EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1849

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger (COM(2011) 152 definitief)

PB C 43 van 15.2.2012, p. 20–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/20


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger

(COM(2011) 152 definitief)

2012/C 43/05

Rapporteur: Edgardo Maria IOZIA

De Commissie heeft op 4 april 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger

(COM(2011) 152 definitief).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 10 november 2011.

Het EESC heeft tijdens zijn op 7 en 8 december 2011 gehouden 476e zitting (vergadering van 7 december) onderstaand advies uitgebracht, dat met 174 stemmen vóór, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het EESC ziet in dat de ruimte een onvervangbaar strategisch hulpmiddel is als het erom gaat aan de sociaaleconomische en veiligheidsbehoeften van de EU te voldoen. Immers, de ruimte is een drijfkracht achter groei en innovatie die rijkdom kan genereren: ruimtevaart schept niet alleen werkgelegenheid voor hooggeschoolden, maar leidt ook tot innoverende dienstverlening en levert marktmogelijkheden op, ook in andere bedrijfstakken. Bovendien kan ruimtevaart rijkdom genereren doordat daarvan een stimulans voor onderzoek uitgaat, wat dan weer leidt tot innovatie in het bedrijfsleven.

1.2   Van belang is dat een ruimtevaartindustrie concurrentiekrachtig is en een volledige waardeketen omvat, waarbij moet worden gedacht aan de opeenvolging van bouw, lancering, operationele activiteiten en dienstverlening achteraf.

1.3   Het EESC onderkent dat de bevoegdheid voor ruimtevaartbeleid wordt gedeeld door de EU en de lidstaten, waarbij die laatste ook eigen initiatieven ontplooien op dit gebied, en pleit ervoor dat meer met de lidstaten wordt samengewerkt (ook met lidstaten die geen lid zijn van het Europese ruimteagentschap of ESA), zodat de diverse beleidsvormen en bevoegdheden op ruimtevaartgebied kunnen worden gecoördineerd. Ook zou moeten worden nagegaan of het voor landen die geen lid zijn van het ESA mogelijk is om deel te nemen aan programma's als het internationale ruimtestation (ISS).

1.4   Het EESC is dan ook goed te spreken over de pogingen om het Europese ruimtevaartbeleid een stevigere onderbouwing te geven, en wel door dit beleid - dankzij de desbetreffende bepalingen in het Verdrag van Lissabon - te laten aansluiten bij de verdragen waarop de EU is gegrondvest, maar ook bij het industriebeleid (middels de Europa 2020-strategie) en bij onderzoek en innovatie (middels Horizon 2020).

1.5   Het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) staat er borg voor dat de EU zelfstandig gegevens en informatie over de aarde kan blijven vergaren. Dit kan ofwel in real time, ofwel aan de hand van historische reeksen die meerdere decennia beslaan. Doel ervan is toezicht te houden op milieu en grondgebied en voor de veiligheid daarvan in te staan, en inzicht te verkrijgen in enkele processen die verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering. Daarom is het bijzonder zorgwekkend dat het GMES niet als begrotingspost is opgenomen in het meerjarig financieel kader 2014-2020. De Commissie zou dan ook moeten uitzoeken waar de financiële middelen vandaan moeten komen die nodig zijn om de teloorgang van dit programma te voorkomen.

1.6   Het ESA vervult een spilfunctie als vergaarbak voor de EU van bekwaamheden op technisch, wetenschappelijk en beheersgebied. Zonder die bekwaamheden kunnen de ruimtevaartprogramma's onmogelijk in goede banen worden geleid.

1.7   Andere belangrijke organisaties zijn EUMETSAT (Europese organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten), het Europees Milieuagentschap (EMA) (1) en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op de middellange termijn (ECMWT) (2).

1.8   Het EESC wijst op de fundamentele bijdrage die ruimtevaart aan veiligheid en defensie levert en benadrukt dat rekening moet worden gehouden met wat nodig is voor het gemeenschappelijk defensiebeleid. Dit kan ook door de ontwikkeling van nieuwe programma's voor samenwerking en infrastructuurvoorzieningen (3).

