EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999R1254

Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees

PB L 160 van 26.6.1999, p. 21–47 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2008; opgeheven door 32007R1234

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1999/1254/oj

31999R1254

Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees

Publicatieblad Nr. L 160 van 26/06/1999 blz. 0021 - 0047


VERORDENING (EG) Nr. 1254/1999 VAN DE RAAD

van 17 mei 1999

houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Gezien het advies van de Rekenkamer(5),

(1) Overwegende dat de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor landbouwproducten gepaard moeten gaan met de totstandkoming van een gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat dit beleid met name een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dient te omvatten, die verschillende vormen kan aannemen naar gelang van de producten;

(2) Overwegende dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot doel heeft de in artikel 33 van het Verdrag vermelde doelstellingen te bereiken; dat, om de markten te stabiliseren en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, in de rundvleessector maatregelen inzake de interne markt moeten worden genomen die met name voorzien in rechtstreekse betalingen voor rundvleesproducenten en in een steunregeling voor de particuliere en openbare opslag;

(3) Overwegende dat het niveau van de marktsteun geleidelijk moet worden verlaagd om de vleesconsumptie in de Gemeenschap opnieuw in evenwicht te brengen ten gunste van de rundvleessector, en de concurrentiepositie van deze producten op de internationale markten te verbeteren; dat, gelet op de gevolgen daarvan voor de producenten, de op grond van de gemeenschappelijke marktordening verleende inkomenssteun moet worden aangepast en hervormd; dat het dienstig is daartoe een uitgebreid systeem van rechtstreekse betalingen voor de producenten vast te stellen; dat de bedragen van die betalingen hoger moeten worden naarmate geleidelijk de marktsteun wordt verlaagd;

(4) Overwegende dat, wegens de uiteenlopende activiteiten in de rundveehouderij, de rechtstreekse betalingen onder meer moeten worden toegekend in de vorm van een speciale premie voor stieren en ossen, een premie voor het aanhouden van zoogkoeien eneen slachtpremie voor alle rundersoorten, met inbegrip van melkkoeien en kalveren; dat de toekenning van deze premies niet tot een toename van de totale productie mag leiden; dat het aantal voor een speciale of zoogkoeienpremie in aanmerking komende mannelijke runderen en zoogkoeien daarom moet worden beperkt door toepassing van respectievelijk regionale en individuele maxima en, voor de speciale premie, een maximumaantal dieren per bedrijf dat de lidstaten moeten kunnen afstemmen op hun specifieke situatie; dat er voor de slachtpremie op basis van de historische productiecijfers maxima vastgesteld moeten worden;

(5) Overwegende dat de omstandigheden voor de productie van ossen meestal verschillen van die voor stieren; dat het daarom verantwoord is voor de speciale premie voor ossen een ander bedrag per dier vast te stellen dan voor stieren; dat de speciale premie voor ossen evenwel moet worden opgesplitst in twee betalingen voor specifieke leeftijdstranches;

(6) Overwegende dat het slachten van een te groot aantal ossen gedurende het slachtseizoen in de lidstaten waar deze productie zeer belangrijk is, ertoe kan leiden dat de markt wordt verstoord en dat met name de marktprijzen dalen; dat, om de slacht van ossen buiten de jaarlijkse weide-uitstoot te bevorderen, onder bepaalde voorwaarden bovenop de speciale premie een extra premie moet worden toegekend voor dieren die buiten het seizoen in de eerste drieëntwintig weken van het jaar worden geslacht.

(7) Overwegende dat, om de regeling soepeler te maken voor de producenten, de zoogkoeienpremie ook moet worden toekend voor vaarzen die voldoen aan dezelfde eisen inzake ras als zoogkoeien; dat het aantal voor de premie in aanmerking komende vaarzen in zoogkoeienbeslagen evenwel moet worden beperkt tot de normale vervangingsgraad; dat lidstaten waar meer dan 60 % van de voor een zoogkoeienpremie in aanmerking komende runderen in berggebieden gehouden worden, toestemming moeten krijgen de premies voor zoogkoeien en vaarzen afzonderlijk te beheren en voor vaarzen, met inachtneming van bovengenoemde graad, een afzonderlijk nationaal premiemaximum te hanteren;

(8) Overwegende dat de zoogkoeienpremie in beginsel alleen mag worden toegekend aan producenten die geen melk aan zuivelfabrieken leveren waarvoor een extra heffing moet worden betaald als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten(6); dat evenwel ook inkomenssteun kan worden verleend aan bedrijven met een melkvee- en een zoogkoeienbeslag; dat de zoogkoeienpremie bijgevolg ook moet worden toegekend aan kleine en middelgrote gemengde bedrijven met een totale individuele referentiehoeveelheid melk van ten hoogste 120000 kilogram; dat de lidstaten, gelet op de verscheidenheid van de productiestructuren in de Gemeenschap, deze kwantitatieve beperking op grond van objectieve criteria moeten kunnen wijzigen of niet toepassen;

(9) Overwegende dat het, wat de zoogkoeienpremie betreft, dienstig is de individuele maxima voor de producenten te handhaven; dat sommige premierechten die op basis van de individuele maxima waren verleend, in het verleden niet zijn gebruikt; dat deze ongebruikte rechten waarschijnlijk tot een toename van de productie en een verhoging van de uitgaven zouden kunnen leiden, vooral omdat nu ook vaarzen volledig in aanmerking zullen komen voor de zoogkoeienpremie; dat om dit te voorkomen, het totale aantal premierechten voor zoogkoeien van elke lidstaat moet worden vastgesteld op basis van de premies die tijdens bepaalde referentiejaren werkelijk zijn betaald, verhoogd met een marge om de nationale reserve aan te houden; dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat hun nationale maxima niet worden overschreden; dat zij zo nodig de individuele maxima van hun producenten zonder compensatie moeten aanpassen aan de hand van objectieve criteria; dat deze criteria met name moeten garanderen dat de betrokken producenten gelijk worden behandeld en dat aan hun legitieme verwachtingen wordt voldaan;

(10) Overwegende dat het productiepeil van een producent kan variëren door wijzigingen in de veestapel of in de productiecapaciteit; dat het dus raadzaam is te bepalen dat premierechten voor zoogkoeien die binnen de individuele maxima zijn verkregen, onder bepaalde voorwaarden aan andere producenten kunnen worden overgedragen, hetzij samen met het bedrijf, hetzij zonder de band tussen de premierechten en de geëxploiteerde oppervlakten te handhaven;

(11) Overwegende dat nieuwe producenten en producenten die al een bedrijf hadden maar van wie het individuele maximum om uiteenlopende redenen niet overeenkomt met de gewijzigde situatie van hun zoogkoeienbeslag, niet van hun recht op de premie mogen worden uitgesloten; dat daarom moet worden bepaald dat nationale reserves moeten worden gevormd die volgens communautaire criteria worden aangelegd en beheerd; dat het om dezelfde reden passend is voor de overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf regels op te leggen op grond waarvan een deel van de overgedragen rechten zonder compensatie wordt ingetrokken en aan de nationale reserve toegewezen.

(12) Overwegende dat het wenselijk is de lidstaten in staat te stellen een verband te leggen tussen gevoelige zones of plaatsen en de zoogkoeienhouderij, om te zorgen dat deze productietak vooral gehandhaafd wordt in streken waar er geen alternatief voor is;

(13) Overwegende dat, gelet op de tendens tot intensivering van de rundveehouderij, de premies voor vee moeten worden beperkt rekening houdend met de voedercapaciteit van elk bedrijf in verhouding tot het aantal en de categorieën dieren die er worden gehouden; dat, om te voorkomen dat te intensief wordt geproduceerd, dergelijke premies slechts mogen worden toegekend als op het bedrijf een maximale veebezetting in acht wordt genomen; dat evenwel rekening moet worden gehouden met de situatie van kleine producenten;

(14) Overwegende dat, om de extensivering van de productie zodanig te bevorderen dat de milieudoeleinden efficiënter kunnen worden nagestreefd, een aanvullend bedrag moet worden toegekend aan producenten die aan strenge en verantwoorde eisen inzake de veebezetting voldoen; dat, om te voorkomen dat het totale niveau van de steun sterk wordt gewijzigd en om de uitgaven binnen redelijke perken te houden, moet worden voorzien in de mogelijkheid om het aanvullende bedrag zo nodig aan te passen;

(15) Overwegende dat de omstandigheden voor de rundvleesproductie en de inkomenssituatie van de producenten in de onderscheiden productiegebieden van de Gemeenschap sterk verschillen; dat een voor de hele Gemeenschap geldende regeling met uniforme betalingen voor alle producenten te star zou zijn om adequaat te kunnen inspelen op de structurele en natuurlijke verschillen en op de uiteenlopende behoeften die daaruit voortvloeien; dat het daarom dienstig is een flexibel kader te scheppen voor extra communautaire betalingen die de lidstaten binnen vastgestelde totaalbedragen vaststellen en verrichten overeenkomstig bepaalde gemeenschappelijke criteria; dat de totaalbedragen aan de lidstaten moeten worden toegewezen op bais van hun aandeel in de rundvleesproductie van de Gemeenschap; dat de gemeenschappelijke criteria onder meer tot doel hebben te voorkomen dat de extra betalingen discriminerend werken, en volledig rekening te houden met de desbetreffende multilaterale verbintenissen van de Gemeenschap; dat het met name van essentieel belang is de lidstaten ertoe te verplichten hun discretionaire bevoegdheden uitsluitend op basis van objectieve criteria te gebruiken, het beginsel van gelijke behandeling volledig in acht te nemen en markt- en concurrentiedistorsies te voorkomen; dat dient te worden bepaald welke vormen de extra betalingen mogen aannemen; dat het hierbij om veebetalingen voor bepaalde categorieëen runderen en om areaalbetalingen moet gaan;

