om de opdracht als een overheidsopdracht voor werken aan te merken."

*

De amendementen 9 en 137 hebben betrekking op de concurrentiële dialoog en amendement 138 op een nieuwe mogelijkheid van exclusieve dialoog.

Amendement 9 wijzigt overweging 18 teneinde te preciseren dat bij een concurrentiële dialoog de onderhandelingen eindigen met het afronden van de raadplegingen zonder dat er (noodzakelijkerwijs) een definitief bestek wordt opgesteld.

Amendement 137 heeft hoofdzakelijk tot doel:

1) de ontwerp-oplossing verplicht te stellen. De Commissie is na raadpleding van de betrokken kringen van oordeel dat de verplichting om ontwerp-oplossingen te verlangen, zou leiden tot complicaties op wetgevingsgebied en het risico van "cherry picking" (intellectuele "diefstal" waartegen geen bescherming kan worden geboden) zou inhouden. Bijgevolg aanvaardt de Commissie deze verplichting niet;

2) het vertrouwelijke karakter van de door de economische subjecten verstrekte gegevens te versterken. Teneinde overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken, dient voor de aanbestedende diensten te mogelijkheid te worden behouden om door een deelnemer verstrekte gegevens aan de andere deelnemers te verstrekken, met dien verstande dat deze mogelijkheid uitsluitend wordt geboden in gevallen waarbij de betrokken deelnemer zijn toestemming voor deze verstrekking heeft gegeven;

3) de onderhandelingen tijdens de dialoogfase te beperken tot andere dan economische aspecten. In zoverre het amendement werkelijk tot doel zou hebben de onderwerpen die tijdens de dialoogfase kunnen worden behandeld, te beperken tot niet-economische aspecten, is dit gedeelte van het amendement niet aanvaardbaar. De Commissie is immers van oordeel dat de procedure maar nuttig kan zijn indien tijdens de dialoogfase alle aspecten van het project kunnen worden besproken;

4) te zorgen voor de verruiming van de reeds geboden mogelijkheden of de invoering van nieuwe mogelijkheden voor de aanbestedende dienst om de specificaties van de opdracht, de gunningscriteria en de weging van deze criteria te wijzigen; (met betrekking tot dit laatste aspect is het amendement onsamenhangend, daar het zowel uitdrukkelijk naar de weging verwijst als naar een eenvoudige volgorde van belangrijkheid van de criteria). Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voorzag in de mogelijkheid om de gunningscriteria te wijzigen wanneer zij niet meer zouden beantwoorden aan de in het definitieve bestek gekozen oplossing. Het is echter gebleken dat - om rekening te houden met de wijdverbreide vrees voor "cherry picking" en om de goedkeuring door de medewetgevers te vergemakklijken - het idee dat het bestek aan het eind van de dialoogfase definitief kan worden vastgesteld, eventueel op basis van een combinatie van diverse oplossingen, moet worden opgegeven. Als gevolg daarvan zou de mogelijkheid om de gunningscriteria tijdens de procedure te wijzigen, ernstige risico's van manipulatie opleveren;

5) een verplichte vergoeding (die in totaal niet meer dan 15% van de geraamde waarde van de opdracht mag bedragen) van de deelnemers in te voeren. Het principe van een verplichte vergoeding van de deelnemers kan worden aanvaard, temeer daar de aan het voeren van een dialoog verbonden kosten de aanbestedende diensten ertoe kunnen brengen deze nieuwe procedure alleen toe te passen voor bijzonder complexe opdrachten. Daarentegen is het, mede in verband met de subsidiariteit, wenselijk de te betalen bedragen niet wettelijk vast te stellen.

Amendement 138 voegt een nieuw artikel 30 bis in dat voor "opdrachten die gericht zijn op de totstandbrenging van een publiek-privaat partnerschap" bepaalt dat de aanbestedende dienst een "exclusieve dialoog" kan voeren met de inschrijver die de economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend, in zoverre deze dialoog niet leidt tot een ingrijpende wijziging van de fundamentele aspecten van deze inschrijving of tot concurrentievervalsing. Hoewel het amendement op dit punt dubbelzinnig is, lijkt het deze mogelijkheid te willen invoeren ongeacht de gekozen aanbestedingsprocedure.

Indien in het gedeelte van het amendement alle procedures worden bedoeld en niet alleen de laatste fase van een concurrentiële dialoog, zou het niet aanvaardbaar zijn. De nieuwe procedure van de concurrentiële dialoog is immers juist ingevoerd om onder andere rekening te houden met de behoeften inzake flexibiliteit die verbonden kunnen zijn aan projecten die de totstandbrenging van publiek-private partnerschappen impliceren.

Daarentegen kan het aan dit amendement ten grondslag liggende idee volgens hetwelk het noodzakelijk kan zijn bepaalde aspecten van de als economisch voordeligste aangewezen inschrijving te verduidelijken of daarin opgenomen verbintenissen te bevestigen, wel worden aanvaard indien tegelijk passende waarborgen worden geboden, met name om te garanderen dat dit niet tot gevolg heeft dat wezenlijke elementen van de inschrijving of van de opdracht zoals hij in de oproep tot mededinging wordt beschreven, worden gewijzigd, de concurrentie wordt vervalst of discriminatie ontstaat. Voorts dient men zich ervan te vergewissen dat bij deze verduidelijkingen geen andere inschrijvers worden betrokken dan die welke de economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend. In die mate kan het idee van het amendement in passende bewoordingen worden overgenomen in overweging (18) en in artikel 30 zelf.

De Commissie houdt rekening met de amendementen 9, 137 en 138, maar past de formulering ervan aan als volgt:

Overweging: "(27) Voor aanbestedende diensten die buitengewoon complexe projecten uitvoeren, kan het, zonder dat hen iets valt te verwijten, objectief onmogelijk zijn te bepalen welke middelen aan hun behoeften kunnen voldoen of te beoordelen wat de markt te bieden heeft op het stuk van technische en/of financiële/juridische oplossingen. Dat kan met name het geval zijn bij de uitvoering van omvangrijke geïntegreerde vervoersinfrastructuurprojecten, grote computernetwerken, of projecten met een complexe en gestructureerde financiering waarvan de financiële en juridische onderbouwing niet vooraf kan worden voorgeschreven. Daarom moet, voorzover de toepassing van openbare of niet-openbare procedures de plaatsing van dergelijke opdrachten niet mogelijk maakt, worden voorzien in een flexibele procedure die de mededinging tussen de ondernemers vrijwaart, en tegelijk de behoefte van de aanbestedende diensten in acht neemt om met elke gegadigde alle aspecten van de opdracht te bespreken. Deze procedure mag evenwel niet op concurrentiebeperkende of -verstorende wijze worden toegepast, met name door basiselementen voor de inschrijvingen te wijzigen, door nieuwe inhoudelijke elementen op te leggen aan de gekozen inschrijver of door een andere inschrijver dan die welke de economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend, in de procedure te betrekken.

"Artikel 1

Definities

1. Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de in de leden 2 tot en met 12 neergelegde definities.

8....

De "concurrentiële dialoog" is een procedure waaraan elk economisch subject kan verzoeken deel te nemen en waarbij de aanbestedende dienst een dialoog voert met de tot deze procedure toegelaten gegadigden, teneinde een of meer oplossingen te zoeken die aan zijn behoeften beantwoorden en op grond waarvan de geselecteerde gegadigden worden uitgenodigd om in te schrijven.

..."

"Artikel 30

Concurrentiële dialoog

1. De lidstaten kunnen bepalen dat de aanbestedende dienst, in zoverre deze van oordeel is dat de toepassing van de openbare en de niet-openbare procedure het niet mogelijk maakt de opdracht te gunnen, gebruik kan maken van de concurrentiële dialoog overeenkomstig de bepalingen van dit artikel:

a) wanneer hij objectief niet in staat is in overeenstemming met artikel 24, lid 3, onder b, c) of d), de technische middelen te bepalen die aan zijn behoeften en zijn doelstellingen kunnen voldoen en/of

b) wanneer hij objectief niet in staat is de juridische en/of financiële onderbouwing van een project te specificeren.

De gunning van de overheidsopdracht geschiedt uitsluitend op basis van het criterium van de economisch voordeligste inschrijving.

2. De aanbestedende diensten maken een aankondiging van een opdracht bekend waarin zij hun behoeften en eisen kenbaar maken, die zij in die aankondiging en/of in een beschrijvend document omschrijven.

3. De aanbestedende diensten leiden met de overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de artikelen 43 bis tot en met 52 geselecteerde gegadigden een dialoog in met het doel na te gaan en te bepalen welke middelen geschikt zijn om zo goed mogelijk aan de behoeften van de aanbestedende diensten te voldoen. Tijdens deze dialoog kunnen zij met de in aanmerking genomen gegadigden alle aspecten van de opdracht bespreken.

Tijdens de dialoog waarborgen de aanbestedende diensten de gelijke behandeling van alle inschrijvers. Met name geven zij geen - discriminerende - informatie die sommige inschrijvers kan bevoordelen boven andere.

De aanbestedende diensten mogen de voorgestelde oplossingen of andere door een deelnemer aan de dialoog verstrekte vertrouwelijke inlichtingen niet aan de andere deelnemers bekendmaken zonder de instemming van eerstgenoemde deelnemer.

4. De aanbestedende diensten kunnen bepalen dat de procedure in opeenvolgende fasen verloopt, zodat het aantal tijdens de dialoogfase te bespreken oplossingen kan worden beperkt aan de hand van de gunningscriteria die in de aankondiging van de opdracht of in het beschrijvend document zijn vermeld. Deze mogelijkheid wordt vermeld in de aankondiging van de opdracht of in het beschrijvend document.

5. De aanbestedende dienst zet de dialoog voort totdat hij, zo nodig na vergelijking, kan aangeven welke oplossing of oplossingen aan zijn behoeften kan of kunnen voldoen.

6. Nadat de aanbestedende diensten de dialoog voor beëindigd hebben verklaard en de deelnemers daarvan op de hoogte hebben gebracht, verzoeken de aanbestedende diensten de deelnemers hun definitieve inschrijvingen in te dienen op basis van de tijdens de dialoog voorgelegde en gespecificeerde oplossing of oplossingen. Die inschrijvingen moeten alle vereiste en noodzakelijke elementen voor de uitvoering van het project bevatten.

De aanbestedende dienst kan verzoeken de inschrijvingen toe te lichten en te preciseren. Die preciseringen, toelichtingen of aanvullingen mogen de basiselementen van de inschrijving of de aanbesteding evenwel niet wijzigen, aangezien zulks de mededinging kan verstoren of een discriminerend effect kan hebben.

7. De aanbestedende diensten beoordelen de ontvangen inschrijvingen op basis van de in de aankondiging van de opdracht bepaalde gunningscriteria en kiezen de economisch voordeligste inschrijving overeenkomstig artikel 53.

De aanbestedende dienst kan de inschrijver wiens inschrijving als de economisch voordeligste is aangewezen, verzoeken aspecten van zijn inschrijving te verduidelijken of in de inschrijving vervatte verbintenissen te bevestigen, op voorwaarde dat dit de inhoudelijke aspecten van de inschrijving of van de aanbesteding ongewijzigd laat en niet dreigt te leiden tot concurrentievervalsing of discriminatie.

8. De aanbestedende diensten stellen prijzen of betalingen voor de deelnemers aan de dialoog vast."

*

De amendementen 45, 46, 47 - 123 en 109 hebben betrekking op artikel 24 betreffende de technische specificaties die moeten worden gebruikt om de door de aanbestedende dienst verlangde werken, leveringen en/of diensten te omschrijven.

Amendement 45 voegt een verwijzing naar Europese milieukeuren in als verplichte verwijzing, hetgeen niet kan worden aanvaard omdat het communautaire beleid inzake milieukeuren geen hiërarchie vaststelt ten aanzien van Europese, multinationale en nationale milieukeuren.

Bovendien wordt bepaald dat de technische specificaties kunnen worden geformuleerd uit het oogpunt van de invloed die het product tijdens zijn levenscyclus op het milieu uitoefent. De Commissie stemt met deze benadering in.

Voorts voert het amendement een nieuwe definitie in, namelijk die van "norm van gelijkwaardige aard", terwijl het daarentegen om een inschrijving gaat die een gelijkwaardige oplossing aanbiedt.

Amendement 46 wijzigt artikel 24 teneinde te verduidelijken dat de aanbestedende dienst geen inschrijving kan afwijzen indien de inschrijver heeft aangetoond dat deze op gelijkwaardige wijze aan de eisen van de opdracht voldoet, te zorgen voor een zo groot mogelijke verscheidenheid van bewijsmiddelen en de inschrijver te waarborgen dat hij de nodige informatie over de non-conformiteit van zijn inschrijving ontvangt. Met dit laatste punt wordt in artikel 41, lid 2, in het algemeen rekening gehouden.

De amendementen 47 - 123 zijn bedoeld om discriminatie te voorkomen als gevolg van specificaties waarin naar bepaalde producenten, leveranciers of economische subjecten wordt verwezen.

Amendement 109 neemt de begrippen milieuvriendelijkheid en gevolgen voor het milieu, productieprocessen of -methoden op in de definitie van technische specificaties als bedoeld in bijlage VI.

Dit gedeelte van het amendement verduidelijkt de tekst in de zin van de Mededeling van de Commissie [3] betreffende overheidsopdrachten en het milieu, zodat het in een nieuwe formulering aanvaardbaar is.

[3] "Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om milieuoverwegingen hierin te integreren", PB C 333 van 28 november 2001, blz. 12-26.

De verenigbaarheid met het milieu is daarentegen geen specificatie als zodanig; zij kan echter aanleiding geven tot de definitie van technische specificaties uit het oogpunt van milieuvriendelijkheid. Hetzelfde geldt voor de gevolgen voor het milieu.

Bovendien wordt door het amendement een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet, met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten, ingevoegd.

De Commissie neemt de amendementen 45, 46, 47 - 123 en 109 over in overweging 25 (ex 17), artikel 24, artikel 41 (anders gestructureerd) en bijlage VI in de volgende bewoordingen:

Overweging: "(25) De door de aanbestedende diensten opgestelde technische specificaties moeten de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging mogelijk maken. Daartoe moet het mogelijk zijn inschrijvingen in te dienen waarin de diversiteit van de technische oplossingen tot uiting komt. Te dien einde moeten enerzijds de technische specificaties kunnen worden opgesteld uit het oogpunt van prestaties en functionele eisen en moet anderzijds, bij verwijzing naar de Europese - of bij ontstentenis daarvan naar de nationale - norm, door de aanbestedende diensten rekening worden gehouden met inschrijvingen die gebaseerd zijn op andere gelijkwaardige oplossingen. Om de gelijkwaardigheid aan te tonen, moeten de inschrijvers elk bewijsmiddel kunnen gebruiken. De aanbestedende dienst moet iedere beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, kunnen motiveren.

Aanbestedende diensten die in de technische specificaties van een bepaalde opdracht milieueisen wensen op te nemen, kunnen de specifieke milieukenmerken en/of milieueffecten van groepen producten of diensten voorschrijven. Zij kunnen, maar zijn daartoe niet verplicht, gedetailleerde specificaties of delen daarvan gebruiken die geschikt zijn om de verlangde leveringen of prestaties te omschrijven, zoals vastgesteld in milieukeuren zoals de Europese milieukeur, de (multi)nationale milieukeur of elke andere milieukeur indien de eisen voor de keur op basis van wetenschappelijke gegevens zijn ontwikkeld en goedgekeurd via een proces waaraan de betrokken partijen zoals overheidsinstanties, consumenten, fabrikanten, distributeurs of milieuorganisaties kunnen deelnemen, en in zoverre de keur voor alle belanghebbende partijen toegankelijk en beschikbaar is."

"Artikel 24

Technische specificaties

1. De technische specificaties zoals omschreven in punt 1 van bijlage VI maken deel uit van de aanbestedingsstukken, zoals de aankondiging van de opdracht, het bestek of de aanvullende stukken.

2. De technische specificaties moeten de inschrijvers gelijke toegang bieden en mogen niet tot gevolg hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging worden geschapen.

