EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999R1258

Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

PB L 160 van 26.6.1999, p. 103–112 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006; opgeheven door 32005R1290

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1999/1258/oj

31999R1258

Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Publicatieblad Nr. L 160 van 26/06/1999 blz. 0103 - 0112


VERORDENING (EG) Nr. 1258/1999 VAN DE RAAD

van 17 mei 1999

betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van de Rekenkamer(4),

(1) Overwegende dat de Raad bij Verordening nr. 25 inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(5) het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), hierna "Fonds" te noemen, heeft ingesteld, dat een onderdeel vormt van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen; dat in genoemde verordening de beginselen inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn vastgesteld;

(2) Overwegende dat, aangezien in het stadium van de gemeenschappelijke markt de eenwording van de prijsstelsels is bereikt en het landbouwbeleid gemeenschappelijk is, de financiële gevolgen die hieruit voortvloeien door de Gemeenschap worden gedragen; dat op grond van dit beginsel, zoals vervat in artikel 2, lid 2, van Verordening nr. 25, de restituties bij uitvoer naar derde landen, de interventies ter regulering van de landbouwmarkten, de maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de specifieke veterinaire maatregelen als vastgesteld in Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied(6), alsmede de maatregelen voor informatie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid door de afdeling Garantie van het Fonds moeten worden gefinancierd teneinde de doelstellingen van artikel 33, lid 1, en bepaalde evaluatiemaatregelen van het Verdrag te verwezenlijken;

(3) Overwegende dat de afdeling Oriëntatie van het Fonds moet dienen voor de financiering van de uitgaven voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling in regio's met een ontwikkelingsachterstand, alsmede voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling;

(4) Overwegende dat de Commissie verantwoordelijk is voor het beheer van het Fonds en dat tussen de lidstaten en de Commissie een nauwe samenwerking tot stand moet worden gebracht in het Comité van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw;

(5) Overwegende dat de verantwoordelijkheid voor de controle op de uitgaven van het Fonds, afdeling Garantie, in de eerste plaats ligt bij de lidstaten, die de diensten en organen aanwijzen om de uitgaven te betalen; dat de lidstaten zich ten volle en op doelmatige wijze van deze taak dienen te kwijten; dat de Commissie, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Gemeenschapsbegroting, moet nagaan onder welke omstandigheden de betalingen en de controles hebben plaatsgevonden; dat zij de uitgaven slechts kan financieren indien deze omstandigheden alle nodige garanties bieden wat de naleving van de communautaire voorschriften betreft; dat het van wezenlijk belang is dat de Commissie, als instelling die verantwoordelijk is voor de financiering, binnen een gedecentraliseerd stelsel van beheer van de uitgaven van de Gemeenschap, het recht en de mogelijkheden heeft alle door haar noodzakelijk geachte controles op het beheer van de uitgaven uit te voeren, en dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van volledige transparantie en volledige wederzijdse bijstand tussen de lidstaten en de Commissie;

(6) Overwegende dat, bij de goedkeuring van de rekeningen, de Commissie de in de algemene rekening voor de afdeling Garantie van het Fonds te boeken totale uitgaven alleen dan binnen een redelijke termijn kan bepalen, als zij voldoende garanties heeft dat de nationale controles toereikend en doorzichtig zijn en dat de betaalorganen zich vergewissen van de wettigheid en de regelmatigheid van de betalingsaanvragen die zij uitvoeren; dat derhalve dient te worden voorzien in de erkenning van de betaalorganen door de lidstaten; dat de Commissie, ter waarborging van de samenhang tussen de erkenningsnormen in de lidstaten, richtsnoeren moet opstellen inzake de toe te passen criteria; dat daartoe moet worden bepaald dat slechts de uitgaven worden gefinancierd die zijn gedaan door de betaalorganen welke door de lidstaten zijn erkend; dat voorts ter wille van de doorzichtigheid van de nationale controles, met name wat de procedures voor de verstrekking van betalingsopdrachten, de betaalbaarstelling en de betaling betreft, eventueel een beperking nodig is van het aantal diensten en organen waaraan deze taken worden gedelegeerd, met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen van iedere lidstaat;

