EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1868

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties (COM(2011) 241 definitief)

PB C 43 van 15.2.2012, p. 82–88 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties

(COM(2011) 241 definitief)

2012/C 43/19

Rapporteur: de heer PEEL

De Europese Commissie heeft op 14 juni 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties

COM(2011) 241 definitief.

De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 november 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 7 en 8 december 2011 gehouden 476e zitting (vergadering van 8 december 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 120 stemmen vóór en 7 tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Comité is bijzonder ingenomen met de toezegging van de Commissie om bij de herziening van het huidige stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP) nog meer nadruk te leggen op steun voor de meest hulpbehoevende landen door stimulering van hun exportopbrengsten om zo de armoede daadwerkelijk terug te dringen. Het EESC vreest dat het concurrentienadeel voor veel armere landen de laatste jaren is toegenomen door een uitgesproken aantal geavanceerde ontwikkelingslanden; terecht wordt daarom de aandacht toegespitst op het gebruik van EU-preferenties waar er het meeste behoefte aan is, aangezien over het algemeen tarieven blijven dalen.

1.1.1   Daarom staat het Comité achter het idee van de Commissie om het aantal landen voor het SAP te verminderen, en om het betrokken aantal tarieflijnen of –producten niet te verbreden, zodat degenen die er het meest behoefte aan hebben de grootste begunstigden zijn. Het resultaat is dat zelfs onder SAP+ sommige 'gevoelige' producten (meestal landbouw- en textielproducten) nog steeds niet tariefvrij beschikbaar zullen zijn, zodat de minst ontwikkelde landen die bijzondere voordelen kunnen behouden onder „Everything But Arms”.

1.1.2   Het SAP, en meer nog het SAP+, moet als een op stimuli (in plaats van op sancties) gebaseerd ontwikkelingsinstrument aantrekkelijk blijven voor alle in aanmerking komende landen.

1.2   Het is ook een goede zaak dat de gelegenheid is aangegrepen om ruimere naleving van essentiële mensen- en arbeidsrechten aan te moedigen, samen met de kernbeginselen van duurzame ontwikkeling en goed bestuur, terwijl de rechtszekerheid en stabiliteit vergroot worden.

1.3   Het Comité steunt daarom het streven van de Commissie om als basis voor het SAP+ het totale aantal overeenkomsten niet uit te breiden, niet in het minst omdat de gekozen overeenkomsten landen „een realistische kans bieden om zich op essentiële zaken te richten” (1), hoewel het Comité zeer verheugd is dat de VN-Kaderovereenkomst inzake Klimaatverandering (1992) nu voor het eerst is opgenomen. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen mensenrechten, sociale, politieke en milieuverbeteringen en de technische en financiële capaciteit van armere landen om aan de extra eisen te voldoen, ook al krijgen ze technische assistentie: uiteindelijk moet het ontvangende land kiezen op grond van zijn eigen culturele en politieke omstandigheden.

1.4   Daarom dienen deze voorstellen gepaard te gaan met beter gerichte maatregelen voor capaciteitsopbouw die meer steun bieden om landen te helpen te voldoen aan de vereiste verdragen en ethische normen. Gepleit wordt voor snelle opname van een specifiek EG-programma, naast deze verordening, met details over de beschikbare steun voor de capaciteitsopbouw voor SAP-landen die hierom verzoeken.

1.4.1   Die capaciteitsopbouw zou voorts gebaseerd moeten worden op een dialoog die gebruik maakt van de ervaring van het maatschappelijk middenveld om de feitelijke behoeften in kaart te brengen en om deze doelgericht aan te pakken. Ook het CARIS-verslag (2), waarin namens de Commissie het SAP officieel is geëvalueerd en dat toegang had tot geavanceerde analyses en analisten, kan maar moeilijk conclusies trekken bij het evalueren van de groei van de handel onder het SAP; toch moeten ontwikkelingslanden met weinig middelen beleidsbesluiten nemen ondanks zeer geringe mogelijkheden tot nauwkeurige prognoses.

