EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0018

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 november 2018.
Danieli & C. Officine Meccaniche SpA e.a. tegen Regionale Geschäftsstelle Leoben des Arbeitsmarktservice.
Verzoek van het Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Toetreding van nieuwe lidstaten – Republiek Kroatië – Overgangsmaatregelen – Vrij verrichten van diensten – Richtlijn 96/71/EG – Terbeschikkingstelling van werknemers – Terbeschikkingstelling van Kroatische staatsburgers en derdelanders in Oostenrijk via een in Italië gevestigde onderneming.
Zaak C-18/17.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:904

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

14 november 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Toetreding van nieuwe lidstaten – Republiek Kroatië – Overgangsmaatregelen – Vrij verrichten van diensten – Richtlijn 96/71/EG – Terbeschikkingstelling van werknemers – Terbeschikkingstelling van Kroatische staatsburgers en derdelanders in Oostenrijk via een in Italië gevestigde onderneming”

In zaak C‑18/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) bij beslissing van 13 december 2016, ingekomen bij het Hof op 16 januari 2017, in de procedure

Danieli & C. Officine Meccaniche SpA,

Dragan Panic,

Ivan Arnautov,

Jakov Mandic,

Miroslav Brnjac,

Nicolai Dorassevitch,

Alen Mihovic

tegen

Regionale Geschäftsstelle Leoben des Arbeitsmarktservice,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J. Malenovský, L. Bay Larsen (rapporteur), M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 februari 2018,

gelet op de opmerkingen van:

Danieli & C. Officine Meccaniche SpA, Dragan Panic, Ivan Arnautov, Jakov Mandic, Miroslav Brnjac, Nicolai Dorassevitch en Alen Mihovic, vertegenwoordigd door E. Oberhammer, Rechtsanwalt,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Hesse als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Klebs als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en J. Langer als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en L. Malferrari als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 56 en 57 VWEU, van bijlage V, hoofdstuk 2, punten 2 en 12, bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2012, L 112, blz. 21; hierna: „Toetredingsakte van Kroatië”), en van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Danieli & C. Officine Meccaniche SpA (hierna: „Danieli”), een Italiaanse vennootschap, en zes werknemers met de Kroatische, de Russische en de Belarussische nationaliteit enerzijds, en de Regionale Geschäftsstelle Leoben des Arbeitsmarktservice (regionaal kantoor van de dienst voor arbeidsvoorziening in Leoben, Oostenrijk), een autoriteit die onder het federale ministerie van Arbeid, Sociale Zaken en Consumentenbescherming valt anderzijds, over de terbeschikkingstelling van deze werknemers.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Toetredingsakte van Kroatië

3

Artikel 18 van de Toetredingsakte van Kroatië luidt:

„De in bijlage V vermelde maatregelen zijn ten aanzien van Kroatië van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden”.

4

Bijlage V bij de Toetredingsakte van Kroatië heeft als opschrift „Lijst bedoeld in artikel 18 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen”, en hoofdstuk 2 van deze bijlage, met als opschrift „Vrij verkeer van personen” bepaalt in de punten 1, 2 en 12 het volgende:

„1.   Wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 96/71/EG tussen Kroatië enerzijds en elk van de huidige lidstaten anderzijds, zijn artikel 45 en de eerste alinea van artikel 56 [VWEU] slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 13.

2.   In afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van verordening (EU) nr. 492/2011 [van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1)] zullen de huidige lidstaten tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Kroatië nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Kroatische onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding.

[...]

12.   Teneinde in te spelen op ernstige verstoringen of dreigende verstoringen in specifieke, gevoelige dienstensectoren op de arbeidsmarkten van Duitsland en Oostenrijk, die in bepaalde regio’s als gevolg van de in artikel 1 van richtlijn 96/71/EG bedoelde transnationale dienstverrichtingen zouden kunnen ontstaan, en zolang zij uit hoofde van bovenstaande overgangsregelingen, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen op het vrij verkeer van Kroatische werknemers toepassen, mogen Duitsland en Oostenrijk na kennisgeving aan de Commissie afwijken van artikel 56, lid 1, [VWEU], teneinde in de context van dienstverrichting door in Kroatië gevestigde ondernemingen, het tijdelijk verkeer van werknemers wier recht om in Duitsland en Oostenrijk werk aan te nemen onder nationale maatregelen valt, te beperken.

