EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005L0039

Richtlijn 2005/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad inzake motorvoertuigen, met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)

PB L 255 van 30.9.2005, p. 143–145 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; stilzwijgende opheffing door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2005/39/oj

30.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 255/143


RICHTLIJN 2005/39/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

tot wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad inzake motorvoertuigen, met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van veiligheidsgordels en beveiligingssystemen kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersdoden en van de ernst van verwondingen ten gevolge van ongevallen, zelfs ongevallen waarbij het voertuig omslaat. De installatie ervan in alle voertuigcategorieën heeft ongetwijfeld een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid tot gevolg en zal dan ook veel mensenlevens redden.

(2)

De installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen kan belangrijke baten voor de maatschappij opleveren.

(3)

In zijn resolutie van 18 februari 1986 over gemeenschappelijke maatregelen ter vermindering van het aantal verkeersongevallen in het kader van het jaar van de verkeersveiligheid in de Gemeenschap (3) heeft het Europees Parlement benadrukt dat het noodzakelijk is het dragen van de veiligheidsgordel verplicht te stellen voor alle inzittenden, inclusief kinderen, behalve in het openbaar vervoer. Met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen moet dan ook een onderscheid worden gemaakt tussen bussen voor het openbaar vervoer en andere voertuigen.

(4)

Overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (4), is het communautaire typegoedkeuringssysteem per 1 januari 1998 alleen ingevoerd voor alle nieuwe voertuigen van categorie M1. Alleen voertuigen van categorie M1 die na deze datum een typegoedkeuring hebben ontvangen, moeten zijn uitgerust met zitplaatsen, zitplaatsbevestigingen en hoofdsteunen die voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/408/EEG (5).

(5)

Zolang het communautaire typegoedkeuringssysteem niet is uitgebreid tot alle voertuigcategorieën moet, in het belang van de veiligheid van voertuigen van andere categorieën dan M1, worden geëist dat in deze voertuigen zitplaatsen en zitplaatsbevestigingen worden geïnstalleerd die de installatie van gordelbevestigingen toelaten.

(6)

Richtlijn 74/408/EEG bevat al alle technische en administratieve voorschriften voor de typegoedkeuring van andere voertuigen dan die van categorie M1. De lidstaten behoeven dan ook geen aanvullende voorschriften in te voeren.

(7)

Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/37/EG van de Commissie van 17 juni 1996 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad (6) hebben verscheidene lidstaten de voorschriften van deze richtlijn al verplicht gesteld voor andere voertuigen dan die van categorie M1. De fabrikanten en hun leveranciers hebben dus al de geschikte technologie ontwikkeld.

(8)

Uit onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is zijdelings gerichte zitplaatsen uit te rusten met veiligheidsgordels die de inzittenden hetzelfde beschermingsniveau bieden als voorwaarts gerichte zitplaatsen. Om veiligheidsredenen moeten dergelijke zitplaatsen worden verboden in bepaalde voertuigcategorieën.

(9)

De bepalingen op grond waarvan zijdelings gerichte zitplaatsen met tweepuntsgordels in bepaalde voertuigklassen van categorie M3 zijn toegestaan, dienen van tijdelijke aard te zijn, in afwachting van de inwerkingtreding van communautaire wetgeving waarmee Richtlijn 70/156/EEG wordt gewijzigd en de typegoedkeuring van de Gemeenschap wordt uitgebreid tot alle voertuigen, met inbegrip van voertuigen van categorie M3.

(10)

Richtlijn 74/408/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid door de verplichte installatie van veiligheidsgordels in bepaalde voertuigcategorieën, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege haar omvang beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 74/408/EEG

Richtlijn 74/408/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De voertuigen van de categorieën M2 en M3 zijn onderverdeeld in klassen, zoals vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (7).

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op achterwaarts gerichte zitplaatsen.”.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

1.   De installatie van zijdelings gerichte zitplaatsen is verboden in voertuigen van de categorieën M1, N1, M2 (van de klassen III of B) en M3 (van de klassen III of B).

2.   Lid 1 is niet van toepassing op ambulances of op de in artikel 8, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 70/156/EEG genoemde voertuigen.