1.5   Het Comité verwelkomt daarentegen het voornemen van de Commissie om het maatschappelijk middenveld en met name het Comité bij de zaak te betrekken, dat namens de maatschappelijke organisaties over een breed overzicht beschikt, door informatie op te nemen die het volgens artikel 14 relevant acht voor de naleving van de in bijlage VIII genoemde verdragen. Daarom ziet het Comité uit naar de aparte verordening die de Commissie zal uitbrengen voor de uitvoering van procedures in verband met de toepassingen voor SAP+, en met name de intrekking en wederinvoering van SAP, SAP+ en EBA, overeenkomstig de artikelen 10, lid 8, 15, lid 2, en 19, lid 12, van het verordeningsvoorstel, in combinatie met de vrijwaringsmaatregelen van artikel 22, lid 4.

1.5.1   Zonder afbreuk te willen doen aan de rechten of het vermogen van betrokken partijen om bij te dragen aan nalevingskwesties beveelt het Comité niettemin de Commissie, de Raad en het Parlement aan een mechanisme in te stellen voor „monitoring” of raadpleging, waarbij het maatschappelijk middenveld klachten kwijt kan over vermeende schendingen door SAP-begunstigden van de vermelde verdragen; het Comité kan, dankzij zijn expertise, optreden als facilitator of coördinator hiervan of als meldpunt voor te registreren klachten.

1.5.2   Dit zou gebaseerd moeten worden op nog op te richten organen voor monitoring door het maatschappelijk middenveld van de uitvoering van de tussen de EU en Zuid-Korea (en andere recent) gesloten vrijhandelsovereenkomsten, met name regelingen die een specifieke EU-inbreng garanderen. Ook kunnen er op EU-niveau adviesorganen worden opgericht die eerst moeten worden geraadpleegd, vóór de officiële gezamenlijke organen waarin deze vrijhandelsovereenkomsten voorzien.

1.6   Daarom zouden de Commissie en het Comité spoedig een gezamenlijke werkgroep op moeten richten die duidelijke aanbevelingen moet doen.

2.   Achtergrond/het nieuwe voorstel

2.1   De voorgestelde verordening zal in de plaats komen van het huidige stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP), dat eind 2011 afloopt, maar met twee jaar verlengd kan worden ter wille van een naadloze overgang. Door de verordening zou het SAP ook aansluiten op het Verdrag van Lissabon, met de vereiste wijzigingen, waaronder ruimere betrokkenheid van het EP. De gelegenheid wordt aangegrepen om het SAP ingrijpend te wijzigen: er komt vooral meer aandacht en concentratie op de meest behoeftige landen, maar ook meer vereenvoudiging, voorspelbaarheid en stabiliteit, die essentieel zijn als importeurs moeten worden gestimuleerd om het stelsel te gebruiken. Daarom zal het SAP pas na nog eens vijf jaar alleen geëvalueerd worden, en niet vervangen.

2.2   In het kader van het Gemeenschappelijk handelsbeleid kent de EU sinds 1971 en in aansluiting op WTO-regels ontwikkelingslanden handelspreferenties toe via het SAP, dat een resultaat is van UNCTAD-aanbevelingen. Het SAP is één van de belangrijkste instrumenten van de EU om ontwikkelingslanden te helpen armoede terug te dringen door inkomsten te genereren uit meer handel, terwijl de landen tegelijk gestimuleerd worden om meer te doen aan de waarborging van essentiële mensen- en arbeidsrechten, de terugdringing van armoede en de bevordering van duurzame ontwikkeling en goed bestuur.

2.3   Blijkens bijlagen V en IX van de ontwerpverordening werkt het SAP door de aanwijzing van de douanecodes (GN, gecombineerde nomenclatuur) waarvoor de EU-importtarieven voor de handel in goederen moeten worden gereduceerd of afgeschaft. Het is dus primair geen instrument om de klimaatverandering tegen te gaan, de voedselveiligheid of grondstoffen veilig te stellen. GN-codes omvatten maximaal acht cijfers (die de leek onbegrijpelijk kunnen lijken), die onderscheid maken tussen bijv. geroosterde koffie met cafeïne (0901 21 00) en zonder cafeïne (0901 22 00). Het SAP wordt gebruikt door importeurs die willen profiteren van de aangeboden gereduceerde of nultarieven. Het stelsel in kwestie dient eenvoudig, stabiel en voorspelbaar genoeg te zijn. Opgemerkt zij dat niet alle importeurs die ervoor in aanmerking komen, vanzelfsprekend uit SAP-landen komen: slechts 69 % van de voor de minst ontwikkelde landen (MOL) beschikbare potentiële tariefkortingen wordt via „Everything But Arms” gebruikt. Dit loopt op tot 85 % voor SAP+.

