EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0808

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering. Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen (COM(2010) 614 definitief)

PB C 218 van 23.7.2011, p. 38–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering. Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen

(COM(2010) 614 definitief)

2011/C 218/07

Rapporteur: de heer VAN IERSEL

Corapporteur: de heer GIBELLIERI

De Europese Commissie heeft op 28 oktober 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: „Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering. Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen”

COM(2010) 614 definitief.

De adviescommissie Industriële reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 april 2011 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 4 mei 2011) het volgende advies uitgebracht, dat met 119 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité beschouwt deze Commissiemededeling als een van de kernelementen van de Europa 2020-strategie. Het steunt de brede aanpak van de Commissie ten zeerste, alsook de nauwere verbanden die tussen de EU-beleidsterreinen worden gelegd en de versterkte coördinatie tussen de Unie en de lidstaten betreffende de industrie. Doel is een duurzame concurrentiekrachtige Europese industriële sector in de mondiale economie.

1.2

Verder roept het de Raad en Commissie ertoe op om op basis van de mededeling en de Raadsconclusies dienaangaande (1) een lijst op te stellen van prioriteiten en tijdpaden.

1.3

De betere dwarsverbanden zouden moeten uitmonden in geïntegreerde benaderingen in een voltooide interne markt binnen een sociale markteconomie. Zulks aan de hand van slimme wetgeving, O&O en innovatie, toegang tot financiering, een energiezuinige en CO2-arme economie, milieu-, vervoer-, mededingings- en werkgelegenheidsbeleid, verhoging van vaardigheden, handel en aanverwante kwesties en toegang tot grondstoffen.

1.4

De planning en coördinatie binnen de EU-instellingen moeten worden gestroomlijnd en ook dienen we ons te richten op nauwere samenwerking met derde landen. Daarmee komt verbetering van governance centraal te staan in het toekomstige industriebeleid. Ook moeten de lidstaten hun onderlinge coördinatie verbeteren en dienen de regio's en stedelijke gebieden te participeren. Kortom, teneinde gelijke tred te houden met andere werelddelen moeten in Europa zowel de verticale als horizontale banden worden versterkt.

1.5

Tevens benadrukt het Comité het belang van de jaarlijkse Commissieverslagen over nationaal industriebeleid, dat op gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen moet zijn gericht. Die verslagen moeten openlijk worden besproken om de coördinatie te verbeteren, goede praktijken te promoten en een Europa van gelijke kansen uit te bouwen.

1.6

Het is van het grootste belang dat er een toereikende hoeveelheid particulier en publiek geld is voor concurrentievermogen en innovatie om het huidige inkrimpen van begrotingen te compenseren. Het Comité is zeer te spreken over de aangekondigde verbetering van grensoverschrijdende voorwaarden voor durfkapitaal en de voorstellen voor publieke en private EU-projectobligaties ten behoeve van investeringen in energie, vervoer en ICT. (2) De mogelijkheid van projectobligaties op andere terreinen (bijv. onderzoeks- en demonstratieprojecten) moet ook worden onderzocht. Verder moeten de structuur- en cohesiefondsen ook worden gericht op doelstellingen van industriebeleid. Daarnaast moeten er nieuwe, innovatieve ideeën worden ontwikkeld om particulier geld voor de industrie aan te trekken.

1.7

Industriebeleid heeft betrekking op allerlei soorten gekoppelde productieprocessen en diensten, en grenzen tussen sectoren vervagen. Voorts wordt het MKB steeds belangrijker in termen van zowel toegevoegde waarde als banencreatie. Dit alles vereist slimme horizontale wet- en/of regelgeving en flankerende maatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ingewikkeldheid van internationale netwerken en geïntegreerde productieprocessen.

1.8

Gegeven de ingewikkelde en veelvoudige interconnecties moeten publieke en particuliere stakeholders samenwerken via groepen op hoog niveau, technologieplatforms, sociale dialogen en onderwijsprogramma's.

1.9

Het Comité vestigt daarbij de aandacht op de volgende prioriteiten:

behoefte aan slimme en stabiele regelgeving, adequate evaluaties en beoordelingen achteraf;

toegang tot financiering op EU-niveau: KP 7/-8, KCI (3), EIB en EIF, met name voor het MKB;

de Innovatie-unie moet zeer nauw samenhangen met industriebeleid, met name op het gebied van sleuteltechnologie en energie-intensieve industrietakken, en

de coördinatie binnen en tussen kennisketens (onderzoeksinstellingen, universiteiten, bedrijven) moet worden bevorderd;

een Europees octrooi is een test voor de geloofwaardigheid van het industriebeleid;

werknemers moeten worden betrokken en participeren;

op alle niveaus bestaat behoefte aan scholing en opleiding, alsook aan de promotie van ondernemerschap om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige en stabiele banen met passende en duurzame lonen; hier moeten goede praktijkvoorbeelden worden uitgewisseld;

mondiale ontwikkelingen vereisen een actief handelsbeleid en efficiënt markttoezicht. Dit vergt onmiskenbaar dat Europa met één stem spreekt om tot gelijke kansen te komen;

een energiezuinige en CO2-arme economie in Europa impliceert dat de Unie eist dat haar handelspartners dezelfde normen naleven;

de toegang tot grondstoffen en gediversifieerde energiebronnen moet worden gewaarborgd.