1.9   Het EESC ziet in dat de waarde van de eigen ruimtevaartinfrastructuur moet worden beschermd en dat het SSA-systeem daarom verder moet worden uitgebouwd (Space Situational Awareness of „omgevingsbewustzijn in de ruimte”).

1.10   Er moet voor de verkenning en exploitatie van de ruimte meer worden samengewerkt met de vaste partners van de EU, zoals de VS, Rusland en Japan. Mogelijkerwijs kan ook worden geprobeerd om bilaterale overeenkomsten te sluiten met opkomende landen in de ruimtevaart, zoals China, India en Brazilië.

1.11   Internationale samenwerking in de ruimtevaart is van doorslaggevend belang, niet alleen voor het promoten van de Europese technologie en dienstverlening, maar ook voor de verspreiding van de sociale en humanitaire waarden van Europa.

1.12   Onderzoek is een van de waarden waarop de EU is gegrondvest en onontbeerlijk als middel om Europa op het gebied van fundamentele ontsluitingstechnologieën een autonome capaciteit te verschaffen en om de Europese industrie concurrentiekrachtig te maken op de wereldmarkt.

1.13   EU-investeringen in onderzoek moeten doeltreffender worden gemaakt door de invoering van een gemeenschappelijk strategisch kader voor de financiering van onderzoek en innovatie.

2.   Inleiding

2.1   In onderhavige Mededeling worden het rechtskader en de sociaaleconomische en strategische context van het Europese ruimtevaartbeleid geschetst. Daarbij wordt een verband gelegd tussen dat beleid en dat waarop de EU steunt: de bepalingen van het Verdrag van Lissabon, het industrie- en het onderzoeksbeleid van Europa en het beleid voor een gemeenschappelijke defensie.

2.2   Verder wordt aangegeven wat de prioritaire acties van het Europese ruimtevaartbeleid zijn, wordt de internationale dimensie daarvan omschreven en wordt besproken welke governance-eisen daaraan kunnen worden gesteld. Daarmee wordt de weg vrijgemaakt voor de uitwerking en tenuitvoerlegging van een Europees ruimtevaartprogramma.

2.3   Ten slotte kondigt de Commissie voor 2011 een voorstel voor een Europees ruimtevaartprogramma aan. De Commissie zal al het nodige doen voor de toepassing van de strategie die zal worden voorgesteld (industriebeleid, organisatie van ruimte-activiteiten).

3.   Algemene opmerkingen

3.1   De ruimtevaartindustrie is goed voor ongeveer 1 % van de EU-begroting en vertegenwoordigt ongeveer 5 % van de omvang van de Europese lucht- en ruimtevaart.

3.2   Naar verhouding neemt de ruimtevaartindustrie maar weinig plaats in. Toch onderkennen zowel de Commissie als het Europees Parlement zonder meer het economische, strategische en sociale belang van de ruimte: Europa als ruimte waar het goed is om te leven, is ondenkbaar zonder een leidersrol voor de ruimtevaartindustrie. De ruimtevaartindustrie is niet alleen winstgevend (gemiddeld levert ieder geïnvesteerd bedrag het dubbele op, met uitschieters van 4,5 maal het geïnvesteerde bedrag, zoals in het geval van Noorwegen - bron: OESO 2011), maar levert ook toepassingen op die onvervangbaar en voor de samenleving van wezenlijke betekenis zijn: weerkunde, navigatie, situering, luchtverkeersleiding, verkeersleiding voor de scheepvaart, beheer van landbouw en bodemgebruik, humanitaire acties en beheersing van natuurrampen, nationale veiligheid en grenscontroles (om maar een paar voorbeelden te noemen).