2.4   Nu de tarieven wereldwijd dalen, wordt de algemene reikwijdte voor SAP kleiner. De SAP-invoer maakt maar 4 % uit van de totale EU-invoer (9,3 % van de invoer uit ontwikkelingslanden) en in 2009 bedroeg het nettoverlies aan douane-inkomsten voor de EU door toepassing van het SAP net 2,97 miljard euro (nettoverlies 2,23 miljard euro na aftrek van inningskosten). Dit wordt nu verlaagd tot ongeveer 1,77 miljard euro. Sommige lidstaten vragen zich dan ook af of de voorgestelde technische reductie niet te ver gaat in tijden van economische crisis, instabiele handel en de steeds aanwezige dreiging van toenemend protectionisme als verleidelijk middel om economische problemen op te lossen. Het Comité heeft de technische aspecten onder de loep genomen maar meent dat een afzwakking van de voorstellen, zowel wat graduatie als de strikte ontvankelijkheidscriteria voor sommige landen betreft, de minder arme landen ten goede komt. Het belangrijkste van SAP is de meest behoeftige landen te helpen.

2.5   Sinds 2004, toen het Comité het SAP (3) nog eens tegen het licht hield en het stelsel werd herzien, zijn er drie types preferentiële overeenkomsten, te weten:

de algemene SAP-regeling, die voor alle in aanmerking komende landen openstaat (thans 176) en preferenties biedt door gereduceerde of afgeschafte tarieven voor circa 6 200 van ongeveer 7 100 tarieflijnen die een tarief boven nul (4) hebben. De meeste van deze lijnen (3 800) worden aangemerkt als „gevoelig”, waarvoor kortingen met een vast tarief worden aangeboden, meestal voor landbouwproducten, maar ook voor textiel en kleding. In 2009 werd via het SAP (toegankelijk voor ongeveer 111 landen) voor 48 miljard euro aan producten in de EU ingevoerd, d.i. 81 % van het totaal via SAP.

SAP+: een stimulerend mechanisme voor kleinere, 'kwetsbare' armere landen met een smalle belastinggrondslag, maar die geen „MOL” zijn en waarvan de uitvoer naar de EU beperkt is tot een paar producten (de vijf grootste delen van de invoer beslaan ruim 75 % van het totaal). Zij krijgen extra preferenties aangeboden, meestal vrij van rechten, voor enkele „gevoelige” producten, maar het gaat om slechts 70 tarieflijnen, naast de 6 200 die al onder het SAP vallen. SAP+ omvat ook speciale prikkels om duurzame ontwikkeling en goed bestuur aan te moedigen voor landen die zich verbinden tot een ruimere toepassing van kernwaarden in verband met de rechten van de mens, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur (zie par. 4 hierna). In 2009 exporteerden 15 landen via SAP+ voor 5 miljard euro aan goederen naar de EU (9 % van het SAP-totaal).

„Everything But Arms” (EBA) of rechten- en contingentvrije toegang (DFQF) tot de EU voor alle invoer uit de 49 door de VN aangemerkte MOL's, met uitzondering van wapens en munitie (en oorspronkelijk ook suiker, rijst en bananen). Oorspronkelijk gaat het om een initiatief van de Commissie voor de onderhandelingen in Doha, dat in 2004 aan het SAP is toegevoegd. Ondanks de WTO-ministersovereenkomst uit 2005 om zulke DFQF-maatregelen in Doha op te nemen, is de EU nog steeds het enige handelsgebied dat zulke royale voorwaarden hanteert. In 2009 was de EBA-regeling goed voor 6 miljard euro aan invoer in de EU (10 % van het SAP-totaal).