De lijst van dienstensectoren die onder deze afwijkende regeling kunnen vallen, is als volgt:

[...]

– in Oostenrijk:

Sector NACE‑code (*), tenzij anders aangegeven

[...]

Bouwnijverheid en aanverwante activiteiten

45.1 tot en met 45.4,

Activiteiten vermeld in de bijlage bij richtlijn 96/71/EG

[...]

(*) NACE: zie 31990 R 3037: verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap [(PB 1990, L 293, blz. 1)].

[...]

De toepassing van deze alinea mag niet leiden tot strengere voorwaarden voor het tijdelijk verkeer van werknemers in de context van transnationale dienstverrichtingen tussen Duitsland of Oostenrijk en Kroatië dan de op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag geldende voorwaarden.”

5

De NACE‑codes 45.1 tot en met 45.4 zijn de volgende:

„– 45

 

 

Bouwnijverheid

 

45.1

 

Het bouwrijp maken van terreinen

 

 

45.11

Slopen van gebouwen; grondverzet

 

 

45.12

Proefboren en boren

 

45.2

 

Burgerlijke en utiliteitsbouw; weg‑ en waterbouw

 

 

45.21

Algemene bouwkundige en civieltechnische werken

 

 

45.22

Dakbedekking en bouw van draagconstructies

 

 

45.23

Bouw van wegen, straten, luchthavens en sportfaciliteiten

 

 

45.24

Waterbouw

 

 

45.25

Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw

 

45.3

 

Installatie

 

 

45.31

Elektrische installatie

 

 

45.32

Isolatie

 

 

45.33

Loodgieterswerk

 

 

45.34

Overige installatie

 

45.4

 

Afwerking van gebouwen

 

 

45.41

Stukadoorswerk

 

 

 

45.42 Schrijnwerk

 

 

 

45.43 Vloerafwerking en behangen

 

 

 

45.44 Schilderen en glaszetten

 

 

 

45.45 Overige werkzaamheden in verband met de afwerking van gebouwen”

Richtlijn 96/71

6

Artikel 1 van richtlijn 96/71 luidt als volgt:

„1.   Deze richtlijn is van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat.

[...]

3.   Deze richtlijn is van toepassing voor zover de in lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen nemen:

a)

een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze lidstaat werkzaam is, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of

b)

een werknemer op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen van een vestiging of een tot hetzelfde concern behorende onderneming, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of

c)

als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer ter beschikking stellen van een ontvangende onderneming die op het grondgebied van een lidstaat gevestigd is of er werkzaamheden uitvoert, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen het uitzendbureau of de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat.

4.   Ondernemingen die gevestigd zijn in een land dat geen lidstaat is, mogen geen gunstiger behandeling krijgen dan in een lidstaat gevestigde ondernemingen.”

7

In de bijlage bij richtlijn 96/71 wordt het volgende bepaald:

„De in artikel 3, lid 1, tweede streepje, bedoelde activiteiten omvatten alle activiteiten in de bouwsector die betrekking hebben op het oprichten, het herstellen, het onderhouden, het verbouwen of het slopen van bouwwerken, en met name de volgende activiteiten:

1.

Graafwerkzaamheden

2.

Andere grondwerkzaamheden

3.

Bouw

4.

Monteren en demonteren van prefab-elementen

5.

Inrichting of uitrusting

6.

Verbouwing

7.

Restauratie

8.

Herstelwerkzaamheden

9.

Ontmanteling

10.

Sloop

11.

Groot onderhoud

12.

Klein onderhoud – schilderswerk en schoonmaak

13.

Sanering.”

Oostenrijks recht

8

§ 18 van het Ausländerbeschäftigungsgesetz (Oostenrijkse wet betreffende de tewerkstelling van vreemdelingen, BGBl., 218/1975), in de versie van toepassing op het hoofdgeding (BGBl. I, 72/2013; hierna: „AuslBG”), luidt als volgt:

„Ter beschikking gestelde vreemdelingen

Voorwaarden voor de tewerkstelling; terbeschikkingstellingsvergunning

(1)   Voor vreemdelingen die in Oostenrijk worden tewerkgesteld door een buitenlandse werkgever zonder zetel op het Oostenrijkse grondgebied, is een werkvergunning vereist, tenzij hierna anders is bepaald. Indien deze werkzaamheden niet langer dan zes maanden duren, is voor vreemdelingen een terbeschikkingstellingsvergunning vereist, die hoogstens voor de duur van vier maanden kan worden verleend.