3. Onverminderd wettelijk bindende technische voorschriften, voorzover verenigbaar met het Gemeenschapsrecht, worden de technische specificaties als volgt aangegeven:

a) hetzij door verwijzing naar de specificaties van bijlage VI en - in volgorde van voorkeur - naar de nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de gemeenschappelijke technische specificaties, internationale normen, andere door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen of, bij ontstentenis daarvan, de nationale normen, de nationale technische goedkeuringen dan wel de nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, het berekenen en het uitvoeren van werken en het gebruik van producten. Elke verwijzing gaat vergezeld van de woorden "of gelijkwaardig";

b) hetzij uit het oogpunt van prestaties of functionele eisen; deze kunnen milieukenmerken bevatten. Zij moeten voldoende nauwkeurig zijn opdat de inschrijvers het voorwerp van de opdracht kunnen bepalen en de aanbestedende diensten de opdracht kunnen gunnen;

c) hetzij uit het oogpunt van prestaties of functionele eisen als bedoeld onder b), waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestaties of eisen wordt verwezen naar de onder a) bedoelde specificaties;

d) hetzij door verwijzing naar de onder a) genoemde specificaties voor bepaalde kenmerken, en door verwijzing naar de onder b) genoemde prestaties of functionele eisen voor andere kenmerken.

4. Wanneer de aanbestedende diensten gebruikmaken van de mogelijkheid te verwijzen naar de in lid 3, onder a), bedoelde specificaties, kunnen zij echter geen inschrijving afwijzen met als reden dat de aangeboden producten en diensten niet beantwoorden aan de specificaties waarnaar zij hebben verwezen, indien de inschrijver in zijn inschrijving met elk passend middel tot voldoening van de aanbestedende dienst aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen die in de technische specificaties zijn bepaald.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie.

5. Wanneer de aanbestedende diensten gebruik maken van de in lid 3 geboden mogelijkheid prestaties of functionele eisen voor te schrijven, mogen zij geen aanbod van producten, diensten of werken afwijzen die beantwoorden aan een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, aan een Europese technische goedkeuring, aan een gemeenschappelijke technische specificatie, aan een internationale norm, of aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem, wanneer deze specificaties betrekking hebben op de prestaties of functionele eisen die zij hebben voorgeschreven.

In zijn inschrijving moet de inschrijver tot voldoening van de aanbestedende dienst met elk passend middel aantonen dat de aan de norm beantwoordende producten, diensten of werken aan de functionele eisen of prestatie-eisen van de aanbestedende dienst voldoen.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie.

5 bis Aanbestedende diensten die milieukenmerken voorschrijven door verwijzing naar prestaties of functionele eisen als bedoeld in lid 3, onder b), kunnen gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of, indien nodig, van delen daarvan, zoals vastgesteld in Europese of (multi)nationale milieukeuren of elke andere milieukeur, indien deze geschikt zijn om de verlangde leveringen of prestaties te omschrijven, de eisen voor de keur zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens, de milieukeuren zijn goedgekeurd via een proces waaraan alle betrokken partijen zoals overheidsinstanties, consumenten, fabrikanten, distributeurs en milieuorganisaties kunnen deelnemen, en de milieukeuren voor alle belanghebbende partijen toegankelijk zijn.

De aanbestedende diensten kunnen aangeven dat de van een milieukeur voorziene producten of diensten worden geacht te voldoen aan de technische specificaties van het bestek; zij dienen elk ander passend bewijsmiddel zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie, te aanvaarden.

6. "Erkende organisaties" in de zin van dit artikel zijn testlaboratoria, ijklaboratoria en inspectie- en certificatie-organisaties die voldoen aan de toepasselijke Europese normen.

De aanbestedende diensten aanvaarden certificaten van in andere lidstaten gevestigde erkende organisaties.

7. Behalve indien dit door het voorwerp van de opdracht gerechtvaardigd is, mag in de technische specificaties geen melding worden gemaakt van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een specifiek procédé, noch mogen deze een verwijzing bevatten naar een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd. Deze vermelding of verwijzing is bij wijze van uitzondering toegestaan wanneer een voldoende nauwkeurige en begrijpelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht niet mogelijk is door toepassing van de leden 3 en 4; deze vermelding of verwijzing moet vergezeld gaan van de woorden "of gelijkwaardig"."

"Artikel 41

Informatieverstrekking aan gegadigden en inschrijvers

1. De aanbestedende diensten stellen de gegadigden en inschrijvers ten spoedigste en desgevraagd schriftelijk in kennis van de besluiten die zijn genomen inzake de sluiting van een raamovereenkomst of de gunning van de opdracht, met inbegrip van de redenen waarom zij hebben besloten geen raamovereenkomst te sluiten, een opdracht waarvoor een oproep tot mededinging was gedaan niet te plaatsen, of de procedure opnieuw te beginnen.

2. De aanbestedende dienst deelt ten spoedigste aan iedere afgewezen gegadigde of inschrijver die daarom verzoekt, de redenen voor de afwijzing mee, en aan iedere inschrijver die een aan de eisen beantwoordende inschrijving heeft gedaan, de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving, alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst. De termijnen mogen in geen geval langer lopen dan 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek terzake.

De aanbestedende diensten kunnen evenwel besluiten bepaalde, in de eerste alinea bedoelde gegevens betreffende de gunning van de opdrachten of de sluiting van raamovereenkomsten niet mee te delen indien openbaarmaking ervan de toepassing van de wet in de weg zou staan, met het openbaar belang in strijd zou zijn of aan de rechtmatige handelsbelangen van publiek- of privaatrechtelijke economische subjecten schade zou toebrengen, dan wel de eerlijke mededinging tussen hen zou kunnen schaden."

"BIJLAGE VI

DEFINITIE VAN ENKELE TECHNISCHE SPECIFICATIES

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. a) "technische specificatie", in geval van overheidsopdrachten voor leveringen of voor diensten: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product of dienst, zoals het kwaliteitsniveau, de milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet (met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten), het niveau van overeenstemmingsbeoordeling, de gebruiksgeschiktheid, het gebruik, de veiligheid of de afmetingen van het product, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake handelsbenaming, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, gebruiksaanwijzingen, productieprocedures en -methoden, alsmede de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures;

b) "technische specificaties", in geval van overheidsopdrachten voor werken: alle technische voorschriften, met name die welke zijn opgenomen in het bestek, die een omschrijving geven van de vereiste kenmerken van een materiaal, een product of een levering en aan de hand waarvan deze op zodanige wijze kunnen worden omschreven dat ze beantwoorden aan het gebruik waarvoor ze door de aanbestedende dienst zijn bestemd. Tot deze kenmerken behoren ook het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet (met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten), het niveau van overeenstemmingsbeoordeling, de gebruiksgeschiktheid, de veiligheid of de afmetingen, met inbegrip van kwaliteitsbewakingsprocedures, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, alsmede productieprocedures en -methoden. Zij omvatten eveneens de voorschriften voor het ontwerpen en het berekenen van de werken, de voorwaarden voor proefnemingen, controle en oplevering van de werken, alsmede de bouwtechnieken of bouwwijzen en alle andere technische voorwaarden die de aanbestedende dienst bij algemene dan wel bijzondere maatregel kan voorschrijven met betrekking tot de voltooide werken en tot de materialen of bestanddelen waaruit deze werken zijn samengesteld;

2. "norm": een technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort:

- internationale normen, zijnde normen die door een internationale normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

- Europese normen, zijnde normen die door een Europese normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

- nationale normen, zijnde normen die door een nationale normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

3. "Europese technische goedkeuring": op de bevinding dat aan de essentiële eisen wordt voldaan gebaseerde, gunstig uitgevallen technische beoordeling waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing en het gebruik ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor het gebruik voor bouwdoeleinden. De Europese technische goedkeuring wordt afgegeven door de te dien einde door de lidstaat erkende instelling;

4. "gemeenschappelijke technische specificatie": technische specificatie die is opgesteld volgens een door de lidstaten erkende procedure die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt;

5. "technisch referentiekader": ieder ander product dan de officiële normen, dat door de Europese normalisatie-instellingen is opgesteld volgens procedures die aan de ontwikkeling van de marktbehoeften zijn aangepast."

*

De amendementen 10 en 127 betreffen de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht.

Amendement 10 bevat wijzigingen in overweging 22 teneinde te verduidelijken dat de voorwaarden voor de uitvoering van een opdracht niet mogen leiden tot discriminatie en gericht mogen zijn op de verwezenlijking van onder andere specifieke milieudoelstellingen.

Het eerste deel van het amendement wijzigt de formulering van de Commissie ("zij mogen niet direct of indirect discriminerend zijn"). De formulering van de Commissie is ontleend aan de jurisprudentie van het Hof (arrest-Beentjes [4]) en zou dus niet mogen worden gewijzigd, temeer daar zij geen beperkend effect heeft op het in aanmerking nemen van milieuoverwegingen als bedoeld in het tweede deel van het amendement, waarvan het beginsel volkomen aanvaardbaar is.

[4] Arrest van 20 september 1988 in zaak 31/87, Jurispr. 1988, blz. 4635.

Amendement 127 is bedoeld om de inachtneming van de principes van gelijke behandeling, non-discriminatie en doorzichtigheid te versterken wanneer de aanbestedende diensten bijzondere voorwaarden betreffende de uitvoering van de opdracht stellen. In feite preciseert dit amendement in een specifieke bepaling wat reeds is vervat in de bepaling van artikel 2, die een algemene draagwijdte heeft.

De Commissie neemt bijgevolg de amendementen 10 en 127 over in de volgende teksten, waarin eveneens rekening wordt gehouden met de wenselijkheid om overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken.

Overweging: "(29) De voorwaarden voor de uitvoering van een opdracht zijn verenigbaar met de richtlijn, mits zij niet direct of indirect discriminerend zijn en mits zij in de aankondiging van de opdracht of in het bestek worden vermeld. Zij kunnen tot doel hebben de beroepsopleiding op de werkplek of de arbeidsparticipatie van moeilijk in het arbeidsproces te integreren personen te bevorderen, de werkloosheid te bestrijden of het milieu te beschermen, en aanleiding geven tot voor de uitvoering van de opdracht geldende verplichtingen zoals met name de aanwerving van langdurig werklozen of de uitvoering van opleidingsacties voor werklozen of jongeren, de inhoudelijke naleving van de belangrijkste verdragen van de IAO indien deze niet in het nationale recht zijn omgezet, en de aanwerving van een groter dan het bij de nationale wetgeving voorgeschreven aantal gehandicapten."

"Artikel 26 bis

Voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd

De aanbestedende diensten kunnen bijzondere voorwaarden bepalen waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, mits deze verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en in de aankondiging van de opdracht of in het bestek worden vermeld. De voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, kunnen met name verband houden met sociale of milieuoverwegingen."

*

De amendementen 11 en 51 betreffen de naleving van bepalingen inzake sociale bescherming.

Amendement 11 voegt een nieuwe overweging in waarin eraan wordt herinnerd dat de richtlijn terbeschikkingstelling van werknemers (96/71/EG), die de minimumvoorwaarden inzake arbeidsbescherming vastlegt waaraan door de inschrijvers moet worden voldaan in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, van toepassing is. Dit amendement sluit aan bij datgene waarop de Commissie zelf heeft gewezen in haar mededeling van 15 oktober 2001 betreffende de sociale aspecten van overheidsopdrachten [5]. Het draagt bij tot de informatieverstrekking aan de inschrijvers en levert bijgevolg een toegevoegde waarde.

[5] "Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om sociale aspecten hierin te integreren", PB C 333 van 28 november 2001, blz. 27- 41.

Amendement 51 heeft tot doel de inschrijvers te verplichten de sociale wetgeving na te leven, met inbegrip van individuele en collectieve rechten, gerechtelijke besluiten en algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten. Deze verplichtingen mogen geen beletsel vormen voor de toepassing van gunstiger bepalingen inzake de arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden.

Het lijdt geen twijfel dat de ondernemingen die voor overheidsopdrachten inschrijven, zich moeten houden aan de sociale wetgeving die geldt in het land van vestiging en in voorkomend geval op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd (zie de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2001 betreffende de sociale aspecten van overheidsopdrachten). Deze herinnering aan het toepasselijke recht zou in een overweging kunnen worden opgenomen; ze zou echter niet in het dispositief mogen voorkomen, omdat de richtlijnen overheidsopdrachten tot doel hebben de procedures voor het plaatsen van opdrachten te coördineren en het niet de bedoeling is specifieke verplichtingen betreffende de sociale of andere wetgeving aan de ondernemingen op te leggen.

De Commissie is van oordeel dat met de bezorgdheid die tot dit amendement aanleiding heeft gegeven, voldoende rekening wordt gehouden in voornoemde overweging 29 en in overweging 30 hierna.

Bijgevolg neemt de Commissie de amendementen 11 en 51 over door toevoeging van de volgende overweging: "(30) Tijdens de uitvoering van een overheidsopdracht zijn zowel de nationale als de communautaire wetten, regelingen en collectieve overeenkomsten inzake sociale zekerheid en veiligheid van kracht, op voorwaarde dat deze regels en hun toepassing in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Voor grensoverschrijdende situaties, waarbij werknemers van een lidstaat ter verwezenlijking van een opdracht in een andere lidstaat diensten verrichten, worden in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [6] de minimumvoorwaarden bepaald waaraan het land van ontvangst ten aanzien van deze ter beschikking gestelde werknemers moet voldoen. De niet-naleving van deze verplichtingen kan volgens het toepasselijke nationale recht worden beschouwd als een ernstige fout of als een delict dat in strijd is met de beroepsgedragsregels van het economische subject."

[6] PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1-6.

*

De amendementen 15 en 100 hebben betrekking op abnormaal lage offertes.

Amendement 15, dat met amendement 100 is verbonden, voegt een nieuwe overweging 31 bis in teneinde te preciseren dat aanbestedende diensten offertes die vanwege de niet-naleving van het sociaal recht abnormaal laag zijn, kunnen afwijzen. Deze mogelijkheid bestaat reeds in het bestaande recht, zodat ermee kan worden volstaan ze op passende wijze te expliciteren.

Amendement 100 heeft, wat het eerste deel betreft, tot doel de woorden te schrappen waarmee wordt bepaald dat de offerte in verhouding tot de te verrichten dienst abnormaal laag moet zijn. Door schrapping van de in de geldende richtlijn opgenomen woorden "in verhouding tot de te verrichten dienst" zou een kernpunt van de bepaling worden verwijderd. Daarom kan dit deel van het amendement niet worden aanvaard.

In het tweede deel voegt amendement 100 aan de motiveringen (voor de te laag lijkende prijs), die de aanbestedende dienst in aanmerking moet nemen om te bepalen of het om een abnormaal lage offerte gaat, de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden door de inschrijver en de onderaannemers toe, waaronder, in het geval van levering van goederen en diensten uit derde landen, de verenigbaarheid van de productie daarvan met de in bijlage IX ter genoemde internationaal overeengekomen basisarbeidsnormen, zoals voorgesteld door amendement 116.

De aanbestedende diensten kunnen het wenselijk achten na te gaan of de prijs niet te laag is vanwege de niet-toepassing van het arbeidsrecht; te dien einde neemt de Commissie dit amendement over waarbij in de tekst wordt verduidelijkt dat de lijst van motiveringen niet exhaustief is.

Met betrekking tot de internationale overeenkomsten inzake arbeidsrecht zij erop gewezen dat de naleving van deze overeenkomsten niet behoort tot het voorwerp van de richtlijn "overheidsopdrachten". Indien deze overeenkomsten echter in nationaal recht zijn omgezet, kan bij de selectie van de gegadigden of de inschrijvers worden nagegaan of ze worden nageleefd.

De Commissie neemt de amendementen 15 en 100 over als volgt:

"Artikel 54

Abnormaal lage offertes

1. Indien voor een bepaalde opdracht offertes worden gedaan die in verhouding tot de uit te voeren opdracht abnormaal laag lijken, verzoekt de aanbestedende dienst, voordat hij deze inschrijvingen kan afwijzen, schriftelijk om de door hem dienstig geachte preciseringen over de samenstelling van de desbetreffende offerte.

Deze preciseringen kunnen met name verband houden met:

a) de doelmatigheid van het productieproces van de producten, van de dienstverlening of van het bouwproces;

b) de gekozen technische oplossingen en/of uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren bij de levering van de producten, de verlening van de diensten of de uitvoering van de werken;

c) de originaliteit van de door de inschrijver voorgestelde leveringen, diensten of werken;

c bis) de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht moet worden uitgevoerd;

d) de eventuele ontvangst van staatssteun door de inschrijver.

2. De aanbestedende dienst onderzoekt in overleg met de inschrijver de samenstelling aan de hand van de ontvangen motiveringen.

3. De aanbestedende dienst die vaststelt dat een offerte abnormaal laag is doordat de inschrijver staatssteun ontvangt, kan deze inschrijving alleen afwijzen indien hij de inschrijver raadpleegt en deze niet in staat is binnen een door de aanbestedende dienst vastgestelde, voldoende lange termijn aan te tonen dat de desbetreffende steun op rechtmatige wijze is toegekend. De aanbestedende dienst die in dat geval een inschrijving afwijst, dient de Commissie daarvan op de hoogte te brengen.