2.6   Slechts 9 % van de tarieflijnen vallen geheel buiten het SAP en het SAP+ (maar vallen onder de EBA); meestal gaat het om landbouwproducten. Worden deze opgenomen in SAP of zelfs SAP+, dan gaan sommige voordelen van EBA (en SAP+ op zijn beurt) teloor en schieten de armste landen erbij in (5). Het gaat hier echter om sectoren voor landbouwproducten, naar aanleiding waarvan tijdens de Doha-onderhandelingen enkele zeer lastige problemen opdoken. Het meest delicate voorbeeld in dit verband is waarschijnlijk suiker. Na meer dan twee eeuwen scheve verhoudingen (6) is suiker een heel gevoelig importproduct voor de EU. Mozambique (een MOL) kan suiker tegen markttarief produceren, maar is heel kwetsbaar voor volledige concurrentie uit een land met hogere middeninkomens (UMI-land) zoals Brazilië. Zulke overwegingen gelden ook voor textiel en kleding, ook een zeer gevoelige sector voor invoer in de EU, alsook voor concurrentie tussen MOL's en hun buurlanden.

2.7   Het belangrijkste gevolg van de voorstellen is dat de oorsprong van enkele EU-importgoederen opnieuw verdeeld wordt. De ontwerpverordening stelt voor om meer dan de helft van de landen die nu voor SAP in aanmerking komen te verwijderen om het SAP beter te richten op de meest behoeftige landen, wat in principe toe te juichen valt. In de toelichting van de Commissie staat: „Dankzij de toegenomen handel zijn vele ontwikkelingslanden en exportsectoren met succes in de wereldmarkt geïntegreerd. (…) kunnen zij zonder hulp verder uitbreiden (…). Deze meer ontwikkelde landen „zetten (…) de uitvoer van veel armere landen die echt hulp nodig hebben, onder druk.”

2.7.1   Terloops zij echter opgemerkt dat veel EU-importeurs bezorgd zijn over reeds in voorbereiding zijnde veranderingen in de regels van oorsprong. Deze kunnen leiden tot een veel geringer gebruik van de regeling tegen 2017, als de vereisten voor certificering van het bewijs van oorsprong door publieke overheden vervangen moeten worden door verklaringen van geregistreerde exporteurs. Veel midden- en kleinbedrijven beschouwen dit als te riskant. Daarom zou het voorgestelde systeem van zelfcertificering gebonden moeten worden aan toezicht, audits en accreditatie door onafhankelijke professionele instellingen die internationaal actief zijn. Recentelijk zijn er te veel voorbeelden geweest van fraude of omzeilingsconstructies voor EU-invoer, vooral voor suiker.

2.8   Hoge-inkomenslanden (volgens de indeling van de Wereldbank) blijven uitgesloten, maar zonder de vorige vrijstellingen. Nu wordt ook voorgesteld om alle 33 landen en gebieden overzee (LGO) uit te sluiten, d.w.z. landen die een band hebben met de EU, de VS, Australië en Nieuw-Zeeland, waar het SAP maar weinig toegepast wordt. Hiertoe behoren ook Groenland, Bermuda en Amerikaans Samoa.

2.8.1   Uitgesloten zijn voorts:

alle partners waarmee vrijhandelsovereenkomsten gesloten zijn en landen die profiteren van een regeling met de EU voor preferentiële markttoegang tegen dezelfde of betere voorwaarden (hoewel deze landen in aanmerking blijven komen, mochten dergelijke overeenkomsten mislukken). Er geldt een opzegtermijn van twee jaar. Voorheen was het onderscheid warrig, maar nu moet er ook rekening gehouden worden met een mogelijk forse groei van het aantal geratificeerde vrijhandelsovereenkomsten met de EU in de komende jaren, omdat dit op termijn tot een aanzienlijke daling van subsidiabele landen kan leiden.

Hoge of hogere-middeninkomenslanden (volgens de indeling van de Wereldbank) (basis: bni per hoofd van de bevolking) in de afgelopen periode van drie jaar – hier geldt een opzegtermijn van één jaar. Dit komt verder aan bod in hoofdstuk 3 hierna.

2.9   Het huidige graduatiestelsel, bedoeld om te waarborgen dat preferenties vervallen in sectoren waar ze niet langer nodig zijn, zal worden gewijzigd. Bij de vorige limieten kwam de uitvoer van een land naar de EU, indien deze gedurende drie opeenvolgende jaren meer dan 15 % van het totaal van de SAP-invoer bedroeg, niet meer in aanmerking (tenzij deze afdeling of productengroep meer dan 50 % uitmaakte van de totale uitvoer van dat land die onder SAP viel). Dat percentage wordt nu 17,5 % vanwege de betere gerichtheid van SAP, hoewel dat in feite een geringe verscherping is. Voor kleding en textiel zullen de drempels worden verhoogd van 12,5 tot 14,5 %.