(16) Overwegende dat voor de extra veebetalingen kwantitatieve beperkingen moeten worden opgelegd om de productie binnen redelijke perken te houden; dat de lidstaten voorts ook een aanpak met eisen inzake de veebezetting moeten volgen;

(17) Overwegende dat extra areaalbetalingen slechts mogen worden toegekend voor blijvend grasland waarvoor geen andere communautaire marktsteun wordt verleend; dat de areaalbetalingen moeten worden toegepast binnen de grenzen van regionale basisarealen blijvend grasland, die de lidstaten aan de hand van historische referentiegegevens moeten vaststellen; dat het maximumbedrag aan areaalbetalingen dat per hectare mag worden toegekend, inclusief extra areaalbetalingen in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten, vergelijkbaar moet zijn met de gemiddelde steun per hectare in het kader van de steunregeling voor de producten van bepaalde akkerbouwgewassen;

(18) Overwegende dat de rechtstreekse betalingen slechts mogen worden uitgekeerd als de houders van de betrokken dieren voldoen aan de communautaire voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen; dat, om het gewenste economische effect te bereiken, de rechtstreekse betalingen binnen bepaalde termijnen moeten worden toegekend;

(19) Overwegende dat het gebruik van bepaalde stoffen in de rundvleesproductie krachtens de wetgeving van de Gemeenschap verboden is; dat passende sancties moeten worden toegepast als de betrokken bepalingen niet worden nageleefd;

(20) Overwegende dat de bestaande openbare interventie in de vorm van aankoop door interventiebureaus en openbare opslag, in het kader van de in deze verordening vastgestelde prijsregelingen en inkomenssteunregeling niet langer onontbeerlijk is om de markt in evenwicht te houden, maar tot aanzienlijke uitgaven zou leiden; dat die interventie bijgevolg geleidelijk moet worden afgebouwd; dat evenwel moet worden voorzien in steun voor particuliere opslag om bij te dragen tot een stabilisering van de marktprijzen op een peil dicht bij de basisprijs, die het gewenste niveau voor marktondersteuning aangeeft; dat, om dat doel te bereiken, de Commissie moet worden gemachtigd om tot toekenning van steun voor particuliere opslag te besluiten zodra de marktprijs minder dan 103 % van de basisprijs bedraagt; dat er bovendien een "vangnet"-interventieregeling vastgesteld moet worden ter ondersteuning van de rundvleesmarkt in lidstaten of regio's van lidstaten waar de marktprijzen tot onder een kritiek niveau dalen; dat moet worden bepaald dat de steunregeling voor particuliere opslag en interventie moet worden toegepast op basis van het indelingsschema dat is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad van 28 april 1981 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen(7);

(21) Overwegende dat de eenmaking van de communautaire markt voor rundvlees gepaard moet gaan met de invoering van een uniforme regeling van het handelsverkeer aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; dat de communautaire markt in beginsel zal worden gestabiliseerd als de maatregelen voor de interne markt worden aangevuld met een regeling van het handelsverkeer die invoerrechten en uitvoerrestituties omvat; dat de regeling van het handelsverkeer gebaseerd moet zijn op de verbintenissen die zijn aangegaan bij de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde;

(22) Overwegende dat, om de omvang van de handel in rundvlees met derde landen te kunnen volgen, een stelsel van invoer- en uitvoercertificaten voor bepaalde producten moet worden opgezet, dat onder meer voorziet in het stellen van een zekerheid om de uitvoering te garanderen van de transacties waarvoor deze certificaten worden afgegeven;

(23) Overwegende dat, om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde landbouwproducten, te voorkomen of te beperken, in bepaalde situaties de invoer van één of meer van deze producten aan een aanvullend invoerrecht moet worden onderworpen;

(24) Overwegende dat op bepaalde voorwaarden aan de Commissie de bevoegdheid dient te worden verleend om de tariefcontingenten te openen en te beheren die voortvloeien uit de overeenkomstig het Verdrag gesloten internationale overeenkomsten of uit andere besluiten van de Raad;

(25) Overwegende dat de deelneming van de Gemeenschap aan de internationale handel in rundvlees moet worden veiliggesteld door middel van bepalingen inzake de toekenning van restituties bij uitvoer naar derde landen die op het prijsverschil tussen de Gemeenschap en de wereldmarkt zijn gebaseerd en binnen de in de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw(8) gestelde grenzen blijven; dat voor deze restituties beperkingen qua hoeveelheid en waarde moeten gelden;

(26) Overwegende dat er bij de vaststelling van de restituties voor moet worden gezorgd dat de beperkingen in waarde in acht worden genomen en wel via het toezicht op de betalingen overeenkomstig de voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw geldende voorschriften; dat het toezicht door middel van verplichte vaststelling vooraf van de restituties kan worden vergemakkelijkt, waarbij in het geval van gedifferentieerde restituties de mogelijkheid moet worden geboden om binnen een geografisch gebied waarvoor hetzelfde restitutiebedrag geldt, de vermelde bestemming door een andere te vervangen; dat bij wijziging van de bestemming de voor de werkelijke bestemming geldende restitutie moet worden betaald met als maximum het bedrag dat geldt voor de vooraf vastgestelde bestemming;

(27) Overwegende dat, om de beperkingen in hoeveelheid in acht te kunnen nemen, een betrouwbaar en effectief toezichtsysteem moet worden ingesteld; dat hiertoe de toekenning van restituties aan een uitvoercertificaat moet worden gekoppeld; dat restituties moeten worden toegekend tot de hoeveelheden waarvoor dit in het kader van de beperkingen mogelijk is, afhankelijk van de specifieke situatie voor elk betrokken product; dat hierop uitsluitend uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voedselhulp, waarvoor geen enkele beperking geldt; dat het toezicht op de hoeveelheden die gedurende de verkoopseizoenen als bedoeld in de WTO-Overeenkomst inzake landbouw met restitutie worden uitgevoerd, moet worden uitgeoefend aan de hand van de voor elk verkoopseizoen afgegeven uitvoercertificaten;

(28) Overwegende dat, ter aanvulling van het hierboven beschreven stelsel en voorzover nodig voor de goede werking daarvan, de mogelijkheid moet worden geopend om de toepassing van de regeling actieve veredeling te reguleren of, wanneer de marktsituatie zulks vereist, te verbieden;

(29) Overwegende dat het stelsel van douanerechten het mogelijk maakt af te zien van iedere andere beschermende maatregel aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; dat de voor de interne markt en de douanerechten geldende mechanismen echter in uitzonderlijke omstandigheden tekort kunnen schieten; dat, om de markt van de Gemeenschap in dergelijke gevallen niet zonder bescherming te laten tegen verstoringen die hieruit kunnen voortvloeien, de Gemeenschap in staat moet worden gesteld snel alle vereiste maatregelen te nemen; dat deze maatregelen in overeenstemming moeten zijn met de verplichtingen die uit de desbetreffende WTO-Overeenkomsten voortvloeien;

(30) Overwegende dat, om de deugdelijke toepassing van de bij deze verordening ingestelde instrumenten te garanderen, de Commissie volledig moet worden geïnformeerd over de ontwikkeling van de prijzen op de gemeenschappelijke markt voor rundvlees; dat daarom moet worden voorzien in een systeem voor de notering van de prijzen van runderen en van het vlees daarvan;

(31) Overwegende dat moet worden voorzien in het nemen van maatregelen in het geval dat een aanzienlijke stijging of daling van de prijzen de markt van de Gemeenschap verstoort of dreigt te verstoren; dat deze maatregelen ook ad hoc-interventieaankopen kunnen omvatten;

(32) Overwegende dat beperkingen van het vrije verkeer die voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verbinding van dierziekten tegen te gaan, moeilijkheden op de markt van een of meer lidstaten kunnen veroorzaken; dat moet worden voorzien in de mogelijkheid deze situaties te verhelpen door buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt;

(33) Overwegende dat sommige steunmaatregelen de eenmaking van de markt met één prijs in gevaar zouden brengen; dat daarom die Verdragsbepalingen die het mogelijk maken steunmaatregelen van de lidstaten te beoordelen en dergelijke maatregelen die onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt te verbieden, van toepassing moeten worden verklaard binnen de werkingssfeer van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees;

(34) Overwegende dat, gezien de ontwikkelingen die de gemeenschappelijke markt voor rundvlees ondergaat, de lidstaten en de Commissie elkaar voortdurend de voor de toepassing van deze verordening benodigde informatie moeten verstrekken;

(35) Overwegende dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een comité van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

(36) Overwegende dat de uitgaven die de lidstaten doen als gevolg van de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende verplichtingen, door de Gemeenschap moeten worden gefinancierd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(9);

(37) Overwegende dat bij de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector rundvlees gelijkelijk en op passende wijze rekening moet worden gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag gestelde doeleinden;

