EUR-Lex Přístup k právu Evropské unie

Zpět na úvodní stránku EUR-Lex

Tento dokument je výňatkem z internetových stránek EUR-Lex

Dokument 52006XX1130(02)

Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak nr. COMP/A/37.507 — AstraZeneca (Overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit van de Commissie 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21 )

PB C 291 van 30.11.2006, s. 3—4 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/3


Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak nr. COMP/A/37.507 — AstraZeneca

(Overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit van de Commissie 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

(2006/C 291/03)

De ontwerp-beschikking in bovenvermelde zaak geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Het onderzoek werd ingesteld nadat op 12 mei 1999, op grond van artikel 82 EG en artikel 54 EER, een gezamenlijke klacht was ingediend door de ondernemingen Generics (UK) Ltd en Scandinavian Pharmaceuticals Generics AB (hierna beide „Generics” of „de klager” genoemd) tegen de farmaceutische ondernemingen Astra AB (thans AstraZeneca AB) en AstraZeneca Plc (hierna beide „AstraZeneca” genoemd) (1) overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17/62 van de Raad (2).

De zaak betreft misbruik van overheidsprocedures door AstraZeneca met het doel de producenten van generieke geneesmiddelen en parallelhandelaars ervan te weerhouden met Losec, een door AstraZeneca geproduceerd geneesmiddel, te concurreren. De inbreuk omvat misbruik van het octrooisysteem door bewust een verkeerde voorstelling van zaken te geven aan octrooibureaus met het doel de basisoctrooibescherming voor Losec te verlengen enerzijds, en anderzijds misbruik van het vergunningensysteem voor het in de handel brengen van geneesmiddelen door in bepaalde landen de oorspronkelijke capsulevorm van Losec uit te schrijven om te voorkomen dat er een verkoopvergunning zou worden verleend voor generieke versies van Losec en om parallelhandel te verhinderen.

Op 29 juli 2003 werd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2842/98 (3) een Mededeling van punten van bezwaar aan AstraZeneca toegezonden. Tevens werd een lijst van documenten uit het dossier van de Commissie, alsmede kopieën van toegankelijke documenten van die lijst, op twee CD-Roms aan AstraZeneca verstrekt.

Op 3 december 2003 (datum van ontvangst) zond AstraZeneca een gezamenlijk antwoord toe en verzocht de onderneming overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie om een hoorzitting.

Wat het recht op toegang tot het dossier betreft moet ik vermelden dat AstraZeneca van mening was dat de diensten van de Commissie verplicht waren tijdens hun bijeenkomsten met de klager notulen op te stellen, en dat deze notulen in het dossier hadden moeten worden opgenomen. DG Concurrentie verklaarde dat het zich in zijn eindbeschikking uitsluitend zou baseren op de schriftelijke documenten van de klager in verband met de desbetreffende bijeenkomsten. Het achtte zich geenszins verplicht om notulen van deze bijeenkomsten op te stellen, tenzij dergelijke notulen als bewijsmateriaal zouden worden gebruikt in de eindbeschikking. Naar mijn mening wordt dit standpunt bevestigd door de rechtspraak van het Gerecht van eerste aanleg (gevoegde zaken T-191/98 en T-212/98 tot en met T-214/98 — Atlantic Container Line, punten 377, 386 en 394-395), volgens welke de notulen die de Commissie in voorkomend geval van bijeenkomsten met de klager opstelt, interne documenten zijn die in principe niet behoeven te worden bekendgemaakt tenzij de Commissie hiervan in haar eindbeschikking gebruik maakt.

De klager heeft op 7 november 2003 een niet-vertrouwelijke versie van de Mededeling van punten van bezwaar ontvangen en op 8 januari 2004 een niet-vertrouwelijke versie van het antwoord van AstraZeneca. De klager diende op 16 december 2004 opmerkingen over de Mededeling van punten van bezwaar in, die aan AstraZeneca werden doorgezonden.

De hoorzitting werd op 16 en 17 februari 2004 gehouden, na enig uitstel om twee voormalige werknemers van AstraZeneca in staat te stellen hieraan deel te nemen. AstraZeneca en Generics waren beide vertegenwoordigd. Zowel voor als na de hoorzitting, op 9 maart 2004, verschafte AstraZeneca nieuwe informatie, met name om kwesties die tijdens de hoorzitting ter sprake waren gekomen nader toe te lichten.

Bij brief van 23 november 2004 stelde de Commissie vervolgens AstraZeneca in de gelegenheid om haar opmerkingen te maken over een aantal feiten en overwegingen die in de Mededeling van punten van bezwaar niet expliciet aan de orde waren gekomen en waarnaar de Commissie in de eindbeschikking tegen AstraZeneca zou kunnen verwijzen (letter of facts). Op verzoek heb ik de termijn voor de indiening van opmerkingen over deze letter of facts verlengd tot 13 januari 2005. Bovendien heb ik AstraZeneca alle aanvullende niet-vertrouwelijke documenten ter beschikking laten stellen die na de bekendmaking van de Mededeling van punten van bezwaar aan het dossier van de Commissie waren toegevoegd. AstraZeneca maakte haar opmerkingen over de letter of facts kenbaar bij brief van 21 februari 2005.

Ik ben van mening dat de ontwerp-beschikking uitsluitend bezwaren bevat ten aanzien waarvan de partijen hun standpunt hebben kunnen bekendmaken.

In het licht van het bovenstaande ben ik van oordeel dat het recht van de partijen bij de procedure om gehoord te worden, in deze zaak in acht werd genomen.

Brussel, 31 mei 2005

Serge DURANDE


(1)  Met ingang van 6 april 1999 is Astra AB gefuseerd met Zeneca Group Plc; de gefuseerde Britse onderneming heet AstraZeneca Plc.

(2)  Verordening (EG) nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag (PB L 13 van 21.2.1962, blz. 204).

(3)  Verordening (EG) nr. 2842/98/EEG van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag (PB L 354 van 30.12.1998, blz. 18-21).


Nahoru