2.   Inleiding

2.1

Industriebeleid nieuwe stijl dateert van april 2004. (4) Na een lange periode van liberalisering en privatisering bleef een breed scala van nationale concepten van industriebeleid de overhand houden.

2.2

Op EU-niveau werd de voorkeur gegeven aan het scheppen van randvoorwaarden om de industrie sterker te maken en werden er sectorale analyses gemaakt.

2.3

Het Comité nam actief deel aan deze trend en maakte in een reeks adviezen opmerkingen over het toegenomen belang van sectoren en hun specifieke kenmerken op EU-niveau. (5)

2.4

Ondertussen veranderden de omstandigheden voortdurend. De financiële en economische crisis deed de meningen over governance op EU-niveau en de prestaties van de industrie in de lidstaten uiteenlopen en dat heeft een impact op het vermogen van Europa om op die veranderingen te reageren.

2.5

Daarnaast kwamen er nieuwe thema's en maatschappelijke uitdagingen op, zoals de vergrijzing, klimaatbescherming en duurzame ontwikkeling, toegang tot energie, toenemende globalisering, de op kennis gebaseerde digitale samenleving en veranderende arbeidsmarkten.

2.6

Innovatie is nu het sleutelwoord als gevolg van voortdurend onderzoek en nieuwe technologie en fellere mededinging op zowel de thuis- als de buitenlandse markten.

2.7

Gedurende het laatste decennium worden scholing en opleiding op alle niveaus steeds meer als prioritair aangemerkt.

2.8

Weliswaar is er duidelijk vooruitgang geboekt, maar deels vanwege verschillende benaderingen van bedrijvigheid is er nog altijd sprake van fragmentatie van de interne markt en een gebrek aan gerichtheid. Er wordt nog immer te weinig aandacht besteed aan het verband tussen de voltooiing van de interne markt en industriebeleid. Het Comité heeft er meerdere malen op aangedrongen om de juiste voorwaarden te scheppen en daarbij rekening te houden met de behoefte aan op sectoren toegesneden regels en met thematische kwesties betreffende de wijdvertakte mondiale waardeketens.

3.   Het nieuwe van de mededeling

3.1

Industriebeleid is bedoeld om een sterke Europese industrie te handhaven en de burgers en stakeholders ervan bewust te maken dat de EU moet nadenken en voor de juiste randvoorwaarden dient te zorgen zodat het bedrijfsleven (producenten en dienstverleners) zich succesvol op de thuis- en buitenlandse markten kan ontwikkelen.

3.2

Met dat beleid moet het hoofd worden geboden aan toegenomen onzekerheden en onevenwichtigheden, felle mededinging en de plannen van de mondiale concurrentie. Zulks door een kader op te stellen voor een sterke industriële basis in Europa, investeringen en nieuwe banen.

3.3

Industriebeleid vormt naast bijv. innovatie, vaardigheden, handel en de interne markt een centraal element in de strategie Europa-2020. De holistische aanpak benadrukt het belang van efficiënte coördinatie tussen en samenhang van het gehele EU-beleid. Die coördinatie en samenhang, met bijbehorende transparantie en zichtbaarheid van dat beleid, moeten dienen ter ondersteuning van technologische vooruitgang en innovatie (met name betreffende sleuteltechnologie), herstructurering, creatie van kwalitatief hoogwaardige banen (6) en de aanwezigheid van Europa op de internationale markten.

3.4

De Commissie stelt een nieuw instrument voor: „een analyse van de gevolgen voor het concurrentievermogen”. Die moet verder gaan dan eenvoudige prijs- of kostencompetitiviteit en ook investeringen en innovatieve factoren omvatten.

3.5

Verder maakt zij prioriteit van de vaak verwaarloosde externe dimensie van het industriebeleid. Ook schenkt zij meer aandacht aan toegang tot grondstoffen als basis voor welke vorm van industriebeleid dan ook.

3.6

Voorts wordt andermaal de nadruk gelegd op een combinatie van een geïntegreerde horizontale benadering met sectorale toepassingen en een aanpak op maat, sectorale verbanden en koppeling van waarde- en leveringsketens (cruciaal voor het MKB), vorming van netwerken en clusters, de impact van zakelijke dienstverlening en toegang tot financiering.

3.7

Verder vestigt de Commissie de aandacht op niet alleen de continue veranderingen en herstructureringen in grote delen van de Europese industrie maar ook op nieuwe sectoren die investeringen en banen genereren, zoals de ruimtevaart (7), nieuwe veiligheidsdiensten, de culturele industrie en creatieve sectoren.