2.10   Evenzo zal het aantal aangemerkte productsecties verruimd worden van 21 tot 32 om meer objectiviteit en gevoeligheid te waarborgen, maar dan niet zo strikt gericht dat de essentiële eenvoud, stabiliteit en voorspelbaarheid verdwijnen. Dit is een belangrijke overweging hoewel dit instrument zelden wordt gebruikt. Momenteel is het van toepassing op slechts zeven landen, met name China, maar ook Brazilië, India en andere Aziatische landen In het verleden is dit mechanisme ook gebruikt, maar dan omgekeerd, waarvan Rusland en India profiteerden.

2.10.1   Graduatie zal nu niet meer gelden voor SAP+-landen; voor EBA-landen was dit nooit het geval.

2.10.2   Het vereiste voor deelnemende landen dat ze een aandeel van minder dan 1 % moeten hebben in de totale SAP-invoer in de EU wordt voor SAP+ nu opgetrokken tot 2 %, ten gevolge van de meer gerichte en beperkte strekking van SAP. In feite zal hierdoor SAP+ weliswaar uitsluitend beschikbaar komen voor Pakistan (waar het niveau van textielinvoer in de EU een zaak van belang is, niet in het minst omdat Pakistan volgens sommigen waarschijnlijk zal profiteren ten koste van nabije MOL's) en de Filippijnen, mits zij aan de voorwaarden voldoen en er gebruik van willen maken.

3.   Toekomstige ontvankelijkheid SAP/SAP+

3.1   Nu de tarieven wereldwijd dalen (uitgezonderd met name de tarieven voor landbouw en textiel) en er waarschijnlijk meer vrijhandelsovereenkomsten met de EU in werking gaan treden, wordt het toepassingsgebied voor SAP kleiner. Na de hiervoor geschetste verwachte veranderingen en uitzonderingen luiden de verwachtingen als volgt:

in totaal zullen er nog circa 80 landen in aanmerking komen voor SAP, afhankelijk van wie dan nog aan de criteria voldoet;

hiervan zijn er 49 MOL die voor EBA in aanmerking komen;

de circa 30 landen die voor SAP of SAP+, maar niet voor EBA in aanmerking komen, komen allemaal (op zeven of acht na) in aanmerking voor SAP+; Maar het is verre van duidelijk of SAP+ aantrekkelijk genoeg is voor de meeste van hen. Veel landen kiezen er momenteel niet voor. SAP+ zou daarom verder beperkt kunnen worden tot maar drie of vijf landen (7), zelfs al houden we de hogere 2 % aan (zie par. 2.10.2), met name als vrijhandelsovereenkomsten van de EU met Midden-Amerika (nog te ratificeren) en met relevante landen van het Oostelijk Partnerschap volledig in werking treden.

Anderzijds: de meeste landen die alleen voor SAP kwalificeren, komen binnenkort misschien niet meer in aanmerking Hiertoe behoren India, China, Oekraïne en drie ASEAN-landen, die zich alle snel ontwikkelen, en waarvan sommige met de EU ook over vrijhandelsovereenkomsten onderhandelen.

De mogelijk verdere daling van het aantal in aanmerking komende landen roept dus de vraag op of de EU op termijn SAP en SAP+ nog wel moet handhaven.

3.2   Het Comité erkent dat de Commissie heel terughoudend is om ontvankelijkheid voor SAP+ uit te breiden nadat ze in 2004 een WTO-geschil met India over SAP in verband met drugs heeft verloren. Als de EU met nog meer WTO-geschillen te maken zou krijgen, zou ze die kunnen verliezen, aangezien het wettelijk onderscheid maken tussen ontwikkelingslanden alleen in zeer specifieke omstandigheden mogelijk is.

