EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0012

Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2008 — Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind (2007/2093(INI))

PB C 41E van 19.2.2009, p. 24–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 41/24


P6_TA(2008)0012

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2008 — Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind (2007/2093(INI))

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 21 en 22 juni 2007 over de hervorming van de verdragen,

gezien de bewoordingen van het nieuwe artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals ingevoerd door artikel 1, lid 4 van het Verdrag van Lissabon, waarin is aangegeven dat „de Unie (…) discriminatie bestrijdt, en (…) de bescherming van de rechten van het kind bevordert”, en is omschreven dat ook „in haar betrekkingen met de rest van de wereld de Unie (…) bijdraagt tot (…) de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind”,

gezien het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders tot besluit van de IGC in Lissabon op 19 oktober 2007 wettelijk bindende kracht te geven aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1), waarvan artikel 24 uitdrukkelijk betrekking heeft op de „rechten van het kind”, en onder andere stelt dat „bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen”, een juridisch bindende waarde te geven,

gezien het besluit van de Unie toe te treden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950 (EVRM), dat voorziet in sancties in geval niet-naleving hiervan,

gezien de Conventie van de Verenigde Naties (VN) over de rechten van het kind, met de optionele protocollen, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989,

gezien het op de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling in september 1994 in Cairo aangenomen VN-actieprogramma,

gelet op Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 juli 2006 getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”(COM(2006)0367),

gezien het voortgangsverslag van de bemiddelaar van het Europees Parlement voor grensoverschrijdende ontvoeringen van kinderen door ouders van 1 maart 2007, waarin de Commissie, het Parlement en andere instellingen gewezen worden op de dramatische toename van het aantal gevallen van ontvoeringen van kinderen door ouders,

gezien de resultaten van de raadpleging die door Save the Children en Plan International is gehouden over de hoger vermelde mededeling van de Commissie, getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (3),

gezien het door de Commissie na de publicatie van die mededeling opgerichte Europese Forum, dat voor het eerst bijeengekomen is op 4 juni 2007 in Berlijn,

gezien de politieke verklaring die is aangenomen in Berlijn op 4 juni 2007 tijdens het eerste Forum, waarin opnieuw de wens is uitgesproken om op systematische wijze rekening te houden met de rechten van het kind in het interne en externe beleid van de Europese Unie,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 juni 2006 over een raamstrategie voor non-discriminatie en gelijke kansen voor iedereen (4),

gezien thematisch onderzoek nr. 4 van 25 mei 2006 van het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de tenuitvoerlegging van de rechten van het kind binnen de Europese Unie (5),

gezien de studie van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over geweld tegen kinderen, gepresenteerd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 11 oktober 2006,

gezien de richtsnoeren van UNICEF van september 2006 inzake de bescherming van kinderen die slachtoffer van mensenhandel zijn,

gelet op Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (6),

gezien de artikelen 34 en 35 van de VN-Conventie over de rechten van het kind betreffende de bescherming van kinderen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, die erop gericht zijn het ontvoeren, verkopen van, of de handel in kinderen te voorkomen,

gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2007 getiteld „Naar een algemeen beleid voor de bestrijding van cybercriminaliteit”(COM(2007)0267),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie juridische zaken (A6-0520/2007),

A.

overwegende dat de eerste doelstelling van de hoger vermelde mededeling van de Commissie getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” erin bestaat een positieve benadrukking van de rechten van het kind te bevorderen, waaronder in de eerste plaats het recht op een eigen identiteit, het recht om op te groeien in veilige omstandigheden/het recht op zorg, het recht om een gezin te hebben, het recht op genegenheid, het recht om te spelen, het recht op gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke integratie, gelijke kansen, sport en een schoon en beschermd milieu, en het recht op informatie daarover, om zo de basis te leggen voor een samenleving die welwillend staat ten opzichte van kinderen en aan hen is aangepast, waarbinnen kinderen zich beschermd zullen voelen en waarvan zij de spelers zijn,

B.

overwegende dat in artikel 24, lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest van de grondrechten) wordt gesteld dat „ieder kind er recht op heeft regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist”,

C.

overwegende dat het, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest van de grondrechten en artikel 12 van de VN-Conventie over de rechten van het kind, van belang is alle kinderen het recht op „deelname” te garanderen, om zo altijd rekening te houden met hun ervaring en hun ideeën over alle vragen die hen betreffen, naar behoren rekening houdend met hun leeftijd, rijpheid en intellectuele ontwikkeling; overwegende dat dit recht absoluut is en niet mag worden beperkt, en dat middelen moeten worden gevonden om met alle kinderen te communiceren, ook met kinderen die zich uiten op een manier die voor volwassen moeilijk te begrijpen is, bijvoorbeeld zeer jonge kinderen, kinderen met een handicap of kinderen die een andere taal spreken,

D.

overwegende dat het van wezenlijk belang is de rechten van het kind op te nemen (mainstreaming) in het hele beleid van de Unie dat hen betreft en deze rechten te verdedigen, direct of indirect,

E.

overwegende dat armoede en sociale uitsluiting van ouders voor kinderen serieuze belemmeringen vormen wanneer zij hun rechten willen doen gelden, en dat er ook vele andere factoren zijn ertoe kunnen leiden dat kinderen niet verkrijgen dat hun rechten worden geëerbiedigd, zoals ouders die hun ouderlijke rol op onbevredigende wijze vervullen, het feit dat kinderen in rechtszaken moeten worden vertegenwoordigd door volwassenen of het feit dat het recht op gezondheidszorg kan worden uitgeoefend, enkel met toestemming van de persoon die de voogdij heeft over het kind,

F.

overwegende dat volwassenen gunstige voorwaarden moeten scheppen om kinderen in staat te stellen zich in woorden uit te drukken, zodat zij hun mening kunnen uiten en worden gehoord; tevens overwegende dat volwassenen de gebaren van vrede en vriendschap van kinderen moeten valoriseren en kinderen ertoe moeten aansporen zich met andere kinderen te verenigen; overwegende dat de tijd een belangrijke factor is voor het scheppen van de voorwaarden om kinderen ertoe te brengen te luisteren en hun mening te uiten, en dit niet alleen bij bepaalde gebeurtenissen, en dat deze vereiste in aanmerking moet worden genomen bij de financiering van overheidsprogramma's,

G.

overwegende dat schendingen van de rechten van het kind, geweld tegen kinderen en handel in kinderen met het oog op illegale adoptie, prostitutie, illegale arbeid, gedwongen huwelijk, bedelen op straat of met welke andere bedoeling ook, nog steeds een probleem vormen binnen de EU,

H.

overwegende dat steeds meer kinderen aan chronische ziekten zoals neurodermatitis en allergieën lijden, alsmede aan aandoeningen van de luchtwegen en geluidsoverlast,

I.

overwegende dat de milieurechten van het kind verankerd zijn in de VN-Conventie over de rechten van het kind,

J.

overwegende dat een familiale omgeving een kader is dat bevorderlijk is voor de bescherming van de rechten van het kind, waarborging van de gezonde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, de ontwikkeling van zijn capaciteiten en de verwerving van de kennis die voor de uitoefening van zijn rechten en het aanleren van zijn plichten nodig is, en dat dus alles in het werk moet worden gesteld om gezinnen te helpen door middel van adequaat overheidsbeleid, maar dat alle kinderen met in begrip van wezen, daklozen en vluchtelingen bij het ontbreken van een dergelijk kader overeenkomstig de VN-Conventie over de rechten van het kind moeten kunnen beschikken over een plaatsvervangend kader waardoor zij kunnen opgroeien zonder op enigerlei wijze te worden gediscrimineerd,

K.

overwegende dat de EU-strategie voor de rechten van het kind geworteld zou moeten zijn in de waarden en beginselen die zijn vastgelegd in de VN-Conventie over de rechten van het kind,

L.

overwegende dat de rechten van het kind als zelfstandig rechtssubject erkend dienen te worden en dat meisjes en vrouwen ondanks de desbetreffende nationale en internationale regelgeving in juridisch, sociaal en economisch opzicht toch vaak zijn achtergesteld, hetgeen afbreuk doet aan de uitoefening van hun positieve en fundamentele rechten, zoals toegang tot onderwijs, opleiding en gezondheidszorg, veilig voedsel en schoon water en reproductieve rechten voor adolescenten,

M.

overwegende dat fundamentele rechten en waarden, inclusief gendergelijkheid, een essentieel onderdeel moeten vormen van het onderwijs aan kinderen en de basis dienen te vormen van alle andere levensfases,

N.

overwegende dat gendermainstreaming moet worden toegepast op alle beleidsmaatregelen die invloed hebben op kinderen, aangezien gelijkheid tussen mannen en vrouwen begint met het erkennen van de gelijkheid tussen jongens en meisjes vanaf hun eerste levensjaren,

O.

overwegende dat schendingen van de mensenrechten van immigrantenvrouwen en -meisjes in de vorm van zogenoemde eerwraak, gedwongen huwelijken, genitale verminking of andere schendingen op geen enkele culturele of religieuze grond gerechtvaardigd kunnen worden en onder geen enkele omstandigheid mogen worden getolereerd,

P.

overwegende dat kinderen in Europa al op jonge leeftijd worden blootgesteld aan gruwelijke beelden, pornografie en geweld in de media, en dat dit voor kinderen rampzalige psychologische en sociale gevolgen kan hebben, zoals angst, depressie, meer agressiviteit en problemen op school,

Strategieoverzicht

1.

stemt in met het initiatief van de Commissie, waaruit zeer duidelijk blijkt dat alle verdragen inzake fundamentele mensenrechten evenzeer van toepassing zijn op kinderen als op volwassen, wat tevens geldt voor een aantal aanvullende rechten, inclusief de rechten die zijn vastgelegd in de VN-Conventie over de rechten van het kind, die met name refereert aan de bijzondere situatie van kinderen en jongeren;

2.

is tevreden met het IGC-besluit van 19 oktober 2007 om de rechten van het kind als een van de doelstellingen van de EU in het Verdrag van Lissabon op te nemen en zo voor een nieuw rechtskader voor de rechten van het kind te zorgen;

3.

verwelkomt de ontwikkeling van het Actieplan van de Commissie inzake kinderrechten in het externe beleid, dat zal worden opgenomen binnen het goedgekeurde kader en de engagementen van de EU-strategie voor de rechten van het kind;

4.

stelt vast dat een toenemend aantal terreinen waarop de EU bevoegd is direct of indirect van invloed is op de rechten van het kind en vraagt de Commissie in haar onderzoek naar de effectbeoordeling waarop haar mededeling van 27 april 2005 getiteld „De naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie — Methodologie voor een systematische en grondige controle”(COM(2005)0172) betrekking heeft een onderdeel op te nemen dat gewijd is aan het op juridisch niveau rekening houden met de rechten van het kind;

5.

vraagt de Commissie met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat er een specifiek begrotingsonderdeel komt voor de rechten van het kind, dat het mogelijk maakt acties met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de hoger vermelde mededeling van de Commissie, getiteld „Naar een EU-strategie over de rechten van het kind”, inclusief de en kindspecifieke proefprojecten zoals een Europees systeem van vroegtijdige waarschuwing voor „ontvoering van kinderen” te financieren, en een coördinatieorgaan, samengesteld uit vertegenwoordigers van de centrale instanties van de lidstaten, met als opdracht het aantal ontvoeringen van kinderen te verminderen; is van mening dat dit begrotingsonderdeel ook subsidies moet omvatten voor netwerken van NGO's die op dit terrein actief zijn en moet zorgen voor de deelneming van kinderen aan de acties met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de genoemde mededeling en van de genoemde projecten,

6.

wenst dat een doeltreffend controlesysteem wordt opgezet waarvoor in de nodige financiële middelen wordt voorzien, en dat jaarlijkse verslagen worden opgesteld, teneinde de naleving van de in de mededeling van de Commissie, getiteld „Naar een EU-strategie over de rechten van het kind” gedane toezeggingen en de tenuitvoerlegging van de toekomstige strategie inzake de rechten van het kind te garanderen;