3.8

Van groot belang en ambitieus is haar op artikel 173 VWEU gebaseerde voorstel om jaarlijks verslag te doen over de stand van zaken en de ontwikkeling van het nationale industriebeleid. Die verslagen zijn bedoeld om gemeenschappelijke analyses en overeengekomen benaderingen en beleid te schragen.

3.9

Ten slotte constateert het Comité met genoegen dat de Raad Concurrentievermogen het kader voor de strategische lijnen van EU-optreden volledig steunt, hetgeen het er gemakkelijker op zal maken om een gezamenlijke visie op prioriteiten te ontwikkelen. Belangrijkste daarbij is dat de Raad doordrongen is van de noodzaak dat de lidstaten hun industriebeleid coördineren.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Gegeven de urgentie van de situatie is het Comité ingenomen met de timing van de mededeling over het industriebeleid en de Raadsconclusies.

4.2

Het industriebeleid staat centraal in de strategie „Europa 2020” en daarmee geeft de Commissie ervan blijk om op zowel Unie- als nationaal niveau naar een gecoördineerde strategie te streven. Inspanningen van de lidstaten zijn hier cruciaal en zeer geboden.

4.3

Het belang van een concurrentiekrachtige duurzame industrie mag niet worden onderschat. Dat vergt een sterke verknochtheid tussen producenten en hun vitale dienstverleners. Ingewijden wijzen erop dat er sprake is van een geleidelijke verschuiving van werkgelegenheid van de productie- naar gerelateerde dienstensectoren. Daarbij gaat het niet alleen om intermediaire diensten maar ook om diensten die de producenten zelf verlenen. (8)

4.4

De toekomst moet gestalte krijgen middels goed beleid: slimme energie, nanotechnologie, biowetenschappen, nieuwe materialen, bedrijfsdiensten, sociale media en meer ICT. Apple en Google zijn niet Europees! China achterhaalt ons en is ons op sommige gebieden reeds aan het passeren.

4.5

De Unie heeft dringend behoefte aan een visie en een programma om industriële investeringen en productiviteit op te krikken. Goed geformuleerde gemeenschappelijke beginselen voor nationale en EU-maatregelen moeten meer prikkels bevatten voor ambitieuze publieke en private investeringsplannen.

4.6

Het industriebeleid vergt toereikend privaat en publiek geld. Het slinken van begrotingen moet worden gecompenseerd door andere, overeengekomen, middelen. (9)

4.7

Het Comité ziet voor de komende jaren drie hoofdthema's:

samenhang en interactie tussen veel horizontale en sectorale beleidsterreinen van de Unie,

gecompliceerde internationale netwerken en geïntegreerde productieprocessen (10), en

evaluatie en een verbeterde coördinatie op EU- en nationaal niveau.

4.8

Betere governance staat centraal in het toekomstige industriebeleid omdat planning en coördinatie binnen de EU-instellingen moeten worden gestroomlijnd en de banden tussen de Unie en de lidstaten moeten worden versterkt.

4.9

De lidstaten hebben hun eigen industriële aanpak en doelstellingen. Om van het industriebeleid „nieuwe stijl” van de Unie een succes te maken, moet de Raad ten behoeve van nauwere samenwerking voortbouwen op de conclusies van de Raad „Concurrentievermogen” teneinde de samenwerking te intensiveren.

4.10

Het Comité schaart zich volledig achter een holistische en geïntegreerde aanpak. Beleidssamenhang is belangrijk voor een duurzame sociale markteconomie in Europa, en moet uitmonden in een geïntegreerde benadering van de toekomst van de Europese industrie in een operationele interne markt. Dat dient gestalte te krijgen via slimme wetgeving, O&O- en innovatiebeleid, toegang tot financiering en energie en een lage CO2-uitstoot, milieu-, vervoer- en mededingingsbeleid, meer vaardigheden, handelsbeleid en aanverwante aangelegenheden en toegang tot grondstoffen. Sectorale benaderingen zullen mogelijkheden ontvouwen. Deze onderwerpen worden in aparte mededelingen besproken. (11)

4.11

Het Comité kan zich vinden in het „onderzoek van de gevolgen voor het concurrentievermogen”, waarmee op selectieve basis zou moeten worden begonnen.

4.12

Handhaving of, liever nog, verhoging van de EU-middelen voor O&O is van het grootste belang. Grote Europese projecten en mede door een of meer lidstaten gefinancierde pan-Europese infrastructuur zouden toch hefboomeffecten moeten hebben.

4.13

Industriële clusters ontstaan doorgaans in traditionele industriële gebieden die voortdurend in ontwikkeling zijn middels nieuwe investeringen, technologie, innovatie, waardeketens, vaardigheden en regionale en nationale netwerken. (12) De rijkere regio's zijn voorlopers voor Europa.

4.14

Coherent beleid en samenhangende maatregelen op EU-niveau, gecombineerd met een voortdurende, meer transparante en geactualiseerde informatiestroom over nationale ontwikkelingen zullen significant bijdragen tot gelijke kansen en een sterke interne markt (het hart van de Europese integratie).