3.3   In moeilijke tijden, zoals nu, zou desinvestering in deze sector weliswaar (overigens in absolute cijfers verwaarloosbare) bezuinigingen opleveren, maar vooral als zeer ernstige consequentie hebben dat het patrimonium aan wetenschappelijke kennis en industrieel vermogen dat Europa de afgelopen decennia in deze strategische sector heeft opgebouwd, teloor gaat.

3.4   De totstandbrenging van een autonome capaciteit van Europa op het gebied van belangrijke ontsluitingstechnologie en zelfstandige toegang tot de ruimte worden gezien als doelstellingen die van cruciaal belang zijn en actieve steun behoeven.

3.5   De opkomst van nieuwe landen in de ruimtevaartindustrie (China, India, Brazilië e.a.) heeft tot gevolg dat Europa zichzelf nu een strategie moet opleggen om zijn leiderspositie in de ruimtevaart te kunnen behouden en geloofwaardig te blijven tegenover zijn voornaamste partners (vooral de VS en Rusland).

3.6   De belangrijke en prominente programma's GMES en Galileo zijn voor Europa de aangewezen middelen om die voortrekkersrol te blijven spelen in strategische sectoren die zijn gerelateerd aan het gebruik van satellietnavigatiesystemen en van diensten die voortvloeien uit de waarneming van de aarde.

3.7   Een probleem dat met voorrang moet worden opgelost, is dat van de financiering van het GMES. Daarmee mag niet worden gewacht, omdat het gevaar niet denkbeeldig is dat de investeringen die Europa nu al een decennium lang in de waarneming van de aarde doet - een gebied waarvan het belang steeds strategischer wordt - verloren gaan, waardoor Europa, het Europese bedrijfsleven en het Europese onderzoek de verworven leiderspositie weer moeten opgeven.

3.8   Ook de programma's voor de verkenning van de ruimte, die de gelegenheid bieden om met de technologieën van de toekomst te experimenteren, zouden door de huidige financiële crisis in de lidstaten in gevaar kunnen worden gebracht. Er moet dus voor worden gewaakt dat de verkenning van de ruimte op een laag pitje wordt gezet.

3.9   In onderstaande tabel 1 is (bij wijze van voorbeeld en zonder dat de lijst uitputtend is) weergegeven hoeveel bepaalde lidstaten van de EU die ook bij het ESA zijn aangesloten, in 2009 in de ruimtevaartindustrie hebben geïnvesteerd. Gemiddeld schommelen die investeringen tussen 0,01 en 0,05 % van het bbp (cijfers voor 2009, bron: OESO). Grote mogendheden als China, Rusland en de VS investeren met resp. 0,12 %, 0,20 % en 0,31 % dus beduidend méér in ruimtevaart. Bovendien hebben Rusland en China hun percentage in de periode van 2005 tot 2009 verdubbeld. In Europa onderscheidt Frankrijk zich doordat zijn investeringspercentage hoger is dan dat van alle andere lidstaten (0,1 % van het nationale bbp, bron: OESO).

Tabel

In 2009 door de grootste betalers aan het ESA in de ruimtevaartindustrie geïnvesteerde bedragen

(uitgedrukt in miljoen euro)

EU-lidstaat

Budget voor de ruimtevaartindustrie (4)

Bijdrage aan het ESA (5)

FR

1 960

(716)

DE

1 190

(648)

IT

685

(369)

UK

350

(269)

ES

190

(184)

BE

170

(161)

Totaal voor het ESA in 2009

3 600

 

3.10   Het ESA beschikt over de nodige technische kennis en capaciteit om ruimtevaartprogramma's op te zetten en uit te voeren en de ontwikkeling van nieuwe technologieën en toepassingen te bevorderen. Veel van de systemen die het ESA zelf ontwerpt, houdt het onder eigen beheer, vooral als die systemen van wetenschappelijke aard zijn of op het verrichten van onderzoek zijn gericht. De uitvoering van grote programma's, zoals Galileo en GMES, valt onder de verantwoordelijkheid van de Commissie.