7.

wijst erop dat de doeltreffendheid van de toekomstige strategie een lange-termijninzet en maatregelen op lange termijn, een versterkte en efficiënte controle op de toepassing van kinderrechten aan de hand van uit te werken indicatoren vergt, alsmede de betrokkenheid van NGO's en ouder- en onderwijsverenigingen, alsmede coördinatie met nationale en internationale initiatieven en beleid ten behoeve van de rechten van het kind;

8.

verzoekt de Commissie vanaf 2008 om de twee jaar een exhaustief verslag over de situatie van kinderen en jongeren in de Europese Unie op te stellen;

9.

verwelkomt het plan van de Commissie een telefoonhulplijn voor kinderen op EU-niveau in te voeren en onderstreept dat deze dienst gratis en 24 uur per dag beschikbaar moet zijn; verzoekt de lidstaten de kinderen te informeren over de mogelijkheid gebruik te maken van deze dienst;

10.

ziet met belangstelling uit naar het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging door de lidstaten van het hoger vermelde kaderbesluit van 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

11.

roept ertoe op dat de bescherming van de rechten van het kind, zoals die zijn vastgelegd in de VN-Conventie over de rechten van het kind, op de prioriteitenlijst van het meerjarig kader van het EU-Bureau voor de grondrechten (het Bureau) wordt gezet en dat dit bureau op zo kort mogelijke termijn een netwerk opzet voor samenwerking met de internationale instellingen, met name ombudsmannen voor kinderen en NGO's die op dit gebied werkzaam zijn, zodat volop gebruik kan worden gemaakt van hun ervaring en van de informatie waarover zij beschikken;

12.

roept de Commissie, het Bureau en de lidstaten op zich in samenwerking met de relevante VN-instellingen, internationale organisaties en onderzoekcentra in te spannen voor de verbetering van het verzamelen van vergelijkbare statistische gegevens met betrekking tot de situatie van kinderen binnen de EU, eventueel door het mandaat van Eurostat uit te breiden, om een groter aantal indicatoren in verband met kinderen te ontwikkelen en toe te voegen die specifiek betrekking hebben op bij voorbeeld kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen, waarbij de participatie van kinderen in het verzamelen van gegevens moet worden gewaarborgd;

13.

verzoekt de Commissie naar geslacht en leeftijd ingedeelde gegevens te verzamelen over alle vormen van discriminatie en geweld jegens kinderen, het gelijkheidsbeginsel van man en vrouw in haar gehele beleid en haar toekomstige strategie op te nemen, waaronder de activiteiten van het Forum voor de rechten van het kind, en onder meer middels „genderbudgeting” voor de uitvoering en evaluatie van dit beleid in te staan;

14.

wenst dat wordt gezorgd voor mainstreaming van de rechten van het kind in de externe beleidsmaatregelen en acties van de EU, inclusief het Europees nabuurschapsbeleid en het strategisch partnerschap met Rusland, zoals geformuleerd in het aangekondigde werkdocument van de diensten van de Commissie over „Een actieplan van de Europese Unie inzake de rechten van het kind in het kader van de externe betrekkingen”, alsook in het uitbreidingsproces, aangezien deze beleidsmaatregelen krachtige instrumenten zijn die mogelijkheden bieden om de rechten van het kind te bevorderen; verzoekt de Commissie deze mogelijkheden te vertalen in specifieke doelstellingen in de externe actie van de Gemeenschap en de lidstaten;

15.

verzoekt de Commissie een verslag te presenteren over de mogelijkheid in alle tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten internationale overeenkomsten een specifieke, juridisch bindende clausule op te nemen over de eerbiediging van de rechten van het kind zoals die op internationaal niveau zijn bepaald;

16.

vraagt de Commissie dat zij een tandje bijzet om de ontwikkelingslanden te steunen bij de omzetting van de bepalingen van de VN-Conventie over de rechten van het kind en de bijbehorende optionele protocollen in hun nationale wetgeving;

17.

roept op te overwegen dat de EU toetreedt tot de VN-Conventie over de rechten van het kind en de twee optionele protocollen hierbij, alsmede de conventies van de Raad van Europa die betrekking hebben op de rechten van het kind, inclusief het EVRM, en de conventies inzake de uitoefening van de rechten van het kind, adoptie, seksuele uitbuiting en misbruik, en verzoekt de Raad een principieel standpunt in te nemen, zodat het in de toekomst mogelijk wordt dat de EU deelneemt aan de onderhandeling van toekomstige conventies die met name gericht zijn op de rechten van het kind;

18.

wijst erop dat een strategie voor de rechten van het kind geworteld zou moeten zijn in de waarden en de vier basisbeginselen die in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind zijn vastgelegd: bescherming tegen iedere vorm van discriminatie; het belang van het kind staat voorop; het recht op leven en ontwikkeling en het recht een mening te uiten en dat, in elke aangelegenheid die het kind betreft, aan deze mening passend belang moet worden gehecht;

19.

betreurt dat tot nu toe nog niet alle lidstaten een ombudsman voor de rechten van het kind, zoals gevraagd door de VN-commissie voor de rechten van het kind, hebben ingesteld ter bevordering van de eerbiediging van de rechten van het kind en de verdere tenuitvoerlegging van de VN-Conventie over de rechten van het kind, en verzoekt de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan zo spoedig mogelijk deze stap te zetten; is van oordeel dat de EU financiële middelen ter beschikking moet stellen ter ondersteuning van het Europees Netwerk van Ombudsmannen voor Kinderen (ENOC), teneinde dit netwerk in staat te stellen kwesties in verband met de rechten van het kind grondiger en op EU-niveau aan te pakken;

20.

stelt dat Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (7) door de nationale autoriteiten op uiteenlopende wijzen wordt geïnterpreteerd; dringt er bij de Commissie op aan richtsnoeren en een geheel van beste praktijken vast te stellen om de toepassing, van deze verordening te verduidelijken en te vergemakkelijken;

21.

benadrukt het belang van een volledige tenuitvoerlegging door lidstaten en kandidaat-lidstaten van de geldende internationale verplichtingen, met name in het kader van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat specifieke bepalingen bevat betreffende kinderen met een handicap, en de ILO-verdragen inzake kinderarbeid;

22.

dringt er bij de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan op aan toe te staan het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te ratificeren, en verzoekt de diverse instellingen van de Europese Unie met aandrang de ratificatie door derde landen van de voornaamste internationale instrumenten ter bescherming van de rechten van het kind te stimuleren, met name de instrumenten die ertoe kunnen bijdragen de situatie van minderjarige immigranten te verbeteren;

23.

dringt er bij de EU op aan door voorlichting en aanbevelingen actief deel te nemen aan de bevordering van de kennis over de VN-Conventie inzake de rechten van het kind en haar verspreiding binnen en buiten de EU;

24.

herinnert de lidstaten aan de noodzaak hun Europese en internationale verbintenissen inzake de bescherming van de rechten van het kind zo spoedig mogelijk na te komen;

25.

moedigt de lidstaten aan om uitwisselingsprogramma's voor leerkrachten en scholieren met landen buiten de EU in te stellen, met name met landen in het Nabije Oosten en de ontwikkelingslanden, en de rechten van het kind met speciale inachtneming van het recht op onderwijs en gelijke rechten voor de beide geslachten te verspreiden en te stimuleren;

26.

benadrukt de noodzaak van een gedifferentieerde benadering van de belangen van het kind — een goed voorbeeld van zo'n gedifferentieerde benadering staat in het Report Card 7 van het onderzoekcentrum UNICEF INNOCENTI, dat zes dimensies van kinderwelzijn bevat, waaronder materieel welzijn, gezondheid en veiligheid, educatief welzijn, betrekkingen met familie en groepsgenoten, gedragingen en risico's, en subjectief welzijn;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met aandrang maatregelen te treffen om de naleving van de rechten van mentaal gehandicapte kinderen te garanderen, met name hun recht op vrijheid, onderwijs en toegang tot rechtbanken, en ze te beschermen tegen foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling;

28.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een effectieve en onafhankelijke vertegenwoordiging van kinderen in alle rechterlijke of quasi-rechterlijke procedures die hen betreffen, en dat zij een wettelijk aangewezen voogd hebben wanneer er geen volwassen familielid is met de nodige verantwoordelijkheidszin en bekwaamheid om deze verantwoordelijkheid op zich kan nemen;

29.

onderstreept dat aangezien voor de grote meerderheid van de kinderen, met name jonge kinderen, wordt gezorgd in gezinsverband, een strategie inzake de rechten van het kind maatregelen moet omvatten om het welzijn van gezinnen te bevorderen;

30.

verzoekt de Commissie beleidsmaatregelen te ontwikkelen en integrale en transversale acties ten uitvoer te leggen op het gebied van de bescherming van de rechten van het kind, teneinde de doelstelling van interterritoriale rechtvaardigheid en kansengelijkheid te verwezenlijken;

31.

stelt voor dat de EU het begrip „kinderen in gevaar” definieert als: alle kinderen die het slachtoffer zijn van een maatschappelijke situatie die hun mentale of lichamelijke integriteit in gevaar brengt en/of ze het gevaar doet lopen te vervallen in misdadigheid en daar het slachtoffer van te worden;

32.

verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven (voorlichtingscampagnes, uitwisseling van beste praktijken, enz.) te nemen om te voorkomen dat „kinderen in gevaar komen”, inclusief preventie van jeugdcriminaliteit;

33.

wijst er nogmaals op dat het recht op onderwijs en opleiding een fundamenteel sociaal recht is, en vraagt alle lidstaten en kandidaat-lidstaten dit recht te waarborgen, ongeacht de sociale of etnische afkomst van het kind of zijn ouders, en zijn lichamelijke conditie of legale status;

34.

verlangt dat de toekomstige EU-strategie voor de rechten van het kind ook maatregelen omvat ter bestrijding van geweld op grond van geslacht en onder meer gericht is op bewustmakingscampagnes inzake de gelijkheid van vrouw en man onder kinderen, ouders, onderwijzend personeel en kwetsbare bevolkingsgroepen, teneinde de emancipatie van meisjes en een betere verdediging van hun rechten mogelijk te maken; roept ertoe op de actieve deelname van jongens en mannen aan dergelijke preventieve maatregelen te bevorderen; verzoekt de Commissie haar ontwikkelingshulpbeleid en haar handelsovereenkomsten afhankelijk te stellen van de tenuitvoerlegging van wetgeving die gelijke behandeling van man en vrouw waarborgt en een einde maakt aan elke vorm van geweld jegens vrouwen;

35.

roept de Commissie op derde landen aan te moedigen de internationale verdragen inzake het beëindigen van discriminatie tegen vrouwen te ratificeren en de deelname van vrouwen aan het economische, sociale en politieke leven te bevorderen, zodat het daarmee samenhangende welzijn van kinderen verbetert;

Deelneming van kinderen

36.

stemt in met de invoering, door de Commissie, van een Forum waarin vertegenwoordigers van de lidstaten, van het Parlement en van de Commissie, van niet-gouvernementele organisaties en van nationale en internationale organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de rechten van het kind, alsmede de kinderen zelf zitting hebben; is van mening dat de participatie van kinderen een van de hoofddoelstellingen van het Forum dient te zijn; verzoekt de Commissie de deelneming van kinderen te garanderen en ook die van de ombudsmannen voor de rechten van het kind in de lidstaten en van ouder- en gezinsverenigingen;

37.

is verheugd over de oprichting door de Commissie van een interdienstengroep en de benoeming van een coördinator voor de rechten van minderjarigen, en spreekt de wens uit dat ook binnen het Europees Parlement, overeenkomstig de bepaling in het Verdrag van Lissabon, een coördinatieteam wordt opgericht dat in coördinatie met de interdienstengroep van de Commissie alle initiatieven en activiteiten van het Parlement met betrekking tot de rechten van het kind met elkaar in verband brengt en stroomlijnt; is van oordeel dat met deze structuren bovendien een netwerk voor de uitwisseling van informatie en praktijkrichtlijnen moet worden gegarandeerd met betrekking tot de nationale strategieplannen voor de bescherming van kinderen die sommige lidstaten ten uitvoer aan het leggen zijn; dringt erop aan dat deze structuren directe contacten onderhouden met door kinderen en jongeren geleide organisaties, teneinde een zinvolle en doeltreffende participatie van kinderen aan de besluitvorming over alle aangelegenheden die hen aanbelangen te ontwikkelen, ten uitvoer te leggen, te monitoren en te garanderen;

