EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0797

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling (COM(2011) 52 definitief)

PB C 218 van 23.7.2011, p. 87–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/87


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling

(COM(2011) 52 definitief)

2011/C 218/16

Algemeen rapporteur: Gerd WOLF

De Europese Commissie heeft op 9 februari 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling

COM(2011) 52 definitief.

De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 maart 2011 goedgekeurd.

Gelet op het spoedeisende karakter van de werkzaamheden (artt. 20 en 57(1) rvo) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn 471e zitting van 4 en 5 mei 2011 (vergadering van 4 mei) de heer WOLF aangewezen als algemeen rapporteur en het volgende advies uitgebracht, dat met 118 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Comité is ingenomen met het deskundigenverslag en ondersteunt de aanbevelingen die hierin worden gedaan. Het onderschrijft tevens voor een groot deel de reactie van de Commissie op dit verslag, zoals uiteengezet in de mededeling, naar aanleiding waarvan het enkele bijzondere opmerkingen wenst te maken.

1.2   Onder verwijzing naar o.a. het deskundigenverslag beveelt het Comité met name aan:

het deel van de algehele begroting dat bestemd is voor bevordering van onderzoek en innovatie, dermate te verhogen dat het daadwerkelijk overeenkomt met het belang en gewicht dat hieraan wordt gehecht in de Europa 2020-strategie,

de steunmaatregelen te richten op taken die alleen met succes verwezenlijkt kunnen worden als er transnationaal wordt samengewerkt,

collaboratief onderzoek in ere te houden en te versterken,

ook grootschalige infrastructuurprojecten in aanmerking te laten komen voor steun

het belang van „sleuteltechnologieën” sterker te onderstrepen, zonder welke we de uitdaging van de mondiale concurrentie niet kunnen aangaan noch de belangrijkste maatschappelijke problemen kunnen oplossen,

de weg te effenen voor een grotere deelname van tot dusverre ondervertegenwoordigde lidstaten door de structuurfondsen en het kaderprogramma nauwer met elkaar te verbinden,

ten minste 20 % van het totale programmabudget te besteden aan O&O-activiteiten die worden uitgevoerd onder leiding van de Europese Onderzoeksraad,

de administratieve procedures drastisch te vereenvoudigen en een moratorium op nieuwe instrumenten te overwegen.

1.3   Het Comité roept de lidstaten op hun „3 %-verplichting” volledig na te komen en daarnaast extra inspanningen te doen zodra hun financiële situatie dat toelaat.

1.4   Met betrekking tot de benamingen die in het deskundigenverslag worden gebruikt ter aanduiding van de verschillende onderzoekscategorieën, heeft het Comité bedenkingen bij de benaming „Science for Science”. Het Comité raadt daarentegen aan om te spreken van „Science for Knowledge”.

1.5   Het Comité begroet het standpunt van de Commissie inzake het deskundigenverslag over de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF). De evaluatie in het deskundigenverslag is correct en het is duidelijk dat de RSFF moet worden gezien als een zeer nuttig financieringsinstrument ter bevordering van innovaties.

2.   Commissiemededeling

2.1   Overeenkomstig de besluiten van het Europees Parlement en de Raad is door een groep externe deskundigen een tussentijdse evaluatie (1) opgemaakt van het 7e kaderprogramma voor O&TO. Het verslag bevat tien duidelijke, behartigenswaardige aanbevelingen. De Commissie heeft met betrekking tot dit deskundigenverslag en de hierin vervatte aanbevelingen een mededeling uitgebracht, waarin ze reageert op de aanbevelingen die op basis van de tussentijdse evaluatie zijn geformuleerd.

Genoemde mededeling en dus ook het deskundigenverslag en de daarin vervatte aanbevelingen vormen het onderwerp van onderhavig EESC-advies.

2.2   De Commissie gaat in de mededeling met name in op de volgende aanbevelingen uit het deskundigenverslag:

1)

Bevordering van de doelstellingen van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en de Innovatie-Unie door integratie van de onderzoeksbasis

2)

Onderzoeksinfrastructuur van hoge kwaliteit ontwikkelen en invoeren

3)

De financiering moet in ieder geval op peil blijven

4)

Er is een goed geformuleerde innovatiestrategie nodig

5)

Vereenvoudiging moet een sprong vooruit maken

6)

De mix van financieringsmaatregelen in KP7 en volgende programma’s moet de balans tussen bottom-up- en top-down-benaderingen van onderzoek veranderen

7)

Een moratorium op nieuwe instrumenten moet worden overwogen

8)

De resterende jaren van KP7 moeten verdere stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat er meer vrouwen aan deelnemen

9)

De weg bereiden voor intensievere deelname van de ondervertegenwoordigde lidstaten door verbeterde verbindingen tussen de Structuurfondsen en het KP

10)

Openstelling van KP7 voor internationale samenwerking.