3.11   EUMETSAT is tegenwoordig een belangrijk onderdeel van de operationele capaciteit van Europa.

3.12   Andere intergouvernementele organisaties zijn het Europees Milieuagentschap (EMA) en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op de middellange termijn (ECMWT). Deze organisaties zijn aangesloten bij de overeenkomst voor de benutting van gegevens en diensten van het GMES.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1   Het Europese ruimtevaartbeleid berust op vijf pijlers: de rechtsregels voor ruimtevaart en de context voor een industriebeleid in deze sector; de internationale dimensie van ruimtevaart; governance in de ruimtevaart; het verband tussen ruimtevaart en het gemeenschappelijk beleid voor veiligheid en defensie; een regeling voor een behoorlijke en duurzame financiering.

4.2   Het Verdrag van Lissabon biedt de rechtsgrondslag voor ruimtevaartbeleid.

4.2.1   Artikel 189 van het VWEU geeft de EU een ruim mandaat voor een ruimtevaartbeleid. Ook wordt daarin aangeraden om dit beleid in praktijk te brengen met behulp van een Europees ruimtevaartprogramma.

4.2.2   Het ruimtevaartbeleid van de EU en Galileo staan onder rechtstreeks beheer van het DG ENTR (ondernemingen en industrie) van de Commissie.

4.2.3   In de Verordening waarmee het GMES in het leven is geroepen (6), staan de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, met vermelding van het budget voor de ontwikkeling van het programma en de omschrijving van de beginfase ervan (2011-2013). Het ESA zorgt voor de technische coördinatie en de uitvoering van het onderdeel „ruimtevaart” van het GMES en kan daarvoor zonodig een beroep doen op EUMETSAT.

4.3   De context voor het industriebeleid

4.3.1   De ruimtevaartindustrie vertegenwoordigt ongeveer 5 % van de Europese lucht- en ruimtevaart (waarbij luchtvaart, met 92 %, de overhand heeft). De totale productie van lucht- en ruimtevaart samen vertegenwoordigde in 2008 voor heel Europa een waarde van zo'n 130 miljard euro (bron: Ecorys Report to the EC), waarvan 6 miljard euro uit de ruimtevaartindustrie. Er werken in Europa in totaal zo'n 375 000 mensen voor lucht- en ruimtevaart, van wie 31 000 in de ruimtevaart (bron: OESO 2011). Kenmerkend voor het personeel in de ruimtevaartindustrie is zijn hooggeschooldheid: 35 % van al degenen die daar werkzaam zijn, heeft een universitair diploma en is ingenieur of manager.

4.3.2   De rol die de ruimtevaartindustrie voor innovatie speelt, is onvervangbaar. Daarbij moet vooral worden gedacht aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën en materialen.

4.3.3   De Europa 2020-strategie als industriële context voor het Europese ruimtevaartbeleid

4.3.4   Voor het vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie wordt de ruimtevaart omschreven als „stuwende kracht voor innovatie en concurrentievermogen ten dienste van de burger” (zie Mededeling COM(2010) 614 definitief/4), met uitdrukkelijke vermelding van de programma's Galileo, EGNOS en GMES, die inmiddels zijn uitgegroeid tot vaste programma's voor de verwezenlijking en voortzetting waarvan in 2011 wetsvoorstellen zullen moeten worden ingediend die stroken met alle voorstellen voor het meerjarige financiële kader. Ruimtevaartinfrastructuurvoorzieningen worden beschouwd als wezenlijke instrumenten voor de veiligheid van de burgers en behoeven als zodanig bescherming. Het SSA-systeem zorgt voor toezicht op het milieu in de ruimte.

4.3.5   Satellietverbindingen vormen een sleutelsector in de ruimtevaart. Bovendien wordt met satellietverbindingen een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van de Digitale agenda voor Europa vanwege de doorwerking ervan op de verspreiding van breedband.