*

Amendement 170 voegt een nieuwe overweging 33 bis in waarin de redenen voor de verplichte uitsluiting van inschrijvers die zijn veroordeeld voor deelneming aan georganiseerde criminaliteit, fraude en corruptie, worden vermeld en tot veroordelingen wegens milieudelicten en niet-naleving van de sociale wetgeving worden uitgebreid. Voorts legt het uit dat ook met sancties wegens onwettige afspraken rekening zou moeten worden gehouden, alsmede met ernstige beroepsfouten waardoor uitsluiting kan worden gerechtvaardigd.

Dit amendement maakt het mogelijk om in een overweging de gevallen van artikel 46, lid 1 (verplichte uitsluitingen), zoals voorgesteld door de Commissie, te rechtvaardigen; het voegt er echter andere elementen aan toe die beter bij de gevallen van artikel 46, lid 2 (facultatieve uitsluitingen) kunnen worden ondergebracht, aangezien ze reeds impliciet onder dit lid vallen.

De Commissie neemt het amendement over in de volgende overweging: "(39) Voorkomen moet worden dat overheidsopdrachten worden gegund aan economische subjecten die hebben deelgenomen aan een criminele organisatie of die zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie of aan fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen of aan het witwassen van geld. Zulke economische subjecten moeten worden uitgesloten zodra de aanbestedende dienst kennis heeft van een overeenkomstig het nationale recht uitgesproken definitieve rechterlijke beslissing met betrekking tot dergelijke delicten.

Daartoe kunnen de aanbestedende diensten de gegadigden/inschrijvers verzoeken de passende documenten te verstrekken en, indien zij twijfels hebben over de persoonlijke situatie van deze gegadigden/inschrijvers, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verzoeken hun medewerking te verlenen.

Indien het nationale recht bepalingen terzake bevat, kunnen de niet-naleving van de milieuwetgeving die is bestraft door een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft, alsmede veroordelingen of sancties wegens onwettige afspraken bij overheidsopdrachten worden beschouwd als respectievelijk delicten die in strijd zijn met de beroepsgedragsregels van het economische subject, of als ernstige fouten."

*

De amendementen 23, 54 en 65 betreffen elektronische veilingen.

Amendement 23 geeft een definitie van een omgekeerde veiling met het oog op de invoering van elektronische veilingen. Deze definitie beperkt het gebruik van deze veilingen tot aanbestedingsprocedures waarbij de opdracht op grond van de laagste prijs wordt gegund.

Om elektronische overheidsaankopen te bevorderen is het wenselijk de invoering van dergelijke veilingen te aanvaarden. Daarom moet een definitie worden opgenomen; de formulering moet worden aangepast aan de werkzaamheden van de Raad, die ook het gebruik van veilingen voor andere variabelen dan de prijs toelaten.

Amendement 54 maakt het mogelijk opdrachten door middel van een elektronische veiling te gunnen. De tekst betreffende de invoering van elektronische veilingen moet echter anders worden geformuleerd om ook veilingen mogelijk te maken ingeval de opdracht aan de economisch voordeligste inschrijving wordt gegund en om de nodige procedurele en technische garanties op te nemen.

Amendement 65 maakt het mogelijk opdrachten door middel van een elektronische veiling te gunnen. Deze mogelijkheid wordt echter als een afzonderlijke procedure gepresenteerd, hetgeen in strijd is met het beoogde doel van vereenvoudiging en flexibiliteit van het voorstel van de Commissie.

Bijgevolg neemt de Commissie de amendementen 23, 54 en 65 over, maar neemt zij deze als volgt gewijzigd op in de volgende teksten:

"Artikel 1

Definities

1. Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de in de leden 2 tot en met 12 neergelegde definities.

...

5 ter Een "elektronische veiling" is een iteratief proces voor de elektronische presentatie van nieuwe, verlaagde prijzen en/of van nieuwe waarden van bepaalde elementen van de inschrijvingen, dat plaatsvindt na een eerste volledige beoordeling van de inschrijvingen en dat automatische beoordeling van de inschrijvingen mogelijk maakt.

.... "

"Artikel 53 bis

Gebruik van elektronische veilingen

1. De lidstaten kunnen aanbestedende diensten de mogelijkheid bieden om elektronische veilingen te houden. 2. Bij openbare procedures, niet-openbare procedures en procedures van gunning via onderhandelingen en in het geval bedoeld in artikel 29, lid 1, onder a), kunnen de aanbestedende diensten beslissen dat de gunning van de overheidsopdracht zal worden voorafgegaan door een elektronische veiling, wanneer de opdracht betrekking heeft op werken, leveringen of diensten waarvoor voldoende nauwkeurige specificaties kunnen worden opgesteld. De elektronische veiling kan in verschillende opeenvolgende fasen verlopen.

Onder dezelfde voorwaarden kan een elektronische veiling worden gebruikt bij het opnieuw tot mededinging oproepen van de partijen bij een raamovereenkomst, als bedoeld in artikel 32, lid 3, tweede alinea, tweede streepje.

3. De aanbestedende diensten die beslissen een opdracht elektronisch te veilen, maken daarvan melding in de aankondiging van de opdracht. Het bestek bevat onder meer de volgende informatie:

a) de elementen waarvan de waarden het voorwerp van de elektronische veiling vormen, voorzover deze elementen kwantificeerbaar zijn en in getallen of percentages kunnen worden uitgedrukt;

b) de grenswaarden die kunnen worden gesteld, zoals deze blijken uit de specificatie van het voorwerp van de opdracht;

c) de informatie die tijdens de elektronische veiling ter beschikking van de inschrijvers zal worden gesteld en het tijdstip waarop die informatie ter beschikking zal worden gesteld;

d) relevante informatie betreffende het verloop van de elektronische veiling;

e) de voorwaarden waaronder de inschrijvers een bod kunnen doen en inzonderheid de vereiste minimumverschillen;

f) relevante informatie betreffende het gebruikte elektronische systeem en de technische bepalingen en specificaties voor de verbinding.

4. Alvorens de elektronische veiling te houden, beoordelen de aanbestedende diensten de inschrijvingen op grond van het gekozen gunningscriterium of de gekozen gunningscriteria. De elektronische veiling betreft:

a) hetzij alleen de prijs, indien de opdracht op grond van de laagste prijs wordt gegund;

b) hetzij de prijs en/of de nieuwe waarden van de in het bestek vermelde elementen van de inschrijvingen, indien de opdracht op grond van de economisch voordeligste inschrijving wordt gegund.

Alle inschrijvers die een aan de eisen beantwoordende inschrijving hebben gedaan, worden tegelijkertijd langs elektronische weg uitgenodigd om nieuwe prijzen en/of nieuwe waarden in te dienen; het verzoek bevat alle relevante informatie voor de individuele verbinding met het gebruikte elektronische systeem en preciseert de datum en het tijdstip waarop de elektronische veiling begint. De elektronische veiling kan niet vroeger beginnen dan twee werkdagen na de datum van verzending van de uitnodigingen.

5. Wanneer voor de gunning het criterium van de economisch voordeligste inschrijving wordt gehanteerd, gaat de uitnodiging vergezeld van het resultaat van de volledige beoordeling van de inschrijving van de betrokken inschrijver, uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 53, lid 2, eerste alinea, bepaalde wegingscriteria.

De uitnodiging vermeldt tevens de wiskundige formule die tijdens de elektronische veiling de automatische herklasseringen van de inschrijvers naar gelang van de ingediende nieuwe prijzen en/of nieuwe waarden zal bepalen. Deze formule geeft het relatieve gewicht weer dat aan elk gekozen criterium is toegekend om de economisch voordeligste inschrijving te bepalen, zoals dat in de aankondiging van de opdracht of in het bestek is aangegeven; eventuele marges moeten evenwel tot een bepaalde waarde worden teruggebracht.

Wanneer varianten zijn toegestaan, moeten voor elke variant afzonderlijke formules worden verstrekt.

6. Tijdens elke fase van de elektronische veiling delen de aanbestedende diensten voortdurend en ogenblikkelijk aan alle inschrijvers ten minste de informatie mee die hen in staat stelt op elk moment hun respectieve klassering te kennen; de aanbestedende diensten mogen ook andere informatie betreffende andere ingediende prijzen meedelen indien dat in het bestek is vermeld; zij mogen tevens op ieder ogenblik meedelen hoeveel inschrijvers aan de fase van de veiling deelnemen; zij mogen tijdens het verloop van de fasen van de elektronische veiling evenwel in geen geval de identiteit van de inschrijvers bekendmaken.

7. De aanbestedende diensten kunnen de elektronische veiling op een of meer van de onderstaande wijzen afsluiten:

a) zij kunnen in de uitnodiging tot deelname aan de veiling een vooraf vastgestelde datum en een vooraf vastgesteld tijdstip voor de sluiting aangeven;

b) zij kunnen de veiling afsluiten wanneer zij geen nieuwe prijzen meer ontvangen die beantwoorden aan de vereisten betreffende de minimumverschillen of wanneer zij geen nieuwe waarden meer ontvangen. In dit geval preciseren de aanbestedende diensten in de uitnodiging tot deelname aan de veiling de termijn die zij na ontvangst van de laatste aanbieding in acht zullen nemen alvorens de elektronische veiling te sluiten;

c) zij kunnen de veiling afsluiten wanneer alle fasen van de veiling die in de uitnodiging tot deelname aan de veiling zijn vermeld, afgehandeld zijn.

Wanneer de aanbestedende diensten besloten hebben om de elektronische veiling overeenkomstig punt c) af te sluiten, in voorkomend geval in combinatie met de in punt b) bepaalde regelingen, vermeldt de uitnodiging tot deelname aan de veiling het tijdschema voor elk van de fasen van de veiling.

8. Na de sluiting van de elektronische veiling gunnen de aanbestedende diensten de opdracht overeenkomstig artikel 53, op basis van de resultaten van de elektronische veiling.

9. De aanbestedende diensten mogen geen oneigenlijk gebruik van elektronische veilingen maken en deze evenmin gebruiken om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen of om het voorwerp van de opdracht, waarvoor tot mededinging is opgeroepen door de bekendmaking van een aankondiging van een opdracht en zoals gedefinieerd in het bestek, te wijzigen."

*

Amendement 24 beoogt de definitie van een raamovereenkomst in overeenstemming te brengen met die van Richtlijn 93/38 ("nutsbedrijven"). De definitie van het amendement kan worden overgenomen, mits de formulering ervan zodanig wordt aangepast dat meerdere aanbestedende diensten tegelijkertijd een raamovereenkomst kunnen sluiten.

Het amendement wordt in de volgende bewoordingen overgenomen:

"Artikel 1

Definities

1. Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de in de leden 2 tot en met 12 neergelegde definities.

....

5. Een "raamovereenkomst" is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer economische subjecten met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en eventueel de beoogde hoeveelheid.

.... "

*

De amendementen 30, 93 en 95 betreffen de economische en financiële draagkracht en de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid.

Amendement 30 beoogt de economische subjecten die aan een combinatie deelnemen in staat te stellen bij de selectie gebruik te maken van hun samengevoegde capaciteiten op het gebied van: de bevoegdheid de beroepsactiviteit uit te oefenen, de economische en financiële draagkracht en de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid. De duur van de eventueel vereiste ervaring mag echter niet worden gecumuleerd. Het amendement maakt het bovendien mogelijk minimumeisen te stellen aan de leider van de combinatie.

Het amendement ligt in de lijn van de jurisprudentie. Van iedere deelnemer aan de combinatie moet echter geëist kunnen worden dat deze bevoegd is de beroepsactiviteit uit te oefenen die hij bij de uitvoering van de opdracht zal uitoefenen. Ten aanzien van de minimumeisen die de aanbestedende dienst aan de leider van de combinatie kan stellen, moet worden gewaarborgd dat het woord "minimumeisen" zo wordt uitgelegd dat de aanbestedende dienst er zeker van kan zijn dat ten minste een deelnemer aan de combinatie over de vakkundigheid beschikt die nodig is om de opdracht uit te voeren.

De Commissie is van mening dat dit amendement naar de geest moet worden overgenomen in de artikelen 48 en 49, die in het bijzonder betrekking hebben op de economische en financiële draagkracht en op de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid.

Amendement 93 breidt de middelen om de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid voor diensten aan te tonen uit met een opgave van de technici of organen die belast zijn met het milieubeheer en de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.

Amendement 95 bevat dezelfde toevoeging als amendement 93, maar dan voor werken.

De amendementen 93 en 95 betreffen de beoordeling van de technische bekwaamheid van een economisch subject om diensten te verlenen of werken uit te voeren met respect voor het milieu en de gezondheid en de bescherming van werknemers. Deze elementen zijn hetzij opgenomen in de beschrijving van de specificaties van de dienst of maken deel uit van de naleving van de sociale of milieuwetgeving, die aan de orde komen tijdens andere fasen van de gunningsprocedure. "Milieubeheermaatregelen" kunnen echter, in passende gevallen, een "milieutechnische bekwaamheid" aantonen.

Daarom neemt de Commissie de amendementen 30, 93 en 95 als volgt gewijzigd over in de artikelen 48 en 49:

"Artikel 48

Economische en financiële draagkracht

1. In het algemeen kan de economische en financiële draagkracht van de ondernemer worden aangetoond door een of meer van de volgende referenties:

a) passende bankverklaringen of, in voorkomend geval, het bewijs van een verzekering tegen beroepsrisico's;

b) overlegging van balansen of van balansuittreksels, indien de wetgeving van het land waar het economische subject is gevestigd, de bekendmaking van balansen voorschrijft;

c) een verklaring betreffende de totale omzet en, in voorkomend geval, de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de opdracht is, over ten hoogste de laatste drie beschikbare boekjaren, afhankelijk van de oprichtingsdatum of van de datum waarop het economische subject met zijn bedrijvigheid is begonnen, voor zover de betrokken omzetcijfers beschikbaar zijn.

2. Een economisch subject kan in voorkomend geval en voor een welbepaalde opdracht gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over de noodzakelijke middelen te kunnen beschikken, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis daartoe van deze entiteiten.

2 bis Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 3 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

3. De aanbestedende diensten vermelden in de aankondiging van de opdracht of in de uitnodiging tot inschrijving de door hen verlangde referentie of referenties, als bedoeld in lid 1, evenals de andere bewijsstukken die moeten worden overgelegd.

4. Wanneer het economische subject om gegronde redenen niet in staat is de door de aanbestedende dienst gevraagde referenties over te leggen, kan het zijn economische en financiële draagkracht aantonen met andere bescheiden die de aanbestedende dienst geschikt acht."

Overweging: "(40) In passende gevallen, waarin het gezien de aard van de werken en/of diensten gerechtvaardigd is dat bij de uitvoering van de overheidsopdracht milieubeheermaatregelen of -systemen worden toegepast, kan de toepassing van dergelijke maatregelen of systemen worden verlangd. Milieubeheersystemen kunnen, onafhankelijk van hun registratie overeenkomstig de communautaire instrumenten (EMAS-regeling), het bewijs leveren van de technische bekwaamheid van het economische subject om de opdracht uit te voeren. Voorts moet een beschrijving van de door het economische subject toegepaste maatregelen om hetzelfde niveau van milieubescherming te waarborgen, als alternatief bewijsmiddel voor geregistreerde milieubeheersystemen worden aanvaard."

"Artikel 49

Technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid

1. De technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid van de economische subjecten worden beoordeeld en gecontroleerd overeenkomstig de leden 2 en 3.