38.

herinnert eraan dat kinderen en jongeren, ongeacht hun leeftijd, het recht hebben hun mening te uiten; is van mening dat zowel jongens als meisjes het recht hebben zich uit te spreken en dat dit recht een plaats moet krijgen in de uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van een EU-strategie voor de rechten van het kind, waarbij voor een gelijke deelname van jongens en meisjes moet worden gezorgd;

39.

erkent dat actieve participatie nauw verbonden is met informatie; is blij met de opstelling van een communicatie- en informatiestrategie waarbinnen de communautaire maatregelen in een kindvriendelijke en voor iedereen toegankelijke vorm worden gepubliceerd;

40.

ziet met belangstelling uit naar de publicatie, vanaf 2008, van de studie van de Commissie over het effect van bestaande EU-acties die van invloed zijn op de rechten van het kind, en van een gedetailleerd discussiestuk van de Commissie dat de belangrijke prioriteiten moet definiëren van een toekomstige taak van de EU op het gebied van de rechten van het kind, met het oog op de goedkeuring van een Witboek; vraagt de Commissie rekening te houden met de resultaten van de hoger vermelde raadpleging die begin 2007 door Save the Children en Plan International is gehouden onder een duizendtal kinderen, waaruit naar voren is gekomen dat zij de volgende onderwerpen het belangrijkst vinden: tegen hen gebruikt geweld, discriminatie, maatschappelijke uitsluiting en racisme, de gevolgen van drugsgebruik, alcohol en nicotinevergiftiging, prostitutie en mensenhandel en milieubescherming; is van oordeel dat naast deze specifieke, prioritaire kwesties het recht van kinderen op participatie en beïnvloeding het algemene doel van de strategie moet zijn; verzoekt de Commissie dan ook een proces op gang te brengen waarbij alle belanghebbenden, ook kinderen, kunnen deelnemen aan de raadpleging met het oog op de bepaling van een strategie van de EU inzake de rechten van het kind;

41.

acht het van groot belang dat kinderen op een kindvriendelijke manier en met adequate middelen worden geïnformeerd over de rechten van het kind; verzoekt de Commissie:

doeltreffende communicatie-instrumenten te ontwikkelen, inclusief een kindvriendelijke website, om de actie van de EU op het gebied van de rechten van het kind te promoten,

een permanent en gemeenschappelijk informatiesysteem op te zetten teneinde de kennis over de situatie van kinderen in de EU te vergroten,

regelmatige en duurzame systemen voor het verschaffen van informatie over de situatie van kinderen in de EU, zoals statistische bulletins, studies of uitwisselingen van informatie en goede praktijken, te ontwikkelen en te bevorderen;

Geweld

42.

verklaart dat geweld tegen minderjarigen, in welke vorm en in welke context dan ook, inclusief thuis, niet te rechtvaardigen is en moet worden veroordeeld; wenst derhalve dat in de Gemeenschap een verbod wordt ingesteld op alle vormen van geweld, seksueel misbruik, vernederende bestraffing en schadelijke traditionele praktijken; veroordeelt elke vorm van geweld tegen kinderen, waaronder lichamelijk, psychisch en seksueel geweld zoals marteling, kindermishandeling en -uitbuiting, ontvoering, smokkel of handel in kinderen en hun organen, huiselijk geweld, kinderpornografie, kinderprostitutie, pedofilie, seksuele uitbuiting en schadelijke traditionele praktijken zoals genitale verminking van vrouwen, gedwongen huwelijken en eerwraak;

43.

herinnert aan de aanbevelingen in de hoger vermelde studie van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over geweld tegen kinderen wat betreft de preventie van en de respons op alle vormen van geweld tegen kinderen; erkent met name de noodzaak voorrang te geven aan preventieve beleidsmaatregelen en de sociale dienstverlening te versterken, met name gezinsbemiddelingsdiensten, de ondersteuning van de slachtoffers van geweld te verbeteren, de geweldplegers rekenschap te doen afleggen en de verzameling en analyse van gegevens over dit verborgen probleem te bevorderen; vraagt om de bevordering in het kader van de beleidsmaatregelen ter voorkoming van geweld tegen kinderen van bewustmakings-, voorlichtings- en opvoedingscampagnes en van capaciteitsopbouwactiviteiten ten behoeve van beroepsgroepen die met en voor kinderen werken;

44.

roept de lidstaten op specifieke rechtsbepalingen aan te nemen inzake genitale verminking van vrouwen of wetten aan te nemen op basis waarvan elk persoon die vrouwenbesnijdenissen uitvoert kan worden vervolgd;

45.

appelleert aan de lidstaten om stappen te nemen tegen eermisdrijven ongeacht de redenen daarvoor, in verband met homoseksualiteit, godsdienst, geslacht, gedwongen huwelijken of huwelijken met minderjarigen;

46.

verzoekt de lidstaten artsen meer attent te maken op de schadelijke traditionele praktijken, ervoor te zorgen dat misdrijven consequent worden bestraft krachtens de geldende wetgeving en speciale aandacht te schenken aan kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals geïmmigreerde meisjes en vrouwen, meisjes en vrouwen die tot etnische minderheden behoren en gehandicapte meisjes;

47.

roept de lidstaten op gezondheidswerkers te verplichten alle gevallen van genitale verminking van vrouwen te registreren, evenals gevallen waarin het vermoeden bestaat dat genitale verminking zal plaatsvinden;

48.

roept de lidstaten op zich uit te spreken tegen traditioneel geweld tegen vrouwen, schendingen van de mensenrechten van geïmmigreerde meisjes in het kader van familiekwesties te veroordelen en na te gaan op grond van welke wetgeving familieleden verantwoordelijk kunnen worden gesteld, in het bijzonder als het om zogenoemde eerwraak gaat;

49.

is van mening dat, wil men kindermisbruik in een vroeg stadium kunnen vaststellen en aanpakken, er een specifiek procedureel protocol moet worden geïntroduceerd voor de registratie en behandeling van dergelijke gevallen, samen met opleidingsmogelijkheden voor medisch en zorgpersoneel dat zich bezighoudt met de fysieke en mentale gezondheid van kinderen;

50.

steunt de benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor het uitbannen van geweld tegen kinderen, aan wie het mandaat en de nodige financiële middelen moeten worden verleend om globale toezeggingen over de beëindiging van het geweld tegen kinderen af te dwingen;

51.

onderstreept dat dient te worden voorzien in een wettelijk kader voor de bestrijding van seksuele uitbuiting en kindermisbruik en dat de justitiële samenwerking tussen de lidstaten, Europol, Eurojust en alle bevoegde nationale instanties dient te worden versterkt;

52.

verzoekt de lidstaten kredieten toe te wijzen voor op ouders en professionals gerichte voorlichtings- en mediacampagnes en te zorgen voor kindvriendelijke juridische, medische en psychosociale diensten;

53.

roept alle instellingen en lidstaten op zich in te zetten voor de bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen, kinderhandel, pedofilie, seksueel misbruik van kinderen op internet, kinderprostitutie en sekstoerisme waarvan kinderen het slachtoffer zijn, door alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn ter voltooiing van de harmonisatie van de nationale wetgevingen op grond van de gemeenschappelijke minimale beginselen die zijn aangenomen bij het hoger vermelde Kaderbesluit 2004/68/JBZ, maar ook door middel van nieuwe wetgeving waarin de deelname wordt geregeld van alle particuliere en publieke betrokkenen, zoals dit ook is aangegeven in de hoger vermelde mededeling van de Commissie „Naar een algemeen beleid voor de bestrijding van cybercriminaliteit”;

54.

bevestigt dat de seksuele uitbuiting van kinderen wat strafrechtelijke maatregelen betreft, moet worden gelijkgesteld met verkrachting; is van mening dat met verzwarende omstandigheden rekening moet worden gehouden als een kind het slachtoffer is van seksuele uitbuiting of misbruik;

55.

verzoekt de lidstaten met betrekking tot seksueel geweld geslachtsneutrale wetgeving te overwegen; dringt er bij de lidstaten op aan betaalde seks met kinderen (d.w.z. minderjarigen) strafbaar te stellen overeenkomstig artikel 1 van het op 25 mei 2000 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Optioneel Protocol inzake kinderhandel, kinderprostitutie en pedopornografie de Conventie over de rechten van het kind; wijst erop dat het publieke bewustzijn van wezenlijk belang is om de vraag naar kinderprostitutie en kinderpornografie te bestrijden en verminderen;

56.

herinnert aan zijn aanbeveling van 16 november 2006 aan de Raad betreffende de bestrijding van mensenhandel — Geïntegreerde aanpak en voorstellen voor een actieplan (8); in overweging E daarvan wordt erop aangedrongen te streven naar halvering van het aantal slachtoffers van mensenhandel in de komende tien jaar, met als allerbelangrijkste doel dit soort misdaad onverwijld zo snel en volledig mogelijk uit te roeien;

57.

dringt bij de lidstaten aan op doeltreffende wettelijke en andere maatregelen, waaronder ook inzameling van statistische gegevens, uitgesplitst naar sekse en leeftijd, om elke vorm van geweld, zowel in de privé-sfeer als in het openbaar, op hun grondgebied te voorkomen en uit te bannen;

58.

verzoekt de Commissie tevens de spoedige ratificatie van bovengenoemd optioneel protocol bij het VN-Verdrag over de rechten van het kind en het optioneel protocol bij dat Verdrag inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten te steunen;

59.

vraagt alle EU-instellingen en -lidstaten te garanderen dat de slachtoffers van mensenhandel ten volle worden beschermd en de nodige bijstand krijgen, en dat met name een adequate en duurzame oplossing wordt gevonden voor kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel;

60.

verzoekt alle EU-instellingen en alle lidstaten actief mee te werken aan de bestrijding van kinderhandel voor alle mogelijke vormen van exploitatie, inclusief arbeid (bijvoorbeeld kinderarbeid (9), gedwongen arbeid, huiselijke onderdrukking, slavernij, schuldarbeid en bedelen), gedwongen huwelijken, illegale adoptie en illegale activiteiten (bijvoorbeeld drugshandel, zakkenrollen), seksuele uitbuiting en prostitutie, enz.;

61.

roept de Commissie op onmiddellijk een evaluatie uit te voeren van de nationale omzettingsmaatregelen voor Kaderbesluit 2004/68/JHA met het oog op de indiening van een voorstel betreffende de onmiddellijke aanpassing van de nationale bepalingen die in strijd met dat besluit zijn en ondersteunt de inzet van de Commissie die, samen met de belangrijkste bedrijven die creditcards uitgeven, de technische haalbaarheid onderzoekt van uitsluiting van sites die digitaal pedopornografisch materiaal verkopen van online betalingssystemen of de invoering van andere restricties; doet tevens een beroep op andere deelnemers aan het economische proces, zoals banken, wisselkantoren, verstrekkers van internetdiensten en zoekmachinebedrijven, om actief mee te werken aan de inspanningen ter bestrijding van kinderpornografie en andere vormen van commerciële exploitatie van kinderen; verzoekt de Raad en de Commissie met betrekking tot Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (10) om kinderpornografie en geweld tegen kinderen in alle visuele mediadiensten te verbieden; is van mening dat een van de belangrijkste prioriteiten van de Commissie moet zijn de grensoverschrijdende samenwerking tegen websites met kinderpornografie versterken en de samenwerking tussen de overheid en particuliere organisaties met het oog op een engagement om illegale websites te sluiten, verbeteren;

62.