4.4   Internationale samenwerking

4.4.1   Overeenkomstig de GMES-Verordening is het GMES de bijdrage van Europa aan GEOSS (Global Earth Observation System of Systems  (7)), dat in de GEO (Group on Earth Observations  (8)) wordt ontwikkeld.

4.4.2   Het met Afrika gesloten partnerschap, waarvoor gebruik wordt gemaakt van EGNOS, GMES en de telecominfrastructuur, zal consequenties hebben voor uiterst belangrijke sectoren als die van hulpmiddelenbeheer, veiligheid, cartografie, geodesie, telecommunicatie en voorlichting.

4.4.3   De meeste investeringen die instellingen in de ruimtevaartindustrie doen, zijn vooralsnog afkomstig uit de landen van de G7. In 2009 investeerden deze landen 53 miljard USD in ruimtevaart (bron: OESO). De VS alléén waren goed voor een investering van 44 miljard USD (waarvan 17 miljard USD overeenkomen met het aandeel van de NASA). De overige G7-landen zorgden samen voor de resterende 9 miljard USD.

4.4.4   Uit dit alles blijkt overduidelijk dat de opkomende landen (Brazilië, India en China), naast de traditionele spelers zoals de VS, Rusland en Japan, steeds belangrijker worden voor de ruimtevaart. Brazilië, India en China samen investeren 7,2 miljard USD in ruimtevaart (9). Ter vergelijking: Rusland investeert 2,5 miljard USD.

4.4.5   Ter vergelijking: het ESA beschikte in 2009 over een budget van 3,6 miljard euro (zie ook tabel 1).

4.4.6   In Europa voert het ESA een beleid voor de verspreiding van gegevens dat „vrij en open” is en dat ook van toepassing is op het GMES.

4.5   Governance

4.5.1   Volgens artikel 189 van het VWEU gaat de EU „… elke nuttige relatie aan met het Europees Ruimteagentschap”. Daarnaast voert de EU haar samenwerking met de lidstaten op en neemt de EU zich voor om „de nodige inspanningen (te) coördineren voor de verkenning en het gebruik van de ruimte”.

4.5.2   Het ESA is een intergouvernementeel agentschap dat binnenkort 19 leden zal tellen. Het lidmaatschap ervan is niet beperkt tot de lidstaten van de EU (Zwitserland is bijvoorbeeld ook lid) en een kandidaatland behoeft ook niet strikt genomen Europees te zijn (Canada werkt samen met het ESA). Voor het hulpbronnenbeheer gaat het ESA uit van het beginsel van een „geografisch rendement” („geographical return”): de aangesloten leden worden „terugbetaald” in de vorm van opdrachten voor hun ondernemingen voor een waarde die evenredig is met hun participatie in het ESA. Tot dusverre heeft de toepassing van dit beginsel ertoe geleid dat de aangesloten landen hoge bedragen hebben geïnvesteerd. Voor het personeelsbeleid van het ESA wordt een vergelijkbaar beginsel gevolgd, nl. het beginsel van een „gelijk rendement” („just return”), ook al zijn de daaraan ten grondslag liggende criteria minder overtuigend dan in het geval van een rendement in de vorm van opdrachten voor ondernemingen, omdat personeelsmedewerkers in wezen geen nationale belangen vertegenwoordigen of behartigen, temeer daar de tendens in de EU momenteel is om niet langer van de optelsom van nationale belangen uit te gaan, maar om een Europese toegevoegde waarde na te streven (10). In het geval van het ESA, en met het oog op een Europees ruimteplan, lijkt dit een heel zinnig uitgangspunt.

4.5.3   Voor de samenwerking tussen het ESA en de EU is een kaderovereenkomst gesloten die sinds mei 2004 van kracht is (PB L 261 van 6 augustus 2004). Een gezamenlijk secretariaat, dat is samengesteld uit ambtenaren van de Commissie en het ESA-bestuur, zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden van de Commissie en het ESA. De landen die bij het ESA zijn aangesloten en de lidstaten van de EU komen bijeen in een „Ruimteraad”, waarin de Raad van de EU en de Raad van het ESA gezamenlijk vergaderen. Deze Ruimteraad wordt voorbereid door een Groep op hoog niveau voor ruimtevaartbeleid (HSPG), waarin vertegenwoordigers van de aangesloten landen zitting hebben. Het ESA beschikt over een in Brussel gevestigd verbindingsbureau om de contacten met de instellingen van de EU te vergemakkelijken.