(38) Overwegende dat de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees, die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad(10), herhaaldelijk is gewijzigd; dat de betrokken teksten talrijk, ingewikkeld en over verscheidene publicatiebladen verspreid zijn, waardoor zij moeilijk te gebruiken zijn en dus de duidelijkheid ontberen die een wezenlijk kenmerk van alle regelgeving dient te zijn; dat daarom deze teksten in een nieuwe verordening moeten worden geconsolideerd en genoemde Verordening (EEG) nr. 805/68 moet worden ingetrokken; dat Verordening (EEG) nr. 98/69 van de Raad van 16 januari 1969 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de afzet van het door de interventiebureaus aangekochte bevroren rundvlees(11), Verordening (EEG) nr. 989/68 van de Raad van 15 juli 1968 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de steunverlening aan de particuliere opslag in de sector rundvlees(12) en Verordening (EEG) nr. 1892/87 van de Raad van 2 juli 1987 betreffende het noteren van de marktprijzen in de sector rundvlees(13), waarvoor Verordening (EEG) nr. 805/68 de rechtsgrond vormde, worden vervangen door nieuwe regelingen in deze verordening en bijgevolg moeten worden ingetrokken;

(39) Overwegende dat zich bij de overgang van de bij Verordening (EEG) nr. 805/68 vastgestelde regeling naar de bij deze verordening vastgestelde regeling moeilijkheden zouden kunnen voordoen die in deze verordening niet worden behandeld; dat met het oog op deze mogelijkheid moet worden bepaald dat de Commissie de nodige overgangsmaatregelen vaststelt; dat de Commissie ook moet worden gemachtigd om specifieke praktische problemen op te lossen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees omvat een regeling voor de interne markt en voor het handelsverkeer met derde landen en geldt voor de volgende producten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a) "runderen": levende runderen (huisdieren), van de GN-codes ex010210 en 0102 90 05 tot en met 01029079;

b) "volwassen runderen": runderen met een levend gewicht van meer dan 300 kilogram.

TITEL I

INTERNE MARKT

Artikel 2

Ter aanmoediging van de initiatieven van het bedrijfsleven om de aanpassing van het aanbod aan de eisen van de markt te vergemakkelijken, kunnen voor de in artikel 1 bedoelde producten de volgende communautaire maatregelen worden genomen:

a) maatregelen om de rundveefokkerij te verbeteren;

b) maatregelen om de productie, de verwerking en de afzet beter te organiseren;

c) maatregelen om de kwaliteit te verbeteren;

d) maatregelen die het mogelijk maken ramingen op korte en lange termijn op te stellen aan de hand van gegevens over de gebruikte productiemiddelen;

e) maatregelen die de constatering van de ontwikkeling van de marktprijzen vergemakkelijken.

De algemene voorschriften betreffende deze maatregelen worden door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag.

HOOFDSTUK 1

Rechtstreekse betalingen

Artikel 3

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a) producent: een individuele landbouwer, natuurlijke persoon of rechtspersoon, of een groepering van natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van die groepering en van haar leden volgens het nationale recht, van wie, respectievelijk waarvan, het bedrijf zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt en die runderen houdt;

b) bedrijf: het geheel van door de producent beheerde productie-eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

c) regio: een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat;

d) stier: een ongecastreerd mannelijk rund;

e) os: een gecastreerd mannelijk rund;

f) zoogkoe: een koe van een vleesras of verkregen door kruising met een vleesras, die behoort tot een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie;

g) vaars: een vrouwelijk rund van ten minste acht maanden, dat nog niet heeft gekalfd.

AFDELING 1

Premieregeling

Onderafdeling 1

Speciale premie

Artikel 4

1. Aan rundvleesproducenten die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op hun verzoek een speciale premie worden verleend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima toegekend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 bedoelde leeftijdstranche.

2. De speciale premie wordt ten hoogste:

a) één keer toegekend voor elke stier van ten minste negen maanden oud;

b) twee keer toegekend voor elke os, namelijk:

- de eerste keer als het dier negen maanden oud is,

- de tweede keer nadat het dier 21 maanden oud is geworden.

3. Om voor de speciale premie in aanmerking te komen:

a) moet ieder dier waarvoor een aanvraag is ingediend, gedurende een nader te bepalen periode door de producent worden gemest;

b) moet ieder dier tot de slacht of de uitvoer vergezeld gaan van een in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 820/97(14) bedoeld dierenpaspoort waarop alle relevante gegevens in verband met de premie zijn vermeld, of, als een dergelijk paspoort niet voorhanden is, van een gelijkwaardig administratief document.

4. Als in een regio het totale aantal stieren van ten minste negen maanden oud en ossen van negen tot 20 maanden oud, waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de speciale premie, het in bijlage I vermelde regionale maximum overschrijdt, wordt het totale aantal dieren dat op grond van lid 2, onder a) en b), voor een premie in aanmerking komt, in het betrokken jaar per producent evenredig verminderd.

In dit artikel wordt onder "regionaal maximum" het aantal dieren verstaan waarvoor in een regio en voor een bepaald kalenderjaar een speciale premie kan worden toegekend.

5. In afwijking van de leden 1 en 4 kunnen de lidstaten:

- op basis van door hen vast te stellen objectieve criteria het maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en leeftijdstranche wijzigen of niet toepassen; en

- bij de uitoefening van die bevoegdheid besluiten lid 4 zo toe te passen dat de vereiste vermindering verwezenlijkt wordt om aan het toepasselijk regionale maximum te voldoen, zonder dat er verminderingen opgelegd worden aan kleine producenten die voor het jaar in kwestie geen speciale premies hebben aangevraagd voor meer dan een minimumaantal dieren dat door de betrokken lidstaat is vastgesteld.

6. De lidstaten kunnen besluiten de speciale premie toe te kennen bij het slachten van de runderen. In dat geval wordt voor stieren het in lid 2, onder a), bedoelde leeftijdscriterium vervangen door een minimumslachtgewicht van 185 kg.

De premie wordt uitbetaald of doorbetaald aan de producent.

Het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd in Noord-Ierland een andere regeling voor de toekenning van de speciale premie toe te passen dan voor de rest van zijn grondgebied.

7. De premie bedraagt:

a) per in aanmerking komende stier:

- 160 EUR voor het kalenderjaar 2000,

- 185 EUR voor het kalenderjaar 2001,

- 210 EUR voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren.

b) per in aanmerking komende os en leeftijdstranche:

- 122 EUR voor het kalenderjaar 2000,

- 136 EUR voor het kalenderjaar 2001,

- 150 EUR voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren.

8. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Onderafdeling 2

Seizoencorrectiepremie

Artikel 5

1. Wanneer in een lidstaat:

a) het aantal ossen dat in een bepaald jaar is geslacht, groter is dan 60 % van het totaal aantal per jaar geslachte mannelijke runderen; en

b) het aantal ossen dat in de periode van 1 september tot en met 30 november van een bepaald jaar is geslacht, groter is dan 35 % van het totaal aantal per jaar geslachte ossen,

kunnen de producenten op aanvraag bovenop de speciale premie een extra premie verkrijgen (seizoencorrectiepremie). Als beide genoemde drempelpercentages in Ierland of Noord-Ierland zijn bereikt, is de premie van toepassing in Ierland en in Noord-Ierland.

Voor de toepassing van dit artikel in het Verenigd Koninkrijk wordt Noord-Ierland als een aparte eenheid beschouwd.

2. Deze premie bedraagt:

- 72,45 EUR per dier dat in de eerste 15 weken van een bepaald jaar is geslacht;

- 54,34 EUR per dier dat in de 16e of de 17e week van een bepaald jaar is geslacht;

- 36,23 EUR per dier dat in de 18e tot en met 21e week van een bepaald jaar is geslacht;

- 18,11 EUR per dier dat in de 22e of de 23e week van een bepaald jaar is geslacht.

3. Een lidstaat kan, als het in lid 1, onder b), bedoelde percentage, rekening houdend met de voorlaatste zin van dat lid, niet wordt bereikt, besluiten als seizoencorrectiepremie 60 % van de in lid 2 vermelde bedragen toe te kennen wanneer de premie tevoren al aan de producenten van die lidstaat werd toegekend.

In dat geval:

a) kan de betrokken lidstaat besluiten die toewijzingen te beperken tot de eerste twee of drie van bovengenoemde perioden;

b) moet de betrokken lidstaat ervoor zorgen dat de maatregel geen extra kosten voor het betrokken begrotingsjaar meebrengt, door overeenkomstige verlaging van de onderstaande bedragen:

- het bedrag van de in die lidstaat toegekende speciale premie voor de tweede leeftijdstranche voor ossen, en/of

- het bedrag van de op grond van afdeling 2 uit te keren extra betalingen,

en moet hij de Commissie van de toegepaste verlaging in kennis stellen.

Met het oog op de toepassing van deze maatregel worden Ierland en Noord-Ierland als één geheel beschouwd voor de berekening van het in lid 1, onder a), vermelde percentage en bijgevolg voor de toekenning van de premie.

4. Om vast te stellen of de in dit artikel vermelde percentages zijn overschreden, wordt rekening gehouden met het aantal dieren dat is geslacht in het tweede jaar voorafgaand aan dat waarin het voor de premie in aanmerking komend dier is geslacht.

5. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Onderafdeling 3

Zoogkoeienpremie

Artikel 6

1. Aan producenten die zoogkoeien houden op hun bedrijf, kan op hun verzoek een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden verleend (zoogkoeienpremie). Het betreft een premie per jaar en per producent, toegekend binnen individuele maxima.

2. De zoogkoeienpremie wordt toegekend aan alle producenten:

a) die geen melk of zuivelproducten leveren in de twaalf maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag.

Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de verlening van de premie;

b) die melk of zuivelproducten leveren en wier totale individuele referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 ten hoogste 120000 kilogram bedraagt. De lidstaten mogen op basis van door hen vast te stellen objectieve criteria echter besluiten om deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen,

op voorwaarde dat zij gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat ten minste gelijk is aan 80 % en een aantal vaarzen dat ten hoogste gelijk is aan 20 % van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

Voor de vaststelling van het aantal dieren dat in aanmerking komt op grond van de punten a) en b) van de eerste alinea zal aan de hand van de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten(15) bedoelde referentiehoeveelheid en de gemiddelde melkopbrengst worden bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.

3. Het recht van de producenten op de premie wordt beperkt door toepassing van het in artikel 7 gedefinieerde individuele maximum.

4. De premie per in aanmerking komend dier bedraagt:

- 163 EUR voor het kalenderjaar 2000;

- 182 EUR voor het kalenderjaar 2001;

- 200 EUR oor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren.

5. Mits er geen discriminatie tussen veehouders in de betrokken lidstaat plaatsvindt, mogen de lidstaten een aanvullende nationale zoogkoeienpremie van maximaal 50 EUR per dier toekennen.

Voor bedrijven in een regio als gedefinieerd in de artikelen 3 en 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(16) wordt de eerste 24,15 EUR per dier van die aanvullende premie gefinancierd door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL).

Voor bedrijven op het gehele grondgebied van een lidstaat waarvan het koeienbeslag gekenmerkt wordt door een hoog aandeel zoogkoeien dat ten minste 30 % van het totaal aantal koeien uitmaakt, en waarvan ten minste 30 % van de geslachte mannelijke runderen tot de vleesklassen S en E behoort, wordt de aanvullende premie geheel door de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierd. Overschrijdingen van deze percentages worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de twee jaren voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt toegekend.

6. Voor de toepassing van dit artikel worden alleen in aanmerking genomen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras, die deel uitmaken van een beslag van voor de vleesproductie bestemde kalveren.

7. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 43 de gemiddelde melkopbrengst en de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast, en met name die welke betrekking hebben op de in artikel 3 gegeven definitie van het begrip zoogkoe.

Artikel 7

1. Op 1 januari 2000 zal het individuele maximum van elke producent gelijk aan het aantal premierechten voor zoogkoeien (premierechten) waarover hij op 31 december 1999 overeenkomstig de communautaire voorschriften beschikt, eventueel aangepast overeenkomstig lid 3.

2. De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied vanaf 1 januari 2000 de in bijlage II vastgestelde nationale maxima niet overschrijdt en dat de in artikel 9 bedoelde nationale reserves kunnen worden aangelegd.

3. Als voor de in lid 2 bedoelde aanpassing individuele maxima van producenten moeten worden verlaagd, gebeurt dit zonder compensatie en op basis van objectieve criteria, met name:

- de mate waarin de producenten hun individuele maxima hebben gebruikt gedurende de drie referentiejaren die aan het jaar 2000 voorafgaan;

- de uitvoering van een investerings- of extensiveringsprogramma in de rundvleessector;

- specifieke natuurlijke omstandigheden of de toepassing van sancties waardoor de premie gedurende ten minste één referentiejaar niet of slechts gedeeltelijk is betaald;

- aanvullende uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat de betalingen voor ten minste één referentiejaar niet overeenkomen met de werkelijke situatie zoals die tijdens de voorbije jaren is vastgesteld.

4. De premierechten die in het kader van de in lid 2 vastgestelde maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

5. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Artikel 8

1. Wanneer een producent zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt. Hij kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk overdragen aan andere producenten zonder zijn bedrijf over te dragen.

In geval van overdracht van premierechten zonder overdracht van bedrijf, wordt een gedeelte van de overgedragen rechten, ten hoogse 15 %, zonder compensatie teruggegeven aan de nationale reserve van de lidstaat waar zijn bedrijf zich bevindt, met het oog op gratis herverdeling.

2. De lidstaten:

a) nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht terechtkomen buiten gevoelige zones of buiten regio's waar de rundveehouderij voor de plaatselijke economie van groot belang is;

b) kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen producenten, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt.

3. De lidstaten kunnen vóór een nader te bepalen datum tijdelijke overdrachten toestaan van een gedeelte van de premierechten die de producent die erover beschikt, niet zal doen gelden.

4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Zij kunnen met name omvatten:

- bepalingen die het de lidstaten mogelijk maken problemen in verband met de overdracht van premierechten door producenten die geen eigenaar zijn van de oppervlakten waarop hun bedrijf ligt, op te lossen; en

- specifieke voorschriften inzake de voor een gedeeltelijke overdracht van premierechten vereiste minimumaantallen.

Artikel 9

1. Elke lidstaat houdt een nationale reserve met premierechten voor zoogkoeien aan.

2. Onverminderd artikel 7, lid 4, worden premierechten die op grond van artikel 8, lid 1, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, aan de nationale reserve toegevoegd.

3. De lidstaten gebruiken hun nationale reserves voor de toekenning, binnen de grenzen van deze reserves, van premierechten, met name aan nieuwkomers, jonge landbouwers en andere prioritaire producenten.

4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43, en met name:

- maatregelen voor het geval in een lidstaat de nationale reserve niet wordt aangewend;

- maatregelen inzake ongebruikte premierechten die aan de nationale reserve zijn teruggegeven.

Artikel 10

1. In afwijking van artikel 6, lid 3, mogen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden wordt in berggebieden in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(17) besluiten de toewijzing van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, tot een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.

Dat afzonderlijke nationale maximum mag niet meer bedragen dan 20 % van het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in bijlage II bij deze verordening. Dat nationale maximum moet verlaagd worden met de hoeveelheid die gelijk is aan het afzonderlijke nationale maximum.

Wanneer in een lidstaat bij de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheid het totale aantal vaarzen waarvoor een premie is aangevraagd en dat voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van de zoogkoeienpremie, het afzonderlijke nationale maximum overschrijdt, moet het aantal in aanmerking komende vaarzen per producent voor het betrokken jaar evenredig worden verlaagd.

2. Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen.

3. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Onderafdeling 4

Slachtpremie

Artikel 11

1. Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

a) stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden;

b) kalveren van meer dan één en minder dan zeven maanden oud met een slachtgewicht van minder dan 160 kilogram,

op voorwaarde dat zij gedurende een nader te bepalen periode door de producent zijn gehouden.

2. De premie bedraagt:

a) per in aanmerking komend dier als omschreven in lid 1, onder a):

- 27 EUR voor het kalenderjaar 2000,

- 53 EUR voor het kalenderjaar 2001,

- 80 EUR voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren;

b) per in aanmerking komend dier als omschreven in lid 1, onder b):

- 17 EUR voor het kalenderjaar 2000,

- 33 EUR voor het kalenderjaar 2001,

- 50 EUR voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren.

3. De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven in lid 1, onder a) en b). Elk maximum is gelijk aan de aantallen dieren van elk van deze twee groepen die in 1995 in de betrokken lidstaat zijn geslacht plus die welke vanuit die lidstaat naar een derde land zijn uitgevoerd, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd.

4. Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een premie is aangevraagd met betrekking tot een van de twee in lid 1, onder a) of b), bedoelde groepen dieren die voldoen aan de voorwaarden voor het toewijzen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het aantal van alle in aanmerking komende dieren van die groep per producent voor het jaar in kwestie evenredig verlaagd.

5. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Onderafdeling 5

Veebezetting

Artikel 12

1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.

2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:

a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;

b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. Bij de berekening van dat areaal wordt geen rekening gehouden met de oppervlakte van:

- gebouwen, bossen, vijvers en wegen,

- percelen die worden gebruikt voor andere gewassen waarvoor een communautaire steunregeling geldt, of voor meerjarige teelten of tuinbouw, behalve percelen blijvend grasland waarvoor areaaluitkeringen worden toegekend overeenkomstig artikel 17 van deze verordening en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1255/1999,

- percelen waarvoor de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen geldt, percelen die in aanmerking komen voor de steunregeling voor gedroogde voedergewassen, of die onder een nationaal of communautair braakleggingsprogramma vallen.

Het voederareaal omvat ook gezamenlijk gebruikt voederareaal en percelen die voor gemengde teelten worden gebruikt.

3. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 43 de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast. Hierbij gaat het met name om bepalingen:

- met betrekking tot gezamenlijk gebruikt areaal en percelen die voor gemengde teelten worden gebruikt;

- waarmee beoogd wordt te verhinderen dat de toepassing van het veebezettingsgetal wordt omzeild.

Onderafdeling 6

Extensiveringsbedrag

Artikel 13

1. Producenten die de speciale premie en/of de zoogkoeienpremie ontvangen, komen in aanmerking voor een extensiveringsbedrag.

2. Het extensiveringsbedrag bedraagt 100 EUR per toegekende speciale premie of zoogkoeienpremie, mits de verbetering van het betrokken bedrijf voor het kalenderjaar in kwestie minder bedraagt dan of gelijk is aan 1,4 GVE per hectare.

De lidstaten kunnen echter besluiten het extensiveringsbedrag als volgt toe te kennen:

a) voor de kalenderjaren 2000 en 2001: 33 EUR voor een verbetering van 1,6 GVE/ha of meer en gelijk aan of minder dan 2,0 GVE/ha, en 66 EUR voor een veebezetting van minder dan 1,6 GVE/ha;

b) voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren: 40 EUR voor een veebezetting van 1,4 GVE/ha of meer en gelijk aan of minder dan 1,8 GVE/ha, en 80 EUR voor een veebezetting van minder dan 1,4 GVE/ha.