2. De technische bekwaamheid van het economische subject kan op een of meer van de volgende manieren worden aangetoond, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of de omvang en het doel van de leveringen, diensten of werken:

1) a) aan de hand van een lijst van in de laatste vijf jaar uitgevoerde werken; deze lijst wordt voor de belangrijkste werken gestaafd door verklaringen inzake de goede uitvoering. In deze verklaringen worden het bedrag alsmede de tijd en de plaats van uitvoering van de werken vermeld; voorts wordt aangegeven of de werken vakkundig zijn uitgevoerd en tot een goed einde zijn gebracht; in voorkomend geval worden de verklaringen door de bevoegde instantie rechtstreeks aan de aanbestedende dienst toegezonden;

b) aan de hand van een lijst van de voornaamste in de laatste drie jaar verrichte leveringen of diensten, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren. De leveringen en diensten worden aangetoond:

- in het geval van leveringen of diensten voor een aanbestedende dienst: door verklaringen die de bevoegde autoriteit heeft afgegeven of medeondertekend;

- in het geval van leveringen of diensten voor een privaatrechtelijke afnemer: door verklaringen van de koper of, bij ontstentenis daarvan, eenvoudigweg door een verklaring van het economische subject;

2) aan de hand van een opgave van de al dan niet tot de onderneming van het economische subject behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole en, in het geval van overheidsopdrachten voor werken, van die welke de aannemer ter beschikking zullen staan om de werken uit te voeren;

3) aan de hand van een beschrijving van de technische uitrusting, van maatregelen die de leverancier of dienstverlener heeft getroffen om de kwaliteit te waarborgen en van de mogelijkheden van zijn onderneming ten aanzien van ontwerpen en onderzoek;

4) in het geval van complexe producten of diensten of wanneer deze bij wijze van uitzondering aan een bijzonder doel moeten beantwoorden, aan de hand van een controle door de aanbestedende dienst of, in diens naam, door een officieel bevoegd orgaan van het land waarin de leverancier of de dienstverlener gevestigd is, onder voorbehoud van instemming door dit orgaan; deze controle heeft betrekking op de productiecapaciteit van de leverancier of op de technische bekwaamheid van de dienstverlener en, zo nodig, op de mogelijkheden inzake ontwerpen en onderzoek waarover hij beschikt en de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen;

5) aan de hand van de studie- en beroepsdiploma's van de dienstverlener of de aannemer en/of het stafpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de dienstverlening of de leiding van de werken zijn belast;

5 bis) in het geval van overheidsopdrachten voor werken en diensten, en uitsluitend in passende gevallen, aan de hand van de milieubeheermaatregelen die het economische subject bij de uitvoering van de opdracht kan nemen;

6) aan de hand van een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de onderneming van de dienstverlener of de aannemer, en de omvang van haar staf gedurende de laatste drie jaar;

7) aan de hand van een verklaring welke de outillage, het materieel en de technische uitrusting vermeldt waarover de dienstverlener of de aannemer voor de uitvoering van de opdracht beschikt;

8) aan de hand van de omschrijving van het gedeelte van de opdracht dat de dienstverlener eventueel in onderaanneming wil geven;

9) wat de te leveren producten betreft:

a) aan de hand van monsters, beschrijvingen en/of foto's, waarvan op verzoek van de aanbestedende dienst de echtheid moet kunnen worden aangetoond;

b) aan de hand van verklaringen van als bevoegd erkende officiële instituten of diensten voor kwaliteitscontrole waarmee de conformiteit van producten duidelijk wordt aangetoond door verwijzingen naar bepaalde specificaties of normen.

3. Een economisch subject kan in voorkomend geval en voor welbepaalde opdrachten gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen te kunnen beschikken, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten dat zij het economische subject de nodige middelen ter beschikking zullen stellen.

3 bis Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 3 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

4. Bij procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren van werken kan de geschiktheid van economische subjecten om die diensten te verlenen of die werken uit te voeren worden beoordeeld aan de hand van met name hun vakkundigheid, doelmatigheid, ervaring en betrouwbaarheid.

5. De aanbestedende dienst geeft in de aankondiging of in de uitnodiging tot inschrijving aan, welke van de in lid 2 genoemde referenties hij verlangt."

*

Amendement 31 beoogt de verplichting van de aanbestedende dienst om de vertrouwelijkheid van de door economische subjecten verstrekte inlichtingen te eerbiedigen, te versterken, in het bijzonder door een lijst van dergelijke inlichtingen of documenten op te nemen en door te bepalen dat deze verplichting tijdens en na de aanbestedingsprocedure geldt.

De opstelling van een lijst van inlichtingen en documenten, waarin het amendement voorziet, lijkt niet noodzakelijk, maar een dergelijke lijst kan bij wijze van voorbeeld worden overgenomen. Artikel 30 (lid 3, derde alinea) bevat reeds bepalingen in dit opzicht voor technische oplossingen die in het kader van een concurrentiële dialoog worden voorgesteld. Het absolute karakter van de bepaling "tijdens en na de aanbestedingsprocedure" kan echter de mededinging belemmeren: de onderneming die in het kader van een opdracht voor diensten een project heeft ontworpen, zou vervolgens de enige zijn die dit project zou kunnen uitvoeren, aangezien de plannen niet aan een andere gegadigde of inschrijver zouden mogen worden doorgegeven. Overigens zou een conflict kunnen ontstaan tussen de verplichting van doorzichtigheid, bijvoorbeeld jegens controlerende instanties, en de verplichting van vertrouwelijkheid.

Gezien amendement 31, waarin wordt erkend dat economische subjecten overeenkomstig het toepasselijke nationale recht mogen eisen dat de vertrouwelijkheid van de door hen verstrekte inlichtingen wordt geëerbiedigd, wijzigt de Commissie artikel 5 als volgt:

"Artikel 5

Vertrouwelijkheid

Deze richtlijn beperkt niet het recht van economische subjecten om van een aanbestedende dienst in overeenstemming met het nationale recht te verlangen dat hij de vertrouwelijkheid van de door hen verstrekte inlichtingen eerbiedigt; deze inlichtingen omvatten met name fabrieks- of bedrijfsgeheimen en offertes."

*

Amendement 147 voegt een nieuwe bepaling in die eraan herinnert dat de beginselen van het Verdrag op alle overheidsopdrachten van toepassing zijn, met inbegrip van de opdrachten die onder de drempels voor de toepassing van de richtlijn liggen. Wat het discriminatieverbod betreft, verduidelijkt deze bepaling dat dit een verplichting tot doorzichtigheid impliceert; deze doorzichtigheid houdt in dat een zodanig niveau van openbaarheid wordt gewaarborgd dat overheidsopdrachten voor dienstverlening voor mededinging kunnen worden opengesteld, en dat de onpartijdigheid van de aanbestedingsprocedures wordt gewaarborgd. Om naleving van deze verplichting te waarborgen moeten de lidstaten naar de desbetreffende bepalingen van de richtlijn verwijzen.

Een herinnering aan de verplichting om de Verdragregels na te leven bij het plaatsen van overheidsopdrachten die onder de drempels voor de toepassing van de richtlijn liggen ligt in de lijn van het Gemeenschapsrecht en de jurisprudentie van het Hof. Het is echter geenszins gerechtvaardigd de consequenties van het doorzichtigheidsbeginsel slechts tot overheidsopdrachten voor diensten te beperken, zoals in het amendement wordt voorgesteld.

Het is evenmin aangewezen te bepalen dat de lidstaten voor de uitvoering van de verplichting tot doorzichtigheid moeten verwijzen "naar de desbetreffende bepalingen van de richtlijn", aangezien dit enerzijds rechtsonzekerheid kan scheppen en anderzijds verdergaat dan naleving van de Verdragsbeginselen. Deze beginselen houden immers geen zo duidelijke verplichtingen inzake openbaarheid en procedure in als omschreven in de richtlijn, en het lijkt ook niet gerechtvaardigd, noch passend om voor opdrachten van welke waarde dan ook deze regels toe te passen.

De Commissie neemt het amendement over en past de formulering van overweging (2) van haar voorstel als volgt aan: "(2) De beginselen van het vrije verkeer van goederen, van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten en de hieruit voortvloeiende beginselen, zoals de beginselen van gelijke behandeling, waarvan het discriminatieverbod slechts een bijzondere uitdrukking is, van wederzijdse erkenning, van evenredigheid en van doorzichtigheid, zijn van toepassing op de opdrachten die door instanties die het Verdrag moeten naleven, of in naam of voor rekening van deze instanties worden geplaatst. Deze beginselen zijn van toepassing ongeacht de waarde van de opdrachten. Teneinde echter de toepassing ervan voor opdrachten van aanzienlijke waarde te vergemakkelijken moeten in deze richtlijn de nationale aanbestedingsprocedures worden gecoördineerd. Deze coördinatiebepalingen moeten overeenkomstig voornoemde regels en beginselen, alsmede overeenkomstig de andere Verdragsregels worden uitgelegd."

*

De amendementen 34 en 35 hebben betrekking op de methoden om de geraamde waarde van opdrachten voor diensten te berekenen.

Amendement 34 is bedoeld om bij de berekening van het bedrag van opdrachten voor verzekeringsdiensten rekening te houden met andere vormen van beloning die vergelijkbaar zijn met verzekeringspremies.

Dit amendement wordt gerechtvaardigd door het soort prestaties en de wijze van beloning.

Amendement 35 regelt specifiek de berekening van het bedrag van opdrachten met een stilzwijgende verlengingsclausule.

Het amendement is bedoeld om ongerechtvaardigde versnippering om opdrachten aan de verplichtingen van de richtlijn te onttrekken te voorkomen; het doel is dus prijzenswaardig. Verlengingen die de mededinging beperken, moeten echter worden vermeden.

De Commissie neemt de amendementen 34 en 35 over, maar in andere bewoordingen die ook bedoeld zijn om de tekst te vereenvoudigen, en voegt de vier artikelen over de berekeningsmethoden - artikel 10 voor raamovereenkomsten, artikel 11 voor leveringen, artikel 12 voor diensten en artikel 13 voor werken - als volgt samen:

"Artikel 10

Methoden voor de berekening van de geraamde waarde van overheidsopdrachten en raamovereenkomsten

1. De berekening van de geraamde waarde van een overheidsopdracht is gebaseerd op het totale te betalen bedrag, exclusief BTW, dat door de aanbestedende dienst wordt geraamd. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met het geraamde totale bedrag, inclusief eventuele opties en eventuele stilzwijgende verlengingen van de overeenkomst.

Indien de aanbestedende dienst voornemens is premies of betalingen ten gunste van gegadigden of inschrijvers te verstrekken, houdt hij hiermee bij de berekening van de geraamde waarde van de opdracht rekening.

2. Deze raming moet gelden op het tijdstip van de bekendmaking van de aankondiging van een opdracht zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, of, ingeval een dergelijke aankondiging niet vereist is, op het moment waarop de aanbestedende dienst met de gunningsprocedure begint.

3. Een voorgenomen werk of voorgenomen aankoop ter verkrijging van een bepaalde hoeveelheid goederen en/of diensten mag niet worden gesplitst teneinde deze aan de toepassing van deze richtlijn te onttrekken.

6. Voor overheidsopdrachten voor werken moet bij de berekening van de geraamde waarde rekening worden gehouden met het bedrag van het werk en met de totale geraamde waarde van de voor de uitvoering van het werk noodzakelijke goederen welke door de aanbestedende dienst ter beschikking van de aannemer zijn gesteld.

7. a) Wanneer een voorgenomen werk of een voorgenomen aankoop van diensten aanleiding kan geven tot opdrachten die gelijktijdig in afzonderlijke kavels worden geplaatst, moet de totale geraamde waarde van deze kavels als grondslag worden genomen.

Wanneer de samengetelde waarde van de kavels gelijk is aan of meer bedraagt dan de in artikel 8 vastgestelde drempel, is de richtlijn van toepassing op de aanbesteding van elke kavel.

De aanbestedende diensten mogen hiervan echter afwijken voor kavels waarvan de geraamde waarde, exclusief BTW, minder dan 80 000 euro voor diensten en minder dan 1 miljoen euro voor werken bedraagt, mits het samengetelde bedrag van de kavels waarvoor is afgeweken niet meer dan 20% van de totale waarde van alle kavels beloopt.

b) Wanneer een voorgenomen aankoop van homogene goederen aanleiding kan geven tot opdrachten die gelijktijdig in afzonderlijke partijen worden geplaatst, moet voor de toepassing van artikel 8, onder a) en b), de geraamde totale waarde van deze partijen als grondslag worden genomen.

Wanneer de samengetelde waarde van de partijen gelijk is aan of meer bedraagt dan de in artikel 8 vastgestelde drempel, is de richtlijn van toepassing op de aanbesteding van elke partij.

4. Voor overheidsopdrachten voor leveringen inzake leasing, huur of huurkoop van producten moet de volgende waarde als grondslag voor de berekening van de geraamde waarde van de opdracht worden genomen:

a) bij overheidsopdrachten met een vaste looptijd, de totale geraamde waarde voor de gehele looptijd wanneer die ten hoogste twaalf maanden bedraagt, dan wel de totale waarde met inbegrip van de geraamde restwaarde wanneer de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt;

b) bij overheidsopdrachten voor onbepaalde duur of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, het maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48.

8. In het geval van overheidsopdrachten voor leveringen of diensten die met een zekere regelmaat worden verleend of die bestemd zijn om gedurende een bepaalde periode te worden hernieuwd, moet voor de berekening van de geraamde waarde van de opdracht de volgende grondslag worden genomen:

a) de totale reële waarde van de tijdens het voorafgaande boekjaar of tijdens de voorafgaande twaalf maanden geplaatste soortgelijke opeenvolgende opdrachten, indien mogelijk gecorrigeerd op grond van verwachte wijzigingen in hoeveelheid of waarde gedurende de twaalf maanden volgende op de eerste opdracht, of

b) de geraamde totale waarde van de opeenvolgende opdrachten over de twaalf maanden volgende op de eerste levering of over het boekjaar, indien dit zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt.

Er mag niet voor een bepaalde methode voor de berekening van de geraamde waarde van een overheidsopdracht worden gekozen met de bedoeling om de opdracht aan de toepassing van deze richtlijn te onttrekken.

5. Voor overheidsopdrachten voor diensten moet voor de berekening van de geraamde waarde van de opdracht, zonodig, de volgende grondslag worden genomen:

a) voor de onderstaande soorten diensten:

i) verzekeringsdiensten: de te betalen premie en andere vormen van beloning;

ii) bankdiensten en andere financiële diensten: honoraria, provisies en rente, alsmede andere vormen van beloning;

iii) opdrachten die een ontwerp inhouden: te betalen honoraria en provisies, alsmede andere vormen van beloning;

b) voor opdrachten voor diensten waarvoor geen totale prijs is vastgesteld:

i) bij opdrachten met een vaste looptijd die gelijk is aan of korter dan 48 maanden: de totale waarde voor de gehele looptijd;

ii) bij opdrachten voor onbepaalde duur of waarvan de looptijd langer is dan 48 maanden: het maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48.

9. De berekening van de waarde van een raamovereenkomst wordt op de geraamde maximale waarde, exclusief BTW, van alle voor de gegeven periode voorgenomen opdrachten gebaseerd."

*

Amendement 36 voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten opdrachten aan werkgelegenheidsregelingen of sociale werkplaatsen voorbehouden.

Dit amendement kan worden aanvaard na wijziging om nog duidelijker te maken dat voorbehoud geen ontheffing van de toepassing van alle andere voor overheidsopdrachten geldende bepalingen van de richtlijn inhoudt.

De Commissie neemt dit amendement als volgt over:

"Artikel 19 ter

Voorbehouden opdrachten

De lidstaten kunnen de deelneming aan procedures voor de gunning van overheidsopdrachten voorbehouden aan sociale werkplaatsen of de uitvoering ervan voorbehouden in het kader van een sociale werkgelegenheidsregeling, wanneer de meerderheid van de betrokken werknemers gehandicapten zijn die wegens de aard of ernst van hun handicap geen beroepsactiviteit in normale omstandigheden kunnen uitoefenen.

Deze bepaling moet in de aankondiging van de opdracht worden vermeld."

*

Amendement 121 tot wijziging van artikel 18, punt b), vindt zijn oorsprong in de verschillende taalversies van Richtlijn 92/50/EEG ("diensten") en onderstreept de noodzaak van een betere overeenstemming tussen de talen. Dit is nuttig, maar vereist herformulering van de tekst van het amendement om ervoor te zorgen dat het overeenkomstig het beginsel van het vrije verkeer van goederen wordt geïnterpreteerd.

De Commissie neemt dit amendement, als volgt gewijzigd, over:

"Artikel 18

Specifieke uitsluitingen

Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten:

...

b) betreffende de aankoop, de ontwikkeling, de productie of de coproductie van programma's door radio-omroeporganisaties en overeenkomsten betreffende zendtijd. Deze uitsluiting is niet van toepassing op de levering van de technische uitrusting die voor de productie, de coproductie en de uitzending van deze programma's nodig is;

... "

*

In amendement 38 wordt een uitsluiting die slechts op opdrachten voor diensten betrekking heeft, uitgebreid tot opdrachten voor leveringen en werken. Deze uitbreiding is onaanvaardbaar, aangezien hiermee, zonder geldige reden, de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie worden gesteld doordat opdrachten die nu onder de richtlijn vallen, van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten.