3.3   Het Comité ziet anderzijds in dat uitbreiding van het aantal alleen voor SAP in aanmerking komende landen betekent dat alle door de Wereldbank als hogere-middeninkomenslanden (UMI, of met een jaarinkomen van meer dan 3 976 VS-dollar) aangemerkte landen dan moeten worden opgenomen, hoewel het om een gering aantal gaat. Hiertoe behoren Rusland, Brazilië, Argentinië en Maleisië (alle met een jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking dat hoger is dan in Roemenië en Bulgarije). Het belangrijkste van SAP blijft dat de meest behoeftige landen worden geholpen.

3.4   Het belangrijkste verschil tussen de toepassing van SAP en SAP+ is volgens het Comité dan ook gelegen in de keuze die de in aanmerking komende landen maken. De vraag is dan of, en in hoeverre het SAP+-stelsel voor zoveel mogelijk landen aantrekkelijk genoeg gemaakt kan worden om ook Midden-Azië en Nigeria (die SAP+ al hebben afgewezen), Syrië, Iran en een aantal eilandstaten te omvatten. Door meer landen aan te zetten tot gebruik van SAP+, en dus tot onderschrijving en naleving van de beginselen die in de 27 verdragen uiteengezet zijn, zou er een ruimere 'win-win-situatie' moeten ontstaan.

4.   Kernovereenkomsten – rechten van de mens, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur

4.1   Het belangrijkste kenmerk van SAP+ voor het Comité zijn de op grondrechten gebaseerde toezeggingen die een begunstigd land in ruil doet. Voor kwalificatie voor SAP of EBA mag een kandidaat geen ernstige of stelselmatige overtredingen hebben begaan van de beginselen die zijn opgenomen in de verdragen die in Deel A van Bijlage VIII van het verordeningsvoorstel zijn vermeld, waartoe belangrijke VN-verdragen inzake de rechten van de mens en de arbeidsrechten behoren, en de 8 kernverdragen van de ILO. De enige wijziging in het ontwerpvoorstel is de verwijdering van de overeenkomst inzake apartheid.

4.2   Maar om voor SAP+ in aanmerking te komen dienen alle landen de in Deel A van bijlage VIII vermelde verdragen te hebben geratificeerd, te handhaven en te onderschrijven, alsmede 12 verdere verdragen (genoemd in Deel B). Voorgesteld wordt om het VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering (1992) hieraan toe te voegen, waarmee het Comité het roerend eens is.

4.2.1   Voor SAP+ wordt voorgesteld dat begunstigden nu meer betrokkenheid moeten tonen, meer nadruk moeten leggen op de naleving van de verdragen en de mechanismen moeten versterken om tenuitvoerlegging te garanderen. Daartoe is het volgende vereist:

begunstigden moeten zich ervoor inzetten de hand te houden aan de ratificatie van de verdragen, de bijbehorende wetgeving en andere uitvoeringsmethoden, mogen geen ernstige tekortkomingen hebben die door relevante monitoringinstanties zijn vastgesteld, en moeten instemmen met regelmatige monitoring en evaluaties;

aangezien SAP+ gebaseerd is op stimulansen (in plaats van op sancties) zal er regelmatig overleg plaatsvinden tussen de Commissie en de begunstigde, al was het maar om te garanderen dat de uitvoering mettertijd verbetert en niet verslechtert;

de monitoring wordt uitgebreid: om de twee jaar een verslag (in plaats van om de drie jaar), zowel voor de Raad als thans ook voor het EP;

gebrekkige medewerking leidt tot snelle uitsluiting, zonder onderzoek;

de bewijslast wordt omgekeerd; deze komt nu bij het ontvangende land te liggen;

de Commissie zal nu ook andere bronnen met betrouwbare informatie kunnen gebruiken, met inbegrip van belangrijke input van het maatschappelijk middenveld.

4.3   Dit zal van veel SAP+-begunstigden in technisch en financieel opzicht heel wat vergen, dus is steun van de EU essentieel. De ontwerpverordening zwijgt hierover in alle talen. Het Comité pleit ervoor dat spoedig werk wordt gemaakt van een EG-programma, naast deze verordening, met details over de beschikbare (financiële) steun voor de capaciteitsopbouw in SAP-landen die hierom verzoeken. Uiteindelijk is de keuze aan het begunstigde land op grond van de eigen omstandigheden.