[...]

(12)   Vreemdelingen die voor het verrichten van tijdelijke arbeid in Oostenrijk ter beschikking worden gesteld door een onderneming waarvan de zetel zich bevindt in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte [(EER)] behoeven geen werk‑ of terbeschikkingstellingsvergunning indien

1.

zij op correcte wijze toestemming hebben verkregen om, voor een langere periode dan de duur van de terbeschikkingstelling in Oostenrijk, werkzaamheden te verrichten in de staat van de zetel en legaal werkzaam zijn bij de onderneming van herkomst, en

2.

de Oostenrijkse loon‑ en arbeidsvoorwaarden als bedoeld in § 7b, lid 1, punten 1 tot en met 3, en lid 2, van het Arbeitsvertragsrechts-Anpassungsgesetz [Oostenrijkse wet tot aanpassing van het arbeidsovereenkomstenrecht, BGBl. 459/1993; hierna: ‚AVRAG’] en de sociale regelgeving in acht worden genomen.

De centrale coördinatiedienst van het federale ministerie van Financiën voor de controle op illegale tewerkstelling krachtens het [AuslBG] en het [AVRAG] moet de melding van de tewerkstelling van ter beschikking gestelde vreemdelingen overeenkomstig § 7b, leden 3 en 4, [AVRAG] onverwijld doen toekomen aan het bevoegde regionale kantoor van de Arbeitsmarktservice [Oostenrijkse dienst voor arbeidsvoorziening; hierna: ‚AMS’]. Binnen twee weken na ontvangst van de melding moet het regionale kantoor van de [AMS] aan de onderneming en aan de opdrachtgever bij wie de betrokkene wordt tewerkgesteld, bevestigen dat aan de voorwaarden is voldaan (‚EU‑bevestiging van de terbeschikkingstelling’), of de terbeschikkingstelling verbieden indien niet aan de voorwaarden is voldaan. Onverminderd de meldingsplicht overeenkomstig § 7b, leden 3 en 4, [AVRAG] mag ook zonder EU‑bevestiging van de terbeschikkingstelling met het werk worden begonnen wanneer is voldaan aan de voorwaarden.”

9

§ 32a van het AuslBG bepaalt het volgende:

„Overgangsbepalingen met betrekking tot de uitbreiding van de Europese Unie

(1)   Het vrij verkeer van werknemers in de zin van § 1, lid 2, onder l), geldt niet voor onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden op grond van het Verdrag [tussen het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie), en de Republiek Bulgarije en Roemenië] betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie [(PB 2005, L 157, blz. 11)], behalve indien zij familieleden zijn van een onderdaan van een andere EER‑lidstaat die een verblijfsrecht heeft op grond van het [Unierecht], in overeenstemming met § 52, lid 1, punten 1 tot en met 3 van het Niederlassungs‑ und Aufenthaltsgesetz (Oostenrijkse wet inzake vestiging en verblijf).

[...]

(11)   Op grond van het Verdrag [tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Republiek Kroatië] betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie [(PB 2012, L 112, blz. 10)], zijn de leden 1 tot en met 9, vanaf de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie, van overeenkomstige toepassing op onderdanen van de Republiek Kroatië en op werkgevers die hun zetel hebben in Kroatië.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10

Danieli heeft van een Oostenrijkse onderneming een opdracht aangenomen voor de bouw van een draadwalserij in Oostenrijk. Deze Italiaanse vennootschap wenste voor de uitvoering van die opdracht een beroep te doen op onder meer vier Kroatische werknemers alsook op een Russische en een Belarussische werknemer.

11

Voornoemde vennootschap maakte deel uit van een concern waartoe eveneens een Kroatische vennootschap, Danieli Systec d.o.o., werkgever van die Kroatische werknemers, alsook een andere Italiaanse vennootschap, Danieli Automation SpA, werkgever van de voormelde Russische en Belarussische werknemers, behoorden.