Anderzijds verduidelijkt het amendement het begrip "van een instantie die zelf een aanbestedende dienst is"; dit gedeelte kan worden overgenomen, want hierin worden de communautaire verworvenheden niet opnieuw ter discussie gesteld, maar wordt de bepaling juist duidelijker gemaakt.

De Commissie neemt amendement 38 dan ook als volgt over:

"Artikel 19

Op basis van een alleenrecht gegunde opdrachten voor diensten

Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten die door een aanbestedende dienst worden gegund aan een andere aanbestedende dienst of aan een samenwerkingsverband van aanbestedende diensten op basis van een alleenrecht dat deze uit hoofde van bekendgemaakte wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen genieten, op voorwaarde dat deze bepalingen verenigbaar zijn met het Verdrag."

*

Amendement 40 voegt een nieuw artikel in dat bedoeld is om opdrachten die door een aanbestedende dienst worden geplaatst bij een volledig onder zijn gezag geplaatste instantie of bij een door de aanbestedende dienst samen met andere aanbestedende diensten gevormde "joint venture", van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te sluiten.

Dit amendement sluit aan bij de geest van de huidige jurisprudentie (arrest-Teckal). Het moet opnieuw worden geformuleerd om de onderdelen van het arrest precies over te nemen, deze aan de situatie van een combinatie van aanbestedende diensten aan te passen en ze op de geschikte plaats in de richtlijn op te nemen.

"Artikel 19 bis

Opdrachten gegund aan instanties die het eigendom zijn van een aanbestedende dienst

1. Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten die een aanbestedende dienst plaatst bij een instantie met eigen rechtspersoonlijkheid die exclusief het eigendom van deze aanbestedende dienst is, voorzover:

- deze instantie ten opzichte van de aanbestedende dienst niet autonoom is om besluiten te nemen, omdat de aanbestedende dienst over deze instantie een soortgelijke controle uitoefent als over zijn eigen diensten;

- deze instantie al haar werkzaamheden verricht in samenwerking met de aanbestedende dienst die haar in eigendom heeft.

2. Wanneer een dergelijke instantie zelf een aanbestedende dienst is, moet zij om aan haar eigen behoeften te voldoen de door deze richtlijn vastgestelde voorschriften voor het plaatsen van opdrachten naleven.

3. Wanneer een dergelijke instantie geen aanbestedende dienst is, moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen, zodat zij om aan haar eigen behoeften te voldoen de door deze richtlijn vastgestelde voorschriften voor het plaatsen van opdrachten toepast."

*

Amendement 57 is bedoeld om:

1) een nieuwe mogelijkheid in te voeren om voor overheidsopdrachten voor leveringen een procedure van gunning door onderhandelingen met voorafgaande bekendmaking te gebruiken;

2) te verduidelijken dat de huidige bepaling toepasbaar is op het gebied van "intellectuele" diensten.

Deel 1) van het amendement is onaanvaardbaar, aangezien hiermee de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie worden gesteld door, zonder geldige reden, de mogelijkheden om over de inschrijvingen te onderhandelen tot opdrachten voor leveringen uit te breiden. Op grond van de mogelijkheden die door het vaststellen van de technische specificaties aan de hand van prestaties en door varianten worden geboden, is het voor de aanbestedende diensten slechts in gevallen waarvoor de procedure van de concurrentiële dialoog bedoeld is, nog onmogelijk de leveringen die zij zoeken in voldoende mate te omschrijven.

Deel 2) van het amendement wordt daarentegen in de volgende herformulering aanvaard:

"Artikel 29

Gevallen waarin de toepassing van de procedure van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht gerechtvaardigd is

1. De aanbestedende diensten kunnen in de volgende gevallen voor het plaatsen van hun overheidsopdrachten gebruik maken van een procedure van gunning door onderhandelingen na voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht:

....

c) op het gebied van diensten, met name in de zin van categorie 6 van bijlage II A, en op het gebied van intellectuele diensten, zoals het ontwerp van een werk, wanneer wegens de aard van de te verlenen prestatie de specificaties voor de opdracht niet voldoende nauwkeurig kunnen worden vastgesteld om de opdracht overeenkomstig de voorschriften inzake de openbare of de niet-openbare procedure door de keuze van de beste inschrijving te gunnen."

... "

De Commissie acht het nuttig om de volgorde "leveringen, diensten en werken" te wijzigen in "werken, leveringen en diensten" teneinde aan te sluiten op de voorgeschiedenis die samenhangt met de data van goedkeuring van de eerste richtlijnen. Derhalve is bijlage I A bijlage II A geworden.

*

Amendement 150 is bedoeld om ervoor te zorgen dat concessieverleners gebruik kunnen maken van een procedure van gunning door onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van een opdracht om de concessiehouder rechtstreeks aanvullende werken te gunnen die niet in het oorspronkelijke project zijn opgenomen, maar als gevolg van onvoorziene omstandigheden voor de uitvoering van het werk noodzakelijk zijn geworden, en die uit technisch of economisch oogpunt niet zonder ernstige bezwaren van het hoofdwerk kunnen worden gescheiden, of werken die, hoewel zij van de uitvoering van het hoofdwerk kunnen worden gescheiden, voor de vervolmaking ervan strikt noodzakelijk zijn.

Dit amendement kan slechts in deze vorm worden aanvaard:

Artikel 73 bis

Gevallen waarin de rechtstreekse gunning van aanvullende opdrachten aan de concessiehouder gerechtvaardigd is

De aanbestedende diensten kunnen de concessiehouder rechtstreeks overheidsopdrachten gunnen betreffende aanvullende werken die noch in het oorspronkelijk geplande project van de concessie noch in de oorspronkelijke overeenkomst waren opgenomen en die als gevolg van onvoorziene omstandigheden voor de uitvoering van het werk zoals dit daarin is beschreven, noodzakelijk zijn geworden, mits zij worden gegund aan het economisch subject dat deze dienst verleent of dit werk uitvoert:

- wanneer deze aanvullende diensten of werken uit technisch of economisch oogpunt niet zonder overwegende bezwaren voor de aanbestedende diensten van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden gescheiden,

of

- wanneer deze diensten of werken, hoewel zij van de uitvoering van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden gescheiden, voor de vervolmaking ervan strikt noodzakelijk zijn.

Het totale bedrag van de voor aanvullende werken geplaatste opdrachten mag echter niet hoger zijn dan 50% van het bedrag van het oorspronkelijke werk waarvoor de concessie is verleend.

*

Amendement 70 is bedoeld om:

1) de bepalingen betreffende de termijnen die van toepassing zijn op de verschillende stadia van de gunningsprocedures, te vereenvoudigen;

2) de verkorting van de termijnen in geval van bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging te schrappen;

3) elke mogelijkheid te schrappen om bij het gebruik van elektronische middelen deze termijnen te verkorten.

Aangaande punt 1): om een rechtsvacuüm betreffende de termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen in niet-openbare procedures te vermijden moet het amendement, waarvan aanvaarding voor sommige termijnen tot een verlenging met drie dagen leidt, worden geherformuleerd.

Aangaande punt 2): het amendement is niet gerechtvaardigd, omdat het twee problemen oplevert: enerzijds leidt het tot omgekeerde discriminatie ten koste van Europese aanbestedende diensten in vergelijking met hun tegenhangers in derde landen die tot de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO zijn toegetreden, anderzijds kan hierdoor informatie over bedoelingen van de aanbestedende diensten aan de ondernemingen worden onthouden.

Aangaande punt 3): het schrappen van de mogelijkheden om de termijnen te verkorten, die op generlei wijze de ondernemingen benadelen, zou tegen de doelstelling ingaan om kopers te stimuleren elektronische middelen te gebruiken, zoals de Raad van Lissabon wenst.

De Commissie neemt amendement 70 als volgt over:

"Artikel 37

Termijnen voor aanvragen tot deelneming en ontvangst van de inschrijvingen

1. Bij de vaststelling van de termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming moeten de aanbestedende diensten in het bijzonder rekening houden met de complexiteit van de opdracht en met de voor het opstellen van de inschrijvingen benodigde tijd, onverminderd de in dit artikel vastgestelde minimumtermijnen.

2. Voor openbare procedures bedraagt de termijn voor de ontvangst van de inschrijvingen minimaal 52 dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

3. Voor niet-openbare procedures, procedures van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, zoals bedoeld in artikel 29, en in geval van de concurrentiële dialoog:

a) bedraagt de termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming minimaal 40 dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht;

b) voor niet-openbare procedures bedraagt de termijn voor de ontvangst van de inschrijvingen minimaal 40 dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitnodiging.

4. In de gevallen waarin de aanbestedende diensten een vooraankondiging hebben bekendgemaakt, kan de in lid 2 en in lid 3, onder b), bedoelde termijn voor de ontvangst van de inschrijvingen in de regel worden verkort tot 36 dagen, maar in geen geval tot minder dan 22 dagen.

Deze termijn loopt bij openbare procedures vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht en bij niet-openbare procedures vanaf de verzenddatum van de uitnodiging tot inschrijving.

De in de eerste alinea bedoelde kortere termijn is toegestaan mits de vooraankondiging alle informatie bevat die in het in bijlage VII A opgenomen model voor een aankondiging van een opdracht wordt verlangd, voorzover deze informatie op het moment van de bekendmaking van de aankondiging beschikbaar is, en mits deze minimaal 52 dagen en maximaal 12 maanden voor de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht ter bekendmaking is verzonden.

5. Wanneer de aankondigingen in het formaat en op de wijze die in bijlage VIII, lid 3, zijn vermeld, met elektronische middelen worden opgesteld en verzonden, kunnen de in de leden 2 en 4 bedoelde termijnen voor de ontvangst van de inschrijvingen bij openbare procedures en de in lid 3, onder a), bedoelde termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij niet-openbare procedures, procedures van gunning door onderhandelingen en in geval van de concurrentiële dialoog met zeven dagen worden verkort.

6. De in lid 2 en lid 3, onder b), bedoelde termijnen voor de ontvangst van de inschrijvingen kunnen met vijf dagen worden verkort indien de aanbestedende dienst het bestek en alle aanvullende documenten vanaf de bekendmaking van de aankondiging overeenkomstig bijlage VIII vrij, rechtstreeks en volledig met elektronische middelen toegankelijk maakt door in de tekst van de aankondiging het internetadres te vermelden waar deze documenten kunnen worden geraadpleegd.

Deze verkorting kan met de in lid 5 bedoelde verkorting worden gecumuleerd.

7. Wanneer het bestek en de aanvullende stukken of inlichtingen tijdig zijn aangevraagd, maar om enigerlei reden niet binnen de in artikel 38 gestelde termijnen zijn verstrekt, of wanneer de inschrijvingen slechts na een bezichtiging ter plaatse, of na inzage ter plaatse van de bij het bestek behorende stukken kunnen worden ingediend, moeten de termijnen voor de ontvangst van de inschrijvingen zodanig worden verlengd dat alle betrokken economische subjecten van alle nodige informatie voor de opstelling van de inschrijvingen kennis kunnen nemen.

8. Wanneer het om dringende redenen onmogelijk is de in dit artikel voorgeschreven minimumtermijnen in acht te nemen, kunnen de aanbestedende diensten bij niet-openbare procedures en bij de in artikel 29 bedoelde procedures van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht de volgende termijnen vaststellen:

a) een termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming van minimaal vijftien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht, of tien dagen indien de aankondiging overeenkomstig het formaat en de wijze van verzending die in bijlage VIII, punt 3, zijn vermeld, elektronisch is verzonden;

b) en, bij niet-openbare procedures, een termijn voor de ontvangst van de inschrijvingen van minimaal tien dagen, te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitnodiging tot inschrijving."

*

Amendement 74 verduidelijkt dat de verplichting van de koper om de vertrouwelijkheid en de integriteit van de bij hem ingediende gegevens te waarborgen van toepassing is op de gehele operationele cyclus van de procedure: opslag, verwerking en bewaring.

De voorgestelde preciseringen zullen in andere bewoordingen in de desbetreffende bepalingen van de tekst worden opgenomen om rekening te houden met de eisen van de verschillende wijzen om inschrijvingen elektronisch in te dienen.

De Commissie neemt amendement 74 over en wijzigt artikel 42 van haar voorstel als volgt:

"Artikel 42

Regels voor mededelingen

1. Elke in deze titel genoemde mededeling en uitwisseling van informatie kan, naar keuze van de aanbestedende dienst, per post, per fax, overeenkomstig de leden 4 en 5 elektronisch, in de gevallen en onder de voorwaarden die in lid 6 worden bedoeld, per telefoon of via een combinatie van deze middelen geschieden.

2. De gekozen communicatiemiddelen moeten algemeen beschikbaar zijn en mogen de toegang van de economische subjecten tot de gunningsprocedure niet beperken.

3. Mededeling, uitwisseling en opslag van informatie vinden op zodanige wijze plaats dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de inschrijvingen en van de aanvragen tot deelneming worden gewaarborgd en dat de aanbestedende diensten pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennisnemen van de inhoud van de inschrijvingen en de aanvragen tot deelneming.

4. De middelen die voor elektronische communicatie worden gebruikt, alsmede de technische kenmerken ervan mogen niet discriminerend zijn, moeten voor het publiek redelijkerwijs beschikbaar zijn en moeten compatibel zijn met de algemeen gebruikte informatie- en communicatietechnologieën.

5. De volgende regels zijn van toepassing op de middelen voor de elektronische ontvangst van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming:

a) de informatie betreffende de benodigde specificaties voor het elektronisch indienen van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming, inclusief encryptie, moet voor de belanghebbende partijen beschikbaar zijn. Bovendien moeten de middelen voor de elektronische ontvangst van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming voldoen aan de eisen van bijlage X;

b) de lidstaten kunnen vrijwillige accreditatieregelingen ter verbetering van het niveau van de voor deze middelen verleende certificeringsdienst instellen of handhaven;

c) de inschrijvers of gegadigden moeten de in de artikelen 46 tot en met 50 en 52 genoemde documenten, certificaten, getuigschriften en verklaringen, als deze niet elektronisch beschikbaar zijn, indienen vóór het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening van de inschrijvingen of de aanvragen tot deelneming.

6. Regels voor de verzending van de aanvragen tot deelneming:

a) de aanvragen tot deelneming aan een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht kunnen schriftelijk of telefonisch worden gedaan;

b) indien een aanvraag tot deelneming telefonisch wordt gedaan, moet voor het verstrijken van de ontvangsttermijn een schriftelijke bevestiging worden verzonden;

c) de aanbestedende diensten kunnen, indien noodzakelijk om over een wettig bewijs te beschikken, verlangen dat per fax ingediende aanvragen tot deelneming, per brief of elektronisch worden bevestigd. In dit geval vermelden zij deze eis en de uiterste termijn voor bevestiging in de aankondiging van de opdracht."

*

De amendementen 77 en 132 zijn bedoeld om:

1) te verduidelijken dat de eisen voor de selectie van de deelnemers in verhouding moeten staan tot het voorwerp van de opdracht;

2) de verplichtingen van de aanbestedende dienst betreffende de eerbiediging van de vertrouwelijkheid van de door de economische subjecten doorgegeven informatie te bevestigen.

Wat het eerste punt betreft, sluiten de amendementen aan op de strekking van het voorstel en kunnen ze in die geest worden aanvaard. Het tweede punt is daarentegen overbodig, aangezien het al aan de orde is gesteld door amendement 31 betreffende artikel 5.

De Commissie neemt de amendementen 77 en 132 als volgt in andere bewoordingen over en voegt de artikelen 44 en 45 samen om de tekst te vereenvoudigen en overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken:

"Artikel 43 bis

Beoordeling van de geschiktheid en selectie van de deelnemers, gunning van de opdrachten

1. Opdrachten worden gegund op basis van de in de artikelen 53 en 54 bepaalde criteria, rekening houdend met artikel 25, nadat de aanbestedende diensten de geschiktheid van de niet uit hoofde van de artikelen 46 en 47 uitgesloten economische subjecten hebben geverifieerd overeenkomstig de in de artikelen 48 tot en met 52 vermelde criteria betreffende economische en financiële draagkracht, kennis of technische en beroepsbekwaamheid en, in voorkomend geval, overeenkomstig de in lid 3 vermelde niet-discriminerende regels en criteria.

2. De aanbestedende diensten specificeren in de aankondiging van de opdracht de minimumeisen voor de draagkracht en bekwaamheid overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 waaraan de gegadigden en de inschrijvers moeten voldoen.

De omvang van in de artikelen 48 en 49 bedoelde inlichtingen en de minimumeisen inzake draagkracht en bekwaamheid voor een bepaalde opdracht moeten verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.