4.15

Gegevens en analyses zijn cruciaal en de Commissie heeft daar goed aan gewerkt. Iedere vorm van beleid vergt diepgaande analyses en nauwkeurige en vergelijkbare informatie op EU-niveau. Nauwgezetter en toekomstgericht toezicht en evaluatie vereisen betrouwbare data over dynamische hedendaagse trends. (13) Er is vooruitgang, maar er is nog veel te doen.

4.16

Los van nationale statistieken zijn die van Eurostat van belang. Die organisatie moet over de middelen beschikken om de juiste gegevens te verzamelen en tijdig Europese en mondiale tendensen en bewegingen te analyseren en meer toegang tot data te krijgen. Informatie moet zo snel en compleet mogelijk beschikbaar zijn.

5.   Governance op EU-niveau: horizontale en specifieke benaderingen: sectoren en waardeketens

5.1

Het bundelen van de activiteiten van de Commissie in één concept weerspiegelt de noodzaak van ontschotting en verhoogt zichtbaarheid en efficiëntie.

5.2

Weliswaar blijft industriebeleid tot op zekere hoogte een nationale aangelegenheid, maar de in de mededeling genoemde lijst van gebieden waarop de EU (Commissie, Raad, EP) moet of kan optreden is toch indrukwekkend. Tegen deze achtergrond biedt het samenhangend kader van Europa-2020 veelbelovende mogelijkheden.

5.3

Het Comité kan zich vinden in de beleidsvoornemens van de Commissie, maar haar rol is niet overal duidelijk aangegeven. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het ontbreken van formele bevoegdheden op een aantal gebieden en vloeit ook voort uit het feit dat in bepaalde sectoren (bijv. energie) nationale doelstellingen en procedures de overhand houden en dat de bevoegdheden van Commissie en lidstaten niet samenhangend worden gebruikt.

5.4

Ook zou moeten gewerkt aan het gezag en de doelmatigheid van de Raad Concurrentievermogen, die, samen met de Commissie, ter zake van veel thema's doelstellingen formuleert en voor regelgeving moet zorgen.

5.5

Het Comité roept Raad en Commissie op tot het opstellen van een operationele prioriteitenlijst met bijbehorend tijdpad. Tot die prioriteiten dient de economische infrastructuur te behoren, zoals geavanceerde vervoernetwerken, gediversifieerde energiebronnen en de toegang ertoe, de digitale agenda en ICT.

5.6

De externe dimensie van de interne markt en gelijke kansen op mondiaal niveau vergen steeds meer een actief handelsbeleid en een efficiënte Europese diplomatieke dienst.

5.7

Alle industriële sectoren ondergaan momenteel andermaal fundamentele veranderingen die worden gegenereerd door O&O en innovatie, gewijzigde regelgeving en de internationale product- en dienstenmarkten. De in de respectieve EU-programma's gestelde prioriteiten zouden deze trends moeten omvatten om de juiste randvoorwaarden en een concrete agenda te creëren ten behoeve van bewegwijzering en zekerheid voor industriële investeringen. Nodig is stabiele regelgeving voor de lange termijn.

5.8

Het verband tussen het industriebeleid en de interne markt is cruciaal. Naast meer specifieke industriepolitieke maatregelen dient de besluitvorming aangaande de Akte voor de interne markt de rol van de Commissie en de Unie andermaal duidelijk te weerspiegelen en ook dient er voor gelijke kansen in Europa te worden gezorgd.

5.9

Wat O&O betreft, moet de doelstelling worden gehandhaafd dat 3 % van het BBP daaraan wordt besteed. Inkrimping van financiële middelen mag er niet in resulteren dat doorslaggevende innovatieve krachten worden aangetast.

5.10

Met het oog op efficiëntie en meerwaarde van beleid en financiële instrumenten heeft het Comité zich in verscheidene adviezen uitgesproken voor door de Unie gefinancierde sectorale groepen op hoog niveau, technologieplatforms, stimulering van innovatieclusters en grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoekspanels en –centra. Ook moeten demonstratie- en modelprojecten worden uitgebouwd.

5.11

Als succesvol project kan worden genoemd „Een initiatief voor leidende markten van Europa” (LM-initiatief), waarin zes sectoren worden aangewezen waarin belemmeringen voor producten en diensten moeten worden teruggebracht. (14) In dezelfde zin zou de Unie zich moeten richten op nieuwe industriële projecten, zoals schone en energie-efficiënte voertuigen, koolstofafvang- en opslag, pan-Europese netwerken, inspanningen op ruimtegebied en sleuteltechnologie.

5.12

De goedkeuring van het Europees octrooi is een test voor het industriebeleid van de Unie. Gaat dat nog steeds niet voor de gehele EU, dan zou er een beperkt aantal lidstaten aan moeten beginnen.

5.13

Meer in het algemeen verdient in de huidige mondiale context bescherming van de intellectuele eigendom de hoogste prioriteit.