3. Voor de toepassing van lid 2:

a) wordt in afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), bij de vaststelling van het veebezettingsgetal van het bedrijf rekening gehouden met de mannelijke runderen, koeien en vaarzen die tijdens het betrokken kalenderjaar op dat bedrijf aanwezig zijn, en met de schapen en/of de geiten waarvoor dat kalenderjaar premieaanvragen zijn ingdiend. Het aantal dieren wordt in GVE omgerekend aan de hand van de omrekeningstabel in bijlage III;

b) worden, onverminderd artikel 12, lid 2, onder b), derde streepje, arealen die gebruikt worden voor de productie van akkerbouwgewassen als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen(18) niet als "voederareaal" beschouwd;

c) het voederareaal dat gebruikt wordt voor de berekening van het veebezettingsgetal, bestaat ten minste voor 50 % uit grasland. "Grasland" wordt gedefinieerd door de lidstaten. Die definitie omvat ten minste het criterium dat grasland weidegrond is die volgens de plaatselijke veehouderijpraktijken erkend is als bestemd voor het laten grazen van runderen en/of schapen. Dit sluit een gecombineerd gebruik van het grasland in de loop van het jaar (gras, hooi, kuilgras) echter niet uit.

4. Onverminderd de in lid 2 bedoelde veebezettingseisen, kunnen producenten in lidstaten waar meer dan 50 % van de melkproductie plaatsvindt in berggebieden in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, wier bedrijven in dergelijke gebieden liggen, voor de daarop gehouden melkkoeien de in lid 2 bedoelde extensiveringsbedragen ontvangen.

5. Volgens de procedure van artikel 43:

- stelt de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast;

- past de Commissie zo nodig het in lid 2 vastgestelde bedrag aan, met name rekening houdend met het aantal dieren dat het vorige kalenderjaar voor dat aanvullende bedrag in aanmerking kwam.

AFDELING 2

Extra betalingen

Artikel 14

1. Op jaarbasis doen de lidstaten aan de producenten op hun grondgebied extra betalingen binnen de grenzen van de in bijlage IV vastgestelde totaalbedragen. Deze betalingen worden toegekend aan de hand van objectieve criteria, waaronder met name de betrokken productiestructuur en -omstandigheden, en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de producenten wordt gewaarborgd en distorsies op de markt en concurrentiedistorsies worden voorkomen. Bovendien mogen deze betalingen niet aan de schommelingen van de marktprijzen worden gekoppeld.

2. De extra betalingen kunnen de vorm aannemen van veebetalingen (artikel 15) en/of areaalbetalingen (artikel 17).

Artikel 15

1. Veebetalingen kunnen worden toegekend voor:

a) mannelijke runderen;

b) zoogkoeien;

c) melkkoeien;

d) vaarzen.

2. Veebetalingen kunnen worden toegekend als aanvulling op een slachtpremie-eenheid als bedoeld in artikel 11, behalve voor kalveren. In andere gevallen gelden voor de toekenning van veebetalingen:

a) de bijzondere bepalingen van artikel 16;

b) door de lidstaten vast te stellen specifieke eisen inzake de veebezetting.

3. De specifieke eisen inzake de veebezetting worden vastgesteld:

- op basis van het in artikel 12, lid 2, onder b), bedoelde voederareaal, met uitzondering van arealen waarvoor op grond van artikel 17 betalingen zijn toegekend;

- met name rekening houdend met de gevolgen van het betrokken productietype voor het milieu, de milieugevoeligheid van het areaal dat voor de rundveehouderij wordt gebruikt en de maatregelen die zijn genomen om de toestand van dat areaal uit milieuoogpunt te stabiliseren of te verbeteren.

Artikel 16

1. Veebetalingen voor mannelijke runderen kunnen per kalenderjaar toegewezen worden voor ten hoogste het aantal dieren in een lidstaat:

- dat gelijk is aan het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in bijlage I; of

- dat gelijk is aan het aantal mannelijke runderen waarvoor in 1997 premies zijn toegekend; of

- dat gelijk is aan het gemiddeld aantal geslachte mannelijke runderen in de jaren 1997, 1998 en 1999 volgens de Eurostat-statistieken voor die jaren of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor die jaren die door de Commissie zijn geaccepteerd.

De lidstaten mogen, op nationale of regionale basis, ook een maximumaantal mannelijke runderen per bedrijf vaststellen waarvoor een veebetaling wordt toegekend.

Alleen mannelijke runderen van acht maanden of ouder komen in aanmerking. Wanneer de veebetalingen bij de slacht plaatsvinden, kunnen de lidstaten besluiten deze voorwaarde te vervangen door een minimumslachtgewicht van 180 kilogram.

2. Veebetalingen voor zoogkoeien en vaarzen die in aanmerking komen voor de in artikel 6, lid 4, en in artikel 10 bedoelde zoogkoeienpremie, mogen alleen worden toegekend als aanvulling op de in artikel 6, lid 4, bedoelde zoogkoeienpremie-eenheid.

3. Veebetalingen voor melkkoeien mogen alleen worden toegekend als bedrag per ton op het bedrijf beschikbare referentiekwantiteit die in aanmerking komt voor de premie en overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 moet worden vastgesteld.

Artikel 15, lid 2, onder b), is niet van toepassing.

4. Veebetalingen voor andere vaarzen dan bedoeld in lid 2 mogen per lidstaat en per kalenderjaar worden toegekend voor ten hoogste het aantal vaarzen dat gelijk is aan het gemiddelde aantal vaarzen dat in de jaren 1997, 1998 en 1999 geslacht is volgens de Eurostat-statistieken voor die jaren of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor die jaren die door de Commissie zijn geaccepteerd.

Artikel 17

1. De areaalbetalingen worden toegekend per hectare blijvend grasland:

a) die gedurende het betrokken kalenderjaar voor een producent beschikbaar is;

b) die niet wordt gebruikt om te voldoen aan de specifieke eisen inzake de veebezetting als bedoeld in artikel 15, lid 3; en

c) waarvoor geen betalingen voor hetzelfde jaar worden aangevraagd in het kader van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, de steunregeling voor gedroogde voedergewassen en communautaire steunregelingen voor andere gewassen in de sector meerjarige teelten of de sector tuinbouw.

2. Het areaal blijvend grasland in een regio waarvoor areaalbetalingen kunnen worden toegekend, is ten hoogste gelijk aan het desbetreffende regionale basisareaal.

De door de lidstaten vastgestelde regionale basisarealen zijn gelijk aan het gemiddelde aantal hectare blijvend grasland dat in 1995, 1996 en 1997 voor de rundveehouderij beschikbaar was.

3. Met inbegrip van de in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde areaalbetaling kan in totaal per hectare geen hogere areaalbetaling worden toegekend dan:

- 210 EUR voor het kalenderjaar 2000;

- 280 EUR voor het kalenderjaar 2001;

- 350 EUR voor het kalenderjaar 2002 en de daaropvolgende kalenderjaren.

Artikel 18

Vóór 1 januari 2000 verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie over hun nationale regelingen inzake de toekenning van extra betalingen. Eventuele wijzigingen in deze regelingen moeten uiterlijk één maand na hun goedkeuring aan de Commissie worden meegedeeld.

Artikel 19

Vóór 1 april 2004 dienen de lidstaten een uitvoerig verslag over de uitvoering van de bepalingen van deze afdeling bij de Commissie in.

Vóór 1 januari 2005 evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze afdeling en onderzoekt zij de in bijlage IV vastgestelde verdeling van de communautaire middelen over de lidstaten, met name rekening houdend met de ontwikkeling van het aandeel van de lidstaten in de communautaire rundvleesproductie. Zo nodig doet de Commissie passende voorstellen aan de Raad.

Artikel 20

De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor deze afdeling vast volgens de procedure van artikel 43.

AFDELING 3

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 21

Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97.

Artikel 22

1. De op grond van dit hoofdstuk toegekende rechtstreekse betalingen, behalve de seizoencorrectiepremie, worden uitgekeerd zodra de inspecties zijn uitgevoerd, maar niet vroeger dan 16 oktober van het kalenderjaar waarvoor die betalingen zijn aangevraagd.

2. Behalve in deugdelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen:

- worden de op grond van dit hoofdstuk toegekende rechtstreekse betalingen gedaan uiterlijk 30 juni van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor de betaling is aangevraagd;

- wordt de seizoencorrectiepremie uitbetaald zodra de inspecties zijn uitgevoerd en uiterlijk op 15 oktober van het kalenderjaar waarvoor de premie is aangevraagd.

Artikel 23

1. Wanneer residuen van stoffen die op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad(19) verboden zijn of residuen van stoffen die op grond van de genoemde richtlijn zijn toegestaan maar op illegale wijze zijn gebruikt, met toepassing van de relevante bepalingen van Richtlijn 96/23/EG van de Raad(20) inzake controle worden aangetroffen bij een dier van het rundveebeslag van een producent, dan wel wanneer een niet-toegestane stof of een niet-toegestaan product, of een op grond van de eerstgenoemde richtlijn toegestane stof of toegestaan product die/dat evenwel illegaal voorhanden is, in welke vorm ook op het bedrijf van die producent wordt aangetroffen, wordt de betrokken producent voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld, uitgesloten van de bedragen waarin de bepalingen van deze afdeling voorzien.