12

De Kroatische werknemers werden ter beschikking gesteld van Danieli, maar zij bleven in dienst van de betrokken Kroatische vennootschap en zij bleven tevens in Kroatië aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid. Ook de Russische en de Belarussische werknemers werden ter beschikking gesteld van Danieli, maar zij bleven in dienst van Danieli Automation en in Italië aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid voor de duur van hun opdracht in Oostenrijk.

13

Op 18 januari 2016 heeft Danieli op grond van met name § 18, lid 2, AuslBG de gegevens van die werknemers overgemaakt aan de Zentrale Koordinationsstelle für die Kontrolle illegaler Beschäftigung (Oostenrijkse centrale coördinatiedienst voor de controle op illegale tewerkstelling) en verzocht om bevestiging van de terbeschikkingstelling van die werknemers binnen de Unie.

14

In een brief van latere datum heeft Danieli gepreciseerd dat zij niet de werkgever was van de betrokken arbeidskrachten maar dat deze haar voor de bouw van een draadwalserij in Oostenrijk ter beschikking werden gesteld door de bovengenoemde Kroatische en Italiaanse vennootschappen.

15

Het regionale kantoor van de dienst voor arbeidsvoorziening in Leoben heeft de verzoeken om bevestiging van die terbeschikkingstelling overeenkomstig § 18, lid 12, AuslBG afgewezen, en de terbeschikkingstelling van de betrokken werknemers verboden.

16

De tegen deze afwijzingsbeslissingen ingestelde beroepen zijn verworpen door het Bundesverwaltungsgericht (federale bestuursrechter in eerste aanleg, Oostenrijk). Deze rechter heeft erop gewezen dat artikel 1, lid 3, onder a), van richtlijn 96/71 „gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer” vereist. Van een dergelijk verband zou in casu echter geen sprake zijn aangezien die werknemers niet door Danieli werden tewerkgesteld.

17

Danieli en de betrokken werknemers hebben bij het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) beroep in Revision ingesteld tegen de beslissingen van het Bundesverwaltungsgericht.

18

Daarop heeft het Verwaltungsgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Dienen de artikelen 56 en 57 VWEU, richtlijn [96/71] en de punten 2 en 12 van hoofdstuk 2 [met als opschrift ‚Vrij verkeer van personen’] van bijlage V bij de [Toetredingsakte van Kroatië] aldus te worden uitgelegd dat [de Republiek] Oostenrijk het recht heeft om de terbeschikkingstelling van werknemers die in dienst zijn van een in Kroatië gevestigde vennootschap, te beperken door een werkvergunning te verlangen, wanneer deze terbeschikkingstelling zodanig plaatsvindt dat werknemers naar een in Italië gevestigde vennootschap worden overgeplaatst met het oog op de verrichting door de Italiaanse vennootschap van een dienst in Oostenrijk, de werkzaamheden van de Kroatische werknemers voor de Italiaanse vennootschap bij de bouw van een draadwalserij in Oostenrijk beperkt zijn tot de verrichting van deze dienst in Oostenrijk, en tussen hen en de Italiaanse vennootschap geen dienstverband bestaat?

2)

Dienen de artikelen 56 en 57 VWEU en richtlijn [96/71] aldus te worden uitgelegd dat [de Republiek Oostenrijk] het recht heeft om de terbeschikkingstelling van Russische en Belarussische werknemers die in dienst zijn van een in Italië gevestigde vennootschap, te beperken door een werkvergunning te verlangen, wanneer deze terbeschikkingstelling zodanig plaatsvindt dat werknemers naar een in Italië gevestigde tweede vennootschap worden overgeplaatst met het oog op de verrichting door de tweede vennootschap van een dienst in Oostenrijk, de werkzaamheden van de Russische en Belarussische werknemers voor de tweede vennootschap beperkt zijn tot de verrichting van haar dienst in Oostenrijk, en tussen hen en de tweede vennootschap geen dienstverband bestaat?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

19

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 56 en 57 VWEU, bijlage V, hoofdstuk 2, punten 2 en 12, bij de Toetredingsakte van Kroatië, en richtlijn 96/71 aldus dienen te worden uitgelegd dat de Republiek Oostenrijk het recht heeft om de terbeschikkingstelling van Kroatische werknemers die in dienst zijn van een in Kroatië gevestigde onderneming, te beperken door een werkvergunning te verlangen, wanneer deze terbeschikkingstelling zodanig plaatsvindt dat die werknemers naar een in Italië gevestigde onderneming worden overgeplaatst met het oog op de verrichting door die Italiaanse onderneming van een dienst in Oostenrijk en tussen die werknemers en de laatstgenoemde onderneming geen dienstverband bestaat.