5.14

Een sectorale benadering is cruciaal voor betere en dus passendere regelgeving en voor het ontwerpen van de nodige instrumenten en maatregelen.

5.15

Daar staat tegenover dat mondialisering, grensoverschrijdende fragmentatie van aanvoerketens en de nauwe onderlinge afhankelijkheid van de respectieve actoren een „traditionele” sectorale industriepolitieke benadering in de weg staan. Het gaat er niet om het bestaan van soms zeer sectorspecifieke problemen te negeren, maar wel is het zo dat die per geval in het licht van een Europees perspectief moeten worden opgelost.

5.16

Een flexibele sectorale aanpak maakt een vruchtbare gedachtewisseling mogelijk en vormt een goede basis voor de betrokkenheid van publieke en private stakeholders. Naast de Commissie en overheidsfunctionarissen behoren daartoe bedrijven, onderzoeksinstellingen, het (hoger) onderwijs, de sociale partners, ngo's en vertegenwoordigers van het regionaal bestuur.

6.   Specifieke sleutelonderwerpen

6.1

Industriebeleid is een alomvattend concept dat veel verwante en dus gerelateerde gebieden bestrijkt.

6.2

Toegang tot financiering en subsidies is een snel aan te pakken serieus knelpunt. Het Comité kan zich volledig vinden in de aangekondigde verbetering van grensoverschrijdende voorwaarden voor risicokapitaal en de voorstellen voor publiek/private obligaties voor EU-investeringsprojecten in energie, vervoer en ICT. (15) Ook moet worden gekeken naar projectobligaties voor bijv. onderzoek en maatregelen als belastingverlichting.

6.3

Met name het MKB is geraakt door de financiële crisis. Er moeten frisse ideeën komen om privékapitaal, zoals „crowd funding” bijeen te brengen. De Commissie zou rondetafelbijeenkomsten met externe stakeholders moeten organiseren om te bezien hoe dat kapitaal voor de industrie kan worden gemobiliseerd. Daarbij moet men oog hebben voor hetgeen er gebeurt in de wereld en dienen er vruchtbare ideeën en praktijken te worden verspreid.

6.4

Voorts moeten de EIB en het EIF worden gestimuleerd in het ontwikkelen van gerichte groei-instrumenten ten behoeve van het Europese MKB.

6.5

De EIB is een schoolvoorbeeld voor andere particuliere investeerders en een hefboom voor het aantrekken van bijkomende financiering. Daarbij gaat het ook om langetermijninvesteringen die nodig zijn voor innovatieve processen. Ook dient bij EIB-leningen oog te bestaan voor sociale en milieucriteria en dient de impact van dat geleende geld op de Europese industrie als geheel en op de verwezenlijking van EU-doelstellingen achteraf te worden geëvalueerd.

6.6

De Commissie richt zich terecht meer op innovatieve industriële projecten en (grensoverschrijdende) samenwerking in het kader van de KP's 7 en 8.

6.7

Momenteel zijn alle EU-subsidies voor O&O gericht op verspreiding en verdieping van kennis. Projecten die aansluiten op de standpunten van de Europese technologieplatforms moeten worden gesteund en hetzelfde geldt voor het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). (16) Ook moet de tenuitvoerlegging verder worden vereenvoudigd. De Unie moet haar subsidies als multiplier voor publieke en/of private investeringen inzetten.

6.8

Bijgevolg moet KP 8 niet alleen voor fundamenteel onderzoek maar ook voor industriepolitieke doeleinden dienen. Gaat het om breedschalige industriële projecten, dan bestaat er sowieso behoefte aan werkelijke coördinatie tussen (gecentraliseerde) EU- en nationale subsidies.

6.9

Hetzelfde geldt voor CIP, het MKB-programma voor concurrentievermogen en innovatie op het gebied van energie, ICT en ondernemerschap.

6.10

In regio's die slechts op één industriële sector zijn aangewezen, moet worden gekeken naar efficiëntere stimulering van diversificatie. Daarbij kan duurzame ontwikkeling worden ondersteund door EU-geld voor CO2-arme en milieuvriendelijke projecten.

6.11

De verhouding tussen innovatie en industriebeleid spreekt voor zich. Innovatie is een breed terrein en en strekt zich ook uit tot niet-technische kwesties. Het gaat terecht goeddeels om dezelfde hoofddoelstellingen en innovatieve partnerschappen. Maatregelen hier zullen bijdragen tot doelmatigheid en zichtbaarheid.

6.12

De banden tussen innovatie en de industrie moeten worden aangehaald om het verdwijnen van laatstgenoemde te voorkomen. (17) Dat kan met name gebeuren door speciale aandacht te schenken aan „sleuteltechnologie” en de randvoorwaarden voor de wetenschap als basis voor nijverheid te verbeteren.

6.13

Vooral vanwege krimpende middelen en concurrentie van buiten dienen nationaal en Uniebeleid aangaande onderzoek en innovatie nauw met industriebeleid verweven te zijn. In dit verband zijn het bezuinigen op onderzoeksuitgaven in het bedrijfsleven en/of verplaatsing naar derde landen zorgwekkend.