In geval van recidive kan de uitsluitingsperiode naar gelang van de ernst van de overtreding verlengd worden tot vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar waarin de recidive is geconstateerd.

2. Als de eigenaar of houder van de dieren zich verzet tegen de uitvoering van de inspecties en monsternemingen die voor de toepassing van de nationale programma's inzake residubewaking nodig zijn, of tegen de onderzoeken en controles die op grond van Richtlijn 96/23/EG worden verricht, gelden de in lid 1 bedoelde sancties.

3. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Artikel 24

De in de afdelingen 1 en 2 vastgestelde bedragen van de rechtstreekse betalingen kunnen volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag worden gewijzigd in het licht van de ontwikkelingen op het gebied van de productie, de productiviteit en de markten.

Artikel 25

De uitgaven die uit de toekenning van de in dit hoofdstuk bedoelde rechtstreekse betalingen voortvloeien, worden geacht betrekking te hebben op interventiemaatregelen in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999.

HOOFDSTUK 2

PARTICULIERE EN OPENBARE OPSLAG

Artikel 26

1. Vanaf 1 juli 2002 kan worden besloten steun voor particuliere opslag toe te kennen als op de markt van de Gemeenschap de gemiddelde prijs voor geslachte volwassen runderen, geconstateerd op basis van het in Verordening (EEG) nr. 1208/81 vastgestelde communautaire indelingsschema voor de indeling van geslachte volwassen runderen (hierna "communautair indelingsschema" genoemd), lager is en waarschijnlijk lager zal blijven dan 103 % van de basisprijs.

2. De basisprijs volgens het communautair indelingsschema bedraagt 2224 EUR per ton voor geslachte mannelijke runderen van kwaliteit R3.

3. De steun voor de particuliere opslag kan worden toegekend voor vers of gekoeld vlees van volwassen runderen, aangeboden in de vorm van hele dieren, halve dieren, "compensated quarters", voorvoeten of achtervoeten, ingedeeld overeenkomstig het communautaire indelingsschema.

4. De Raad kan volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag:

- de basisprijs wijzigen, met name rekening houdend met het feit dat die prijs moet worden vastgesteld op een niveau dat tot de stabilisering van de marktprijzen bijdraagt zonder evenwel tot structurele overschotten in de Gemeenschap te leiden;

- de lijst van lid 3 met producten die voor steun voor de particuliere opslag in aanmerking komen, wijzigen.

5. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen inzake steun voor particuliere opslag vast volgens de procedure van artikel 43 en besluit tot toekenning van steun voor de particuliere opslag volgens dezelfde procedure.

Artikel 27

1. Vanaf 1 juli 2002 wordt openbare interventie geopend wanneer, gedurende twee opeenvolgende weken, de gemiddelde marktprijs in een lidstaat of een regio van een lidstaat die geconstateerd is op basis van het communautaire indelingsschema als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1208/81, onder 1560 EUR per ton daalt; in dat geval kunnen de interventiebureaus een of meer nader te bepalen categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten van vers of gekoeld vlees van oorsprong uit de Gemeenschap van de GN-codes 02011000 en 0201 20 20 tot en met 02012050 aankopen.

2. Voor de in lid 1 bedoelde aankopen kunnen alleen in aanmerking komende aanbiedingen worden geaccepteerd die gelijk zijn aan of lager liggen dan de gemiddelde marktprijs die in de lidstaat of een regio van de lidstaat geregistreerd is, verhoogd met een bedrag dat op basis van objectieve criteria moet worden vastgesteld.

3. De aankoopprijzen en voor interventie geaccepteerde hoeveelheden worden vastgesteld op grond van openbare inschrijvingen en kunnen in speciale omstandigheden per lidstaat of per regio van de lidstaat op basis van de geconstateerde gemiddelde marktprijzen worden vastgesteld. De openbare inschrijvingen waarborgen dat alle betrokkenen gelijke toegang krijgen. De inschrijvingen worden geopend op basis van nader te bepalen specificaties waarbij, indien nodig, rekening gehouden wordt met de structuren van de handel.

4. Volgens de procedure van artikel 43:

- wordt bepaald welke producten, categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten van producten voor interventie in aanmerking komen;

- worden de aankoopprijzen en de voor interventie geaccepteerde hoeveelheden vastgesteld;

- wordt het bedrag van de in lid 2 bedoelde verhoging vastgesteld;

- worden de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vastgesteld;

- worden zo nodig overgangsbepalingen voor de toepassing van deze regelingen vastgesteld.

De Commissie besluit:

- tot opening van de aankopen wanneer gedurende twee opeenvolgende weken aan de in lid 1 bedoelde voorwaarde is voldaan;

- tot beëindiging van de aankopen wanneer gedurende tenminste een week niet meer aan de in lid 1 bedoelde voorwaarde is voldaan.

Artikel 28

1. De producten die de interventiebureaus overeenkomstig de artikelen 27 en 47 van deze verordening en de artikelen 5 en 6 van Verordening (EEG) nr. 805/68 hebben aangekocht, worden op zodanige wijze afgezet dat verstoringen van de markt worden voorkomen en dat gelijke toegang tot de producten en gelijke behandeling van de kopers worden gewaarborgd.

2. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 43 de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast, met name met betrekking tot de verkoopprijzen, de voorwaarden voor de beëindiging van de opslag en, waar van toepassing, de verwerking van de door de interventiebureaus aangekochte producten.

TITEL II

HANDELSVERKEER MET DERDE LANDEN

Artikel 29

1. Voor alle invoer in de Gemeenschap van de in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde producten moet een invoercertificaat worden overgelegd.

Voor alle invoer in de Gemeenschap van de in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde producten en voor alle uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1, lid 1, onder a) en b), bedoelde producten kan een invoer- of uitvoercertificaat verplicht worden gesteld.

Het certificaat wordt, onverminderd de bepalingen voor de toepassing van de artikelen 32 en 33, door de lidstaten afgegeven aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Gemeenschap.

Het invoer- of uitvoercertificaat is geldig in de hele Gemeenschap. De afgifte van deze certificaten is afhankelijk van het stellen van een zekerheid, als garantie dat zal worden voldaan aan de verplichting tot in- of uitvoer tijdens de geldigheidsduur van het certificaat; behoudens in geval van overmacht wordt deze zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd als de transactie niet of slechts ten dele binnen deze termijn wordt uitgevoerd.

2. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43. Zij kunnen met name betrekking hebben op:

a) de geldigheidsduur van de certificaten;

b) de lijst met producten waarvoor invoer- of uitvoercertificaten zijn vereist op grond van lid 1, tweede alinea.

Artikel 30

Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1 bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

Artikel 31

1. Om de nadelen voor de markt van de Gemeenschap die het gevolg kunnen zijn van de invoer van bepaalde in artikel 1 bedoelde producten te voorkomen of te beperken, wordt bij de invoer van één of meer van deze producten tegen het in artikel 30 bedoelde recht een aanvullend invoerrecht toegepast, indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw, die in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag is gesloten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, behalve wanneer de invoer de communautaire markt niet dreigt te verstoren of de gevolgen niet in verhouding staan tot het beoogde doel.

2. De prijzen beneden welke een aanvullend invoerrecht kan worden toegepast, zijn die welke door de Gemeenschap aan de Wereldhandelsorganisatie worden doorgegeven.

De hoeveelheden die moeten worden overschreden voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht, worden met name vastgesteld op basis van de invoer in de Gemeenschap tijdens de drie jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de in lid 1 bedoelde nadelen zich voordoen of zich dreigen voor te doen.

3. De invoerprijzen die in aanmerking dienen te worden genomen voor de toepassing van een aanvullend invoerrecht, worden vastgesteld op basis van de cif-invoerprijzen van de zending in kwestie.

De cif-invoerprijzen worden daartoe geverifieerd aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt of op de communautaire invoermarkt voor het product.

4. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43. Deze bepalingen betreffen met name:

a) de producten waarvoor aanvullende invoerrechten kunnen worden toegepast overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw;

b) de andere criteria die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat lid 1 wordt toegepast overeenkomstig artikel 5 van genoemde overeenkomst.

Artikel 32

1. De tariefcontingent voor de in artikel 1 bedoelde producten, die voortvloeien uit overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten of enig ander besluit van de Raad, worden geopend en beheerd door de Commissie volgens bepalingen die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 43.

Met betrekking tot het invoercontingent van 50000 ton voor verwerking bestemd bevroren vlees van de GN-codes 02022030, 0202 30 en 0206 29 91 kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat dit contingent geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op equivalente hoeveelheden kwaliteitsvlees, waarbij een omrekeningscoëfficiënt van 4,375 wordt toegepast.

2. De contingenten worden beheerd volgens een van de onderstaande methoden of door een combinatie daarvan:

- op basis van de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend (het beginsel "die het eerst komt, het eerst maalt");

- evenredige verdeling van de hoeveelheden waarom bij de indiening van de aanvragen is verzocht (de zogeheten methode van het gelijktijdige onderzoek);

- rekening houdend met de traditionele handelsstromen (de zogeheten methode van de traditionele en de nieuwe importeurs).

Andere passende methoden kunnen worden vastgesteld.

Deze methoden moeten elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen.