4.4   Het Comité steunt de handhaving van de 27 verdragen, met de twee voorgestelde wijzigingen Volgens de Commissie bieden de geselecteerde verdragen aan landen „een realistische kans om zich op essentiële zaken te richten” (8). Als ontwikkelingsinstrument op basis van stimuli moet SAP+ aantrekkelijk genoeg zijn voor de relevante landen om er zich voor in te zetten. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen verbeteringen op mensenrechten-, sociaal, milieu- en politiek gebied en het vermogen van armere landen om aan de extra eisen te voldoen, ook al is er sprake van handelsgerelateerde technische assistentie (TRTA). Blijkens het CARIS-verslag zijn de voordelen tot nu toe schamel.

4.4.1   Niet elk in aanmerking komend land wil over SAP+ beschikken, om één van de drie volgende redenen:

de belangrijkste uitvoer is niet „gevoelig”, dus valt er weinig te verdienen;

regeringen willen niet verplicht worden om aan de eisen te voldoen;

binnenlandse problemen, inclusief oorlog, conflicten en/of gebrek aan administratieve slagkracht zodat de vereisten niet haalbaar zijn.

4.4.2   Voorheen legde de EU slechts de nadruk op ratificatie van de verdragen en op een duidelijke toezegging dat de landen deze daadwerkelijk zouden uitvoeren. Dit vanaf het begin vragen zou betekenen dat alleen om deze redenen waarschijnlijk alleen Noorwegen en Zwitserland in aanmerking zouden komen. CARIS wijst erop dat „SAP+ de ratificatie van de 27 verdragen daadwerkelijk lijkt te bevorderen” maar dat „de gevolgen in feite moeilijker zijn na te gaan.” SAP voegt evenwel binnenlandse stimuli toe voor de feitelijke uitvoering, terwijl stakeholders fors zouden verliezen indien deze later werden ingetrokken.

4.5   Elke SAP-regeling kan tijdelijk worden ingetrokken vanwege ernstige of stelselmatige schending van de relevante kernprincipes alsook vanwege diverse andere redenen, zoals oneerlijke handelspraktijken, fraude of ernstig tekortschietende douanecontroles.

4.5.1   Tot nu toe zijn SAP-voordelen vanwege schending van arbeidsrechten zowel in Myanmar (9) (1997) als in Wit-Rusland (2006) ingetrokken, en nog niet opnieuw toegekend. De SAP+-voordelen voor Sri Lanka zijn ingetrokken (2010) vanwege niet-effectieve uitvoering van mensenrechtenverdragen. Voor sommige landen evenwel, zoals El Salvador, was het feitelijk openen van een onderzoek al genoeg aanleiding voor veranderingen.

4.5.2   De belangrijkste vraag voor het Comité is of, met name onder het herziene, striktere systeem, het opstarten van een volledige onderzoeksprocedure – en veel landen hebben nog veel werk af te handelen – onvermijdelijk zou leiden tot de intrekking van preferentiële behandeling, als er niet snel een oplossing gevonden wordt. Daar is niemand bij gebaat. Stok en wortel moeten in evenwicht zijn. Voor sommige zeer arme landen, geconfronteerd met hongersnood en andere problemen, zijn deze doelen op korte termijn wellicht niet te verwezenlijken. Hoewel de Commissie om de twee jaar het Parlement verslag zal doen, beseft het Comité dat er tussentijds overleg plaatsvindt en dat de Commissie de situatie in de begunstigde landen permanent zal volgen, ook door materiaal te gebruiken van relevante internationale organen voor monitoring. Het Comité hoopt dat de Commissie in deze fase maximale transparantie betracht, wanneer werkelijk zorgwekkende toestanden worden vastgesteld.

4.5.3   Een bijzondere kwestie is Oezbekistan (dat voor SAP+ in aanmerking komt, maar er geen gebruik van wil maken), ten aanzien waarvan grote bezorgdheid heerst in verband met kinderarbeid tijdens de katoenoogst. Uitgesproken doelstelling van SAP+ is de begunstigde landen aan te moedigen hun prestaties verder te verbeteren Er moet dus een middenweg gevonden worden tussen het bevorderen van positieve veranderingen en een land verder isoleren, waardoor vooruitgang misschien verschillende jaren vertraging oploopt of verloren gaat.