(7) Overwegende dat, met name na de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gedecentraliseerde beheer van de communautaire geldmiddelen tot de aanwijzing van verscheidene betaalorganen leidt; dat daarom een lidstaat die meer dan één betaalorgaan erkent, één enkele contactinstantie moet aanwijzen die zorg draagt voor de samenhang van het beheer van de geldmiddelen, als schakel tussen de Commissie en de verschillende erkende betaalorganen fungeert en ervoor zorgt dat de door de Commissie gevraagde gegevens over de verrichtingen van verscheidene betaalorganen snel aan haar worden verstrekt;

(8) Overwegende dat de financiële middelen door de lidstaten ter beschikking moeten worden gesteld naar gelang van de behoeften van hun betaalorganen, en dat de Commissie voorschotten uitkeert op de eindafrekening van de uitgaven die door de betaalorganen zijn gedaan; dat in het kader van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling dient te worden voorzien in echte voorschotten voor de uitvoering van de programma's; dat het dienstig is deze voorschotten te behandelen volgens de financiële regelingen voor voorschotten op de eindafrekening van de in een referentieperiode gedane uitgaven;

(9) Overwegende dat dient te worden voorzien in twee typen van besluiten, enerzijds voor de goedkeuring van de rekeningen van de afdeling Garantie van het Fonds en anderzijds voor de vaststelling van de gevolgen, met inbegrip van de financiële correcties, die moeten worden verbonden aan de uitkomsten van de audits inzake de overeenstemming van de uitgaven met de communautaire voorschriften;

(10) Overwegende dat de audits inzake de overeenstemming met de voorschriften en de daaruit voortvloeiende goedkeuringsbesluiten daarom niet langer de uitvoering van de begroting van een bepaald begrotingsjaar betreffen; dat de maximumperiode dient te worden vastgesteld waarop de aan de uitkomsten van nalevingscontroles te verbinden gevolgen kunnen worden toegepast; dat het evenwel niet mogelijk is die maximumperiode te hanteren voor maatregelen inzake plattelandsontwikkeling aangezien zij over meerdere jaren lopen;

(11) Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om elke onregelmatigheid te voorkomen en te vervolgen, en om ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen; dat moet worden vastgesteld wie de financiële gevolgen van dergelijke onregelmatigheden of nalatigheden draagt;

(12) Overwegende dat de uitgaven van de Gemeenschap grondig moeten worden gecontroleerd; dat, ter aanvulling van de door de lidstaten eigener beweging uit te oefenen controle, die hoofdzaak blijft, dient te worden voorzien in verificaties door personeelsleden van de Commissie en in de mogelijkheid voor deze instelling om een beroep te doen op de lidstaten;

(13) Overwegende dat voor het verstrekken van gegevens aan de Commissie zo veel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van informatietechnologie; dat de Commissie bij haar verificaties volledige en onmiddellijke toegang moet hebben tot de zowel in documenten als in elektronische bestanden opgenomen gegevens betreffende de uitgaven;

(14) Overwegende dat, gezien de omvang van de communautaire financiering, regelmatige informatie van het Europees Parlement en van de Raad, in de vorm van financiële verslagen, noodzakelijk is;

(15) Overwegende dat het, ter vereenvoudiging van het financiële beheer, wenselijk is de financieringsperiode van het Fonds meer af te stemmen op het in artikel 272, lid 1, van het Verdrag omschreven begrotingsjaar; dat daarvoor een duidelijk beeld nodig is van de middelen die momenteel tot het einde van het betrokken begrotingsjaar ter beschikking staan; dat daartoe moet worden voorzien in de nodige bevoegdheden voor de Commissie om de financieringsperiode van het Fonds aan te passen wanneer er nog voldoende begrotingsmiddelen beschikbaar zijn;

(16) Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(7) herhaalde malen aanzienlijk is gewijzigd; dat bij eventuele nieuwe wijzigingen in genoemde verordening, met het oog op de duidelijkheid en logica, alle betrokken bepalingen opnieuw moeten worden geformuleerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, hierna "Fonds" te noemen, vormt een onderdeel van de algemene begroting van de Europese Gemeenschap.