6.14

Een zwak punt van Europa blijft omzetting, via toegepaste technologie, van onderzoek en wetenschapsresultaten in producten. Het Comité wil geen vraagtekens plaatsen bij fundamenteel onderzoek, maar de omschakeling van „laboratorium” naar de „reële economie” dient wel efficiënter, duurzamer en sneller gestalte te krijgen.

6.15

De overgang naar een energiezuinige en CO2-arme economie biedt bijkomende kansen voor baanbrekende innovatie.

6.16

Daarom vormt de coördinatie binnen en tussen kennisketens een prioriteit. Alle publiek/private stakeholders moeten bespreken hoe kloven te dichten en efficiëntie en meerwaarde dichterbij te brengen.

6.17

Universiteiten moeten hun rol als integraal onderdeel van de kennisdriehoek blijven spelen. Verder moet de nadruk liggen op open en grensoverschrijdende netwerken tussen universiteiten en industrie. De EU moet dergelijke ontwikkelingen stimuleren.

6.18

Het sociale segment van „Europa-2020” herbergt verschillende onderdelen. Centraal daarbij staan meer banen middels particuliere investeringen, de aanbod- en waardeketen en het MKB. Die doelstelling draagt er ook toe bij om de mensen meer van de strategie te doen doordringen.

6.19

Werknemers moeten meer bij het geheel worden betrokken. Dat betekent zonder enige twijfel een echte sociale dialoog en het werken aan gemeenschappelijke doelstellingen op dit dynamische gebied. Die dialoog is ook nodig voor maatschappelijk aanvaardbare oplossingen en vertrouwen in economische veranderingen. Bovendien moet de dialoog bijdragen tot bewustmaking en acceptatie onder de burgers.

6.20

De lidstaten kennen hier hun eigen tradities. Die betrokkenheid moet zich op bedrijfs-, regionaal, nationaal en Unieniveau voltrekken om vooruitzien te stimuleren en veranderingen te bewerkstelligen. Sectorale dialogen tussen de sociale partners op EU-niveau zijn in dit verband een waardevol instrument en de Commissie moet die blijven ondersteunen en promoten waar zij nog niet bestaan.

6.21

Scholing en opleiding op alle niveaus zijn prioritair. Op basis van (sectorale) analyses van de arbeidsmarkt moeten er richtsnoeren voor scholing komen met het oog op de op middellange en lange termijn vereiste vaardigheden. Daarbij mag geslacht geen rol spelen. Op sommige gebieden (vooral technische) stemt de kloof tussen vraag en aanbod tot zorg. Bijgevolg moet ondernemerschap worden gestimuleerd.

6.22

Ook moeten er richtsnoeren en uitwisseling van goede praktijken komen om voor (hogere) scholingsniveaus te zorgen. (18) Hier mag de Commissie wat actiever zijn.

6.23

Mondiale ontwikkelingen vergen een actief Europees handelsbeleid. De arbeidsverdeling tussen kwalitatief „hoog- en laagwaardige” landen is aan het vervagen. Momenteel vinden er met name in Azië in een hoog tempo grote economische en sociale veranderingen plaats. Dat maakt het des te belangrijker om over de gehele wereld voor gelijkheid te zorgen qua milieu- en sociale normen, wederzijdse markttoegang, intellectuele eigendom, enz. (19)

6.24

In het gehele Europese besluitvormingsproces en bij toekomstige wetgeving moet oog bestaan voor die gelijkheid. Daarbij is het zaak dat het (markt)toezicht in de EU wordt verbeterd. Ook moet de douane nog beter worden geschoold.

6.25

Het belang van normalisatie kan niet worden overschat als belangrijk instrument voor de interne markt. VS- en Chinese bedrijven voldoen in hun hoedanigheid van pionier vaak spontaan wel aan de normen.

6.26

Alle aandacht verdient het verband tussen industriebeleid enerzijds en handelsbeleid en verwante kwesties anderzijds. In derde landen bestaande kunstmatige belemmeringen voor handel en investeringen moeten worden aangepakt. De desbetreffende onderhandelingen kunnen ook buiten de WTO bi- of multilateraal worden gevoerd. De externe dimensie van het industriebeleid vergt dat de Unie in welk internationaal forum dan ook met één stem spreekt. (20)

6.27

Ook moet de Unie zich ferm teweerstellen tegen door handelspartners opgelegde beperkingen voor de toegang tot grondstoffen. De maatregelen aangaande de grondstofprijzen en marktconsolidatie in de winningsector verdienen aanbeveling. Speculatie op de grondstoffenmarkten moet worden tegengegaan.