wijst op de uitbuiting van kinderen en jongeren in de wereld van de mode, muziek, film en van de sport;

63.

dringt ter bescherming van de rechten van het kind aan op een passend, doeltreffend en proportioneel systeem van regelgeving, in dialoog met de leveranciers van internettoegang, de media (openbare en particuliere televisieomroepen, reclame, pers, videospelletjes, mobiele telefoons en internet) en de industrie, onder andere om de uitzending en verzending te verbieden van schadelijke beelden en inhoud (waaronder het verschijnsel cyberpesten), alsmede de verkoop van gewelddadige videospelletjes, die schade kunnen toebrengen aan de psychische en fysieke ontwikkeling van het kind doordat ze het gebruik van geweld en seksisme aanmoedigen; wijst bovendien met bezorgdheid op het groeiende probleem van de uitwisseling van MMS-beelden van pornografische aard of met betrekking tot kindermisbruik; spreekt zijn steun uit voor het Safer Internet Programme voor de tenuitvoerlegging van operationele en technische maatregelen ter bevordering van een veiliger gebruik van internet, in het bijzonder voor de bescherming van kinderen; verzoekt in deze samenhang ook de lidstaten en de internetproviders om in samenwerking met zoekmachinebedrijven en de politie blokkeringstechnologie te ontwikkelen, om het bezoek door internetgebruikers van illegale websites in verband met seksueel misbruik van kinderen stop te zetten en het publiek de toegang tot materiaal met afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen te beletten;

64.

verwelkomt het begin van de implementatie van een Europees kader voor een veiliger gebruik van mobiele telefoons door adolescenten en kinderen, dat door de leidende bedrijven van deze sector in de EU werd aangenomen als een zelfreguleringscode en zal worden gevolgd door de aanneming van de overeenstemmende nationale zelfreguleringscodes; beklemtoont dat dit kader een eerste belangrijke stap vormt op weg naar de bescherming van minderjarigen tegen specifieke, uit het gebruik van mobiele telefoons voortvloeiende gevaren, maar dat het van essentieel belang is dat de Commissie de implementatie ervan op nationaal niveau continu controleert en evalueert, teneinde de resultaten te beoordelen en te bepalen of een communautair wetgevingsinitiatief ter zake noodzakelijk is;

65.

bepleit dat in de EU een uniform systeem wordt opgezet voor de classificering en etikettering voor de verkoop en verspreiding van audiovisuele inhouden en videospellen voor minderjarigen, opdat deze Europese norm als voorbeeld kan dienen voor de landen buiten de Europese Unie;

66.

herinnert eraan dat onlangs een speciaal etiket voor onlinespelletjes is toegevoegd aan het bestaande Europese systeem voor leeftijdsclassificatie van computer- en videospelletjes (PEGI); is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten dit soort van zelfregulering bij de etikettering van spelletjes dienen aan te moedigen en sterker dienen te ondersteunen, teneinde minderjarigen beter te beschermen tegen ongepaste inhoud en ouders te informeren over mogelijke aan deze spelletjes verbonden risico's, en tevens hun aandacht te vestigen op positieve voorbeelden;

67.

verzoekt de lidstaten hun mechanismen voor de controle op de inhoud van televisieprogramma's op de tijdstippen met de grootste kijkdichtheid onder kinderen te versterken, en de ouderlijke controle te bevorderen via adequate en homogene informatie over televisieprogramma's; benadrukt dat informatietechnologie kinderen bijkomende mogelijkheden biedt om toegang tot televisieprogramma's te krijgen op om het even welk moment, van op elke computer met een internetaansluiting; onderstreept dat grotere aandacht moet worden besteed aan een evaluatie van het recht van massamedia op volledige toegang tot kinderen en het recht van kinderen op volledige toegang tot massamedia;

68.

wijst erop dat het verschijnsel jeugdmisdadigheid, i.e. jeugdige daders en in de meeste gevallen ook jeugdige slachtoffers, in alle lidstaten op alarmerende wijze is toegenomen; is van oordeel dat deze situatie een geïntegreerd beleid niet alleen op nationaal, maar ook op communautair niveau vereist; acht het dan ook noodzakelijk dat onverwijld een betrouwbare analyse van het probleem wordt gemaakt en dat vervolgens een geïntegreerd kaderprogramma op communautair niveau wordt opgesteld waarin maatregelen van drieërlei aard worden bijeengebracht: preventieve maatregelen, maatregelen voor de sociale integratie van jeugdige misdadigers en maatregelen voor justitieel en extrajustitieel optreden;

69.

onderstreept dat de bevordering van „kindercultuur” door de Europese programma's media en cultuur moet worden versterkt en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan door innovatieve projecten in een voor kinderen geschikte vorm plezier in de omgang met de Europese cultuur en Europese talen aan te kweken en vroegtijdig bij kinderen de motivering om te leren te stimuleren; onderstreept daarbij tevens de betekenis van de mediaopvoeding, waarbij met de invoering van pedagogische inhouden een meer weloverwogen inzet van de verschillende media kan worden bevorderd;

70.

vraagt de lidstaten en de Commissie om in het kader van de toekomstige strategie van de Commissie een exhaustief plan voor preventie van jeugdcriminaliteit en het verschijnsel pesten op school en ander vormen van krenkende behandeling en het specifieke probleem van jeugdbendes, uit te werken, waarbij vooral gezinnen, scholen, sociale diensten die gezinnen helpen, sport- en jeugdcentra en de jongeren zelf dienen te worden betrokken, en waarbij het accent er met name op dient te worden gelegd jongeren kansen te bieden en hun actieve participatie in de samenleving te bevorderen; beveelt aan dat de lidstaten hun goede praktijken uitwisselen;

71.

wenst dat wordt voorzien in veilige, voldoende bekende, vertrouwelijke en toegankelijke mechanismen die kinderen, hun vertegenwoordigers en anderen in de gelegenheid stellen gevallen van geweld tegen kinderen te rapporteren; is van oordeel dat alle kinderen, inclusief kinderen die zich in gerechtelijke of zorginstellingen bevinden, op de hoogte moeten zijn van het bestaan van klachtenmechanismen;

72.

spreekt de wens uit dat de lidstaten voorzien in een systeem dat toegang verschaft tot informatie over veroordelingen wegens misbruik van kinderen, met name om ervoor te zorgen dat personen die in het kader van een veroordeling wegens seksueel misbruik niet geschikt geacht moeten worden om met kinderen te werken uiteindelijk in de gehele Unie van de uitoefening van bepaalde beroepen en het contact met kinderen uitgesloten kunnen worden overeenkomstig zijn standpunt van 1 juni 2006 inzake verbodsbepalingen die voortvloeien uit veroordelingen voor seksueel misbruik van kinderen (11); is van mening dat maatregelen moeten worden ingevoerd om recidive zo doeltreffend mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld wanneer personen die veroordeeld zijn wegens seksueel misbruik van kinderen naar het buitenland reizen; is in dit opzicht verheugd over de voortgang binnen de Raad op het gebied van informatie-uitwisseling tussen lidstaten over nationale strafrechtelijke veroordelingen en spreekt de wens uit dat de Raad het snel mogelijk maakt dat nationale strafbladen gekoppeld worden door middel van een Europees netwerk;

73.

wenst dat de verkoop en de consumptie van drugs en alcohol in educatieve instellingen en in de nabijheid ervan worden bestreden en dat minderjarigen worden voorgelicht over de gevaren van deze consumptie;

74.

dringt erop aan dat de lidstaten een gemeenschappelijke definitie van misbruik van kinderen vastleggen, aangezien de nationale wetgevingen bijvoorbeeld ten aanzien van de minimumleeftijd voor seksuele handelingen van elkaar verschillen;

75.

dringt aan op doeltreffende bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting, onder meer door sekstoerisme waarbij kinderen betrokken zijn in alle lidstaten als misdrijf te classificeren en te onderwerpen aan extraterritoriale strafwetten; dringt erop aan dat iedere burger van de Unie die in een derde land een misdrijf begaat, wordt behandeld op basis van één stelsel van extraterritoriale strafwetten dat van kracht is in de hele EU, overeenkomstig het optioneel protocol bij het VN-Verdrag voor de rechten van het kind over de handel in kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie;

76.

dringt er op aan dat Europol wordt gemachtigd om samen te werken met de politie van de lidstaten en landen waarin dit soort toerisme plaatsvindt, zodat onderzoek kan worden gedaan naar de identiteit van de personen die dergelijke misdaden begaan en vraagt hiertoe om de instelling van posten van Europese verbindingsofficieren; vraagt adequate maatregelen voor de rehabilitatie en integratie in de maatschappij van slachtoffers van seksuele uitbuiting die van hun uitbuiters zijn bevrijd; dringt erop aan dat in de lidstaten meer informatie wordt verstrekt over sekstoerisme waarbij kinderen betrokken zijn;

77.

dringt er bij de lidstaten op aan om een rechtskader te creëren ter bestraffing van sekstoerisme met kinderen, en verzoekt de lidstaten en de Commissie de mogelijkheid na te gaan van een onderling afgestemde EU-strategie tegen sekstoerisme met kinderen en gedragscodes te ondertekenen en te bevorderen waaraan het hotelwezen, de horecasector en de toeristenindustrie zich dienen te houden, zoals de Gedragscode van ECPAT (12) voor de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting in de reis- en toeristenindustrie, van 21 april 2004;

78.

benadrukt dat veruit de meeste kinderen die ten prooi vallen aan mensenhandel ten behoeve van commerciële seksuele uitbuiting, zoals prostitutie of de productie van kinderpornografie, of die voor gedwongen huwelijken zijn voorbestemd, tienermeisjes zijn, wat van mensenhandel een ernstig gendergerelateerd probleem maakt; benadrukt bovendien dat zelfs binnen groeperingen die zich inzetten om mensenhandel te beheersen en uit te bannen nog altijd conventionele denkbeelden bestaan over de verhouding tussen de seksen en de rol van vrouwen en meisjes;

79.

dringt er bij alle lidstaten op aan kinderen die getuige zijn geworden van huiselijk geweld als slachtoffers van een misdrijf te beschouwen;

80.

roept alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan op om het in 2000 door de VN te Palermo aangenomen Protocol ter voorkoming, onderdrukking en bestraffing van handel in personen, in het bijzonder vrouwen en kinderen tot aanvulling van het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad te ratificeren en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel te beschermen, onder meer door slachtoffers van mensenhandel toe te staan tijdelijk of permanent op hun grondgebied te blijven;

81.

bepleit dat in het kader van de toekomstige EU-strategie bijzondere aandacht wordt geschonken aan de medische, psychologische en sociale opvang van kinderen, die het slachtoffer zijn van verwaarlozing, misbruik, mishandeling, uitbuiting en direct en/of indirect geweld, met het oog op het welzijn van het kind en met inachtneming van het gendergelijkheidsbeginsel; wijst erop dat de Commissie in het kader van haar werkzaamheden rekening moet houden met de impact van indirect geweld op het welzijn van kinderen en de voorkoming van zulk geweld; benadrukt dat deze problemen vaak in verband staan met armoede en sociale uitsluiting van gezinnen en dat nieuwe sociale beleidsmaatregelen met een grotere nadruk op solidariteit nodig zijn om deze problemen aan te pakken;

82.

verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek te doen naar de rol die de vraag ten aanzien van de seksuele uitbuiting en andere vormen van uitbuiting van kinderen speelt; is van mening dat zodra dit is onderzocht, maatregelen moeten genomen om deze vraag te verminderen, onder meer door publieke campagnes; beschouwt kinderhandel als een vorm van georganiseerde misdaad en roept de lidstaten derhalve op gezamenlijk inspanningen ter bestrijding van dergelijke misdrijven te ondernemen; appelleert aan de lidstaten het recht van kinderen op bescherming als prioriteit te beschouwen;

83.

roept de lidstaten ertoe op te erkennen dat meisjes in buitensporige mate het slachtoffer worden van seksuele uitbuiting en is van mening dat inspanningen om de seksuele uitbuiting van kinderen een halt toe te roepen derhalve een genderperspectief moeten hebben;