Het omvat afdelingen:

- de afdeling Garantie,

- de afdeling Oriëntatie.

2. De afdeling Garantie financiert:

a) de restituties bij uitvoer naar derde landen;

b) de interventies ter regulering van de landbouwmarkten;

c) maatregelen voor plattelandsontwikkeling buiten de programma's van doelstelling 1, met uitzondering van het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling;

d) de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan specifieke veterinaire maatregelen, controlemaatregelen op veterinair gebied, programma's voor de uitroeiing van en de controle op dierziekten (veterinaire maatregelen), en aan fytosanitaire maatregelen;

e) maatregelen inzake voorlichting over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en bepaalde acties om de door de afdeling Garantie van het Fonds gefinancierde maatregelen te evalueren.

3. De afdeling Oriëntatie financiert maatregelen voor plattelandsontwikkeling die niet vallen onder lid 2, onder c).

4. De uitgaven voor administratie- en personeelskosten van de lidstaten en van degenen die bijstand van het Fonds ontvangen, komen niet voor rekening van het Fonds.

Artikel 2

1. De restituties bij uitvoer naar derde landen, die volgens de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten worden verleend, worden gefinancierd op grond van artikel 1, lid 2, onder a).

2. De interventies ter regulering van de landbouwmarkten waartoe volgens de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten wordt overgegaan, worden gefinancierd op grond van artikel 1, lid 2, onder b).

3. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zo nodig de voorschriften voor de financiering van de in lid 1 en lid 2 bedoelde maatregelen vast.

Artikel 3

1. Maatregelen voor plattelandsontwikkeling buiten de programma's van doelstelling 1, die volgens de communautaire voorschriften worden uitgevoerd, worden gefinancierd op grond van artikel 1, lid 2, onder c).

2. Veterinaire en fytosanitaire maatregelen die volgens de communautaire voorschriften worden uitgevoerd, worden gefinancierd op grond van artikel 1, lid 2, onder d).

3. Maatregelen voor voorlichting en evaluatie die volgens de communautaire voorschriften worden uitgevoerd, worden gefinancierd op grond van artikel 1, lid 2, onder e).

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13.

Artikel 4

1. Elke lidstaat deelt aan de Commissie mee:

a) welke diensten en instanties erkend zijn voor de uitbetaling van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde uitgaven; deze diensten en instanties worden hierna "betaalorganen" genoemd;

b) indien meer dan één betaalorgaan wordt erkend, welke dienst of instantie hij ermee belast de ter beschikking van de Commissie te stellen gegevens te centraliseren en aan haar te verstrekken enerzijds, en een geharmoniseerde toepassing van de communautaire voorschriften te bevorderen anderzijds; deze dienst of instantie wordt hierna "coördinerende instantie" genoemd.

2. Betaalorganen zijn diensten of instanties van de lidstaten die voor de in hun sector te verrichten betalingen voldoende garanties bieden dat:

a) de ontvankelijkheid van de aanvragen en de overeenstemming ervan met de communautaire regelgeving vóór de verstrekking van de betalingsopdracht worden gecontroleerd;

b) de verrichte betalingen juist en volledig in de boekhouding worden geregistreerd, en

c) de vereiste stukken binnen de gestelde termijn en in de overeenstemming de communautaire regelgeving vereiste vorm worden ingediend.

3. Bij de betaalorganen moeten de bewijsstukken van de verrichte betalingen en de stukken betreffende de uitvoering van de voorgeschreven administratieve en fysieke controles beschikbaar zijn. Wanneer die stukken worden bewaard bij de instanties die de betalingsopdrachten geven, moeten die het betaalorgaan rapporteren over het aantal verrichte controles, de inhoud ervan en de op basis van de bevindingen getroffen maatregelen.