6.28

Zonder afbreuk te doen aan de in EU-verband overeengekomen doelstellingen en normen op het gebied van energie en klimaat moeten beleidsinstrumenten zorgvuldig worden bestudeerd en getoetst op de impact die zij op het industriële concurrentievermogen kunnen hebben. (21) Onze handelspartners moeten respect tonen voor een Europese economie waarin efficiënt met hulpbronnen wordt omgesprongen en die CO2-arm is en dat vergt voor iedereen geldende regels. (22) Multilaterale onderhandelingen verdienen op dit gebied de voorkeur boven (te vermijden) handelssancties.

6.29

Wat sociale normen betreft verwijst het Comité naar de IAO-verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk van 1998 betreffende kinderarbeid, dwangarbeid en de vrijheid van vereniging en het recht om collectief te onderhandelen. (23) De IAO-conventies zijn concreter maar zijn door een aantal landen niet ondertekend of uitgevoerd.

6.30

Ten slotte dient maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) internationaal in de praktijk te worden gebracht op basis van de IAO-verklaringen, de OESO-richtsnoeren en andere wereldwijd erkende internationale instrumenten. (24) Ondernemingen beginnen mvo als een label te gebruiken om hun imago op te krikken.

7.   De relatie tussen nationaal en EU-industriebeleid

7.1

In de VS bestaan er verschillen tussen de staten, maar in economisch opzicht functioneert het land met één markt en één centrale regering. Hetzelfde geldt voor China en andere landen.

7.2

In Europa daarentegen hebben alle lidstaten hun eigen industriebeleid. (25) Dat vormt een lappendeken vanwege uiteenlopende besluitvormingsmechanismen en tradities, specifieke betrekkingen tussen de publieke en particuliere sector en onderling verschillende structuren op het gebied van economie en comparatieve voordelen. Bovendien kan de huidige crisis aanleiding geven tot verkapt protectionisme.

7.3

Gegeven al deze dispariteiten verschilt de output in termen van economische groei en werkgelegenheid aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. De Raad benadrukt in dit verband dat het wenselijk is dat er jaarlijks verslag wordt gedaan over de ontwikkeling van het nationale industriebeleid. Dat is geen sinecure want de Commissie heeft hier slechts beperkte bevoegdheden.

7.4

Een van de hoofddoelstellingen van Europa-2020 is de Unie en de lidstaten dichter bij elkaar te brengen. De Commissieverslagen zouden hier een aanvullende bijdrage kunnen leveren. Transparantie, voorbeelden van succes en uitwisseling van goede praktijken kunnen tot positieve beleidsconvergentie leiden. Zij zouden ook een voedingsbodem moeten vormen voor discussie binnen de Raad over de respectieve concepten en de praktische resultaten ervan.

7.5

Mits de EU-regelgeving wordt gerespecteerd, staat het iedere lidstaat uiteraard vrij om zijn eigen sterke punten te formuleren en kennis en andere infrastructuur te creëren. Discussieplatforms aangaande ervaringen kunnen de samenwerking tussen groepen lidstaten wel alleen maar verbeteren.

7.6

Monitoring en evaluatie van nationale prestaties kunnen nieuwe wegen openen voor samenwerking tussen de lidstaten (en met de Commissie) en uiteraard met en tussen bedrijven, waarvan veel mkb's internationaal hun vleugels uitslaan.

7.7

Verscheidene landen kennen innovatieplatforms met nationale doelstellingen, maar die komen zelden ten goede aan gemeenschappelijke Europese doelen. Daarom moet worden bekeken hoe een grensoverschrijdende aanpak de doelmatigheid ten goede kan komen en moeten er goede praktijken worden verspreid en besproken.

7.8

In de jaarverslagen moet de samenhang tussen EU- en nationaal industriebeleid worden geanalyseerd. Sinds onlangs publiceren lidstaten als Duitsland, Frankrijk, het VK, Spanje en Nederland beleidsverslagen. (26) Maar die ontberen grotendeels een verband met Unie-doelstellingen. Daarom wordt de Commissie verzocht om in haar komende jaarverslag deze verslagen in een Europees perspectief te plaatsen.

7.9

De lidstaten treden steeds meer in overleg over een gewenst industriebeleid. Dat, en de resultaten ervan, moet in de Unie steeds meer verspreiding krijgen om van een nationale op een bredere kijk over te springen.

7.10

Ook de regio's en stedelijke gebieden hebben hier een rol te spelen. Maar dan moeten zij wel de mogelijkheid krijgen om clusters te ontwikkelen en de samenwerking uit te bouwen tussen onderwijs, kenniscentra en het bedrijfsleven (bijv. door te werken aan regionale/sectorale netwerken).

7.11

Voorts moet de Commissie aandacht schenken aan prestaties en praktijken op gebieden als aanbestedingen (17 % van het BBP). Volgens onderzoek, en in tegenstelling tot richtlijnvoorschriften, zijn nationale industriedoeleinden daar nog altijd prioritair.

7.12

Een speciaal en meestal ondergeschoven onderwerp is militaire uitrusting. Het leger wordt vaak zwaar getroffen door krimpende budgetten. Onafhankelijk onderzoek moet resulteren in meer waar voor hetzelfde geld.

