EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993L0005

Richtlijn 93/5/EEG van de Raad van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de Lid-Staten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen

PB L 52 van 4.3.1993, p. 18–21 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 09/03/2015; opgeheven door 32015L0254

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1993/5/oj

31993L0005

Richtlijn 93/5/EEG van de Raad van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de Lid-Staten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen

Publicatieblad Nr. L 052 van 04/03/1993 blz. 0018 - 0021
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0087
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0087


RICHTLIJN 93/5/EEG VAN DE RAAD van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de Lid-Staten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in het kader van de voltooiing en de goede werking van de interne markt op het gebied van levensmiddelen, onderzoek en beoordeling van wetenschappelijke vraagstukken in verband met levensmiddelen noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze vraagstukken betrekking hebben op de gezondheid van de mens;

Overwegende dat de consumenten recht hebben op een communautair levensmiddelenbeleid dat de veiligheid van de levensmiddelen bevordert, met name ten aanzien van voedingstechnische, microbiologische en toxicologische vraagstukken;

Overwegende dat de Commissie bij Besluit 74/234/EEG (4) een Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft ingesteld om haar in deze taak bij te staan;

Overwegende dat de raadpleging van dit Comité om redenen van volksgezondheid thans wordt verlangd in een aantal richtlijnen die onder meer betrekking hebben op dieetvoeding, materialen en voorwerpen die in aanraking komen met levensmiddelen, additieven, aroma's en extractiemiddelen;

Overwegende dat het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding op veel grotere schaal moet worden betrokken bij het communautair beleid ten aanzien van levensmiddelen, voedingsgewoonten en volksgezondheid;

Overwegende dat de werkzaamheden met betrekking tot de totstandbrenging van een aanvaardbare wetenschappelijke basis voor zaken die verband houden met de veiligheid van levensmiddelen in het belang van de consument en het bedrijfsleven onafhankelijk, doorzichtig en doeltreffend dienen te zijn en de situatie in alle Lid-Staten dienen weer te geven;

Overwegende dat, met het oog op een doeltreffende werking van dit Comité, de Gemeenschap op wetenschappelijke steun van de Lid-Staten moet kunnen rekenen;

Overwegende dat de Gemeenschap tevens wetenschappelijke ondersteuning behoeft voor andere vraagstukken van openbaar belang die essentieel zijn voor de werking van de interne markt, zoals de behandeling van incidenten in verband met de verontreiniging van levensmiddelen en in het algemeen wanneer nieuwe regelgeving betreffende levensmiddelen moet worden uitgewerkt die op de gezondheid van de mens van invloed kan zijn;

Overwegende dat, om te waarborgen dat deze taken worden uitgevoerd, de Commissie moet kunnen beschikken over de informatie en de bijstand van de Lid-Staten, die het volbrengen van haar opdracht moeten vergemakkelijken;

Overwegende dat er in de Lid-Staten verschillende instellingen bestaan voor de wetenschappelijke ondersteuning van de overheid bij de behandeling van vraagstukken in verband met levensmiddelen; dat dit potentieel in een samenwerkingsverband efficiënt moet worden benut ter ondersteuning van communautaire activiteiten;

Overwegende dat de Lid-Staten binnen de grenzen van hun mogelijkheden alle noodzakelijke maatregelen dienen te nemen, met inbegrip van financiële maatregelen, om de bevoegde autoriteiten en instanties in staat te stellen met de Commissie samen te werken en haar de nodige steun te verlenen bij het wetenschappelijk onderzoek naar vraagstukken van openbaar belang in verband met levensmiddelen;

Overwegende dat derhalve dient te worden overgegaan tot de onderlinge aanpassing van de bepalingen die op deze instellingen van toepassing zijn, zodat zij kunnen samenwerken met de Commissie, met name aan de toekomstige regelgeving die het vrije verkeer van levensmiddelen moet waarborgen, op basis van alle beschikbare wetenschappelijke gegevens;

Overwegende dat het noodzakelijk is het takenpakket en de deskundigheid van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding uit te breiden en te versterken, met name ten einde de doeltreffendheid van het optreden van de Gemeenschap ten aanzien van levensmiddelenkwesties te vergroten;

Overwegende dat voor derde landen moet worden voorzien in de mogelijkheid aan deze samenwerking deel te nemen;

Overwegende dat de Commissie verantwoordelijk is voor het beheer van deze samenwerking en dat de Lid-Staten haar in het kader van het Permanent Comité voor levensmiddelen in deze taak dienen bij te staan;

Overwegende dat de voltooiing van de interne markt vermoedelijk zal leiden tot een grotere deelneming van de Gemeenschap aan bijeenkomsten en werkzaamheden betreffende levensmiddelen in het kader van internationale organisaties en van bilaterale betrekkingen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om hun bevoegde autoriteiten en instanties in staat te stellen met de Commissie samen te werken en haar de nodige assistentie te verlenen bij het wetenschappelijk onderzoek naar met levensmiddelen verband houdende vraagstukken van openbaar belang, vooral met betrekking tot de volksgezondheid, op terreinen welke verwant zijn met geneeskunde, voedingsleer, toxicologie, biologie, hygiëneleer, voedseltechnologie, biotechnologie, nieuwe levensmiddelen en produktieprocessen, risicoanalysetechnieken, fysica en chemie.