3. Bij niet-openbare procedures, bij procedures van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht en bij een concurrentiële dialoog mogen de aanbestedende diensten het aantal geschikte gegadigden dat zij uitnodigen tot inschrijving, onderhandelingen of dialoog, beperken op voorwaarde dat er voldoende geschikte gegadigden beschikbaar zijn. De aanbestedende diensten moeten in de aankondiging van de opdracht vermelden welke objectieve en niet-discriminerende criteria of regels zij van plan zijn te gebruiken en hoeveel gegadigden zij minimaal en, indien van toepassing, maximaal van plan zijn uit te nodigen.

4. Bij niet-openbare procedures is het minimumaantal gegadigden vijf. Bij procedures van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht en bij een concurrentiële dialoog is het minimumaantal gegadigden drie. In ieder geval moet het aantal uitgenodigde gegadigden groot genoeg zijn om daadwerkelijke mededinging te waarborgen.

De aanbestedende diensten nodigen een aantal gegadigden uit dat ten minste gelijk is aan het vooraf vastgestelde minimumaantal. Indien het aantal gegadigden dat aan de selectiecriteria en aan de minimumeisen voldoet lager is dan het minimumaantal, mag de aanbestedende dienst de procedure voortzetten en de gegadigde of gegadigden uitnodigen die over de vereiste draagkracht en bekwaamheden beschikken. De aanbestedende dienst mag in dezelfde procedure geen andere economische subjecten die geen aanvraag tot deelneming hebben ingediend, of gegadigden die niet over de vereiste draagkracht of bekwaamheden beschikken, betrekken.

5. Wanneer de aanbestedende diensten gebruik maken van de in artikel 30, lid 4, en artikel 29, lid 4, vastgelegde mogelijkheid om het aantal te bespreken oplossingen of inschrijvingen waarover moet worden onderhandeld, te beperken, moeten zij hierbij de gunningscriteria toepassen die zij in de aankondiging van de opdracht, het bestek of het beschrijvend document hebben vermeld. In de eindfase moet dit aantal een daadwerkelijke mededinging kunnen waarborgen, voorzover het aantal oplossingen of het aantal geschikte gegadigden toereikend is."

*

Amendement 80 geeft een aanvulling op de in artikel 46, lid 1, bedoelde verplichte uitsluitingen en voegt hieraan het witwassen van geld in de zin van artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 toe.

Teneinde overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken neemt de Commissie het amendement als volgt over:

"Artikel 46

Persoonlijke situatie van de gegadigde of inschrijver

1. Wordt uitgesloten van deelneming aan een overheidsopdracht elke gegadigde of inschrijver die bij een definitieve rechterlijke uitspraak veroordeeld is geweest, waarvan de aanbestedende dienst op de hoogte is, wegens een of meer van de hieronder vermelde redenen:

a) deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2, lid 1, van het Gemeenschappelijk Optreden van 21 december 1998;

b) omkoping in de zin van artikel 3 van het besluit van de Raad van 26 mei 1997, respectievelijk artikel 3, lid 1, van het Gemeenschappelijk Optreden van 22 december 1998;

c) fraude in de zin van artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, vastgesteld bij Akte van de Raad van 26 juli 1995;

d) witwassen van geld in de zin van artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld [7], gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 [8].

[7] PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77-83.

[8] PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76-82.

... "

*

De amendementen 86, 87 en 89 wijzigen artikel 46, lid 2.

Amendement 86 wijzigt artikel 46, lid 2, onder d), door te voorzien in de mogelijkheid een economisch subject op grond van een ernstige fout uit te sluiten wegens overtreding van de internationale arbeidsverdragen en niet-naleving van de "fundamentele" Europese wetgeving op het gebied van arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden.

Niet-naleving van het arbeidsrecht kan aanleiding geven tot een rechterlijke uitspraak die uitsluiting in het kader van de door de Commissie voorgestelde bepalingen mogelijk maakt, zonder dat het noodzakelijk is deze mogelijkheid expliciet in het dispositief te noemen; niet-naleving kan ook aanleiding geven tot uitsluitingen wegens "ernstige beroepsfouten" in de zin van artikel 46, lid 2, zoals voorgesteld. In haar mededeling van 15 oktober 2001 over sociale overwegingen bij de aanbesteding van overheidsopdrachten heeft de Commissie duidelijk omschreven in hoeverre deze mogelijkheden door de bestaande wetgeving zijn geregeld. Dat geldt ook voor dit voorstel; de Commissie heeft dit nu expliciet geformuleerd in overweging (30) die in amendement 51 hierboven is vermeld.

Amendement 87 voert de mogelijkheid in een economisch subject uit te sluiten dat niet heeft voldaan aan de verplichtingen inzake arbeidsbescherming jegens de werknemers en inzake de arbeidsrechtelijke verplichtingen jegens de vertegenwoordigers van de werknemers overeenkomstig de geldende wetgeving of sociale overeenkomsten; de overtreding moet zijn vastgesteld via een besluit van een rechtbank.

In dit amendement wordt expliciet de mogelijkheid geformuleerd die al door artikel 46, lid 2, onder c), van het voorstel wordt geboden om een inschrijver uit te sluiten jegens welke een rechterlijke uitspraak is gedaan wegens een delict dat in strijd is met zijn beroepsgedragsregels; deze expliciete formulering wordt al in de bovengenoemde overweging (30) gegeven.

Amendement 89 voert de mogelijkheid in tot uitsluiting wegens niet-naleving van de sociale wetgeving, vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of op enige andere wijze.

Net als met de amendementen 86 en 87 heeft de Commissie met dit amendement rekening gehouden in de bovengenoemde overweging (30).

*

Amendement 153 is bedoeld om de lidstaten in staat te stellen het toezicht op de naleving van de in de artikelen 46, 47, 48, 49, 50 en 50bis genoemde vereisten toe te vertrouwen aan privaatrechtelijke certificeringsorganen.

Het staat de lidstaten vrij deze taak aan hetzij private, hetzij publieke certificeringsorganen toe te vertrouwen om het toezicht op de naleving van de uitsluitings- en selectiecriteria te vergemakkelijken. Dit mag er echter niet toe leiden dat om aan aanbestedingen in een lidstaat deel te nemen certificering door uitsluitend nationale organen wordt opgelegd.

De Commissie neemt dit amendement als volgt geformuleerd over:

"Artikel 52

Officiële lijsten van erkende economische subjecten en certificering door publiek- of privaatrechtelijke organen

1. De lidstaten kunnen hetzij officiële lijsten van erkende aannemers, leveranciers of dienstverleners instellen, hetzij certificering door publiek- of privaatrechtelijke certificeringsorganen invoeren.

Zij passen de voorwaarden voor inschrijving op deze lijsten, alsmede voor de afgifte van certificaten door de certificeringsorganen aan aan de bepalingen van artikel 46, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met d) en onder g), artikel 47, artikel 48, leden 1, 3 en 4, artikel 49, leden 1, 2, 4 en 5, en de artikelen 50 en 50 bis.

Voor verzoeken tot inschrijving op de lijst door economische subjecten die deel uitmaken van een groep en die middelen willen gebruiken die hun door andere ondernemingen van de groep ter beschikking zijn gesteld, passen zij de voorwaarden ook aan aan de bepalingen van artikel 48, lid 2, en artikel 49, lid 3. In dit geval moeten deze subjecten de autoriteit die de officiële lijst opstelt, bewijzen dat zij gedurende de gehele geldigheidsduur van het bewijs van inschrijving op de officiële lijst over deze middelen zullen beschikken.

2. De economische subjecten die op een officiële lijst zijn opgenomen of een certificaat hebben, kunnen bij elke opdracht een door de bevoegde autoriteit afgegeven bewijs van inschrijving of het door het bevoegde certificeringsorgaan afgegeven certificaat aan de aanbestedende dienst overleggen. Op dit bewijs of dit certificaat worden de referenties vermeld op grond waarvan de inschrijving op de lijst of de certificering mogelijk was, alsmede de classificatie op de lijst.

3. De door de bevoegde autoriteit bevestigde opneming op een officiële lijst van leveranciers of het door het certificeringsorgaan afgegeven certificaat vormt ten aanzien van de aanbestedende diensten van de andere lidstaten slechts een vermoeden van geschiktheid met betrekking tot artikel 46, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met d) en onder g), artikel 47, artikel 48, lid 1, onder b) en c), en artikel 49, lid 2, onder 1) a), 2), 5), 6) en 7) voor aannemers, lid 2, onder 1) b), 2), 3), 4) en 9) voor leveranciers en lid 2, onder 1) b) en 3) tot en met 8) voor dienstverleners.

4. De gegevens die uit de opneming op een officiële lijst of de certificering kunnen worden afgeleid, kunnen niet zonder reden ter discussie worden gesteld. Niettemin kan met betrekking tot de betaling van de sociale-zekerheidsbijdragen en de betaling van belastingen van elk ingeschreven economisch subject bij elke opdracht een aanvullende verklaring worden verlangd.

Lid 3 en de eerste alinea van dit lid worden door de aanbestedende diensten van de andere lidstaten alleen toegepast op economische subjecten die zijn gevestigd in de lidstaat die de officiële lijst heeft opgesteld.

5. Voor de opneming van economische subjecten uit andere lidstaten op een officiële lijst of voor hun certificering door de in lid 1 bedoelde organen mogen geen andere bewijzen en verklaringen worden verlangd dan van nationale economische subjecten worden gevraagd en in geen geval andere dan die welke zijn vermeld in de artikelen 46 tot en met 50 bis.

Een dergelijke inschrijving of certificering mag echter niet met het oog op deelneming aan een overheidsopdracht worden opgelegd aan de economische subjecten uit andere lidstaten. De aanbestedende diensten erkennen gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde organen. Zij aanvaarden eveneens andere gelijkwaardige bewijsmiddelen.

6. De in lid 1 bedoelde certificeringsorganen zijn organen die voldoen aan de Europese normen op het gebied van certificering.

7. De lidstaten die officiële lijsten hebben, of de in lid 1 bedoelde certificeringsorganen delen de andere lidstaten het adres van de instantie mee waaraan verzoeken tot inschrijving kunnen worden gericht."

*

Amendement 104 verduidelijkt dat de verplichting van de koper om de vertrouwelijkheid en de integriteit van de gegevens die bij hem zijn ingediend, te waarborgen gedeeltelijk van toepassing is op de operationele cyclus van de procedure: opslag, verwerking en bewaring.

De voorgestelde preciseringen zijn geherformuleerd om rekening te houden met de eisen van de verschillende wijzen om inschrijvingen elektronisch in te dienen en zijn als volgt overgenomen:

"Artikel 61

Communicatiemiddelen

1. De bepalingen van artikel 42, leden 1, 2 en 4, zijn van toepassing op alle mededelingen betreffende prijsvragen.

2. Mededelingen, uitwisseling en opslag van informatie vinden op zodanige wijze plaats dat de integriteit en vertrouwelijkheid van alle door de deelnemers aan de prijsvragen doorgegeven informatie worden gewaarborgd en de jury pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening van de inhoud van de plannen en ontwerpen kennisneemt.

3. De volgende regels zijn van toepassing op de middelen voor de elektronische ontvangst van plannen en ontwerpen:

a) de informatie betreffende de benodigde specificaties voor het elektronisch indienen van plannen en ontwerpen, inclusief encryptie, moet voor de belanghebbende partijen beschikbaar zijn. Bovendien moeten de middelen voor de elektronische ontvangst van plannen en ontwerpen in overeenstemming zijn met de eisen van bijlage X;

b) de lidstaten kunnen vrijwillige accreditatieregelingen ter verbetering van het niveau van de voor deze middelen verleende certificeringsdienst instellen of handhaven."

*

De amendementen 110 en 113 wijzigen bijlage VII A betreffende de aankondigingen van opdrachten.

Amendement 110 legt de aanbestedende dienst de verplichting op in de vooraankondiging de instantie te vermelden waar inlichtingen over de wetgeving op het gebied van belastingen, sociale zaken en het milieu kunnen worden verkregen.

De economische subjecten moeten over de kennis beschikken van de elementen die nodig zijn om hun inschrijving op te stellen. Sommige elementen vallen onder de nationale wetgeving, wanneer een opdracht voor werken of diensten in het land van de aanbestedende dienst wordt uitgevoerd. Het is derhalve gerechtvaardigd dat de aanbestedende diensten worden verplicht te vermelden waar de economische subjecten deze inlichtingen kunnen verkrijgen. Het is echter nuttiger als deze informatie in de aankondiging van een opdracht is vermeld.

Amendement 113 verplicht de aanbestedende dienst in de aankondiging van een opdracht de adresgegevens te vermelden van de instanties die bevoegd zijn op het gebied van beroepsprocedures betreffende de gunning van overheidsopdrachten.

Op dit gebied is grotere doorzichtigheid wenselijk.

De Commissie neemt de amendementen 110 en 113 dan ook als volgt over:

"AANKONDIGING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN

Openbare en niet-openbare procedure, concurrentiële dialoog en procedure van gunning door onderhandelingen:

1. Naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de aanbestedende dienst.

1 bis Bij overheidsopdrachten voor werken, leveringen met inbegrip van werkzaamheden voor het aanbrengen en installeren en diensten: naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de diensten waar terzake doende informatie kan worden verkregen over de voorschriften betreffende belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd.

...

23 bis Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

... »

*

Amendement 114 verplicht de aanbestedende dienst in de aankondiging van geplaatste opdrachten de adresgegevens te vermelden van de instanties die bevoegd zijn op het gebied van beroepsprocedures betreffende de gunning van overheidsopdrachten.

Op dit gebied is grotere doorzichtigheid wenselijk. De Commissie neemt dit amendement derhalve als volgt over:

"AANKONDIGING VAN GEPLAATSTE OPDRACHTEN

...

12 bis Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van een beroep."

***

3.3 Door de Commissie verworpen amendementen (162, 8, 173, 25, 29, 32, 37, 159, 49, 151, 68, 78, 63, 139, 66, 69, 161, 71, 72, 131, 73, 75, 76, 81, 82, 83, 84, 90, 92, 94, 176, 99, 102, 103, 107, 108, 111, 115, 117 en 116)

Amendement 162 voert een nieuwe overweging 1 bis in die bedoeld is om in de aanbestedingsprocedures rekening te houden met Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Dit amendement is overbodig, aangezien het buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn valt; het bevestigt de toepasselijkheid van een richtlijn die de particuliere en openbare sector vóór de start van elk project en derhalve vóór elke gunningsprocedure verplichtingen oplegt.

Amendement 8 is een aanvulling op de overweging over de technische specificaties en onderstreept dat de aanbestedende dienst bij gebrek aan Europese specificaties de mogelijkheid moet hebben om bepaalde nationale normen voor te schrijven om de kosten van onderhoud en reparaties zo laag mogelijk te houden. Dit amendement moet in samenhang met amendement 45 worden bekeken dat een aanbestedende dienst de mogelijkheid biedt een gelijkwaardige - in voorkomende gevallen nationale - oplossing te verwerpen met als reden dat deze oplossing tot hogere kosten zou leiden. Aangezien dit gedeelte van amendement 45 onaanvaardbaar is omdat het in strijd is met artikel 28 van het Verdrag, is amendement 8 het ook. Bovendien hebben de aanbestedende diensten niet de bevoegdheid om nationale normen met een algemene strekking vast te stellen. Wat de verwijzing naar een nationale norm betreft, is de overweging van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie al duidelijk.

Amendement 173 wijzigt artikel 1 en geeft, in dit artikel in plaats van in artikel 30 waar de procedure uitvoerig wordt beschreven, een definitie van bijzonder complexe opdrachten die in een concurrentiële dialoog kunnen worden behandeld, in de vorm van een niet-uitputtende lijst van voorbeelden. Eigenlijk gaat het meer om een opsomming van gevallen waarin toepassing van de concurrentiële dialoog is toegestaan, namelijk wanneer de aanbestedende dienst niet in staat is de technische of andere middelen te omschrijven die aan zijn behoeften kunnen voldoen, of kan voorzien welke oplossingen de markt kan bieden, dan om een definitie. Het feit dat het onmogelijk is om de middelen te omschrijven, mag niet zijn toe te schrijven aan het ontbreken van een voorafgaande prijsvraag of aan het feit dat een opdracht met functionele eisen had kunnen volstaan.

De Commissie is van mening dat het begrip complexe opdracht onnodig is en dat het de voorkeur verdient - in artikel 30 - de objectieve voorwaarden vast te leggen om de concurrentiële dialoog te kunnen toepassen.