20

Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat in de aan de eerste vraag ten grondslag liggende situatie Danieli, een Italiaanse onderneming, het bevoegde regionale kantoor van de dienst voor arbeidsvoorziening heeft verzocht om bevestiging van de terbeschikkingstelling zonder werkvergunning van vier Kroatische werknemers die door een Kroatische onderneming ter beschikking waren gesteld en die zij tewerk wilde stellen bij de bouw van een draadwalserij in Oostenrijk. Dit verzoek is afgewezen omdat voor dergelijke werknemers een werkvergunning is vereist.

21

De vraag rijst of het Unierecht zich verzet tegen het vereiste van een dergelijke werkvergunning.

22

In dat verband moet worden opgemerkt dat een onderneming zoals Danieli, die is gevestigd in een lidstaat, in casu de Italiaanse Republiek, en die tot taak heeft om tegen betaling een draadwalserij te bouwen voor een onderneming die is gevestigd in een andere lidstaat, in casu de Republiek Oostenrijk, een dienst verricht in de zin van de artikelen 56 en 57 VWEU.

23

Bijlage V, hoofdstuk 2, punt 1, bij de Toetredingsakte van Kroatië bepaalt dat „[w]at betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van richtlijn [96/71] tussen Kroatië enerzijds en elk van de huidige lidstaten anderzijds, zijn artikel 45 en de eerste alinea van artikel 56 [VWEU] slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 13.”

24

Om te kunnen uitmaken of die overgangsbepalingen in voorkomend geval van toepassing zijn, dient te worden nagegaan of de door Danieli verrichte dienst, voor zover deze betrekking heeft op het tijdelijk inzetten van Kroatische werknemers die aan deze onderneming ter beschikking zijn gesteld door een Kroatische onderneming, een dienstverrichting vormt waarbij sprake is van tijdelijk verkeer van werknemers, als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 96/71, tussen de Republiek Kroatië en een andere lidstaat, in de zin van bijlage V, hoofdstuk 2, punt 1, bij de Toetredingsakte van Kroatië.

25

Volgens artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71 is deze richtlijn van toepassing voor zover een in een lidstaat gevestigde onderneming in het kader van een transnationale dienstverrichting, als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer ter beschikking stelt van een ontvangende onderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd of daar zijn werkzaamheden uitvoert, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en die werknemer bestaat.

26

Artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71, kan dus met name toepassing vinden op een transactie zoals die welke Danieli beoogde te verwezenlijken in de hoofdzaak, waarbij een in een lidstaat gevestigde onderneming voor de uitvoering van een met een in een andere lidstaat gevestigde onderneming gesloten dienstverrichtingsovereenkomst werknemers ter beschikking stelt die naar haarzelf werden overgeplaatst door een in een derde land gevestigde onderneming, voor zover die transactie voldoet aan de in die bepaling gestelde voorwaarden.

27

Volgens de rechtspraak van het Hof is er sprake van terbeschikkingstelling van werknemers in de zin van artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71, wanneer aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet het bij de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten gaan om een dienstverrichting tegen vergoeding, waarbij de ter beschikking gestelde werknemer in dienst blijft van de dienstverrichtende onderneming en er geen arbeidsovereenkomst tot stand komt met de ontvangende onderneming. Ten tweede moet de terbeschikkingstelling erdoor worden gekenmerkt dat de verplaatsing van de werknemer naar de lidstaat van ontvangst het doel op zich van de dienstverrichting door de dienstverlenende onderneming vormt. Ten derde moet de ter beschikking gestelde werknemer zijn taken onder toezicht en leiding van de ontvangende onderneming vervullen (zie in die zin arrest van 18 juni 2015, Martin Meat, C‑586/13, EU:C:2015:405, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Om te beoordelen of de terbeschikkingstelling van de werknemer in de lidstaat van ontvangst het doel op zich is van de dienstverrichting, moet met name rekening worden gehouden met alle factoren waaruit blijkt dat de consequenties van het feit dat de in de overeenkomst vastgelegde dienst niet conform is uitgevoerd, niet voor rekening van de dienstverrichter komen (arrest van 18 juni 2015, Martin Meat, C‑586/13, EU:C:2015:405, punt 35).