4. Alleen de door erkende betaalorganen gedane uitgaven komen in aanmerking voor financiering door de Gemeenschap.

5. Elke lidstaat beperkt, met inachtneming van zijn grondwettelijke bepalingen en zijn staatsinrichting, het aantal erkende betaalorganen tot het kleinste aantal dat nodig is voor een in administratief en boekhoudkundig opzicht bevredigende afwikkeling van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde uitgaven.

6. Elke lidstaat verstrekt de Commissie de volgende inlichtingen over de betaalorganen:

a) benaming en statuut,

b) administratieve, boekhoudkundige en op de interne controle betrekking hebbende voorwaarden waaronder de betalingen die in verband met de uitvoering van de communautaire voorschriften in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden verricht,

c) het erkenningsbesluit.

De Commissie wordt onverwijld in kennis gesteld van elke wijziging.

7. Wanneer een erkend betaalorgaan niet of niet meer voldoet aan een of meer van de erkenningsvoorwaarden, wordt de erkenning ingetrokken, tenzij het betaalorgaan binnen een naar gelang van de ernst van het probleem vast te stellen termijn de nodige aanpassingen uitvoert. De betrokken lidstaat stelt de Commissie daarvan in kennis.

8. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13.

Artikel 5

1. De Commissie stelt de financiële middelen ter dekking van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde uitgaven ter beschikking van de lidstaten via voorschotten op de voorziening voor uitgaven in een referentieperiode.

Voorschotten voor de uitvoering van programma's in het kader van maatregelen voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 3, lid 1, kunnen door de Commissie worden toegekend na goedkeuring van de betrokken programma's en worden geacht uitgaven te zijn die zijn verricht op de eerste dag van de maand na het toekenningsbesluit.

2. Totdat deze voorschotten op de voorziening voor gedane uitgaven betaald zijn, worden de middelen voor deze uitgaven door de lidstaten ter beschikking gesteld naar gelang van de behoeften van hun erkende betaalorganen.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13.

Artikel 6

1. De lidstaten verstrekken de Commissie op gezette tijden de volgende gegevens over de erkende betaalorganen en coördinerende instanties met betrekking tot de door de afdeling Garantie van het Fonds gefinancierde maatregelen:

a) aangiften van uitgaven en ramingen van de financiele behoeften;

b) jaarrekeningen vergezeld van de gegevens die nodig zijn voor de goedkeuring daarvan, alsmede van een verklaring inzake de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel en met name die met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde verklaring inzake de rekeningen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13.

Artikel 7

1. De Commissie stelt, na raadpleging van het comité van het Fonds, de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde besluiten vast.

2. De Commissie neemt een besluit over de maandelijkse voorschotten op basis van de uitgaven die door de erkende betaalorganen zijn gedaan.

De uitgaven in oktober worden gerekend tot de maand oktober indien zij zijn gedaan in de periode van 1 tot en met 15 oktober, en tot de maand november indien zij zijn gedaan in de periode van 16 tot en met 31 oktober. De voorschotten worden aan de lidstaat uitbetaald uiterlijk op de derde werkdag van de tweede maand na die waarin de uitgaven zijn gedaan.

Er kunnen aanvullende voorschotten worden uitbetaald, waarvan het comité van het Fonds bij de volgende raadpleging in kennis wordt gesteld.

3. De Commissie keurt vóór 30 april van het jaar na het betrokken begrotingsjaar op basis van de in lid 1, onder b), van artikel 6 bedoelde gegevens de rekeningen van de betaalorganen goed.

Het besluit tot goedkeuring van de rekeningen heeft betrekking op de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen. Dit besluit belet niet dat op een later tijdstip een besluit wordt genomen overeenkomstig lid 4.

4. De Commissie neemt een besluit over de bedragen die van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde communautaire financiering moeten worden uitgesloten, wanneer zij constateert dat de desbetreffende uitgaven niet overeenkomstig de communautaire voorschriften zijn verricht.

Voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen, doet de Commissie schriftelijk mededeling van de resultaten van de verificaties, en de betrokken lidstaat van zijn antwoorden dienaangaande, waarna beide partijen overeenstemming proberen te bereiken over het daaraan te geven gevolg.

Indien overeenstemming uitblijft, kan de lidstaat vragen om opening van een procedure die de standpunten binnen vier maanden tot elkaar moet brengen; de resultaten daarvan worden neergelegd in een verslag dat aan de Commissie wordt toegezonden en door deze instelling wordt bestudeerd voordat een besluit tot weigering van financiering wordt genomen.

De Commissie bepaalt de van financiering uit te sluiten bedragen met name aan de hand van de mate waarin de voorschriften niet zijn uitgevoerd. De Commissie houdt daarbij rekening met de aard en de ernst van de inbreuk, alsmede met de voor de Gemeenschap ontstane financiële schade.

Financiering kan niet worden geweigerd voor:

a) in artikel 2 bedoelde uitgaven die meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van de verificaties schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft meegedeeld, zijn gedaan;

b) uitgaven voor in artikel 3 bedoelde maatregelen waarvoor de definitieve betaling meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van de verificaties schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft meegedeeld, is verricht.

De bepaling van de vijfde alinea geldt echter niet voor de financiële consequenties die moeten worden getrokken:

a) uit onregelmatigheden in de zin van artikel 8, lid 2,

b) in verband met nationale steunmaatregelen of inbreuken waarvoor de procedure van artikel 88 of die van artikel 226 van het Verdrag in gang is gezet.

5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13. Deze bepalingen hebben met name betrekking op de behandeling van de in artikel 5, lid 1, tweede alinea, bedoelde voorschotten, conform de leden 2, 3 en 4, en op de procedures inzake de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde besluiten.

Artikel 8

1. De lidstaten treffen, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om:

a) zich ervan te vergewissen dat de door het Fonds gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd,

b) onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,

c) de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de daartoe getroffen maatregelen en met name van de stand van de administratieve en gerechtelijke procedures.

2. Bij gebreke van volledige terugvordering draagt de Gemeenschap de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden, met uitzondering van die welke voortvloeien uit onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of andere instanties van de lidstaten te wijten zijn.

De teruggevorderde bedragen worden overgemaakt aan de erkende betaalorganen en worden door deze in mindering gebracht op de door het Fonds gefinancierde uitgaven. De rente over teruggevorderde of te laat gestorte bedragen wordt overgemaakt aan het Fonds.

3. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de algemene voorschriften voor de toepassing van dit artikel vast.

Artikel 9

1. De lidstaten verstrekken de Commissie alle inlichtingen die voor de goede werking van het Fonds nodig zijn. Zij nemen alle maatregelen die kunnen dienen ter vergemakkelijking van de controles - verificaties ter plaatse daaronder begrepen - die de Commissie dienstig acht in het kader van het beheer van de communautaire financiering.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij voor de toepassing van de communautaire besluiten met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid hebben vastgesteld, voorzover deze besluiten financiële gevolgen voor het Fonds hebben.

2. Onverminderd de door de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verrichte controles, de bepalingen van artikel 248 van het Verdrag en de krachtens artikel 279, onder c), van het Verdrag georganiseerde controles, krijgen de door de Commissie voor de verificaties ter plaatse gemachtigde personeelsleden inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief de op een elektronische informatiedrager opgestelde of bewaarde gegevens, betreffende de door het Fonds gefinancierde uitgaven.

Zij kunnen met name nagaan:

a) of de administratieve werkwijzen in overeenstemming zijn met de communautaire voorschriften;

b) of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze corresponderen met de door het Fonds gefinancierde maatregelen;

c) op welke wijze de door het Fonds gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd en geverifieerd.

Vóór de verificatie waarschuwt de Commissie tijdig de lidstaat waarop de verificatie betrekking heeft of op het grondgebied waarvan deze zal worden uitgevoerd. Ambtenaren van de betrokken lidstaat kunnen aan deze verificaties deelnemen.