3. Bij de vastgestelde beheersmethode wordt, waar dat passend is, rekening gehouden met de voorzieningsbehoeften van de markt van de Gemeenschap en met de noodzaak het evenwicht op deze markt te vrijwaren, waarbij kan worden uitgegaan van de methoden die eventueel in het verleden zijn gehanteerd voor de contingenten die overeenkomen met de in lid 1 bedoelde contingenten, zulks onverminderd de rechten uit hoofde van de in het kader van de handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten overeenkomsten.

4. De in lid 1 bedoelde bepalingen voorzien in de opening van de contingenten op jaarbasis en, waar nodig, op passende wijze gespreid, en in de vaststelling van de toe te passen beheersmethode; zij bevatten, zo nodig:

a) bepalingen die de aard, de herkomst en de oorsprong van het product waarborgen;

b) bepalingen betreffende de erkenning van het document aan de hand waarvan de onder a) bedoelde waarborgen kunnen worden gecontroleerd;

c) de voorwaarden voor de afgifte en de geldigheidsduur van de invoercertificaten.

Artikel 33

1. Voorzover nodig om de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten op basis van de noteringen of de prijzen van deze producten op de wereldmarkt mogelijk te maken en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag, kan het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Gemeenschap door een restitutie bij uitvoer worden overbrugd.

2. Voor de toewijzing van de hoeveelheden die met restitutie kunnen worden uitgevoerd, wordt de methode vastgesteld:

a) die het best overeenstemt met de aard van het product en met de marktsituatie in kwestie, zodat de beschikbare middelen zo doeltreffend gebruikt kunnen worden, rekening houdend met de doeltreffendheid en met de structuur van de uitvoer van de Gemeenschap, maar zonder dat dit leidt tot discriminatie tussen kleine en grote marktdeelnemers;

b) die, gezien de beheerseisen, administratief het minst belastend is voor de marktdeelnemers;

c) waarmee elke vorm van discriminatie tussen de betrokken marktdeelnemers voorkomen wordt.

3. De restitutie is voor de gehele Gemeenschap gelijk.

Zijn kan variëren naar gelang van de bestemming, indien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten dat noodzakelijk maakt of maken.

De restituties worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 43. Zij kunnen in het bijzonder:

a) periodiek worden vastgesteld;

b) ter aanvulling en voor beperkte hoeveelheden, via inschrijving worden vastgesteld voor producten waarvoor deze procedure passend lijkt.

Behalve bij vaststelling via openbare inschrijving worden de lijst van producten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt toegekend en het bedrag van deze restitutie ten minste eenmaal per drie maanden vastgesteld. Het bedrag van de restituties kan echter gedurende meer dan drie maanden op hetzelfde niveau gehandhaafd blijven en zo nodig in de tussentijd door de Commissie op verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief worden gewijzigd.

4. Bij de vaststelling van de restituties worden de volgende factoren in aanmerking genomen:

a) de situatie en de vooruitzichten inzake:

- de prijzen en de beschikbaarheid van de producten van de sector rundvlees op de markt van de Gemeenschap,

- de prijzen van de producten van de sector rundvlees op de wereldmarkt;

b) de doelstellingen van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van deze markten en een natuurlijke ontwikkeling van de prijzen en het handelsverkeer op deze markten;

c) de limieten die voortvloeien uit overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten;

d) de noodzaak om verstoring van de markt van de Gemeenschap te voorkomen;

e) het economische aspect van de beoogde uitvoer.

Er wordt met name ook rekening gehouden met de noodzaak een evenwicht tot stand te brengen tussen het gebruik van grondstoffen uit de Gemeenschap voor de uitvoer van verwerkte goederen naar derde landen en het gebruik van tot het actieve veredelingsverkeer toegelaten grondstoffen uit deze landen.

5. De in lid 1 bedoelde prijzen in de Gemeenschap worden vastgesteld rekening houdend met:

- de prijzen op de representatieve markten van de Gemeenschap;

- de prijzen bij uitvoer.

De in lid 1 bedoelde prijzen in de internationale handel worden vastgesteld rekening houdend met:

- de prijzen op de markten van derde landen;

- de gunstigste prijzen bij invoer uit derde landen, in de derde landen van bestemming;

- de in de uitvoerende derde landen geconstateerde productieprijzen, in voorkomend geval rekening houdend met de door deze landen toegekende subsidies;

- de aanbiedingsprijzen franco grens van de Gemeenschap.

6. De resitutie wordt uitsluitend toegekend op aanvraag en na overlegging van het desbetreffende uitvoercertificaat.

7. De restitutie bij uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten is het bedrag dat geldt op de dag van de aanvraag van het certificaat en, wat een gedifferentieerde restitutie betreft, de restitutie die op diezelfde dag geldt:

a) voor de op het certificaat aangegeven bestemming; of

b) voor de werkelijke bestemming, indien die verschilt van de op het certificaat aangegeven bestemming. In dat geval mag het toepasselijke bedrag niet hoger zijn dan het bedrag dat geldt voor de op het certificaat vermelde bestemming.

Er kunnen passende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de flexibiliteit waarin dit lid voorziet.

8. Voor in artikel 1 bedoelde producten waarvoor restituties worden toegekend in het kader van voedselhulpacties, kan volgens de procedure van artikel 43 van het bepaalde in de leden 6 en 7 worden afgeweken.

9. De restitutie wordt uitbetaald wanneer is aangetoond dat de producten:

- van oorsprong uit de Gemeenschap zijn;

- uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd; en

- in geval van een gedifferentieerde restitutie, onverminderd lid 3, onder b), de op het certificaat vermelde bestemming of een andere bestemming waarvoor een restitutie is vastgesteld, hebben bereikt. Van deze regel kan echter worden afgeweken volgens de procedure van artikel 43, behoudens nader te bepalen voorwaarden die gelijke waarborgen bieden.

Bovendien wordt de restitutie bij uitvoer van levende dieren slechts uitbetaald wanneer is voldaan aan de voorschriften van de Gemeenschap inzake het welzijn van dieren en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

10. Onverminderd het bepaalde in lid 9, eerste streepje, wordt tenzij volgens de procedure van artikel 43 in een afwijking is voorzien, bij de uitvoer van dit uit derde landen ingevoerde en opnieuw naar derde landen uitgevoerde producten geen restitutie verleend.

11. De inachtneming van de maxima met betrekking tot de hoeveelheden, voortvloeiende uit de overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten, wordt gewaarborgd door middel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor de daarin vermelde referentieperiodes voor de betrokken producten. Wat betreft het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten overeenkomsten, laat het aflopen van een referentieperiode de geldigheid van de uitvoercertificaten onverlet.

12. De uitvoeringsbepalingen voor dit artikel, inclusief de bepalingen betreffende de herverdeling van niet-toegewezen of niet-benutte hoeveelheden die voor uitvoer in aanmerking komen, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 43.

Wat lid 9, laatste alinea, betreft, kunnen de uitvoeringsbepalingen ook voorwaarden inzake met name de invoer in derde landen omvatten.

Artikel 34

1. Voorzover nodig voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening in de sector rundvlees kan de Raad in bijzondere gevallen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de in artikel 1 bedoelde producten geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de regeling actief of passief veredelingsverkeer.

2. In afwijking van lid 1 besluit de Commissie, als de in lid 1 bedoelde situatie zich uitzonderlijk dringend laat aanzien en de communautaire markt verstoord wordt of verstoord dreigt te worden door de regeling actief of passief veredelingsverkeer, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, over de noodzakelijke maatregelen, die aan de Raad en aan de lidstaten worden meegedeeld, niet langer dan zes maanden geldig mogen blijven en onmiddellijk van toepassing zijn. Wanneer bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen een week na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere lidstaat kan binnen een week volgende op de dag waarop van het besluit van de Commissie mededeling wordt gedaan, dit besluit aan de Raad voorleggen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid, het besluit van de Commissie bevestigen, wijzigen of intrekken. Indien de Raad binnen drie maanden geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn ingetrokken.

Artikel 35

1. De algemene bepalingen voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de regels voor de toepassing ervan gelden voor de indeling van de onder deze verordening vallende producten; de tariefnomenclatuur die voortvloeit uit deze verordening, wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief.

2. Behoudens andersluidende bepalingen die in deze verordening of ter uitvoering van een van de bepalingen daarvan worden vastgesteld, zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden:

- de toepassing van enige heffing met dezelfde werking als een douanerecht; en

- de toepassing van enige kwantitatieve beperking of maatregel van gelijke werking.

Artikel 36

1. Als in de Gemeenschap de markt voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde producten als gevolg van de invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan die de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast totdat de verstoring opgeheven of het gevaar daarvoor geweken is.

De Raad stelt de algemene uitvoeringsbepalingen voor dit lid vast en bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen de lidstaten conservatoire maatregelen kunnen treffen, een en ander op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

2. Als de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, beslist de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief over de noodzakelijke maatregelen, die aan de lidstaten worden meegedeeld en onmiddellijk van toepassing zijn. Als bij de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.

3. Iedere lidstaat kan de maatregel van de Commissie binnen drie werkdagen volgende op de dag van de mededeling daarvan aan de Raad voorleggen. De Raad komt onverwijld bijeen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid, het besluit van de Commissie wijzigen of intrekken binnen één maand na de dag waarop het aan de Raad was voorgelegd.

4. Dit artikel wordt toegepast met inachtneming van de verplichtingen op grond van de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 300, lid 2, van het Verdrag.

TITEL III

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 37

De lidstaten noteren de prijzen van runderen en van vlees daarvan volgens door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 43 vast te stellen regels.