29

Zoals de advocaat-generaal in de punten 46 tot en met 49 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voldoet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transactie, zoals deze in punt 26 van het onderhavige arrest is omschreven, aan deze voorwaarden.

30

Ten eerste blijkt uit de het Hof overgelegde stukken dat de betrokken Kroatische werknemers door een dienstverband verbonden bleven met de Kroatische onderneming, die hen tegen betaling ter beschikking stelde van Danieli, zonder dat er een arbeidsovereenkomst met deze Italiaanse onderneming werd gesloten.

31

Ten tweede blijkt uit het dossier eveneens dat het voorwerp zelf van de tussen de Kroatische onderneming en Danieli overeengekomen dienstverrichting erin bestond om die Kroatische werknemers in Oostenrijk ter beschikking te stellen voor de uitvoering van de overeenkomst die met de Oostenrijkse onderneming was gesloten voor de bouw van een draadwalserij, waarbij Danieli als enige verantwoordelijk bleef voor de uitvoering van die overeenkomst.

32

Ten derde staat vast dat de door de Kroatische onderneming naar Danieli overgeplaatste werknemers gedurende hun terbeschikkingstelling in Oostenrijk hun taken moesten uitvoeren onder het toezicht en de leiding van de ontvangende onderneming, namelijk Danieli.

33

Hieruit volgt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transactie, voor zover zij de tijdelijke verplaatsing meebrengt van Kroatische werknemers die door een Kroatische onderneming naar Danieli zijn overgeplaatst, een dienstverrichting vormt waarbij sprake is van tijdelijk verkeer van werknemers, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71, tussen de Republiek Kroatië en een lidstaat, in de zin van bijlage V, hoofdstuk 2, punt 1, bij de Toetredingsakte van Kroatië.

34

Die terbeschikkingstelling van arbeidskrachten valt eveneens binnen de werkingssfeer van bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Toetredingsakte van Kroatië, waarin wordt gesteld dat in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van verordening nr. 492/2011 de huidige lidstaten tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Kroatië nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen zullen toepassen om de toegang van Kroatische onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. Indien de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten zou worden uitgesloten van de werkingssfeer van bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Toetredingsakte van Kroatië, zou dit immers het gevaar meebrengen dat deze bepaling een groot deel van haar nuttige werking wordt ontnomen (zie naar analogie arrest van 10 februari 2011, Vicoplus e.a., C‑307/09–C‑309/09, EU:C:2011:64, punt 35).

35

Die terbeschikkingstelling van arbeidskrachten valt daarentegen niet onder bijlage V, hoofdstuk 2, punt 12, bij de Toetredingsakte van Kroatië indien blijkt dat, zoals Danieli en de Commissie betogen, de bouw van een draadwalserij zoals aan de orde in het hoofdgeding slechts betrekking heeft op de assemblage, installatie en inwerkingstelling van een industriële machine in een bestaand gebouw, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan. Dergelijke transacties vallen, wat de Republiek Oostenrijk betreft, immers niet onder de uitzonderingen die van toepassing zijn op de sectoren „Bouwnijverheid en aanverwante activiteiten”, geïdentificeerd onder de NACE‑codes 45.1 tot en met 45.4.

36

In het onderhavige geval dient te worden vastgesteld dat een regeling van een lidstaat die – gedurende de in bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Toetredingsakte van Kroatië vastgestelde overgangsperiode – voor het ter beschikking stellen, in de zin van artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71, van Kroatische onderdanen op het grondgebied van deze lidstaat een werkvergunning blijft verlangen, als maatregel die de toegang van Kroatische onderdanen tot de arbeidsmarkt van die lidstaat regelt in de zin van bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Toetredingsakte van Kroatië, verenigbaar is met de artikelen 56 en 57 VWEU (zie naar analogie arrest van 10 februari 2011, Vicoplus e.a., C‑307/09–C‑309/09, EU:C:2011:64, punten 32 en 33).

37

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling voldoet aan alle in het voorgaande punt vermelde voorwaarden.