Op verzoek van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaat worden door de bevoegde instanties van deze lidstaat verificaties of enquêtes betreffende de in deze verordening bedoelde maatregelen uitgevoerd. Daaraan kan ook worden deelgenomen door personeelsleden van de Commissie.

Ter verbetering van de verificatiemogelijkheden kan de Commissie, met instemming van de betrokken lidstaten, overheidsdiensten van deze lidstaten bij bepaalde verificaties of enquêtes betrekken.

3. Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zo nodig de algemene voorschriften voor de toepassing van dit artikel vast.

Artikel 10

De Commissie dient jaarlijks vóór 1 juli bij het Europees Parlement en bij de Raad een financieel verslag in over het beheer van het Fonds tijdens het afgelopen begrotingsjaar, met name over de ontwikkeling van het bedrag en de aard van de uitgaven van het Fonds en over de wijze van uitvoering van de communautaire financiering.

Artikel 11

Het Comité van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, hierna het "comité van het Fonds" te noemen, staat de Commissie bij in het beheer van het Fonds, overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 15.

Artikel 12

Het comité van het Fonds bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie. Elke lidstaat is met ten hoogste vijf functionarissen in het comité van het Fonds vertegenwoordigd. Het comité van het Fonds wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 13

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het comité van het Fonds in, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn.

b) Indien echter deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het door het comité van het Fonds uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht; in dat geval:

- kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, tot ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen;

- kan de Raad binnen de in het vorige streepje vermelde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 14

1. Het comité van het Fonds wordt geraadpleegd:

a) in de gevallen waarin raadpleging van dit comité is voorgeschreven;

b) over de raming van de kredieten voor het Fonds die in de raming van de Commissie voor het volgende begrotingsjaar en eventueel in de aanvullende ramingen moeten worden opgenomen;

c) over het ontwerp van de aan de Raad voor te leggen verslagen betreffende het Fonds.

2. Het comité van het Fonds kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld.

Het comité van het Fonds wordt geregeld over de werkzaamheden van het Fonds ingelicht.

Artikel 15

De vergaderingen van het comité van het Fonds worden door de voorzitter bijeengeroepen.

De diensten van de Commissie zijn belast met het secretariaat van het comité van het Fonds.

Het comité van het Fonds stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 16

1. Verordening (EEG) nr. 729/70 wordt ingetrokken.

2. Verwijzingen naar die verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 17

Artikel 15, derde alinea, en artikel 40 van Beschikking 90/424/EEG worden geschrapt.

Artikel 18

De maatregelen om de overgang te vergemakkelijken van bij Verordening (EEG) nr. 729/70 vastgestelde regelingen naar de regelingen vastgesteld bij onderhavige verordening, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13.

Artikel 19

De Commissie kan de eerste zin van de tweede alinea van artikel 7, lid 2, volgens de procedure van artikel 13 schrappen, wanneer het Fonds met de aan de afdeling Garantie van het Fonds toegewezen begrotingsmiddelen die aan het einde van een bepaald begrotingsjaar nog beschikbaar zijn, de extra uitgaven kan financieren die voor dat begrotingsjaar door die schrapping veroorzaakt worden. Wanneer de Commissie die bevoegdheid uitoefent, kan zij volgens dezelfde procedure de begindatum van de periode voor de financiering van de maatregelen, die in de periode van 16 oktober tot en met 31 oktober kan vallen, uitstellen tot 1 november.

Artikel 20

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing op de uitgaven vanaf 1 januari 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. FUNKE

(1) PB C 170 van 4.6.1998, blz. 83.

(2) Advies uitgebracht op 6 mei 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 222.

(4) PB C 401 van 22.12.1998, blz. 3.

(5) PB 30 van 20.4.1962, blz. 991/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 728/70 (PB L 94 van 28.4.1970, blz. 9).

(6) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 94/370/EG van de Raad (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 31).

(7) PB L 94 van 28.4.1970, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1287/96 (PB L 125 van 8.6.1996, blz. 1).

BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top