84.

is van oordeel dat de geslachtspecifieke relatie tussen meisjes en jongens op vroege leeftijd bepalend is voor de gelijkheid tussen de geslachten in andere levensfasen;

85.

roept ertoe op ervoor te zorgen dat minderjarigen, naar evenredigheid van de ernst van het begane delict, geen gevangenisstraf krijgen maar een vervangende straf, zoals een taakstraf, en dat in ieder geval maatregelen worden gegarandeerd voor rehabilitatie met het oog op hun toekomstige reïntegratie in de maatschappij en het beroepsleven, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak minderjarigen te leren dat zij rechten hebben, maar ook plichten, maar merkt tegelijk op dat gevangenisstraffen voor minderjarigen alleen in het uiterste geval en voor zo kort mogelijke tijd mogen worden opgelegd; dringt voorts aan op educatieve maatregelen die de reïntegratie in de maatschappij en het beroepsleven moeten waarborgen; is van mening dat heropvoedingsmaatregelen er onder meer op gericht moeten zijn jonge mensen de kennis en vaardigheden te bezorgen die hen in staat stellen om te gaan met de reële situatie waarin zij leven, hetgeen betekent dat zij moeten worden gewezen op hun verantwoordelijkheid om de rechten van anderen te eerbiedigen en de wetten en regels die door de samenleving zijn vastgelegd, na te leven; wijst erop dat het om de ontwikkeling van jonge mensen tot verantwoordelijke individuen mogelijk te maken, van wezenlijk belang is dat hun stem wordt gehoord en hun het recht wordt toegekend om hun eigen situatie en de vraagstukken die voor hen van belang zijn, te beïnvloeden;

86.

wijst erop dat de leeftijd voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid momenteel in de lidstaten verschilt en dringt er bij de Commissie op aan onderzoek te doen naar de verschillende standpunten van de lidstaten betreffende de leeftijdsgrens voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid, de wijze waarop zij minderjarige delinquenten behandelen en de strategieën die zij toepassen om delinquentie onder minderjarigen te voorkomen;

87.

benadrukt dat rechtsbeoefenaren die in het jeugdrecht actief zijn (rechters, advocaten, maatschappelijk werkers en politieagenten) specifiek moeten worden opgeleid;

88.

dringt erop aan dat binnen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een afdeling wordt geschapen die gespecialiseerd is in de rechten van het kind;

89.

dringt bij de lidstaten aan op serieuze maatregelen om alle verschillende vormen van uitbuiting van kinderen te beëindigen, met inbegrip van uitbuiting voor prostitutie of andere vormen van seksuele exploitatie, dwangarbeid, slavernij of praktijken gelijkende op slavernij of dwangarbeid, het gebruik van kinderen in verband met bedelarij, illegale activiteiten, sport en daarmee verband houdende activiteiten, illegale adoptie, gedwongen huwelijken, enz.;

90.

roept op tot het aanpakken van het probleem van internationale ontvoering van minderjarigen, dat vaak voortkomt uit conflicten tussen de ouders ten gevolge van scheiding van tafel en bed of echtscheiding, waarbij altijd de belangen van de minderjarigen op de voorgrond moeten staan;

91.

wijst erop dat in artikel 3 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt bepaald dat bij „alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen”; in het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Haags verdrag) wordt onder het belang van het kind een snelle terugkeer na ontvoering verstaan; het belang van het kind houdt echter meer in dan alleen een snelle terugkeer, zoals een veilige fysieke directe omgeving, een affectief klimaat, een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur, adequaat voorbeeldgedrag van de ouder, continuïteit in opvoeding en verzorging evenals behoorlijke levensomstandigheden; het Haags Verdrag houdt geen rekening met deze criteria, zo wordt er niet gekeken naar wie de ontvoerende ouder is, of deze ouder al dan niet het ouderlijk gezag waarneemt, hoe oud het kind is, hoe lang het kind al in het andere land verblijft, of het daar naar school gaat en vriendjes heeft gemaakt etc.; man kan concluderen dat, ondanks de „goede” intentie van het Haags Verdrag en Verordening (EG) nr. 2201/2003, de rechten van het kind dikwijls niet goed gewaarborgd worden; roept de Commissie daarom op actie te ondernemen om ook in deze de rechten van het kind beter te beschermen en dringt aan op voorstellen daartoe;

92.

roept op tot snelle invoering van passende maatregelen voor het opzoeken en terugvinden van verdwenen en ontvoerde kinderen, waarbij ook gebruik moet worden gemaakt van het Schengen-Informatiesysteem om te voorkomen dat de kinderen de grens worden overgebracht; is verheugd over het Europese hotline nummer voor vermiste kinderen en de maatregelen die NGO's op dit gebied hebben ondernomen; moedigt de Commissie aan zich in te zetten voor de oprichting van een Europees open telefoonagentschap voor kinderen en jongeren met problemen;

93.

verzoekt de instellingen van de EU en de lidstaten om tenuitvoerlegging van de VN-resoluties A/RES/46/121, A/RES/47/134 en A/RES/49/179 over de rechten van de mens en extreme armoede, A/RES/47/196 inzake de instelling van een werelddag voor de bestrijding van de armoede, en A/RES/50/107 over de viering van het Wereldjaar voor de bestrijding van de armoede en het uitroepen van het eerste Decennium van de VN voor de bestrijding van de armoede van de Algemene Vergadering van de VN, alsmede van de resoluties E/CN.4/Sub.2/1996/13, E/CN4/1987/NGO/2, E/CN4/1987/SR.29, E/CN.4/1990/15 inzake de mensenrechten en extreme armoede, E/CN.4/1996/25 inzake het recht op ontwikkeling en E/CN.4/SUB.2/RES/1996/25 inzake de verwezenlijking van economische, sociale en culturele rechten van de Economische en Sociale Raad van de VN;

Armoede/Discriminatie

94.

roept in herinnering dat in de EU 19 % van de kinderen onder de armoedegrens leeft en dat het dientengevolge noodzakelijk is passende, op kinderen afgestemde maatregelen te nemen voor hulp aan in het bijzonder hun gezinnen en roept de lidstaten ertoe op ambitieuze en haalbare doelstellingen op te stellen om armoede onder kinderen te verminderen en op den duur te laten verdwijnen;

95.

bepleit het opzetten van passende structuren in de lidstaten om kinderen en ouders te helpen zich aan te passen aan veranderde gezinsomstandigheden;

96.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen die kinderen in staat stellen van hun jeugd te genieten en zonder discriminatie en uitsluiting deel te nemen aan activiteiten voor kinderen;

97.

appelleert aan de Commissie om de strategieën die er specifiek op gericht zijn armoede onder kinderen en werkloosheid onder jongeren te bestrijden en de sociale integratie van minderheden te bevorderen in alle relevante ontwikkelingsstrategieën, met inbegrip van strategiepapieren en indicatieve programma's inzake armoedebestrijding, op te nemen;

98.

verzoekt de betrokken instellingen kinderen de kans te bieden een echte bijdrage aan de strijd tegen de armoede te leveren; dringt er met het oog op meer doeltreffendheid van de strijd tegen armoede onder kinderen op aan dat alle betrokken partijen, waaronder de armste kinderen, een echte actieve rol spelen bij het opzetten, uitvoeren en evalueren van de projecten waarmee wordt beoogd extreme armoede te doen verdwijnen;

99.

benadrukt de noodzaak de strijd tegen de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen — d.w.z. de handel in kinderen voor seksuele doeleinden, kinderpornografie en sekstoerisme waarbij kinderen zijn betrokken — als een van de belangrijkste doelstellingen van de strategie voor maatregelen zowel binnen als buiten de Europese Unie te bestempelen — (in het bijzonder in het licht van de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling); onderstreept dat kinderarmoede vaak aan de basis ligt van maatschappelijke uitsluiting, vele vormen van discriminatie en gevaar voor kinderen; is echter van mening dat de ware oorzaken voor de commerciële seksuele uitbuiting van kinderen te vinden zijn in de vraag naar seks met kinderen en in de georganiseerde misdaad, die bereid is situaties waarin kinderen aan risico's blootstaan, uit te buiten;

100.

is van mening dat aandacht moet worden besteed aan psychosociale zorg en emotionele ondersteuning van kinderen die in moeilijke situaties, zoals gewapende conflicten en crisissituaties, leven evenals van ontheemde kinderen en kinderen die met extreme armoede kampen;

101.

dringt er bij de lidstaten op aan hun verplichting na te komen alle kinderen te steunen en te beschermen tegen ondervoeding, ziekte en mishandeling, ongeacht de sociale en /of wettelijke situatie van de kinderen of van hun ouders;

102.

roept de Commissie op te komen met een voorstel voor een richtlijn die betrekking heeft op alle vormen van discriminatie uit artikel 13 van het EG-verdrag en op alle sectoren die genoemd zijn in Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (13);

103.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan alle vormen van discriminatie van kinderen, waaronder discriminatie van kinderen die aan een leerstoornis (bijvoorbeeld dyslexie, dyscalculie of dyspraxie) of een andere handicap lijden;

104.

is verheugd over het bestaan van talrijke NGO's en vrijwilligers die vriendschappelijke en solidaire verbindingen tot stand brengen tussen de meest benadeelde kinderen en kinderen uit verschillende sociale milieus teneinde extreme armoede en sociale uitsluiting te overwinnen; verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten ervoor te zorgen dat ook de armste kinderen in het genot van de communautaire projecten komen en dat de projecten van de Europese Vrijwilligersdienst dergelijke organisaties meer mogelijkheden biedt om jonge vrijwilligers op te nemen;

105.

roept op ervoor te zorgen dat in het bijzonder Romakinderen en kinderen die tot andere nationale minderheden behoren profiteren van de gerichte maatregelen, met name om een halt toe te roepen aan discriminatie, segregatie, maatschappelijke uitsluiting, uitsluiting van onderwijs en uitbuiting waarvan zij vaak het slachtoffer zijn; roept de lidstaten ertoe op inspanningen te doen om de oververtegenwoordiging van Romakinderen in instellingen voor geestelijk gehandicapten te beëindigen; spreekt bovendien de wens uit dat scholingscampagnes, maatregelen ter compensatie van het hoge niveau aan onderwijsversnippering en projecten voor preventie en hulp op het gebied van gezondheid, met inbegrip van vaccinaties, worden bevorderd;

106.

is van mening dat de EU voor zichzelf de doelstelling moet bepalen te waarborgen dat er in de EU geen dakloze kinderen of straatkinderen zijn; roept op tot het nemen van passende en gerichte maatregelen om dakloze kinderen en straatkinderen te helpen, aangezien de meesten van hen sterk getraumatiseerd en sociaal uitgesloten zijn, geen formeel onderwijs of gezondheidszorg ontvangen, bijzonder gemakkelijk slachtoffer kunnen worden van mensenhandel (met inbegrip van prostitutie, orgaanhandel en illegale adoptie), drugsverslaving en misdaad en vaak gedwongen worden te bedelen;

107.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om het probleem van de duizenden straatkinderen en kinderen die worden gedwongen te gaan bedelen, als serieuze sociale kwestie en mensenrechtenprobleem te erkennen, dat een inbreuk vormt op de Conventie van de VN over de rechten van het kind en verzoekt de lidstaten ook sancties in te stellen tegen diegenen die verantwoordelijk zijn voor de verwildering van kinderen die worden gedwongen te bedelen;

108.

verzoekt de Europese Unie, de lidstaten en de organisaties van het maatschappelijk middenveld ervoor te zorgen dat ieder kind de mogelijkheid heeft om tot een groep of organisatie van kinderen te behoren ten einde andere kinderen te ontmoeten en met hen van gedachten te wisselen; dringt er derhalve op aan dat maatregelen worden genomen zodat steunmaatregelen van volwassenen die ieder kind een plaats binnen de groep willen geven evenals een kans om zich daar uit te drukken, worden aangenomen; verzoekt de lidstaten en de bevoegde organen daarom projecten aan te moedigen die kinderen in staat stellen zich uit te drukken, zoals gemeenteraden of kinderparlementen, waarbij moet zijn gewaarborgd dat de meest uitgesloten kinderen hierin vertegenwoordigd zijn;