2.3   De Commissie onderschrijft in essentie de aanbevelingen uit het deskundigenverslag en is van plan hier in het volgende kaderprogramma de nodige aandacht aan te besteden, al legt zij hier en daar het accent lichtjes anders en voegt ze enkele nuanceringen en nieuwe interpretaties toe.

3.   Algemene opmerkingen van het EESC

3.1   Het Comité erkent dat het deskundigenverslag en de mededeling die de Commissie als reactie hierop heeft gepubliceerd, de basis vormen voor het groenboek (2) waarin de Commissie de uitgangspunten uiteenzet voor de manier waarop onderzoek en innovatie in de toekomst dienen te worden bevorderd. Het belang van deze twee documenten reikt dan ook verder dan de tussentijdse evaluatie.

3.2   Het Comité stelt met grote voldoening vast dat de meeste van de hierboven genoemde aanbevelingen (zie par. 2.2) uit het deskundigenverslag nauw aansluiten bij hetgeen het Comité in eerdere adviezen heeft gesteld en heeft aanbevolen.

3.3   Het Comité wil m.b.t. het commentaar van de Commissie bij enkele aanbevelingen uit het deskundigenverslag het volgende opmerken:

3.3.1   Bevordering van de doelstellingen van de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en de Innovatie-Unie door integratie van de onderzoeksbasis

Het Comité steunt uitdrukkelijk de aanbeveling uit het deskundigenverslag om de steunmaatregelen van de EU te richten op terreinen waar een kritische massa van essentieel belang is en waar het succes afhangt van transnationale samenwerking. Het Comité denkt daarbij allereerst aan het uiterst succesvolle collaboratieve onderzoek, dat een belangrijke integrerende rol speelt, die gehandhaafd en uitgebreid zal moeten worden.

3.3.2   Onderzoeksinfrastructuur van hoge kwaliteit ontwikkelen en invoeren

Het Comité is het hier volledig mee eens, zoals het ook al in eerdere adviezen heeft laten weten. Omdat omvangrijke infrastructuur over het algemeen de financierings- en benuttingsmogelijkheden van afzonderlijke lidstaten te boven gaat, voldoet deze aan de voorwaarde die in par. 3.1.1 is geformuleerd, en zou de Commissie hiervoor adequate middelen moeten uittrekken tijdens de fasen van ontwikkeling en ingebruikneming

3.3.3   De financiering moet in ieder geval op peil blijven

Terwijl het in het deskundigenverslag heet dat „The percentage of the total EU budget that FP7 will have when it ends should be regarded as a minimum”, wat volgens het Comité nog net aanvaardbaar is, stelt de Commissie zich in haar mededeling nog terughoudender op. Het Comité vindt deze ontwikkeling buitengewoon verontrustend. Een en ander staat haaks op alle eerdere politieke uitspraken en doelstellingen in samenhang met de Europa 2020-strategie. Het Comité dringt er daarom bij de Commissie en alle terzake verantwoordelijke politieke actoren op aan om onderzoek en innovatie in de EU-begroting en de Europa 2020-strategie absoluut de plaats en het gewicht toe te kennen die ze verdienen.

3.3.4   Er is een goed geformuleerde innovatiestrategie nodig

Het Comité is het hier volledig mee eens en verwijst hierbij naar zijn adviezen INT/545 (3) en INT/571. Innovaties zijn een voedingsbodem voor vooruitgang, groei, welvaart, sociale zekerheid, internationaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en moeten helpen de grote maatschappelijke uitdagingen aan te gaan. Ze vergen en ondersteunen een maatschappelijk klimaat van optimisme en zelfvertrouwen, dat in de context van mondiale concurrentie kan leiden tot verdere vooruitgang en een constructieve dynamiek. Voor hun bloei is een Europese aanpak en een Europese eengemaakte markt nodig, waarbij de Europese onderzoeksruimte met een krachtig O&O-kaderprogramma een sleutelrol kan spelen.