4.5.4   Door die Ruimteraad zijn de banden tussen het ESA en de Commissie hecht geworden.

4.5.5   EUMETSAT is een momenteel 26 lidstaten tellende intergouvernementele organisatie. De besluiten van EUMETSAT worden in de „Raad” genomen. Die Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de meteorologische diensten van de bij EUMETSAT aangesloten landen. Die meteorologische diensten financieren de activiteiten van EUMETSAT: iedere meteorologische dienst doet dat voor een bedrag dat evenredig is met het bnp van het bijbehorende bij EUMETSAT aangesloten land. In 2010 beschikte EUMETSAT over een budget van ongeveer 300 miljoen euro.

4.5.6   Andere intergouvernementele organisaties zijn het Europees Milieuagentschap (EMA) en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op de middellange termijn (ECMWT). Deze organisaties zijn aangesloten bij de overeenkomst voor de benutting van gegevens en diensten van het GMES.

4.6   Onderzoek en innovatie

4.6.1   Onderzoek is een basiswaarde van de Europese cultuur. Onderzoek en innovatie scheppen werkgelegenheid en helpen mee om de welvaart en bestaanskwaliteit te vergroten. Onderzoek is een voorwaarde voor de onafhankelijkheid van Europa op het gebied van sleuteltechnologie. Onderzoek in de ruimtevaart is bij uitstek geschikt voor banden tussen universitair onderzoek, industriële innovatie en de ontwikkeling van innoverende technologie.

4.6.2   Ruimtevaartonderzoek wordt gefinancierd uit de Europese financieringssystemen voor onderzoek. Wat toepassingen betreft loopt Europa echter achter: daarom moet het nodige worden gedaan om ervoor te zorgen dat de onderzoekscapaciteit van Europa nieuwe en vernieuwende toepassingen oplevert.

4.6.3   De onderzoeksactiviteiten van de EU worden vooral bekostigd met middelen uit het zevende kaderprogramma (2007-2013). Dit programma heeft een budget van 50,5 miljard euro, waarvan ongeveer 3 % (1,4 miljard euro) aan ruimtevaartonderzoek wordt besteed.

4.6.4   De financiële middelen voor onderzoek en innovatie zullen in het voor 2014-2020 voorgestelde meerjarige financiële kader onder één noemer worden gebracht, nl. in „Horizon 2020”, een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) voor onderzoek, innovatie en technologische ontwikkeling. Tijdens de looptijd van dit GSK (2014-2020) zal het budget voor onderzoek worden verhoogd tot 80 miljard euro.

4.6.5   De EU heeft in haar Europa 2020-strategie een ambitieus streefcijfer vastgelegd voor het percentage van het bbp dat voortaan in onderzoek moet worden geïnvesteerd: 3 %.

4.7   Veiligheid en gemeenschappelijk defensie

4.7.1   Ruimtevaartinfrastructuur levert een wezenlijke bijdrage aan veiligheid en defensie: daarover laat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid geen twijfel bestaan. Het nut ervan ligt met name op het gebied van de preventie en beheersing van crises.

4.7.2   De veiligheid van ruimtevaartinfrastructuur wordt in gevaar gebracht door de groeiende hoeveelheid ruimteschroot. Het ESA (civiele partij) en het EDA (militaire partij) hebben SSA-programma's opgestart en de EU werkt aan de internationale gedragscode voor activiteiten in de ruimte (Code of Conduct for Outer space activities).