109.

spreekt de wens uit na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor communautaire regelgeving op het gebied van adoptie die moet worden ontwikkeld in overeenstemming met de Conventie over de rechten van het kind en andere relevante internationale normen, waardoor de verzorgingskwaliteit op het gebied van de informatiediensten, de voorbereiding van internationale adoptie, de behandeling van verzoeken om internationale adoptie en post-adoptiediensten wordt verbeterd, met inachtneming van het feit dat alle internationale conventies met betrekking tot de bescherming van de rechten van het kind aan in de steek gelaten kinderen of wezen het recht om een gezin te hebben en het recht op bescherming toekennen;

110.

verzoekt de lidstaten om maatregelen die het grondrecht van kinderen op een gezin garanderen. verzoekt de lidstaten derhalve doeltreffende oplossingen te formuleren om te voorkomen dat kinderen in de steek worden gelaten en om de plaatsing van in de steek gelaten kinderen en wezen in instellingen te compenseren. Bij het vinden van een nieuwe oplossing voor een kind moeten diens belangen overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, steeds de belangrijkste overweging vormen;

111.

is van oordeel dat adoptie kan plaatsvinden in het land van herkomst van het kind of door via internationale adoptie een gezin te vinden overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verdragen en dat plaatsing in instellingen alleen dient als tijdelijke oplossing; dat andere oplossingen voor zorg in gezinnen kan worden geboden door bij voorbeeld pleeggezinnen; dringt erop aan dat de lidstaten en de Commissie in overleg met de Haagse Conferentie, de Raad van Europa en kinderorganisaties een kader opstellen om de transparantie en doelmatige begeleiding van de ontwikkeling van deze kinderen te waarborgen en hun werkzaamheden te coördineren ten einde kinderhandel te voorkomen; verzoekt de lidstaten in dit verband bijzondere aandacht te schenken aan kinderen met bijzondere behoeften, bij voorbeeld kinderen die medische behandeling nodig hebben en gehandicapte kinderen;

112.

stimuleert de lidstaten om regelingen te treffen voor jongvolwassenen die uit een weeshuis of andere opvangvoorziening komen, die ervoor zorgen dat zij kunnen profiteren van ondersteunende maatregelen om hen te helpen plannen te maken voor hun toekomstige beroepsleven en hun integratie in de maatschappij te bevorderen;

113.

benadrukt dat de sociale uitsluiting waarmee minderjarige delinquenten te kampen hebben een soepele herintegratie in de maatschappij vaak onmogelijk maakt; stimuleert de lidstaten derhalve om ondersteunende strategieën uit te stippelen voor deze minderjarigen of jongvolwassenen die tot risicogroepen behoren om hen te helpen plannen te maken voor hun toekomstige beroepsleven en hun integratie in de maatschappij te bevorderen;

114.

is van oordeel dat kinderen die voor ouders of broers en/of zussen met speciale behoeften zorgen, recht hebben op specifieke ondersteuning;

115.

wijst erop dat in het kader van de toekomstige EU-strategie de belangrijke rol van het gezin moet worden erkend als het belangrijkste instituut in de maatschappij voor het levensonderhoud, de bescherming en de ontwikkeling van het kind; is van mening dat de rechten van het kind moeten vooropstaan bij vragen omtrent combinatie van beroeps- en gezinsleven, en werktijd, met bijzondere nadruk op de omstandigheden van moeders met een handicap en moeders van kinderen met een handicap, alsook bij het formuleren van beleid inzake openbare en/of particuliere ondersteuning van vaders en moeders teneinde deze in de gelegenheid te stellen hun educatieve en verzorgende taken gezamenlijk te vervullen; is van mening dat recht moet worden gedaan aan het feit dat een groeiend aantal mensen in een alternatieve gezinsstructuur leeft die niet overeenstemt met het traditionele kerngezin bestaande uit een vader en een moeder en hun biologische kinderen;

116.

dringt er bij de lidstaten op aan alle beperkingen op het recht van ouders op contact met hun kinderen die op grond van het verschil van nationaliteit zijn opgelegd, op te heffen, in het bijzonder waar erom gaat dat de betrokkenen een andere taal dan de officiële taal van het betrokken land willen spreken; is van mening dat de opheffing van de beperkingen die zijn opgelegd aan multinationale families waarin een conflict tussen de ouders bestaat, ook moet inhouden dat het het kind en de ouders vrijstaat de door hun gekozen taal te spreken, waarbij eventueel door de rechtbanken vastgestelde bepalingen dat tijdens ontmoetingen toezicht moet worden uitgeoefend, moeten worden nageleefd;

117.

is verheugd over de invoering van ombudsmannen voor de rechten van kinderen en verzoekt alle lidstaten de invoering van dergelijke ombudsmannen op nationaal en plaatselijk niveau te vergemakkelijken;

Kinderarbeid

118.

beklemtoont dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat kinderen die wettelijk oud genoeg zijn om een baan te hebben, betaald worden op basis van het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk;

119.

spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat het probleem van kinderarbeid en de bescherming van kinderen tegen elke vorm van misbruik, uitbuiting of discriminatie cruciale onderwerpen worden binnen de comités en subgroepen inzake mensenrechten die in het kader van de handels- en samenwerkingsakkoorden zijn opgericht;

120.

wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat elk beleid, zowel internationaal als nationaal, zowel op het niveau van de lidstaten als op het niveau van de EU, gericht is op het afschaffen van kinderarbeid in al zijn vormen; is van oordeel dat full-time onderwijs voor jongens én voor meisjes de beste manier is om dit probleem aan te pakken, omdat er een preventieve werking van uitgaat en omdat het helpt de vicieuze cirkel van ongeletterdheid en armoede te doorbreken;

121.

veroordeelt ten scherpste elke vorm van kinderarbeid, slavernij en lijfeigenschap, alsook andere vormen van arbeid die schadelijk zijn voor de gezondheid en de veiligheid van het kind; roept de Commissie en de Raad op de handel met en de ontwikkelingshulp van de EU aan derde landen in grotere mate te koppelen aan de toepassing in die landen van de overeenkomst betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie;

122.

wijst op het feit dat producten die in de EU worden verkocht mogelijkerwijs met gebruikmaking van kinderarbeid zijn geproduceerd; dringt bij de Commissie aan op de ontwikkeling van een mechanisme dat slachtoffers van kinderarbeid in staat stelt verhaal te halen tegen bedrijven in de EU voor de nationale rechtbanken; dringt bij de Commissie aan op toezicht op de toeleveringsketen en op de ontwikkeling van mechanismen die de hoofdcontractant in de EU aansprakelijk stellen in het geval van overtreding van de VN-verdragen inzake kinderarbeid in de toeleveringsketen; verzoekt de EU in dit verband om inschakeling van het stelsel van algemene preferenties als een middel voor het doeltreffender bestrijden van het verschijnsel kinderarbeid in de verschillende regio's van de wereld, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke vormen van arbeid, waar veel kinderen voor worden ingezet;

Kinderen van immigranten, asielzoekers en vluchtelingen

123.

roept ertoe op dat in het belang van het kind bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van kinderen die vluchteling, asielzoeker of migrant zijn, en van kinderen van wie de ouders ofwel asielzoekers, ofwel vluchtelingen, ofwel illegalen zijn, opdat deze kinderen in het genot van hun rechten komen, ongeacht de wettelijke status van hun ouders, dat zij niet de negatieve gevolgen hoeven te dragen van een situatie waarvoor ze zelf niet verantwoordelijk zijn en dat rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften en er bijzonder op wordt gelet dat de gezinnen bij elkaar kunnen blijven wanneer dit voor het kind het beste is;

124.

is van mening dat aan alleenstaande minderjarigen in het kader van alle vormen van immigratie bijzondere aandacht moet worden besteed, aangezien de georganiseerde misdaad van iedere gelegenheid gebruik maakt om een kind het land binnen te brengen om het te kunnen uitbuiten; stelt dat lidstaten derhalve waakzaam moeten zijn en in iedere denkbare situatie de bescherming van het kind moeten kunnen waarborgen;

125.

is van mening dat migrantenkinderen toegang tot onderwijs moet worden geboden en dat programma's en hulpbronnen met een interculturele insteek moeten worden opgezet waarin de bijzondere nadruk wordt gelegd op kwetsbare en niet-begeleide minderjarigen;

126.

herinnert eraan dat de internationale normen inzake de bescherming van kinderen van toepassing zijn op niet vergezelde minderjarigen die het grondgebied van de Europese Unie bereiken via clandestiene immigratiekanalen; verzoekt alle plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, alsmede de instellingen van de EU, maximaal samen te werken om deze niet vergezelde minderjarigen te beschermen; verzoekt de Commissie met de derde landen van herkomst procedures vast te stellen voor internationale samenwerking op dit gebied, teneinde een correcte terugkeer van de minderjarigen naar deze landen te garanderen, en systemen op te zetten ter bescherming van deze minderjarigen na hun terugkeer in hun land van herkomst, hetzij binnen hun biologische familie, hetzij via mechanismen of instellingen die ze op doeltreffende wijze beschermen;

127.

spreekt de wens uit dat bij het aannemen, in een medebeslissingsprocedure, van nieuwe instrumenten waarop een gemeenschappelijk asielbeleid zal zijn gebaseerd, de bescherming van de rechten van kinderen bovenaan zal staan en dat voor hen specifieke maatregelen zullen worden geformuleerd waarbij rekening wordt gehouden met hun kwetsbaarheid; is van mening dat vooral gewaarborgd moet zijn dat kinderen adequate toegang tot het asielsysteem wordt geboden en zij worden bijgestaan in de procedures, dat terdege aandacht wordt besteed aan de individuele reden voor asiel van een kind binnen een gezin van asielzoekers en er meer ruimte komt voor gezinshereniging binnen de asielprocedure;

128.

vestigt de aandacht op de bijzondere situatie van migrantenkinderen die gescheiden zijn van beide ouders dan wel hun vroegere wettelijke of gebruikelijke primaire verzorger en dringt erop aan dat de noodzaak van een gerichte EU-maatregel wordt overwogen met regeling voor recht op steun voor alle alleenstaande kinderen, toegang tot het grondgebied, de aanwijzing en de taakomschrijving van voogden, het recht om te worden gehoord, de voorwaarden voor opname en maatregelen voor het opsporen van de familie en ook andere duurzame oplossingen;

129.

vestigt de aandacht op het feit dat niet door volwassenen begeleide kinderen en staatloze en bij de geboorte niet geregistreerde kinderen een bijzonder groot risico lopen en verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen te nemen die zijn afgestemd op de belangen van het individuele kind, zoals dit met name is bepaald door de VN-Conventie over de rechten van het kind en het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN;

130.

wijst op de belangrijke rol van onderwijs dat een egalitair karakter dient te hebben en waar geweld en lijfstraffen uit den boze zijn; dringt er bij de Commissie op aan de nodige middelen beschikbaar te stellen om elke vorm van gewelddadigheid in de gemeenschappen van vluchtelingen te voorkomen, in het bijzonder seksueel geweld en seksuele exploitatie; wijst in dit verband op de behoefte aan onderwijsprogramma's en sensibiliseringsacties op het gebied van gendervraagstukken, mensenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid, genitale verminking bij vrouwen en hiv/aids, gericht op minderjarigen van beide geslachten;

131.

onderstreept dat er een kloof gaapt tussen wat de regelgeving vereist en wat in de praktijk wordt gedaan bij de uitvoering van het asielbeleid in Europa en dat er enorme verschillen blijven bestaan in de wijze waarop kinderen met een vluchtelingenstatus in de verschillende lidstaten worden behandeld;

132.