3.3.5   Vereenvoudiging moet een sprong vooruit maken

Het Comité is het hier volledig mee eens en verwijst in dit verband naar zijn desbetreffende advies (4). De toename van het aantal uiteenlopende projecten en instrumenten, ieder met zijn eigen zeer verschillende regels en procedures, is uitgegroeid tot één van de centrale problemen in de Europese onderzoeksfinanciering. Deze onoverzichtelijke stituatie wordt nog versterkt wordt door het feit dat de lidstaten en hun geldschieters in sommige gevallen heel verschillende regels hanteren. Daarom zal een en ander radicaal moeten worden vereenvoudigd, incl. acceptatie van de in de lidstaten gebruikelijke boekhoudpraktijken.

3.3.6   De mix van financieringsmaatregelen in KP7 en volgende programma’s moet de balans tussen bottom-up- en top-down-benaderingen van onderzoek veranderen

Dit klopt, als hier tenminste mee wordt bedoeld dat meer gewicht moet worden toegekend aan bottom-up-benaderingen. Terwijl top-down-benaderingen het resultaat zijn van een strategische visie van toonaangevende stakeholders, uitgaande van de bestaande kennisbasis, maken bottom-up-benaderingen gebruik van het creatieve potentieel van wetenschappers en ingenieurs die direct betrokken zijn bij de te onderzoeken of verbeteren objecten. Zelfs waar het gaat om maatschappelijke uitdagingen als gezondheid, klimaat en energie of daar waar sleuteltechnologieën in het geding zijn, zal er meer aandacht moeten zijn voor bottom-up-ideeën en –voorstellen die opwellen uit de kennisgemeenschap in brede zin, i.p.v. dat er alleen wordt afgegaan op instructies van boven. „Investeringen in het kader van het innovatiebeleid zouden (…) ten goede moeten komen aan organisatorische en van de werknemers uitgaande innovaties” (5).

3.3.7   Een moratorium op nieuwe instrumenten moet worden overwogen

Dit klopt, zoals het Comité al eerder heeft opgemerkt in een aantal adviezen waarin de kwestie van de zich voortdurende uitbreidende hoeveelheid instrumenten aan de orde komt (zie hiertoe ook par. 3.3.5). Als men vindt dat de duidelijke conclusies in het deskundigenverslag (6) niet volstaan, zal er in samenwerking met een breed spectrum aan gebruikers een analyse moeten worden gemaakt van de steuninstrumenten, om vast te stellen welke instrumenten succesvol zijn gebleken en om de minder geschikte instrumenten weg te selecteren of het gebruik ervan in te perken.

3.3.8   De resterende jaren van KP7 moeten verdere stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat er meer vrouwen aan deelnemen

Dit klopt. Om te beginnen zullen meer vrouwen moeten worden gestimuleerd om exacte en technische wetenschappen te studeren. Verder gaat het hier om de algemene problematiek van de gelijkheid tussen man en vrouw in het beroepsleven. Wat betreft een carrière in de O&O-sector is er specifiek de kwestie van duale loopbaanmogelijkheden (7) die bijzondere aandacht verdient met het oog op de gewenste mobiliteit van onderzoekers.

3.3.9   De weg bereiden voor intensievere deelname van de ondervertegenwoordigde lidstaten door verbeterde verbindingen tussen de Structuurfondsen en het KP

Dit klopt. Hierbij zij o.a. verwezen naar het EESC-advies over het groenboek. Het Comité staat achter de volgende uitspraak van de Commissie in haar groenboek (8): „Op de lange termijn kan excellentie van wereldklasse alleen gedijen in een systeem waarin alle onderzoekers in de hele EU zijn voorzien van de middelen om excellent te worden en uiteindelijk om de topplaatsen te wedijveren. Daartoe is vereist dat de lidstaten voor hun publieke onderzoeksbasis ambitieuze moderniseringsagenda’ uitvoeren en publieke financiering ondersteunen. De EU-financiering moet, ook door middel van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid, ertoe bijdragen waar en naarmate passend excellentie op te bouwen”.

3.3.10   Openstelling van KP7 voor internationale samenwerking

Dit klopt. Al eerder heeft het Comité gepleit voor deze belangrijke stap (9). Internationale samenwerking heeft een positieve invloed op de wetenschappelijke en technische vooruitgang en bevordert daarnaast het onderlinge begrip tussen de volkeren. Erkend dient te worden dat er op dit gebied al heel wat is bereikt. Het succes van internationale samenwerking hangt echter ook af van de aantrekkingskracht van de Europese Onderzoeksruimte en de prestaties van Europese universiteiten en onderzoeksinstellingen.