7.13

Hier pleit het Comité voor eliminatie van intracommunautaire belemmeringen en competitieve grensoverschrijdende aanbodketens. „Spill over-” en „spin off-” effecten tussen productie voor militaire en civiele doeleinden moeten worden gestimuleerd. Daarnaast moet ook worden gestreefd naar harmonisatie van exportvergunningen.

7.14

Ook nutsbedrijven zijn interessant: gegeven de inventarisatie van de Commissie moet er meer ruimte komen voor grensoverschrijdende samenwerking en /of uitwisseling van goede praktijken.

7.15

Onderzoek op Unie- niveau kan belangwekkende data opleveren over veel nationale praktijken. Administratieve vereenvoudiging (zonder afbreuk te doen aan productveiligheid en consumentenbescherming) en lastenverlichting moeten worden gestimuleerd (27), hetgeen nu in sommige lidstaten gaande is.

Brussel, 4 mei 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 10 december 2010 (ref: 17838/10). De Raad maakte op 4 februari 2011 een goed begin op het gebied van energie en de stimulering van innovatie.

(2)  Zie de Mededeling „Jaarlijkse groeianalyse”, hoofdstuk 9, COM(2011) 11 definitief

(3)  Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie

(4)  COM(2004) 274 definitief.

(5)  Relevante EESC-adviezen kunnen worden gevonden op http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.enterprises-and-industry

(6)  Zie het EESC-advies „Innovatieve arbeidsplaatsen als grondslag voor productief en kwalitatief hoogstaand werk”, goedgekeurd op 18 maart 2011 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad), vooral paragraaf 2.6.

(7)  Het Comité wil de aandacht vestigen op het belang van de ruimtevaartindustrie voor de ontwikkeling van afgelegen en plattelandsgebieden.

(8)  Zie onder meer Les secteurs créateurs d'emploi à court-moyen terme après la crise (Centre d'analyse stratégique, ressorterend onder de Franse premier, november 2010).

(9)  Zo is het Duitse innovatiebudget onlangs met 20 % gestegen.

(10)  Zie het EESC-advies „Waarde- en aanbodketens in Europa en wereldwijd”, PB C 168 van 20 juli 2007, blz. 1.

(11)  Het eerste voorbeeld van de toepassing van deze methode kan worden gevonden bij LeaderSHIP 2015, een in 2005 opgestarte strategie voor de Europese scheepsbouw.

(12)  Dit wordt geïllustreerd door ontwikkelingen in een aantal Europese regio's en grootstedelijke gebieden waar verouderde industriële structuren worden vervangen door toekomstgerichte investeringen en nieuwe dynamiek.

(13)  Het EESC heeft hierop reeds gewezen in zijn informatief rapport „Een sectorgewijs overzicht van bedrijfsverplaatsingen” (2006). Daarin werden gebreken aangetoond in de vergelijkbaarheid van door de Commissie gebruikte gegevens.

(14)  Het gaat om de volgende markten: e-gezondheid, beschermingstextiel, duurzaam bouwen, recycling, producten op biobasis en duurzame energie.

(15)  Zie noot 2.

(16)  De eerste kennis- en innovatiegemeenschappen komen eraan.

(17)  Zie onder meer „The de-industrialisation of Europe. There is no more time to lose!”, Académie Royale de Belgique, 2010.

(18)  Zie het EESC-advies „Universiteiten voor Europa”, PB C 128 van 18 mei 2010, blz. 48.

(19)  Zie de mededeling over het handelsbeleid, SEC(2010) 1268.

(20)  Zie het EESC-advies „De externe dimensie van het Europese industriebeleid - Wordt er in het EU-handelsbeleid daadwerkelijk rekening gehouden met de belangen van het Europese bedrijfsleven?” (Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad) en het advies in PB C 128 van 18 mei 2010, blz. 41.

(21)  Zie het EESC-advies over de „Impact van de ontwikkeling van de energiemarkten op waardeketens in de Europese industrie” (PB C 77 van 31 maart 2009, blz. 88, met name par. 1.6)

(22)  Zie het EESC-advies over „De invloed van internationale akkoorden over het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen op de industriële veranderingen in Europa” (PB C 185 van 8 augustus 2006, blz. 62).

(23)  Zie de IAO-verklaring over principes en rechten op het werk (1998).

(24)  Zie onder meer de Global Compact and International Financial Reporting Standards (IFRS, waaronder de International Accounting Standards) van de VN. De richtsnoeren van de VN „Guiding Principles on Business and Human Rights”, opgesteld door John Ruggie, zijn hier ook relevant.

(25)  Iets wat overdreven geformuleerd komt dit neer op 27 vormen van industrie- en innovatiebeleid.

(26)  Germany as a competitive industrial nation (Duitsland), Feuilles de route des comités stratégiques de filière (Frankrijk), the Growth Agenda (VK; binnenkort gevolgd door een gedetailleerd programma), Plan Integral de Política Industrial 2020 (Spanje), Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid (Nederland).

(27)  Groep Stoiber


Top