benadrukt het feit dat 5 % van de asielzoekers bestaat uit niet-begeleide minderjarigen, wat duidt op de nood om goed opgeleide wettelijke voogden voor niet begeleide kinderen aan te duiden om hun belangen te verdedigen na hun aankomst in het gastland; vraagt een verbetering van de leefomstandigheden van kinderen in opvangcentra; is ontgoocheld door het gebrek aan kindergevoelige asielprocedures;

133.

merkt op dat veel van de risico's die gevluchte kinderen lopen evenzeer gelden voor kinderen die zich noodgedwongen hebben moeten verplaatsen binnen de grenzen van hun eigen land;

134.

staat erop dat kinderen enkel worden teruggebracht naar hun land van oorsprong indien hun veiligheid is gewaarborgd, en benadrukt dat het opsporen en herenigen van families noodzakelijk is; benadrukt dat hun terugkeer moet worden verhinderd wanneer er gevaar is op ernstige schade, door bijvoorbeeld kinderarbeid, seksuele exploitatie, geweld, het risico van genitale verminking bij vrouwen, sociale uitsluiting of betrokkenheid bij een gewapend conflict;

135.

benadrukt dat moet worden gezorgd voor een betere verzameling van gegevens over kinderen die de status van vluchteling aanvragen, kinderen die illegaal op het grondgebeid van een ander land verblijven maar geen vluchtelingenstatus aanvragen en het resultaat van hun asielprocedures en de toekomst van dergelijke kinderen na de uiteindelijke positieve of negatieve beslissing over hun asielaanvraag, opdat deze kinderen niet in vergetelheid raken of slachtoffer worden van criminaliteit;

136.

benadrukt de negatieve gevolgen van emigratie en de precaire situatie van kinderen die in hun land alleen worden achtergelaten nadat hun ouders zijn geëmigreerd; benadrukt de noodzaak te voorzien in algemene zorg, integratie en onderwijs voor deze kinderen, evenals voor een zo spoedig mogelijke reïntegratie in hun familie;

137.

verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om kinderen die in de EU geboren zijn, ongeacht de wettelijke status van hun ouders, het Europees burgerschap toe te kennen;

138.

herinnert eraan dat administratieve detentie van migrantenkinderen de uitzondering moet blijven; benadrukt dat kinderen die door hun familie worden begeleid alleen in het uiterste geval en voor zo kort mogelijke duur en indien dit in hun primaire belang is overeenkomstig artikel 37, onder b), van de Conventie van de VN over de rechten van het kind, mogen worden vastgehouden, en dat onbegeleide minderjarigen niet mogen worden vastgehouden of uitgewezen;

139.

wijst erop dat migrantenkinderen recht hebben op onderwijs en ontspanning;

Recht van kinderen op informatie en onderwijs

140.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een doeltreffend systeem in te voeren waarmee wordt gewaarborgd dat kinderen thuis en op school, naar gelang van hun leeftijd en intellectuele ontwikkeling, op hun rechten worden geattendeerd en deze kunnen uitoefenen;

141.

roept de Commissie en de lidstaten op jonge meisjes toegang te bieden tot voorlichting en onderwijs over reproductieve gezondheidszorg en diensten voor deze gezondheidszorg;

142.

dringt er bij de lidstaten op aan alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de kwaliteit van de kinderverzorging te waarborgen, o.m. continue beroepsopleiding en opleiding op het gebied van de rechten van het kind, goede arbeidsvoorwaarden en een behoorlijk salaris voor professionals in de kinderzorg, daar deze faciliteiten en hun personeel kinderen een stevige basis bieden voor hun toekomst en nuttig zijn voor ouders, met name met het oog op de werkdruk op werkende ouders zonder partner —, en dit draagt op zijn beurt bij tot terugdringing van armoede onder vrouwen en dus onder kinderen;

143.

vraagt de Commissie en de lidstaten gezamenlijke inspanningen te leveren om de partnerlanden te helpen bij de verwezenlijking van de doelstelling van gratis basisonderwijs voor iedereen (MOD 2) en vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de nodige financiering voor het Versneld initiatief inzake onderwijs voor iedereen;

144.

beklemtoont dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan MOD 3 inzake gendergelijkheid en aan het onderwijs van meisjes, de aanwerving en opleiding van lokale vrouwelijke leerkrachten, de opheffing van het mannelijk overwicht in de onderwijsprogramma's en de nabijheid van de scholen bij de gemeenschappen die er onderwijs krijgen; benadrukt dat scholen veilige zones moeten zijn waar de kinderrechten worden gerespecteerd en dat seksuele intimidatie en geweld in en rond scholen krachtig moet worden voorkomen en aangepakt;

145.

verzoekt de lidstaten projecten voor het samenwonen van verschillende generaties (zoals de „Mehrgenerationenhäuser”) te bevorderen, teneinde kinderen in staat te stellen op te groeien met ouderen, en omgekeerd ouderen de gelegenheid te bieden enerzijds te profiteren van een netwerk van sociale begeleiding, en anderzijds door hun kennis en ervaring een nuttige bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van kinderen;

146.

onderstreept dat het recht op onderwijs een fundamentele voorwaarde voor de maatschappelijke ontwikkeling van kinderen vormt en dat onderwijs voor alle kinderen op grond van hun individuele capaciteiten en onafhankelijk van hun etnische en maatschappelijke afkomst alsmede burgerlijke staat toegankelijk moet zijn;

147.

is van mening dat kinderen ongeacht hun status en/of de status van hun ouders toegang tot het onderwijssysteem moeten hebben; onderstreept hoe belangrijk het is om aan kinderen van migranten en/of vluchtelingen deze toegang te bieden;

148.

benadrukt dat de toekomstige EU-strategie het recht op onderwijs zou moeten erkennen op basis van gelijke kansen en non-discriminatie;

149.

dringt er bij de lidstaten op aan te benadrukken dat het belangrijk is dat in het onderwijscurriculum aandacht wordt besteed aan mensenrechten en de gemeenschappelijke waarden die de fundamenten vormen van het democratisch staatsburgerschap;

150.

roept ertoe op dat het een van de prioriteiten van de EU-strategie zal zijn een samenhangend geheel van maatregelen aan te nemen die als doel hebben kinderen met beperkingen in staat te stellen hun rechten altijd uit te oefenen, om zo iedere vorm van discriminatie te vermijden en in iedere levensfase hun integratie op school, in de maatschappij en in het beroepsleven te stimuleren;

151.

beveelt de Commissie en de lidstaten verder aan onderzoek te wijden aan de bijzondere behoeften van gehandicapte scholieren en aan de uitvoering van een op hun behoeften toegesneden programma voor plaatsing op school ter bevordering van hun integratie in de samenleving;

152.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bijzondere aandacht te besteden aan de geïntegreerde educatie van kinderen met een handicap, zodat nog terwijl zij naar school gaan een soepele maatschappelijke integratie van deze kinderen wordt gewaarborgd en de tolerantie van gezonde, niet-gehandicapte kinderen voor handicaps en sociale verschillen wordt vergroot;

153.

roept ertoe op de problemen die verband houden met discriminatie, sociale diversiteit, het leren van tolerantie op school, voorlichting over een gezonde levenswijze, voedseleducatie, voorkoming van alcoholmisbruik, drugs, medicamenten en psychotrope producten en andere verdovende middelen doortastender aan te pakken en aangepaste voorlichting te verstrekken over seksuele gezondheid;

154.

wijst erop dat vroegtijdige opvang van het kind in collectieve structuren (bij voorbeeld crèches, scholen, enz.) een van de beste oplossingen is voor het combineren van beroeps- en gezinsleven, en dat het daarnaast een vroegtijdige garantie voor gelijke kansen en een soepele socialisatie van het kind is;

155.

benadrukt dat het uitsluiten van meisjes van deelname aan schoolonderwijs en sporten als zwemmen op culturele gronden door geen enkele cultuur of religie wordt gerechtvaardigd en niet mag worden getolereerd;

156.

appelleert aan de lidstaten om alle kinderen gratis of tegen een geringe vergoeding toegang te bieden tot speel- en sportfaciliteiten die bij hun leeftijd passen;

Gezondheid

157.

acht het zorgwekkend dat obesitas, met name onder kinderen, in Europa steeds meer toeneemt en dat volgens schattingen meer dan 21 miljoen kinderen in de EU zwaarlijvig zijn, waar ieder jaar 400 000 kinderen bijkomen; roept de Commissie ertoe op voorstellen voor te leggen om agressieve en misleidende reclame aan banden te leggen en de bepalingen inzake de nutritionele etikettering van verwerkte voedingswaren te verbeteren teneinde de toenemende zwaarlijvigheid te kunnen aanpakken;

158.

dringt er bij de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten op aan alles te doen wat in hun macht staat om te waarborgen dat kinderen in een gezonde fysieke omgeving opgroeien, gezien het feit dat vervuiling en slechte levensomstandigheden voor kinderen bijzonder ernstige gevolgen hebben; wijst erop dat ook voldoende aandacht moet worden besteed aan het educatieve milieu en dat adequate normen moeten worden ingevoerd;

159.

herinnert eraan dat kinderen recht hebben op gezondheid en wijst daarbij in het bijzonder op het recht van jongeren op seksuele en reproductieve gezondheid, en benadrukt dat de bescherming van de gezondheid van de moeder een integrerend bestanddeel moet zijn van de toekomstige kinderrechtenstrategie van de EU, waarin woon- en werkomstandigheden moeten worden bevorderd die op zwangere en lacterende vrouwen zijn afgestemd, en vastgehouden moet worden aan naleving van geldende wetgeving ter bescherming van de rechten van vrouwelijke werknemers, alsmede aan gelijke en universele toegang van alle vrouwen tot hoogwaardige pre- en postnatale gezondheidszorg, om te zorgen dat het sterftecijfer onder moeders en kinderen daalt en er geen ziekten van moeder op kind worden overgebracht; benadrukt het essentiële belang van zwangerschapsverlof voor de ontwikkeling van een kind, in het bijzonder vanwege de band met de moeder, niet alleen in de eerste maanden na de geboorte maar ook in de eerste vijf jaar van zijn leven;

160.

juicht het toe dat de Commissie erkent dat kinderen, van hun geboorte tot hun volwassenheid, zeer uiteenlopende behoeften hebben in de verschillende ontwikkelingsfasen van hun leven; onderstreept opnieuw het recht van kinderen op de hoogst mogelijke gezondheidsstandaard en in het bijzonder het recht van adolescenten op seksuele en reproductieve gezondheid, en op voorlichting inzake gezinsplanning en gezinsplanningsdiensten, en is dan ook van oordeel dat deze aspecten een integrerend onderdeel moeten zijn van de toekomstige EU-strategie op het gebied van de rechten van het kind;

161.

wijst erop dat de in de VN-Conventie over de rechten van het kind vastgelegde rechten betrekking hebben op alle personen onder de leeftijd van 18 jaar en dat specifieke behoeften inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van adolescenten dienen te worden erkend;

162.

wijst op het belang van bevordering van beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ter beperking en mogelijke voorkoming van seksueel overgedragen ziektes (o.m. HIV/AIDS), ongewenste zwangerschappen en onveilige en soms illegale abortussen bij jongeren, en om te voorkomen dat jongeren een gebrekkig inzicht hebben in hun behoeften op het gebied van reproductieve gezondheid;

163.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen voor de bescherming van kinderen wier ouders HIV/AIDS hebben, en wijst op de noodzaak te voldoen aan MOD 5 (gezondheid van moeders verbeteren) te verwezenlijken; wijst op MOD 4 (kindersterfte verminderen) en MOD 6 (bestrijding van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten); dringt eveneens aan op investeringen in onderzoek naar en ontwikkeling van anti-retrovirale kindergeneesmiddelen, in het verstrekken van muskietennetten en in de bevordering van immunisering via de GAVI-alliantie (voorheen gekend onder de naam Wereldalliantie voor vaccins en immunisering);

164.