5.   Rol voor het maatschappelijk middenveld

5.1   In verband met de in par. 4.3 vermelde extra capaciteitsopbouw beveelt het Comité aan om hierbij uit te gaan van een dialoog die gebruik maakt van de ervaring van het maatschappelijk middenveld om de feitelijke behoeften gericht in kaart te brengen. Zoals vermeld kan ook het CARIS-verslag, dat toegang had tot geavanceerde analyses en analisten, maar moeilijk conclusies trekken bij het evalueren van de groei van de handel onder het SAP; toch moeten ontwikkelingslanden met weinig middelen beleidsbesluiten nemen ondanks zeer geringe mogelijkheden tot nauwkeurige prognoses.

5.2   Artikel 14 van het verordeningsvoorstel luidt dat, wat betreft de naleving van de in bijlage VIII vermelde verdragen, het Commissieverslag alle informatie kan bevatten „die de Commissie passend acht.” De Commissie maakt duidelijk dat ze, „afgezien van de verslagen van internationale instanties voor toezicht, ook andere bronnen met nauwkeurige informatie kan gebruiken” (10). Deze bronnen moeten geverifieerd en betrouwbaar zijn.

5.3   De Commissie beschouwt het Comité als zo'n bron die verwelkomd moet worden als „evenwichtiger”. Het kan namelijk over een breed overzicht beschikken omdat het het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt. Andere potentiële bronnen zijn ondernemingen en bedrijfsorganisaties, vakbonden en andere organisaties die actieve betrokkenheid kunnen aantonen.

5.4   Het Comité merkt op dat de Commissie binnenkort een aparte verordening zal uitbrengen over de procedures die moeten worden goedgekeurd m.b.t. de toepassingvan SAP+, alsook de intrekking en wederinvoering van SAP, SAP+ en EBA, overeenkomstig de artikelen 10, lid 8, 15, lid 2, en 19, lid 12, van het verordeningsvoorstel, in combinatie met de vrijwaringsmaatregelen van artikel 22, lid 4. Het Comité zou hier graag in de studie- en raadplegingsfase commentaar op leveren.

5.4.1   Zonder afbreuk te willen doen aan de rechten of het vermogen van betrokken partijen om hun stem te laten horen m.b.t. nalevingskwesties beveelt het Comité niettemin de Commissie, de Raad en het Parlement aan een mechanisme in te stellen voor „monitoring” of raadpleging, waar het maatschappelijk middenveld zijn mening kwijt kan over vermeende schendingen door SAP-begunstigden van de vermelde verdragen. Bepleit wordt dat het Comité optreedt als facilitator of coördinator hiervan of als meldpunt voor te registreren klachten, gebaseerd op nog op te richten organen voor monitoring door het maatschappeijk middenveld van de uitvoering van de tussen de EU en Zuid-Korea en andere vrijhandelsovereenkomsten, met name regelingen die een specifieke EU-inbreng garanderen. Ook kunnen er op EU-niveau adviesorganen worden opgericht die eerst moeten worden geraadpleegd, vóór de officiële gezamenlijke organen waarin deze vrijhandelsovereenkomsten voorzien.

5.4.2   Daarom zouden de Commissie en het Comité binnenkort een gezamenlijke werkgroep op moeten richten die duidelijke aanbevelingen moet doen.

Brussel, 8 december 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Infopakket van de Europese Commissie bij het voorstel voor een nieuw SAP, DG Handel, blz. 8.

(2)  Centre for the Analysis of Regional Integration at (the University of) Sussex: Tussentijds evaluatieverslag van het SAP, 2009.

(3)  PB C 110 van 30/04/2004, blz. 34.

(4)  Nog eens 2 300 tarieflijnen hebben al een standaard nultarief.

(5)  CARIS-verslag.

(6)  Teruggaand tot de Napoleontische oorlogen en de stopgezette invoer van suikerriet in het continentale Europa.

(7)  Bolivia, Ecuador en Mongolië, eventueel uitgebreid met Pakistan en de Filippijnen.

(8)  Infopakket van de Europese Commissie bij het voorstel voor een nieuw SAP, DG Handel, blz. 8, punt 5.

(9)  Anders zou het nu in aanmerking komen voor EBA.

(10)  Infopakket van de Europese Commissie bij het voorstel voor een nieuw SAP, DG Handel, blz. 8.


Top