38

Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 56 en 57 VWEU en bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Toetredingsakte van Kroatië aldus dienen te worden uitgelegd dat een lidstaat het recht heeft om de terbeschikkingstelling van Kroatische werknemers die in dienst zijn van een in Kroatië gevestigde vennootschap te beperken door een werkvergunning te verlangen, wanneer deze terbeschikkingstelling zodanig plaatsvindt dat die werknemers naar een in een andere lidstaat gevestigde onderneming worden overgeplaatst in de zin van artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71, met het oog op de verrichting door deze laatste onderneming van een dienst in eerstgenoemde lidstaat.

Tweede vraag

39

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 56 en 57 VWEU aldus dienen te worden uitgelegd dat een lidstaat het recht heeft om te verlangen dat derdelanders die ter beschikking zijn gesteld van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming door een tevens in die andere lidstaat gevestigde onderneming met het oog op de verrichting van een dienst in eerstbedoelde lidstaat, over een werkvergunning beschikken.

40

Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn de werkzaamheden van een onderneming bestaande in het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten die in dienst van die onderneming blijven zonder dat er met het inlenende bedrijf een arbeidsovereenkomst tot stand komt, beroepswerkzaamheden die aan de voorwaarden van artikel 57, eerste alinea, VWEU voldoen, en mitsdien moeten worden beschouwd als een dienstverrichting in de zin van deze bepaling (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 37).

41

In het hoofdgeding wordt de dienst van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten verleend door een in Italië gevestigde onderneming, aan een in diezelfde lidstaat gevestigde ontvangende onderneming die deze arbeidskrachten echter uitsluitend in Oostenrijk inzet voor haar dienstverrichting.

42

Gelet op het feit dat artikel 56 VWEU toepassing dient te vinden in alle gevallen waarin een dienstverrichter zijn diensten aanbiedt op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar hij is gevestigd, ongeacht de plaats van vestiging van degenen te wier behoeve die diensten worden verricht (zie in die zin arrest van 26 februari 1991, Commissie/Frankrijk, C‑154/89, EU:C:1991:76, punt 10), dient te worden vastgesteld dat een dergelijke dienst van terbeschikkingstelling van arbeidskrachten tussen twee ondernemingen die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, wanneer deze dienst wordt verricht op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waarin de ontvangende onderneming is gevestigd, binnen de werkingssfeer van de artikelen 56 en 57 VWEU valt.

43

De omstandigheid dat de betrokken in het hoofdgeding ter beschikking gestelde arbeidskrachten derdelanders zijn, is in dat verband irrelevant (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 39).

44

Aangaande de terbeschikkingstelling van werknemers uit een derde land door een in een lidstaat van de Unie gevestigde dienstverrichter heeft het Hof reeds geoordeeld dat een nationale regeling die de verrichting van bepaalde diensten op het nationale grondgebied door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming afhankelijk stelt van de afgifte van een vergunning door de overheid, een beperking op het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU vormt (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 45).

45

Dat is volgens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling evenwel het geval bij een grensoverschrijdende dienstverrichting die erin bestaat werkkrachten uit derde landen in Oostenrijk ter beschikking te stellen.

46

Een nationale regeling op een gebied dat niet op Unieniveau is geharmoniseerd, die geldt voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de betrokken lidstaat werkzaam is, kan echter, ondanks het feit dat zij tot een beperking van de vrijheid van dienstverrichting leidt, gerechtvaardigd zijn voor zover zij beantwoordt aan een dwingend vereiste van algemeen belang en dat belang niet reeds wordt gewaarborgd door de regels die voor de dienstverrichter gelden in de lidstaat waar hij is gevestigd, geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 48).

47

Het gebied van de terbeschikkingstelling van werknemers die onderdaan zijn van een derde land in het kader van een grensoverschrijdende dienstverrichting is tot op heden niet op Unieniveau geharmoniseerd. Derhalve dient te worden onderzocht of in die omstandigheden de beperkingen van de vrijheid van dienstverrichting die voortvloeien uit de regeling in het hoofdgeding hun rechtvaardiging vinden in een doelstelling van algemeen belang en, zo ja, of zij noodzakelijk zijn om die doelstelling doeltreffend en met passende middelen na te streven (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 49).