3.4   Het Comité begroet het standpunt van de Commissie inzake het deskundigenverslag over de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF). De evaluatie in het deskundigenverslag is correct en het is duidelijk dat de RSFF moet worden gezien als een zeer nuttig financieringsinstrument ter bevordering van innovaties. Hierbij wordt ook verwezen naar de oproep van het Comité om m.n. bij het opstarten van ondernemingen risicokapitaal ter beschikking te stellen (zie bijv. par. 4.8 van het EESC-advies over de „Innovatie-Unie” (10).

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1   In dit hoofdstuk wil het Comité ingaan op een aantal aspecten die naar zijn mening in de mededeling onvoldoende worden belicht, en wil het aanvullend commentaar leveren op het verslag van de groep deskundigen.

4.2   Sleuteltechnologieën

De Commissie heeft al een mededeling en het Comité een advies (11) gewijd aan het belang van een leidende positie bij de ontwikkeling van sleuteltechnologieën voor onze mondiale concurrentiepositie. Ontwikkeling en beschikbaarheid van sleuteltechnologieën zijn een vitale voorwaarde voor de Europese economie in haar streven om de internationale concurrentie aan te gaan en de grote maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. In haar huidige mededeling besteedt de Commissie echter onvoldoende aandacht aan deze essentiële kwestie. Het Comité beveelt dan ook nadrukkelijk aan om bij de voorbereiding van KP8 meer gewicht toe te kennen aan deze kwestie en deze meer voor het voetlicht te brengen.

4.3   Europese Onderzoeksraad

In de aanbevelingen van het verslag van de groep deskundigen en de bijbehorende mededeling wordt niet voldoende aandacht besteed aan het inmiddels tastbare succes van het door de Europese Onderzoeksraad geëvalueerde en beheerde programmaonderdeel „Ideeën” en aan de kwalitatief hoogstaande werkzaamheden die in dit verband zijn verricht. Het Comité herhaalt dan ook zijn voorstel om 20 % van het totale budget van KP8 te besteden aan dit programma.

4.4   Terminologie

Om de belangrijkste uitdagingen te kunnen aangaan beveelt de groep deskundigen in haar verslag de volgende programmastructuur als leidraad aan:

Science for science - the researchers set the agenda

Science for competitiveness - industry sets the agenda

Science for society - civil society actors set the agenda

Het Comité acht deze opzet zeer doordacht en handzaam, maar vraagt zich bezorgd af of hierin de complexe relatie tussen bottom-up- en top-down-benaderingen en tussen fundamenteel en toegepast onderzoek wel voldoende tot uiting komt. In dit verband verwijst het naar zijn advies INT/571 en zou het hier alleen willen benadrukken dat er eigenlijk helemaal geen onderzoek van het type „Science for Science” bestaat, maar dat er alleen zoiets is als „Science for Knowledge”. Bij de drie categorieën die in het verslag van de groep deskundigen worden genoemd, gaat het meer om de vraag of en in hoeverre de kennis die naar verwachting wordt gegenereerd als resultaat van verricht onderzoek, automatisch kan worden beschouwd als iets dat relevant en bruikbaar is bij het oplossen van problemen.

4.4.1   Het Comité verwijst verder naar zijn opmerkingen in advies INT/545 over incrementele en revolutionaire innovaties, waaruit duidelijk blijkt dat baanbrekende, revolutionaire innovaties in het verleden nooit of slechts zelden zijn voortgekomen uit bestaande industriën, maar juist hebben geleid tot het ontstaan van geheel nieuwe industrieën en sectoren.

4.4.2   Het Comité beveelt dan ook aan om deze terminologie, hoe handzaam ook, te herzien om elk mogelijk misverstand bij de interpretatie ervan te vermijden, anders kunnen er foute beslissingen worden genomen en middelen verkeerd worden toegewezen.

Brussel, 4 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie http://ec.europa.eu/research/evaluations.

(2)  COM(2011) 48 definitief.

(3)  PB C 132 van 3 mei 2011, blz. 39 („Innovatie-Unie”).

(4)  PB C 48 van 15 februari 2011, blz. 129.

(5)  PB C 132 van 3 mei 2011, blz. 22 („Innovatieve arbeidsplaatsen”), par. 2.6.

(6)  Zie verslag van de groep deskundigen vanaf par. 4.3.

(7)  PB C 110 van 30 april 2004, blz. 3, m.n. par. 5.5.5.2.

(8)  COM(2011) 48 definitief.

(9)  PB C 306 van 16 december 2009, blz. 13.

(10)  PB C 132 van 3 mei 2011, blz. 39 („Innovatie-Unie”).

(11)  PB C 48 van 15 februari 2011, blz. 112.


Top