2. a) De samenwerkingsprocedure van deze richtlijn is van toepassing wanneer voor een besluit van de Raad het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding is vereist.

b) Waar nodig zal over de toepassing van de samenwerkingsprocedure van deze richtlijn op andere vraagstukken betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van personen in samenhang met de consumptie van levensmiddelen worden beslist overeenkomstig de procedure van artikel 5.

Artikel 2

Elke Lid-Staat wijst de autoriteit of de instantie aan die verantwoordelijk is voor de samenwerking met de Commissie en belast is met de verdeling van de werkzaamheden over de geschikte instituten in de Lid-Staten voor de uitvoering van de in artikel 3 omschreven taken en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie maakt de lijst van de in de eerste alinea bedoelde aangewezen autoriteiten bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en werkt deze bij.

Elke aangewezen autoriteit doet de Commissie een lijst toekomen van de instituten binnen haar bevoegdheidsgebied die aan de samenwerkingsprocedure deelnemen en meldt haar iedere wijziging ervan. De Commissie stelt bovenbedoelde autoriteiten en andere betrokken partijen van die informatie in kennis.

Artikel 3

1. De voornaamste taken van de instituten die aan de samenwerking deelnemen, omvatten de taken die zijn genoemd in de bijlage.

2. Volgens de procedure van artikel 5 worden de hieronder vermelde maatregelen aangenomen:

- het vaststellen van de regels voor het administratieve beheer van de samenwerking, met inbegrip van

- maatregelen om de transparantie van de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding te waarborgen,

- procedures voor de indiening en de beoordeling van dossiers;

- het vaststellen en ten minste elke zes maanden bijwerken van de lijst van taken en desbetreffende prioriteiten.

3. De taken die moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de lijst die overeenkomstig lid 2, tweede streepje, is aangenomen, worden verdeeld volgens de procedure van artikel 5, op basis van de wetenschappelijke expertise en binnen de grenzen van de in de Lid-Staten beschikbare middelen.

Artikel 4

De Commissie kan, na overleg met de in artikel 2 genoemde autoriteiten of instanties, instituten in derde landen verzoeken op vrijwillige basis deel te nemen aan de uitvoering van de taken die nodig zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken en in het bijzonder de taken die zijn vermeld in artikel 3, lid 2, tweede streepje. Wanneer een instituut in een derde land zich bereid heeft verklaard deel te nemen aan de uitvoering van taken houdt de Commissie bij de verdeling van de taken van artikel 3, lid 3, rekening met deze deelname.

De in de eerste alinea bedoelde deelneming mag in geen geval ten laste van de begroting van de Gemeenschap komen.

Artikel 5

De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 69/414/EEG (5) ingestelde Permanent Comité voor levensmiddelen, hierna "Comité" te noemen.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies wordt uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 6

De Commissie brengt aan het Europees Parlement en aan de Raad binnen drie jaar na de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt en daarna om de drie jaar verslag uit over de structuren, werkzaamheden en doelmatigheid van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding.

Artikel 7

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 juni 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 25 februari 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

J. TROEJBORG

(1) PB nr. C 108 van 23. 4. 1991, blz. 7, en PB nr. C 107 van 28. 4. 1992, blz. 13.

(2) PB nr. C 94 van 13. 4. 1992, blz. 286, en besluit van 20 januari 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 14 van 20. 1. 1992, blz. 6.

(4) PB nr. L 136 van 20. 5. 1974, blz. 1.

(5) PB nr. L 291 van 19. 11. 1969, blz. 9.

BIJLAGE

De voornaamste taken die moeten worden uitgevoerd door de instituten die aan de samenwerking deelnemen, omvatten:

- uitwerking van protocollen voor risicoanalyse met betrekking tot bestanddelen van levensmiddelen en methoden voor beoordeling van de voedingswaarde;

- beoordeling van de juiste samenstelling van het voedselpakket;

- onderzoek van testgegevens die overeenkomstig de communautaire voorschriften bij de Commissie zijn ingediend en produktie van een monografie voor beoordeling door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding;

- uitvoering van onderzoeken naar voedselverbruik, in het bijzonder die welke noodzakelijk zijn voor het bepalen of het beoordelen van de gebruiksvoorwaarden van levensmiddelenadditieven of het vaststellen van grenswaarden voor andere stoffen in levensmiddelen;

- uitvoering van onderzoeken die betrekking hebben op bestanddelen van de voeding van de verschillende Lid-Staten of op biologische of chemische contaminanten van levensmiddelen;

- de Commissie bijstaan in het nakomen van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap door haar gespecialiseerde kennis inzake de veiligheid van levensmiddelen te verstrekken.

Top