appelleert aan de lidstaten om seksuele voorlichting, educatie en advies te verstrekken ten einde het seksuele bewustzijn en respect voor de seksuele geaardheid van een persoon te bevorderen, ongewenste zwangerschappen te voorkomen en de verspreiding van HIV/AIDS en andere SOA tegen te gaan, en de beschikbaarheid van en voorlichting over verschillende voorbehoedmiddelen te vergemakkelijken;

165.

moedigt de lidstaten en de Commissie aan zowel binnen als buiten de Unie gelijke toegang voor jongens en meisjes tot alle onderwijsniveaus en tot gezondheidszorg te bevorderen, met een bijzondere nadruk op achtergestelde kinderen en kinderen van etnische of sociale minderheden;

166.

moedigt de lidstaten en de Commissie aan zowel binnen als buiten de Unie gelijke toegang voor jongens en meisjes en tot gezondheidszorg te bevorderen, met een bijzondere nadruk op achtergestelde kinderen en kinderen van etnische of sociale minderheden;

167.

roept de Commissie en de lidstaten op meer inspanningen te leveren om alcoholgerelateerde gezondheidsschade bij vrouwen en kinderen te bestrijden, door

a)

vrouwen betere informatie te verschaffen over FASD (Foetal Alcohol Syndrome Disorders),

b)

tijdens en na de zwangerschap adequate gezondheidszorg en begeleiding te bieden aan vrouwen met alcoholproblemen, evenals aan vrouwen en kinderen in gezinnen met alcohol- en drugsproblemen,

c)

strengere regels in te stellen voor reclames voor alcoholische dranken en het sponsoren van sportevenementen door de alcoholindustrie, door alcoholreclames te verbieden tussen 06:00 en 21:00 uur en door alcoholreclames met een op kinderen gerichte inhoud (computerspelletjes, strips) te verbieden, om kinderen geen positief beeld van alcohol te geven, en

d)

alcoholische dranken te verbieden die, wat hun uiterlijk betreft, nauwelijks afwijken van snoep of speelgoed, omdat kinderen geen onderscheid kunnen maken tussen alcoholische en niet-alcoholische dranken;

168.

verzoekt de Commissie en de lidstaten voorwaarden te creëren die ieder kind toegang bieden tot alle vormen en niveaus van gezondheidszorg en waar noodzakelijk positieve maatregelen te nemen om benadeelde groepen in het genot te laten komen van mogelijkheden op het vlak van de gezondheidszorg waarvan zij anders uitgesloten zouden zijn;

169.

herinnert eraan dat in Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (14) arbeidsrechten zijn vastgelegd voor zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven, wat inhoudt dat werkgevers alle nodige maatregelen dienen te nemen om te garanderen dat noch de vrouw, noch haar ongeboren kind wordt blootgesteld aan gezondheidsrisico's op de werkplek;

170.

dringt erop aan dat de gevolgen van het milieu voor het hormonale, neurologische en pschychische stelsel en het immuunsysteem worden onderzocht en beoordeeld, dat bij alle plannen op het gebied van het vervoer en de ruimtelijke ordening kindervriendelijkheidsbeoordelingen worden ingevoerd en dat geïmporteerd kinderspeelgoed dat niet door kinderen is vervaardigd, positief wordt geëtiketteerd;

Geboorteregistratie

171.

erkent het recht van alle kinderen om bij hun geboorte geregistreerd te worden, als wettelijke erkenning van hun bestaan en hun recht om een nationaliteit en een identiteit te verwerven, ongeacht hun geslacht of etnische oorsprong, nationaliteit of de status van hun ouders als vluchteling, immigrant of asielzoeker;

172.

erkent dat geboorteakten helpen bij de bescherming van kinderen tegen schendingen van hun rechten die onzekerheden over hun leeftijd of identiteit uitbuiten; is van mening dat een betrouwbare geboorteregistratie de handel in kinderen en hun organen bemoeilijkt, illegale adoptie beperkt en het onmogelijk maakt kinderen een foute leeftijd toe te schrijven met het doel ze op jonge leeftijd uit te huwelijken en ze op minderjarige leeftijd bij het leger in te lijven, seksueel uit te buiten, kinderarbeid (15) te laten verrichten en ze gerechtelijk als volwassenen te laten behandelen;

173.

benadrukt het feit dat de „onzichtbaarheid” van niet-geregistreerde kinderen hun kwetsbaarheid vergroot en ervoor zorgt dat schendingen van hun rechten onopgemerkt blijven;

174.

betreurt het feit dat in bepaalde landen discriminatie naar geslacht bestaat bij de registratie van geboortes, waarbij er sprake is van wetten en praktijken die strijdig zijn met het Verdrag van de VN inzake de afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen de vrouw, zoals ontzegging van het register aan alleenstaande moeders, ontkenning van de nationaliteit van de moeder en discriminatie bij de registratie van niet-schoolgaande meisjes in gevallen waarin de registratie in het kader van het onderwijssysteem plaatsvindt;

175.

verzoekt de Commissie en de organisaties die zich bezighouden met de bescherming van de rechten van het kind en die zich inzetten voor humanitaire steunverlening samen te werken om derde landen bewust te maken van het belang van geboorteregistratie; merkt op dat het ontbreken van een geboorteakte kan beletten dat kinderen eventuele erfrechten kunnen doen gelden en toegang krijgen tot onderwijs, gezondheidszorg of materiële steun die van staatswege wordt verstrekt; pleit voor het bevorderen van maatregelen om ervoor te zorgen dat deze diensten overal worden verstrekt, in afwachting van de voltooiing van het officiële registratieproces;

176.

verzoekt de Commissie om de landen aan te zetten om permanente registratiesystemen in te voeren, die van nationaal tot op dorpsniveau opereren en kosteloos beschikbaar zijn voor de gehele bevolking, ook voor personen die in afgelegen gebieden leven, door waar dat nodig mocht zijn onder andere mobiele registratie-eenheden ter beschikking te stellen, te zorgen voor een passende opleiding voor registratieambtenaren en voldoende middelen toe te wijzen om deze initiatieven te financieren;

177.

verzoekt de communautaire instellingen en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om een daadwerkelijke coördinatie tot stand te brengen van de beleidsmaatregelen tot bevordering van de geboorteregistratie, in het bijzonder door de VN en de VN-agentschappen daarbij te betrekken, teneinde tot een gemeenschappelijke agenda te komen, hetgeen bevorderlijk zou zijn om een effectieve wereldwijde oplossing van het probleem te bewerkstelligen;

Kinderen in gewapende conflicten

178.

benadrukt dat het van cruciaal belang is de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten ten uitvoer te leggen;

179.

verzoekt alle lidstaten het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof op te nemen in hun nationale wetgeving en al degenen die op een onwettelijke manier kinderen hebben gerekruteerd in hun strijdkrachten of gewapende groeperingen of hen hebben gebruikt om actief deel te nemen aan conflictsituaties aan een gerechtelijk onderzoek te onderwerpen, te vervolgen en te straffen, om er op die manier voor te zorgen dat al het mogelijke wordt gedaan om de cultuur van straffeloosheid met betrekking tot deze misdaden te beëindigen;

180.

is verheugd over de goedkeuring van de „Akkoorden van Parijs om kinderen te beschermen tegen onwettelijke rekrutering door gewapende strijdkrachten of groepen” van 2007 als een herziening van de „Beginselen van Kaapstad” uit 1997, en spoort alle landen aan deze ten uitvoer te leggen;

181.

is van mening dat maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat kinderen die beroofd zijn van hun vrijheid worden behandeld volgens de internationale humanitaire regelgeving en de regelgeving inzake mensenrechten, rekening houdend met hun specifieke status als kinderen, en de gezamenlijke opsluiting van kinderen en volwassenen te verbieden, behalve wanneer het gaat om ouders met kleine kinderen; onderstreept in dit opzicht de noodzaak om vormingsprogramma's uit te voeren om ambtenaren en personeel van de rechterlijke macht van de landen waar het gebruik van kindsoldaten is geconstateerd hiervan bewust te maken;

182.

benadrukt dat kinderen moeten worden behandeld in overeenstemming met de regels voor de rechtsbedeling voor minderjarigen en dat alternatieven moeten worden gezocht voor gerechtelijke procedures; dringt aan op in jeugdzaken gespecialiseerde aanklagers en advocaten die actief zijn op het vlak van sociale wetgeving, om de kinderen in de rechtzaal bij te staan; roept op waarheids- en verzoeningscommissies op te richten;

183.

dringt aan op de reïntegratie en sociale en psychologische rehabilitatie van gewezen kindsoldaten en andere kinderen die te lijden hebben gehad onder gewapende conflicten, alsook op hereniging met hun familie, alternatieve zorgen voor degenen voor wie hereniging geen optie is en te zorgen voor inhaallessen en de verspreiding van informatie over hiv/aids; onderstreept de noodzaak specifieke maatregelen te nemen voor de problemen van meisjes die als soldaat hebben gediend, omdat zij dikwijls als paria's worden behandeld en sociaal gemarginaliseerd raken; is van oordeel dat daarbij de nodige middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor programma's op het gebied van onderwijs, seksuele gezondheid, psychologische ondersteuning en verzoening met de familie;

184.

onderstreept dat de lidstaten van de Europese Unie gezamenlijk diplomatieke actie moeten ondernemen telkens wanneer zij vernemen dat kinderen in legereenheden of andere gewapende groeperingen worden gerekruteerd;

185.

merkt op dat noodvoorzieningen voor kinderen in door conflict getroffen, kwetsbare staten zelden passend onderwijs omvatten en vraagt de Commissie steun te verlenen aan onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de implementatie van de minimumnormen die zijn vastgesteld door het Netwerk van Agentschappen voor Onderwijs in Noodsituaties, zowel in noodsituaties als in de overgangsfase van crisis tot ontwikkeling;

186.

beklemtoont dat het uitblijven van een definitieve regeling in bevroren conflicten een situatie creëert die een rechtsstaat onwaardig is en mensenrechtenschendingen in de betrokken gebieden in de hand werkt, en dat dit een van de grootste hindernissen vormt om respect voor alle rechten van het kind te garanderen; dringt aan op maatregelen om een oplossing te vinden voor de noden van kinderen en hun families die in gebieden met een bevroren conflict leven;

Kinderen en democratie

187.

benadrukt dat kinderen het recht hebben om in een vrije en open samenleving op te groeien waarin de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting worden geëerbiedigd en de doodstraf niet meer wordt opgelegd, in het bijzonder niet aan minderjarigen;

188.

wijst erop dat de positie van kinderen in ondemocratische stelsels uiterst kwetsbaar is en verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan deze categorie personen;

189.

dringt er bij de Commissie op aan aandacht te besteden aan het wekken van politiek bewustzijn bij kinderen en jongeren in derde landen met een beperkte democratie, zodat deze jongeren zich tot politiek bewuste burgers kunnen ontwikkelen;

190.

verzoekt de Commissie te benadrukken hoe belangrijk het is dat jonge mensen hun mening op vrijwillige basis via (politieke) jongerenorganisaties kenbaar kunnen maken;

191.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, alsmede aan het Europese netwerk ChildONEurope, de Raad van Europa, het Comité voor de rechten van het kind van de Verenigde Naties, Unicef, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).


(1)  PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(3)  http://www.savethechildren.net/alliance/where_we_work/europegrp_haveyoursay.html

(4)  PB C 300E van 9.12.2006, blz. 259.

(5)  http://ec.europa.eu/justice_home/cfr_cdf/doc/thematic_comments_2006_en.pdf

(6)  PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.

(7)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd door Verordening (EG) nr. 2116/2004 (PB L 367 van 14.12.2004, blz. 1).

(8)  PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 355.

(9)  In de IAO-Conventie 182 over de ergste vormen van kinderarbeid wordt kinderhandel expliciet vermeld als een van de ergste vormen van exploitatie.

(10)  PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27.

(11)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 220.

(12)  ECPAT staat voor „End Child Prostitution, Child Pornography and Trafficking of Children for Sexual Purposes”, een internationaal steun- en campagnenetwerk.

(13)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(14)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(15)  Zoals bepaald in art.32, lid 1 van de Conventie van de VN over de rechten van het kind.


Top