3.   Lid 1 is evenmin van toepassing op voertuigen van categorie M3 (van de klassen III of B) met een technisch toegestaan maximumgewicht in beladen toestand van meer dan 10 ton, waarin zijdelings gerichte zitplaatsen achterin het voertuig bijeen zijn geplaatst tot een zitgroep met maximaal tien plaatsen. Deze zijdelings gerichte zitplaatsen moeten ten minste zijn uitgerust met een hoofdsteun en een tweepuntsgordel met oprolmechanisme waarvoor overeenkomstig Richtlijn 77/541/EEG van de Raad (8) een typegoedkeuring is afgegeven. De verankering van deze veiligheidsgordels dient in overeenstemming te zijn met Richtlijn 76/115/EEG van de Raad (9).

Deze vrijstelling geldt voor een periode van vijf jaar vanaf 20 oktober 2005. Deze periode kan verlengd worden als er betrouwbare ongevallenstatistieken beschikbaar zijn en de bevestigingssystemen verder zijn ontwikkeld.

3)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.1 wordt vervangen door:

„1.1.

De voorschriften van deze bijlage gelden niet voor achterwaarts gerichte zitplaatsen, of voor op die zitplaatsen aangebrachte hoofdsteunen.”;

b)

punt 2.3 wordt vervangen door:

2.3.

„„Zitplaats”: de constructie die al dan niet een integrerend deel van de volledige gestoffeerde voertuigconstructie vormt en bestemd is voor één volwassene. Met deze term wordt zowel een afzonderlijke stoel bedoeld als gedeelte van een bank dat aan één persoon plaats moet bieden.

Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:

2.3.1.

„Voorwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of - 10° vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig;

2.3.2.

„Achterwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of - 10° vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig;

2.3.3.

„Zijdelings gerichte zitplaats”: een zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het verticale symmetrievlak van het voertuig, aan geen van de in de punten 2.3.1 en 2.3.2 gegeven definities voldoet;”;

c)

Punt 2.9 wordt geschrapt.

4)

In bijlage III wordt punt 2.5 vervangen door:

„2.5.

„Zitplaats”: een vast op de voertuigconstructie te bevestigen constructie, inclusief stoffering en verbindingsstukken, die bedoeld is om in een voertuig een of meer volwassenen een zitplaats te bieden.

Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:

2.5.1.

„Voorwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10o of — 10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig;

2.5.2.

„Achterwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10o of — 10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig;

2.5.3.

„Zijdelings gerichte zitplaats”: een zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het verticale symmetrievlak van het voertuig, aan geen van de in de punten 2.5.1 en 2.5.2 gegeven definities voldoet;”.

5)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.1 wordt vervangen door:

„1.1.

De voorschriften van deze bijlage gelden voor voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3 en de categorieën M2 en M3 die niet onder het toepassingsgebied van bijlage III vallen. Met uitzondering van het bepaalde in punt 2.5 gelden de voorschriften ook voor de zijdelings gerichte zitplaatsen van alle voertuigcategorieën.”;

b)

punt 2.4 wordt vervangen door:

„2.4.

Alle zitplaatsen die naar voren kunnen worden gekanteld of neerklapbare rugleuningen hebben, moeten zijn voorzien van automatische vergrendelingen in de normale stand. Dit voorschrift geldt niet voor zitplaatsen die zijn aangebracht in de rolstoelruimten van voertuigen van de categorieën M2 of M3 van de klassen I, II of A.”.

Artikel 2

Implementatie

1.   Met ingang van 20 april 2006 mogen de lidstaten

a)

de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring voor een voertuigtype niet weigeren;

b)

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen niet verbieden, op grond van de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan, wanneer deze voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

2.   Met ingang van 20 oktober 2006:

a)

mogen de lidstaten niet langer de EG-typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype verlenen;

b)

weigeren de lidstaten de nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype, wanneer de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan niet voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

3.   Met ingang van 20 oktober 2007:

a)

beschouwen de lidstaten de certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen als niet langer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG;

b)

weigeren de lidstaten de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen, tenzij een beroep wordt gedaan op de bepalingen van artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG, wanneer de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan niet voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

Artikel 3

Omzetting

1.   De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om vóór 20 april 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 21 april 2006.

3.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

Voor het EuropeesParlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 6.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 17 december 2003 (PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 487), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 januari 2005 (PB C 111 E van 11.5.2005, blz. 33), standpunt van het Europees Parlement van 26 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juli 2005.

(3)  PB C 68 van 24.3.1986, blz. 35.

(4)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/104/EG van de Commissie (PB L 337 van 13.11.2004, blz. 13).

(5)  PB L 221 van 12.8.1974, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(6)  PB L 186 van 25.7.1996, blz. 28.

(7)  PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.”

(8)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 95. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(9)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG van de Commissie (PB L 187 van 26.7.1996, blz. 95).”


Top