4.8   Stand van zaken in het streven naar een Europees ruimtevaartprogramma

4.8.1   In onderhavige Mededeling staat de Commissie stil bij de mogelijkheid om een voorstel voor een Europees ruimtevaartprogramma in haar voorstel van juni 2011 voor het volgende meerjarige financiële kader op te nemen. Dat voorstel van juni jl. voor de begroting van de EU voor 2014-2020 staat in het teken van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie (11).

4.8.2   Bedoeld voorstel voor een Europees ruimtevaartprogramma is niet onder die benaming opgenomen in het voorstel voor het volgende meerjarige financiële kader, maar kan worden afgeleid uit de volgende bepalingen voor de programma's GMES en Galileo:

Rubriek 1 van het meerjarige financiële kader: slimme en inclusieve groei, 7 miljard euro voor Galileo

Buiten het meerjarige financiële kader om: het GMES wordt gefinancierd met een budget van 5,8 miljard euro.

Dit voorstel om het GMES buiten het meerjarige financiële kader om te financieren, staat zowel haaks op de aanbevelingen in het document bij de Mededeling „Een begroting voor Europa 2020” (SEC(2011) 868 definitief van 29 juni 2011: werkdocument van de Commissiediensten) als op de conclusies van de Mededingingsraad van 31 mei 2011.

4.8.3   Nu komt het er op aan uit te vinden hoe het budget voor het GMES kan worden gegarandeerd om te voorkomen dat een programma dat van onschatbare waarde is voor het toekomstige concurrentievermogen van de EU in de strategische sector van de waarneming van de aarde, verloren gaat, met inbegrip van het geld dat erin is geïnvesteerd (3 miljard euro) en het werk dat er tien jaar lang in is gestoken. Volgens zijn Conclusies van 31 mei 2011 neemt de Mededingingsraad (Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart) (3094e vergadering) er kennis van „dat de Commissie binnen het volgend meerjarig financieel kader een voorstel voor de financiering van de Europese programma's voor satellietnavigatie (dus: GMES en Galileo) zal uitwerken”. Bovendien is die Mededingingsraad van oordeel „dat, aangezien beide Europese programma's zijn die onder EU-verantwoordelijkheid vallen, zij ook in de toekomst uit de EU-begroting moeten worden gefinancierd”.

4.8.4   De benadering waarvan de grote lijnen zijn geschetst in het voorstel voor het volgende meerjarige financiêle kader, moet voor het einde van dit jaar worden gepreciseerd in de wetsvoorstellen voor de bestedingsprogramma's en beleidsinstrumenten van iedere afzonderlijke strategische sector.

Brussel, 7 december 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Europees Milileuagentschap (EMA)

(2)  European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF)

(3)  „Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid omvat de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie. Dit zal tot een gemeenschappelijke defensie leiden zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. Het beleid van de Unie overeenkomstig deze afdeling laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet, eerbiedigt de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van bepaalde lidstaten waarvan de gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.” (Verdrag betreffende de Europese Unie, Titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, art. 42, lid 2).

(4)  Bron: OESO;

(5)  Bron: ESA

(6)  Verordening (EU) nr. 911/2010, PB L 276 van 20 oktober 2010, blz. 1.

(7)  Systeem van systemen voor de waarneming van de aarde

(8)  Groep voor waarnemingen van de aarde

(9)  China: 6,1 miljard USD, India: 861 miljoen USD en Brazilië: 205 miljoen USD

(10)  Zie punt 166 van de resolutie van het EP van 8 juni 2011 over „Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”. Volgens het EP legt de manier waarop het eigenmiddelenstelsel zich heeft ontwikkeld, waarbij die eigen middelen langzaamaan plaats hebben moeten maken voor „nationale bijdragen”, te veel het zwaartepunt bij een netto vereffening tussen de lidstaten. Die ontwikkeling staat haaks op het beginsel van solidariteit in de EU, doet tekort aan het gemeenschappelijk Europees belang en gaat voorbij aan de Europese meerwaarde.

(11)  Een begroting voor Europa 2020, deel I (COM(2011) 500 definitief/2).


Top