Wat de voorwaarde betreft volgens welke het organiseren van een voorafgaande prijsvraag de aanbestedende dienst niet in staat heeft gesteld de passende middelen te omschrijven om aan zijn behoeften te voldoen, is het amendement onaanvaardbaar, omdat het in termen van subsidiariteit dezelfde problemen oplevert als de amendementen 142, 7 en 171 - 145 die bedoeld zijn om een verplichte scheiding in te voeren tussen het ontwerpen en het uitvoeren van werken.

Amendement 25 regelt specifiek de raamovereenkomsten op het gebied van vertaal- en tolkdiensten.

De in dit amendement bedoelde diensten vallen onder bijlage IB en zijn derhalve niet onderworpen aan alle procedurele regels van de richtlijn (oproep tot mededinging en gedetailleerde regels). Dientengevolge zou het amendement, door specifieke regels voor raamovereenkomsten vast te stellen, de op deze overeenkomsten toepasselijke wetgeving strenger maken dan de wetgeving die van toepassing is op overheidsopdrachten die in dezelfde sector worden geplaatst.

Amendement 29 wijzigt de definitie van "prijsvragen" door deze te beperken tot enkel prijsvragen met toekenning van prijzen om de toekenning van prijzen aan de deelnemers van prijsvragen verplicht te stellen.

Het beginsel om de toekenning van prijzen aan deelnemers verplicht te stellen kan gerechtvaardigd zijn wanneer de prijsvraag betrekking heeft op projecten waarvoor werkelijke kosten worden gemaakt, zoals prijsvragen die worden georganiseerd met het oog op de uitvoering van een werk, een stedelijk of een landschapsproject. Er kunnen echter ook prijsvragen worden georganiseerd op andere gebieden waarvoor deze verplichte toekenning niet gerechtvaardigd is. Bovendien lijkt de door het amendement voorgestelde definitie, die uitsluitend prijsvragen met prijzen verplicht stelt, niet geschikt om dit doel te bereiken. Een dergelijke definitie zou immers niet verhinderen dat er prijsvragen zonder prijzen worden georganiseerd, maar ervoor zorgen dat deze prijsvragen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn zouden vallen.

Amendement 32 voorziet in een verhoging van de in het voorstel van de Commissie vermelde drempels met ongeveer 50%.

De drempels van de geldende richtlijnen zijn zodanig vastgesteld dat de communautaire regelgeving nu al slechts van toepassing is op de omvangrijkste opdrachten in termen van waarde. Een verhoging van de drempels van de richtlijn zou een ongerechtvaardigde vermindering betekenen van de garanties die de economische subjecten van de Unie momenteel worden geboden voor de openstelling van overheidsopdrachten. De zogenaamde ingewikkeldheid van de procedures overeenkomstig de richtlijnen en de bijbehorende administratieve kosten kunnen een verhoging niet rechtvaardigen; deze kosten zijn immers vergelijkbaar met de ingewikkeldheid en kosten van andere nationale gunningsprocedures die voor opdrachten onder deze drempels gelden.

Bovendien zou een eenzijdige verhoging van de drempels door de Europese Unie onverenigbaar zijn met de internationale verplichtingen binnen de WTO. Anderzijds zou een Europees verzoek om de drempels in het huidige kader van de herziening van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten te verhogen tot een duidelijk verlies aan geloofwaardigheid voor Europa leiden in het kader van de onderhandelingen die inherent zijn aan deze herziening, waarvoor het onderhandelingsmandaat duidelijk de doelstelling omvat om het terrein waarop de overeenkomst betrekking heeft, te vergroten. Bovendien zou een dergelijk verzoek daartegenover een verzoek tot compensatie van onze partners of een wederzijdse sluiting van de internationale markten teweegbrengen.

Voorts kan het mechanisme van tweejaarlijkse herziening van de drempels, dat is vastgesteld om ze aan de wijzigingen in de pariteiten van de Europese valuta's/BTR aan te passen, al tot een aanzienlijke verhoging van de drempels leiden, zoals momenteel het geval is voor de drempels voor de periode 2002-2004.

Amendement 37 voegt een uitsluiting toe betreffende financiële diensten om leningen aan te gaan die bedoeld zijn voor investeringen en kasbehoeften.

Deze uitsluiting zou tot gevolg hebben dat iedere overeenkomst voor de financiering van een project van een, met name lokale, overheidsinstantie kan worden gesloten zonder een oproep tot mededinging op Europees niveau. Dit druist in tegen de doelstellingen op het gebied van de liberalisering van de financiële diensten en wordt niet gerechtvaardigd door het argument van de volatiliteit van de rentepercentages dat wordt aangevoerd. Er bestaan immers procedures die voldoende soepel zijn om met deze volatiliteit rekening te kunnen houden, bijvoorbeeld raamovereenkomsten in combinatie met elektronische middelen en met name omgekeerde veilingen.

Amendement 159 is bedoeld om:

1) ervoor te zorgen dat de aanbestedende dienst "geen kwantitatieve beperkingen [oplegt] aan de uitoefening door de ondernemingen van het recht op vrije organisatie van hun productiefactoren";

2) de aanbestedende dienst ertoe te verplichten de inschrijver te verzoeken aan te geven welk gedeelte van de opdracht in onderaanneming wordt gegeven en de naam van de onderaannemers te vermelden;

3) de aanbestedende dienst ertoe te verplichten het in onderaanneming geven te verbieden aan een onderneming die zich in een van de in artikel 46 genoemde gevallen bevindt en/of "niet [voldoet] aan de vereisten als bedoeld in de artikelen 47, 48 en 49";

4) uitbesteding van "intellectuele diensten, met uitzondering van vertaal- en tolkdiensten, managementdiensten en aanverwante diensten" te verbieden.

De Commissie kan dit amendement om de volgende redenen niet aanvaarden:

1) Indien een economisch subject kan aantonen dat het werkelijk gebruik kan maken van de capaciteiten van andere instanties, bijvoorbeeld door een onderaannemingsovereenkomst, heeft dit subject volgens de jurisprudentie het recht zich bij de selectie hierop te beroepen. In de huidige wetgeving staat daarentegen niets dat een aanbestedende dienst ervan weerhoudt te verbieden dat de opdracht geheel of gedeeltelijk wordt uitbesteed.

2) Via deze verplichting zouden de inschrijvers in hun inschrijving zowel moeten vastleggen welk gedeelte wordt uitbesteed als wie de gekozen onderaannemers zijn. Het vastleggen van een dergelijke verplichting op communautair niveau lijkt overdreven, gelet op het feit dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht nog steeds bij de begunstigde van de opdracht berust. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel is het aan de lidstaten om zonodig vast te leggen dat om de namen van de onderaannemers moet worden gevraagd.

3) De mogelijkheid om onderaannemers uit te sluiten lijkt legitiem met betrekking tot ondernemingen/personen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten (georganiseerde criminaliteit/corruptie/fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap, vgl. art. 46, lid 1), of in andere gevallen (niet-naleving van het arbeidsrecht, vgl. art. 46, lid 2), maar leidt niettemin tot toepassingsproblemen. Deze mogelijkheid houdt namelijk kennis (zie punt 2) en controle vooraf van de onderaannemers in, hetgeen de aanbestedingsprocedures zeer veel langer zou maken. Er kan echter overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel rekening mee worden gehouden (zonodig door de lidstaten opgelegde verplichting).

Voor wat betreft de aspecten van punt 3) met betrekking tot de economische en financiële draagkracht en de technische en beroepsbekwaamheid in de zin van de artikelen 48 en 49, zou dit betekenen dat de onderaannemers over dezelfde draagkracht en bekwaamheid moeten beschikken als de hoofdcontractant, waardoor het MKB op ongerechtvaardigde wijze wordt uitgesloten. Deze aspecten kunnen dus niet in aanmerking worden genomen.

Wat artikel 47 betreft, wordt in het amendement voorgesteld voor onderaannemers een strengere regeling te doen gelden dan voor gegadigden en inschrijvers is bepaald (voor de laatsten hoeven de aanbestedende diensten geen inlichtingen te vragen, terwijl ze dit voor de onderaannemers wel systematisch zouden moeten doen). De mogelijkheid om artikel 47 voor selectiedoeleinden op onderaannemers toe te passen is echter al aanwezig, indien de inschrijver zich verlaat op de middelen die hem door onderaannemers ter beschikking zijn gesteld (arrest-Holst Italia [9]).

[9] Arrest van 2 december 1999 in zaak C-176/98, Jurispr. 1999, blz. I-8607.

4) Het lijkt niet gerechtvaardigd een dergelijk algemeen verbod vast te stellen: de aanbestedende diensten, die belanghebbende partij zijn, kunnen, als zij dat willen, nu al onderaanneming verbieden door voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht vast te leggen en dit geldt voor alle soorten opdrachten en niet alleen voor bepaalde diensten. Vanuit dezelfde optiek moeten zij de vrijheid hebben onderaanneming toe te staan.

Amendement 49 voegt aan artikel 26 een nieuwe alinea toe waarin aan de onderaannemers dezelfde eisen op het gebied van economische, financiële en sociale draagkracht worden gesteld als aan de gegadigden of inschrijvers.

Amendement 49 kan om dezelfde redenen als vermeld in het commentaar bij amendement 159 (punt 3, tweede en derde alinea) niet worden aanvaard.

De amendementen 151, 68 en 78 zijn voornamelijk bedoeld om erkenningsregelingen in te voeren als vastgelegd in Richtlijn 93/38/EEG "nutsbedrijven".

Amendement 151 voegt aan artikel 32 een nieuw lid 2 bis toe om de aanbestedende diensten de mogelijkheid te bieden een erkenningsregeling in te voeren waarvoor, wanneer de regeling langer dan drie jaar duurt, jaarlijks een aankondiging moet worden opgesteld en in de andere gevallen een eenmalige aankondiging volstaat.

Amendement 68 voert de mogelijkheid in een oproep tot mededinging te doen via een aankondiging over het bestaan van een erkenningsregeling.

Amendement 78 voert regels in die van toepassing zijn op erkenningsregelingen. Deze bepalingen zijn in hoge mate gebaseerd op de overeenkomstige bepalingen van de geldende richtlijn "nutsbedrijven"; het amendement neemt echter noch de bepalingen betreffende de verplichtingen om de beslissingen op het gebied van erkenning te motiveren, noch die waarin wederzijdse erkenning en gelijke behandeling in het kader van erkenningsregelingen verplicht worden gesteld, over. Wat de selectie van de economische subjecten betreft, vermeldt het amendement slechts dat de regeling wordt toegepast volgens "door de aanbestedende diensten omschreven objectieve criteria en regels" zonder enige verwijzing naar de algemene regels op het gebied van kwalitatieve selectie.

De amendementen 151, 68 en 78 (artikel 45 bis) moeten samen worden geanalyseerd. Als gevolg ervan wordt de regeling van de richtlijn "nutsbedrijven", namelijk de mogelijkheid om een - voor elke aanbestedende dienst specifieke - erkenningsregeling te gebruiken, ingevoerd als middel om tot mededinging op te roepen voor verschillende afzonderlijke opdrachten die moeten worden geplaatst tijdens de periode waarin de regeling van kracht is. Met andere woorden, in plaats van evenveel aankondigingen als gunningsprocedures, is er hetzij één aankondiging per jaar waarbij een oproep tot mededinging wordt gedaan voor alle opdrachten gedurende dat jaar die onder de regeling vallen, hetzij, indien de regeling langer dan een jaar van kracht is, een enkele aankondiging waarbij een oproep tot mededinging wordt gedaan voor alle opdrachten die gedurende die periode moeten worden geplaatst. De erkenningsregeling staat theoretisch gezien elk moment open. In de praktijk hangt de mogelijkheid om tot de regeling toe te treden erg van het toeval af, aangezien dit zou moeten inhouden dat de economische subjecten kennis nemen van het bestaan van de regeling, via een aankondiging die maanden, soms zelfs jaren eerder is bekendgemaakt. Dit gaat ten koste van de mededingingsprocedures voor opdrachten en van nieuw opgerichte ondernemingen. Het amendement zou dus tot een onaanvaardbaar verlies van doorzichtigheid leiden en het gevaar met zich brengen van reserveringen van opdrachten ten gunste van ondernemingen die op de hoogte zijn van de oorspronkelijke aankondiging. Het zou anders kunnen zijn ingeval dergelijke regelingen en de opdrachten die op basis hiervan worden gegund, gepaard zouden gaan met een passende oproep tot mededinging en zouden worden toegepast via elektronische middelen waardoor de doorzichtigheid en de gelijke behandeling kunnen worden gewaarborgd. Bovendien is de invoering van erkenningsregelingen in strijd met de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten indien deze van toepassing zouden zijn op centrale aanbestedende diensten.

Amendement 63 is bedoeld om de toepassing van raamovereenkomsten op intellectuele diensten te verbieden en specifieke regels voor vertaal- en tolkdiensten in te voeren.

Het eerste gedeelte van het amendement is achterhaald omdat het amendement dat de scheiding tussen intellectuele en andere diensten beoogde, niet in stemming is gebracht. Het tweede gedeelte van het amendement vindt zijn oorsprong in problemen die door de vertaaldiensten van de Europese instellingen, met name van het Parlement, aan de orde zijn gesteld en die inmiddels tot volle tevredenheid van deze diensten zijn opgelost.

Bovendien zijn de in het amendement bedoelde diensten, die onder bijlage IB vallen, niet onderworpen aan alle procedurele regels van de richtlijn (oproep tot mededinging en gedetailleerde regels). Dientengevolge zou het amendement, door specifieke regels voor raamovereenkomsten vast te stellen, de op deze overeenkomsten toepasselijke wetgeving strenger maken dan de wetgeving die van toepassing is op overheidsopdrachten die in dezelfde sector worden geplaatst.

Amendement 139 verbiedt het gebruik van raamovereenkomsten voor overheidsopdrachten voor werken.

Raamovereenkomsten kunnen nuttig zijn voor opdrachten voor werken, met name voor "standaard"-werken als de asfaltering of reparatie van wegen. De door het amendement voorziene uitsluiting is dus onaanvaardbaar.

Amendement 66 wijzigt artikel 33 teneinde het toepassingsgebied van de bijzondere procedure, betreffende de bouw van sociale woningen, uit te breiden tot alle "openbare werken waarbij om redenen van omvang, complexiteit, duur en/of omvang van de financiering bij de projectplanning samenwerking vereist is ...".

Dit amendement is volstrekt onaanvaardbaar, aangezien het, bovendien op zeer vage wijze, de mogelijkheden om over opdrachten te onderhandelen uitbreidt. Anderzijds kan een groot deel van de door dit amendement beoogde gevallen reeds aan de hand van artikel 30 worden behandeld.

Amendement 69 voegt aan artikel 35, lid 1, eerste alinea, de expliciete verwijzing naar het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen toe voor de bekendmaking van de aankondigingen.

Dit amendement zou de wijze van bekendmaking strikt vaststellen en verhinderen dat rekening wordt gehouden met de technologische ontwikkeling die in de toekomst bekendmaking van de aankondigingen via andere wegen geschikter zou kunnen maken.

Amendement 161 schrapt de bepaling waarin wordt vastgelegd dat de termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en voor de indiening van de inschrijvingen zodanig moeten worden vastgesteld dat de economische subjecten daadwerkelijk over de benodigde tijd beschikken.

Aangezien het doel van deze bepaling is om bij te dragen aan een betere en werkelijke mededingingsprocedure voor overheidsopdrachten, is dit amendement niet aanvaardbaar.

Amendement 71 wijzigt artikel 40 om te verduidelijken dat de bijzondere voorwaarden voor deelneming niet discriminerend tussen deelnemers mogen zijn. Het brengt deze verduidelijking aan bij de voorwaarden die in de uitnodiging tot inschrijving zijn vermeld.

Het door dit amendement nagestreefde doel ligt in de lijn van het voorstel voor een richtlijn. Deze toevoeging is echter overbodig, aangezien dit aspect al in artikel 2 over de grondbeginselen die gedurende de gehele aanbestedingsprocedure in acht moeten worden genomen, wordt behandeld.

Amendement 72 beperkt de mogelijkheden om een aanbestedingsprocedure vóór de gunning te beëindigen tot twee situaties: wanneer geen inschrijving is ingediend die strookt met de inschrijvingsvoorwaarden, en wanneer er andere zwaarwegende gronden voorhanden zijn die niet onder de verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst vallen.