Artikel 38

1. Wanneer een aanmerkelijke prijsstijging of -daling op de markt van de Gemeenschap wordt geconstateerd, kunnen, als deze toestand waarschijnlijk zal voortduren en de markt verstoort of dreigt te verstoren, de nodige maatregelen worden genomen.

2. De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vast volgens de procedure van artikel 43.

Artikel 39

Om rekening te houden met de beperkingen van het vrije verkeer die zouden kunnen voortvloeien uit maatregelen om de verbreiding van dierziekten te bestrijden, kunnen volgens de procedure van artikel 43 buitengewone maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de markt die door deze beperkingen wordt getroffen. Deze maatregelen kunnen slechts worden getroffen in de mate en voor het tijdvak waarin dit strikt noodzakelijk is voor de ondersteuning van deze markt.

Artikel 40

Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 genoemde producten.

Artikel 41

De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens. Op welke gegevens deze mededelingen betrekking dienen te hebben, wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 43. Volgens dezelfde procedure wordt de wijze vastgesteld waarop de gegevens worden meegedeeld en verspreid.

Artikel 42

Hierbij wordt een Comité van beheer voor rundvlees ingesteld, hierna te noemen het "comité", dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en onder voorzitterschap staat van een vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 43

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn.

b) Als deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, brengt de Commissie deze onverwijld ter kennis van de Raad. In dat geval:

- kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten tot ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen;

- kan de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 44

Het comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.

Artikel 45

Verordening (EG) nr. 1258/1999 en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen zijn van toepassing op de in artikel 1 genoemde producten.

Artikel 46

Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat tegelijkertijd en op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag gestelde doeleinden.

TITEL IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 47

1. Tot en met 30 juni 2002 kunnen de interventiebureaus de producten die in lid 2, juncto artikel 26, lid 1, zijn vermeld, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel aankopen om aanzienlijke prijsdalingen te voorkomen of af te remmen.

2. Als aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, kan worden besloten om de interventiebureaus in een of meer lidstaten of een regio van een lidstaat een of meer nader te bepalen categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten vers of gekoeld vlees van GN-codes 02011000 en 0201 20 20 tot en met 02012050 van oorsprong uit de Gemeenschap via openbare inschrijvingen te laten aankopen om, met inachtneming van de seizoengebonden ontwikkeling van de slacht, de markt in een redelijke mate te ondersteunen.

Per jaar mogen deze aankopen voor de hele Gemeenschap op niet meer dan 350000 ton betrekking hebben.

De Raad kan op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten deze hoeveelheid te wijzigen.

3. Voor elke kwaliteit of groep van kwaliteiten die voor interventie in aanmerking komt, kunnen overeenkomstig lid 8 openbare inschrijvingen worden gehouden wanneer in een lidstaat of in een regio van een lidstaat gedurende twee opeenvolgende weken gelijktijdig aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de gemiddelde prijs op de markt van de Gemeenschap, geconstateerd op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen, is lager dan 84 % van de interventieprijs;

- de gemiddelde marktprijs in de lidstaat of lidstaten, of de regio's van een lidstaat, geconstateerd op basis van genoemd indelingsschema, is lager dan 80 % van de interventieprijs.

De interventieprijs bedraagt:

- 3475 EUR per ton voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2000;

- 3242 EUR per ton voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001;

- 3013 EUR per ton voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002.

4. De inschrijvingen voor een of meer kwaliteiten of groepen van kwaliteiten worden geschorst wanneer zich tegelijkertijd een van de volgende twee situaties voordoet:

- gedurende twee opeenvolgende weken wordt niet meer gelijktijdig voldaan aan de twee in lid 3 vermelde voorwaarden;

- er is, gelet op de in lid 2 vermelde criteria, niet langer aanleiding tot het verrichten van interventieaankopen.

5. Voorts wordt tot interventie overgegaan indien gedurende twee opeenvolgende weken de op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen geconstateerde gemiddelde communautaire marktprijs voor jonge ongecastreerde mannelijke dieren van minder dan twee jaar of voor gecastreerde mannelijke dieren lager is dan 78 % van de interventieprijs en indien in een lidstaat of regio's van een lidstaat de op basis van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen geconstateerde gemiddelde marktprijs voor jonge ongecastreerde mannelijke dieren van minder dan twee jaar of voor gecastreerde mannelijke dieren lager is dan 60 % van de interventieprijs; in dat geval worden voor de betrokken categorieën de aankopen verricht in de lidstaten of de regio's van een lidstaat waar het prijsniveau onder deze grens ligt.

Onverminderd lid 6 worden voor deze aankopen alle offertes aanvaard.

De overeenkomstig dit lid aangekochte hoeveelheden worden niet meegerekend bij de toepassing van het in lid 2 bedoelde aankoopmaximum.

6. Voor de in de leden 2 en 5 bedoelde aankoopregelingen komen alleen offertes in aanmerking die niet hoger zijn dan de in een lidstaat of een regio van een lidstaat geconstateerde gemiddelde marktprijs, verhoogd met een aan de hand van objectieve criteria te bepalen bedrag.

7. Voor iedere voor interventie in aanmerking komende kwaliteit of groep van kwaliteiten worden de aankoopprijzen en de voor interventie geaccepteerde hoeveelheden vastgesteld in het kader van openbare inschrijvingen; deze aankoopprijzen en hoeveelheden kunnen in bijzondere omstandigheden per lidstaat of regio van een lidstaat aan de hand van de geconstateerde gemiddelde marktprijzen worden vastgesteld. Door middel van de openbare inschrijvingen moet ervoor worden gezorgd dat alle betrokkenen gelijkelijk toegang krijgen tot de interventie. Voor de inschrijvingen gelden voorwaarden die nader worden vastgesteld, zo nodig met inachtneming van de handelsstructuren.

8. Volgens de procedure van artikel 43:

- wordt bepaald welke categorieën, kwaliteiten of groepen van kwaliteiten van producten voor interventie in aanmerking komen;

- wordt besloten tot het houden of het opnieuw houden van openbare inschrijvingen en tot schorsing ervan in het in lid 4, laatste streepje, bedoelde geval;

- worden de aankoopprijzen en de voor interventie geaccepteerde hoeveelheden vastgesteld;

- wordt het bedrag van de in lid 6 bedoelde verhoging vastgesteld;

- worden de uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vastgesteld, en met name die welke een dalende marktprijsspiraal moeten voorkomen;

- worden zo nodig overgangsbepalingen voor de toepassing van deze regeling vastgesteld.

De Commissie besluit:

- tot opening van de in lid 5 bedoelde aankopen en tot schorsing ervan als niet meer aan een of meer van de in dat lid gestelde voorwaarden wordt voldaan;

- tot schorsing van de in lid 4, eerste streepje, bedoelde aankopen.

Artikel 48

1. Tot en met 30 juni 2002 kan worden besloten steun voor de particuliere opslag van de in artikel 26, lid 3, vermelde producten toe te kennen.

2. De toepassingsbepalingen inzake de steun voor de particuliere opslag worden vastgesteld en tot toekenning van steun voor de particuliere opslag wordt besloten volgens de procedure van artikel 43.

Artikel 49

1. De Verordeningen (EEG) nr. 805/68, (EEG) nr. 989/68, (EEG) nr. 98/69 en (EEG) nr. 1892/87 worden hierbij ingetrokken.

2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 805/68 worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 50

De Commissie stelt de volgende maatregelen vast volgens de procedure van artikel 43:

- de maatregelen die nodig zijn om de overgang van de in Verordening (EEG) nr. 805/68 vervatte regelingen naar de bij deze verordening vastgestelde regelingen te vergemakkelijken;

- de maatregelen die nodig zijn om specifieke praktische problemen te kunnen oplossen. Dergelijke maatregelen kunnen, al de noodzaak ervan naar behoren is aangetoond, van bepaalde onderdelen van deze verordening afwijken.

Artikel 51

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2000, behalve artikel 18, dat geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. FUNKE

(1) PB C 170 van 4.6.1998, blz. 13.

(2) Advies uitgebracht op 6 mei 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 196.

(4) PB C 93 van 6.4.1999, blz. 1.

(5) PB C 401 van 22.12.1998, blz. 3.

(6) PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1256/1999 (zie blz. 73 van dit Publicatieblad).

(7) PB L 123 van 7.5.1981, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1026/91 (PB L 106 van 26.4.1991, blz. 2).

(8) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(9) Zie bladzijde 103 van dit Publicatieblad.

(10) PB L 148 van 28.6.1968, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1633/98 (PB L 210 van 28.7.1998, blz. 17).

(11) PB L 14 van 21.1.1969, blz. 2.

(12) PB L 169 van 18.7.1968, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 428/77 (PB L 61 van 5.3.1977, blz. 17).

(13) PB L 182 van 3.7.1987, blz. 29.

(14) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 1.

(15) Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(16) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1.

(17) Zie bladzijde 80 van dit Publicatieblad.

(18) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(19) Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

(20) Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

BIJLAGE I

SPECIALE PREMIE

Regionale maxima van de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 4

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

ZOOGKOEIENPREMIE

Nationale maxima als bedoeld in artikel 7, lid 2, die vanaf 1 januari 2000 van toepassing zijn

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

Tabel voor de omrekening in grootvee-eenheden als bedoeld in de artikelen 12 en 13

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

EXTRA BETALINGEN

Totaalbedragen als bedoeld in artikel 14

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top