48

In dat verband zij eraan herinnerd dat, hoewel het vermijden van verstoringen van de arbeidsmarkt inderdaad een dwingend vereiste van algemeen belang vormt, werknemers in dienst van een in een lidstaat gevestigde onderneming, die in een andere lidstaat ter beschikking worden gesteld om daar diensten te verrichten, niet de bedoeling hebben zich op de arbeidsmarkt van laatstbedoelde lidstaat te begeven, aangezien zij, na het volbrengen van hun taak, naar hun land van herkomst of woonplaats terugkeren (arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 51).

49

Permanente handhaving door een lidstaat van een vergunningsplicht voor de tewerkstelling van derdelanders die ter beschikking worden gesteld aan een in deze lidstaat werkzame onderneming door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, gaat verder dan noodzakelijk is voor het bereiken van de doelstelling die erin bestaat verstoringen van de arbeidsmarkt te voorkomen (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 56).

50

In dit verband zou de verplichting voor een dienstverrichter om aan de Oostenrijkse autoriteiten inlichtingen te verschaffen die bevestigen dat de betrokken werknemers die onderdaan zijn van een derde land, in de lidstaat waar zij door de onderneming worden tewerkgesteld, voldoen aan alle voorschriften, met name inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid, die autoriteiten op een minder beperkende en even doeltreffende wijze als het vereiste van een werkvergunning dat in het hoofdgeding aan de orde is, de waarborg bieden dat de situatie van die werknemers legaal is en zij hun hoofdactiviteit uitoefenen in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 57).

51

Een dergelijke verplichting zou kunnen bestaan in een eenvoudige voorafgaande verklaring, waardoor de Oostenrijkse autoriteiten de verstrekte gegevens kunnen controleren en de nodige maatregelen kunnen treffen wanneer de situatie van de betrokken werknemers niet legaal blijkt te zijn. Met name wanneer een dergelijke controle door de duur van de terbeschikkingstelling niet doeltreffend kan worden verricht, zou die verplichting eveneens kunnen bestaan in een beknopte mededeling van de vereiste documenten (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 58).

52

Evenzo zou de verplichting voor een dienstverrichter om de Oostenrijkse autoriteiten vooraf in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer ter beschikking gestelde werknemers, de vermoedelijke duur van die aanwezigheid en de dienst of diensten die de terbeschikkingstelling nodig maakt of maken, een even doeltreffende en minder beperkende maatregel zijn dan het vereiste van een werkvergunning in het hoofdgeding. Zij zou die autoriteiten in staat stellen de naleving van de Oostenrijkse sociale wetgeving gedurende de terbeschikkingstelling te controleren, en daarbij rekening te houden met de verplichtingen waaraan die onderneming reeds moet voldoen krachtens de sociaalrechtelijke regels van de lidstaat van herkomst. Samen met de in punt 50 van het onderhavige arrest bedoelde gegevens die de betreffende onderneming over de situatie van de betrokken werknemers verstrekt, biedt een dergelijke verplichting die autoriteiten de mogelijkheid om in voorkomend geval na afloop van de voorziene duur van de terbeschikkingstelling de nodige maatregelen te treffen (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Essent Energie Productie, C‑91/13, EU:C:2014:2206, punt 59).

53

Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 56 en 57 VWEU aldus dienen te worden uitgelegd dat een lidstaat niet het recht heeft om te verlangen dat derdelanders die ter beschikking zijn gesteld van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming door een tevens in die andere lidstaat gevestigde onderneming met het oog op de verrichting van een dienst in eerstgenoemde lidstaat, over een werkvergunning beschikken.

Kosten

54

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De artikelen 56 en 57 VWEU en bijlage V, hoofdstuk 2, punt 2, bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dienen aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat het recht heeft om de terbeschikkingstelling van Kroatische werknemers die in dienst zijn van een in Kroatië gevestigde vennootschap te beperken door een werkvergunning te verlangen, wanneer deze terbeschikkingstelling zodanig plaatsvindt dat die werknemers naar een in een andere lidstaat gevestigde onderneming worden overgeplaatst in de zin van artikel 1, lid 3, onder c), van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en die terbeschikkingstelling strekt tot de verrichting door die laatste onderneming van een dienst in eerstgenoemde lidstaat.

 

2)

De artikelen 56 en 57 VWEU dienen aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat niet het recht heeft om te verlangen dat derdelanders die ter beschikking zijn gesteld van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming door een tevens in die andere lidstaat gevestigde onderneming met het oog op de verrichting van een dienst in eerstgenoemde lidstaat, over een werkvergunning beschikken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top