Qua doelstellingen is dit een prijzenswaardig amendement (voorkomen van eventuele manipulaties en bijdragen aan de programmeringszekerheid van de ondernemingen), maar wat de vorm betreft, is het onaanvaardbaar, omdat het op drastische, onevenredige en niet passende wijze de mogelijkheden beperkt om van de gunning van een opdracht af te zien.

De redenen om van gunning af te zien kunnen niet uitputtend worden opgesomd, aangezien de aanbestedende diensten als kopers optreden en derhalve over mogelijkheden moeten beschikken die aan zeer uiteenlopende situaties zijn aangepast die de richtlijn niet zou kunnen afbakenen. Er moet worden opgemerkt dat de voortijdige beëindiging van een procedure wegens schending van het toepasselijke Gemeenschapsrecht onder de mogelijkheden valt die het amendement wil uitsluiten, hetgeen in strijd is met de richtlijn "beroepsprocedures" [10].

[10] Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33-35, gewijzigd bij Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, PB L 209 van 24.7.1992, blz. 1-24.

Bovendien is de aanbestedende dienst al verplicht de deelnemers in te lichten over de redenen waarom hij van de gunning van een opdracht heeft afgezien. Dit is nu juist bedoeld om willekeurige manipulaties te voorkomen en stelt de deelnemers ertoe in staat na te gaan of het besluit van de aanbestedende dienst gegrond is.

Amendement 131 is bedoeld om te verhinderen dat de aanbestedende dienst de middelen mag kiezen die in het kader van een aanbestedingsprocedure voor de verzending van mededelingen en de uitwisseling van informatie moeten worden gebruikt.

Dit amendement zou tot gevolg hebben dat aanbestedende diensten ertoe worden verplicht inschrijvingen via ongeacht welk middel te ontvangen, zonder rekening te houden met het feit dat zij niet over de middelen beschikken om deze te ontvangen. Het amendement moet dus worden verworpen.

Amendement 73 verplicht de aanbestedende diensten elektronische inschrijvingen te weigeren als hierbij geen gebruik is gemaakt van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van Richtlijn 1999/93/EG en van betrouwbare encryptie van de inhoud van de inschrijvingen.

Dit amendement neemt de huidige situatie op het gebied van elektronische handtekeningen over. De technische ontwikkelingen op dit gebied zijn echter snel. Het amendement zou ertoe leiden dat de richtlijn bij elke ontwikkeling moet worden gewijzigd. Garanties betreffende elektronische handtekeningen kunnen worden verkregen door naar de nationale bepalingen op dit gebied te verwijzen (waarmee latere wijzigingen van de tekst worden vermeden als de Gemeenschapswetgeving zich ontwikkelt). Anderzijds is encryptie niet noodzakelijk, omdat er andere middelen zijn om de toegang tot de inschrijvingen te beschermen zonder dat encryptie wordt gebruikt. Bovendien zou verplichte encryptie extra kosten voor zowel de koper als de inschrijvers met zich brengen. Dit amendement kan dus niet worden aanvaard.

Amendement 75 is bedoeld om de aanbestedende diensten ertoe te verplichten een geaccrediteerd derde orgaan in te schakelen om de vertrouwelijkheid van de door de inschrijvers doorgezonden gegevens te garanderen.

Het communautaire beleid is er nu juist altijd op gericht nooit een accreditatieregeling verplicht te stellen wegens de risico's van verstoring en vergroting van de verschillen tussen de lidstaten.

Amendement 76 betreft het voorstel in het kader van de vaststelling van specifieke minimumeisen voor een bepaalde opdracht het gebrek aan ervaring te compenseren door het aantonen van "een speciale bekwaamheid".

Een speciale bekwaamheid alleen kan ervaring feitelijk niet vervangen, noch de aanbestedende dienst voldoende garanties bieden voor de goede uitvoering van de opdracht (studiegetuigschriften zijn geen vervanging voor praktijkervaring). Bovendien zijn de opdrachten die onder de richtlijnen vallen, gelet op de drempels, grote opdrachten waarvoor derhalve passende garanties nodig zijn. Voorts is de door het amendement genoemde "speciale bekwaamheid" niet omschreven en de middelen om deze aan te tonen evenmin. Dit zou een belangrijke bron van geschillen voor de aanbestedende diensten kunnen vormen.

Amendement 81 vult artikel 46, lid 1, aan met de toevoeging: "wegens fraude en andere vormen van concurrentievervalsing bij het gunnen van overheidsopdrachten binnen de gemeenschappelijke markt".

In het huidige Gemeenschapsrecht is in het kader van de derde pijler geen sprake van harmonisatie van aanklachten in verband met deze verschijnselen en bestaan er evenmin in alle lidstaten regelingen voor strafrechtelijke maatregelen. Onder deze omstandigheden kan het bij lid 1 van artikel 46 ingestelde mechanisme niet worden uitgevoerd.

Amendement 82 vult artikel 46, lid 1, aan door aan de verplichte uitsluitingen de niet-naleving van CAO-voorschriften en andere arbeids- en sociaalrechtelijke voorschriften en wetten in een land waarin het gevestigd is of in een ander betrokken land, toe te voegen.

Het amendement wordt niet aanvaard om dezelfde redenen als het vorige amendement; aanklachten/overtredingen van het arbeidsrecht vallen immers niet onder harmonisatie in het kader van de derde pijler.

Artikel 46, lid 2, biedt al de mogelijkheid voor uitsluitingen op dergelijke gronden waarvan het principe in een overweging kan worden verduidelijkt (zie amendement 86).

Amendement 83 vult artikel 46, lid 1, aan en voegt hieraan het drugsdelict volgens het Verdrag van de Verenigde Naties (Wenen, 19 december 1988) toe.

In het huidige Gemeenschapsrecht is in het kader van de derde pijler geen sprake van harmonisatie van aanklachten in verband met deze verschijnselen en bestaan er evenmin in alle lidstaten regelingen voor strafrechtelijke maatregelen. Onder deze omstandigheden kan de bij lid 1 ingestelde regeling niet worden uitgevoerd.

Amendement 84 is bedoeld om de huidige mogelijkheid voor de aanbestedende diensten te schrappen om inschrijvers en gegadigden van de aanbestedingsprocedure uit te sluiten wanneer zij in staat van faillissement of van liquidatie verkeren, hun werkzaamheden zijn gestaakt, voor hen een surseance van betaling of een akkoord geldt of zij in een andere vergelijkbare toestand verkeren. Uit hoofde van amendement 90 wordt deze mogelijkheid een verplichting.

Amendement 90 voorziet in de verplichte uitsluiting van elk economisch subject dat in staat van faillissement of van liquidatie verkeert, welks werkzaamheden zijn gestaakt, voor hetwelk een surseance van betaling of een akkoord geldt.

De amendementen 84 en 90 zouden ertoe leiden dat aan elke aanbestedende dienst in de EU wordt verboden eventueel een overeenkomst te sluiten met een onderneming voor welke een akkoord geldt, zonder deze onderneming enige kans te bieden, waardoor ze ambtshalve tot sluiting wordt veroordeeld. Daarom lijkt het beter elke koper de keuze van een uitsluitingsmogelijkheid te laten voor het uitsluiten van economische subjecten die zich in deze situatie bevinden.

Amendement 92 vult de bewijsmiddelen voor technische bekwaamheid bij leveringen aan met maatregelen die de leverancier treft om milieubescherming en bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen, en met de opgave van de technici of organen die zijn belast met het milieubeheer en de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers.

Het amendement is bedoeld om de technische bekwaamheid van een onderneming te beoordelen om een product te leveren dat milieuvriendelijk is en de gezondheid en veiligheid van de werknemers niet schaadt. Deze elementen hangen hetzij samen met de beschrijving van de productspecificaties (een minder vervuilend productieproces voorschrijven), hetzij met de naleving van de sociale of milieuwetgeving (door de uitsluiting van een inschrijver die deze overtreedt) die in andere fasen van de aanbestedingsprocedure een plaats hebben.

Amendement 94 voert betrouwbaarheid in als element dat naast de technische en beroepsbekwaamheid van een aannemer moet worden toegevoegd.

Aangezien betrouwbaarheid een buitengewoon subjectief element is, kan het niet aan de bekwaamheden worden toegevoegd. Daarom is dit amendement niet aanvaardbaar.

Amendement 176 betreffende het gunningscriterium van "de economisch voordeligste inschrijving" is bedoeld om:

1) de verduidelijking te schrappen volgens welke het gaat om de "voor de aanbestedende diensten" economisch voordeligste inschrijving;

2) te verduidelijken dat de milieukenmerken ook "productiemethoden" kunnen omvatten;

3) het criterium van het "gelijkekansenbeleid" toe te voegen.

Aangaande punt 1): het schrappen van de woorden "voor de aanbestedende diensten" zou het mogelijk maken rekening te houden met vage, vaak niet meetbare elementen in verband met een mogelijk nut voor de "maatschappij" in ruime zin. Dergelijke gunningscriteria schieten aan hun doel voorbij terwijl ze het in feite mogelijk moeten maken de intrinsieke kwaliteiten van de inschrijvingen te beoordelen om te bepalen welke inschrijving de koper de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt. Dit zou een ingrijpende verandering zijn van de doelstelling van de richtlijnen overheidsopdrachten, het zou erop neerkomen dat deze wetgeving tot instrument wordt gemaakt ten behoeve van het sectorale beleid en bovendien zou het een ernstig risico van ongelijke behandeling met zich brengen.

Aangaande punt 2): de gunning van de opdracht is niet de geschikte fase om een minder vervuilende productiemethode te kiezen. Minder vervuilende productiemethoden kunnen vanaf de omschrijving van het voorwerp van de opdracht in de technische specificaties worden voorgeschreven indien de koper ervoor kiest het minst vervuilende te kopen. Als hij verschillende oplossingen wil vergelijken en de voordelen/kosten van meer of minder vervuilende oplossingen wil beoordelen, kan hij de indiening van varianten toestaan of opleggen.

Aangaande punt 3): het concept van gelijke behandeling heeft een bijzondere betekenis in de context van overheidsopdrachten (= alle gegadigden/inschrijvers op dezelfde wijze behandelen), terwijl het amendement van het Parlement betrekking lijkt te hebben op het discriminatieverbod in de zin van artikel 13 van het Verdrag. Indien het om een criterium gaat dat betrekking heeft op het beleid van de onderneming en niet op de kwaliteit van een inschrijving, kan het niet om een gunningscriterium gaan. De invoering van criteria betreffende de onderneming zou ertoe leiden dat bepaalde ondernemingen tijdens de gunningsfase op grond van niet-meetbare elementen de voorkeur krijgen, zelfs als hun inschrijving niet de beste prijs-kwaliteitverhouding voor de koper biedt.

Amendement 99 schrapt de verplichting een relatief gewicht aan de gunningscriteria toe te kennen en bepaalt in plaats daarvan dat deze criteria in volgorde van hun belang moeten worden vermeld.

De invoeging van een bepaling die het vermelden van een relatief gewicht voorschrijft is een belangrijk element van het voorstel ter vermijding van manipulatie ten gunste van bepaalde ondernemingen, zoals in de praktijk is voorgekomen, dat alle inschrijvers in staat stelt redelijkerwijze geïnformeerd te zijn overeenkomstig de beginselen die het Hof in het SIAC-arrest [11] heeft uiteengezet. Het van tevoren aangeven van een relatief gewicht is essentieel.

[11] Arrest van 18 oktober 2001 in zaak C -19/00, Jurispr. 2001, blz. I-7725.

Amendement 102 schrapt in artikel 61, lid 1, het deel van de zin dat duidelijk aangeeft dat de aanbestedende dienst bepaalt welke communicatiemiddelen bij een prijsvraag worden gebruikt.

Indien dit deel van de zin ontbreekt, biedt de tekst de deelnemers de mogelijkheid zelf een communicatiemiddel te kiezen, wat dezelfde gevolgen zou hebben als amendement 131.

Amendement 103 voegt aan artikel 61 een nieuw lid 1 bis toe dat de verplichting oplegt een geavanceerde elektronische handtekening en een betrouwbare codering te gebruiken indien in het kader van een prijsvraag voor diensten een ontwerp of plan elektronisch wordt ingediend.

Zie de redenen waarom amendement 73 wordt verworpen en de tekst van artikel 61, waarop amendement 104 betrekking heeft.

Amendement 107 schrapt bepaalde gedelegeerde bevoegdheden die de Commissie in staat stellen, na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten, aspecten van de richtlijn te wijzigen die noodzakelijk zijn voor haar goede werking. Deze gedelegeerde bevoegdheden betreffen aanpassingen van de nodige drempels om rekening te houden met de fluctuatie van de verhouding BTR/euro, eventuele wijzigingen van de regels voor het opstellen, het verzenden en het bekendmaken van aankondigingen en statistische overzichten en wijzigingen van bijlage VIII om rekening te kunnen houden met technologische ontwikkelingen alsook wijzigingen van de nomenclaturen die in de bijlagen I en II zijn opgenomen.

Hierbij zij opgemerkt dat het amendement een aantal bevoegdheden schrapt die door de geldende wetgeving reeds aan de Commissie zijn gedelegeerd. De nieuwe bevoegdheden betreffen uitsluitend terreinen waarop de technologie (het gebruik van elektronische middelen) zich zo snel ontwikkelt dat de richtlijn zonder aanpassing, alsook door de medebeslissingsprocedure, gezien de duur ervan, snel achterhaald zou zijn.

Amendement 108 betreft de invoering van een nieuw artikel om de lidstaten te verplichten doeltreffende, openbare en transparante mechanismen vast te stellen ter waarborging van de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Vervolgens wordt bepaald dat de lidstaten hiervoor onafhankelijke instanties voor overheidsopdrachten kunnen oprichten met ruime bevoegdheden, met inbegrip van de ongeldigverklaring en de heropening van aanbestedingsprocedures.

Richtlijn 89/665/EEG schrijft reeds voor dat de lidstaten op nationaal niveau doeltreffende beroepsprocedures moeten bieden ten aanzien van de gunning van opdrachten, met inbegrip van voorlopige maatregelen en de bevoegdheid om onwettige besluiten nietig te verklaren en schadevergoedingen toe te kennen. De lidstaten kunnen zich van deze verplichting kwijten door te waarborgen dat de nationale gerechten over deze bevoegdheden beschikken, dan wel door instanties op te richten die over de juiste bevoegdheden beschikken. De door het amendement ingevoerde verplichting vormt dus al een onderdeel van de geldende communautaire wetgeving en hoeft niet nogmaals te worden opgenomen. Krachtens de geldende wetgeving is het ook reeds mogelijk om onafhankelijke instanties op te richten; in de nieuwe overweging 30 bis, waarop het door de Commissie overgenomen amendement 13 betrekking heeft, wordt expliciet op deze mogelijkheid gewezen. Deze herhaling is dan ook overbodig.

Amendement 111 beoogt de verplichting in te voeren in de vooraankondiging de gegevens, met inbegrip van het e-mailadres, van de voor de gunning van overheidsopdrachten bevoegde beroepsinstanties te vermelden.

Hoewel grotere doorzichtigheid ten aanzien van de beroepsmogelijkheden wenselijk is, zijn vooraankondigingen hiervoor niet het juiste instrument.

Amendement 115 legt, volgens de meeste taalversies, de verplichting op dat websites van de overheid met informatie over aanbestedingen in overeenstemming moeten zijn met de Web Accesssibility Initiative Guidelines. (Opgemerkt zij dat de Franstalige versie sterk afwijkt).

Er is geen enkele reden om een specifieke wettelijke regeling voor deze websites te treffen. Een dergelijk onderwerp moet aan de orde komen in de horizontale wetgeving, en niet worden geharmoniseerd in de richtlijn "overheidsopdrachten".

Amendement 117 betreft de invoeging van een nieuwe bijlage om te waarborgen dat het met behulp van elektronische communicatiemiddelen indienen van inschrijvingen of van aanvragen tot deelneming op zodanige wijze gebeurt dat de vertrouwelijkheid ervan wordt geëerbiedigd.

Hoewel de bezorgdheid die aan deze amendementen ten grondslag ligt gerechtvaardigd is, kan de nieuwe bijlage niet worden ingevoegd zonder dat ernaar wordt verwezen in het dispositief, zoals gewijzigd. Anders zou nog steeds geen sprake zijn van een juridische regeling.

Amendement 116 betreft de invoeging van een nieuwe bijlage in verband met een nieuw punt c) bis van artikel 54, tweede alinea, zoals voorgesteld in amendement 100. Aangezien amendement 100 niet is overgenomen, wordt ook dit amendement niet overgenomen; zie de bovenstaande opmerkingen over amendement 100.

***

3.4 Gewijzigd voorstel

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG - Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel in bovengenoemde zin.

Top