EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0260

Externe dimensie van het sociale beleid, ter bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011 over de externe dimensie van het sociale beleid, ter bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen (2010/2205(INI))

PB C 380E van 11.12.2012, p. 39–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 380/39


Woensdag 8 juni 2011
Externe dimensie van het sociale beleid, ter bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen

P7_TA(2011)0260

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011 over de externe dimensie van het sociale beleid, ter bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen (2010/2205(INI))

2012/C 380 E/07

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen artikel 2, 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gelet op de artikelen 7, 9, 145-161, 206-209 en 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op de artikelen 5,12, 14, 15,16, 21, 23, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en andere VN-instrumenten over de mensenrechten, met name de verdragen over de burgerlijke en politieke rechten (1966) en over de economische, sociale en culturele rechten (1966), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (1965), alsmede het Verdrag betreffende afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw (1979), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989), het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990) en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (2006) (1),

gezien het raamwerk van de Verenigde Naties "Protect, Respect and Remedy" ("Beschermen, respecteren en genoegdoening") voor ondernemingen en mensenrechten, dat is voorgesteld door de speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal inzake mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere ondernemingen, professor John Ruggie, en in 2008 unaniem is goedgekeurd door de VN-Raad voor de rechten van de mens (resolutie 8/7), gezien de onlangs gepresenteerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van het raamwerk (2) en tevens gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 2009, die de belangrijke rol van bedrijven noemen in de verwezenlijking van volledige eerbiediging van de mensenrechten en die de volledige steun van de Raad voor het werk van de speciaal vertegenwoordiger van de VN herhalen (3),

gezien het laatste verslag van John Ruggie, de speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, over het onderwerp van mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere ondernemingen (2),

gezien het Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 5, 6 en 19 (4),

gelet op het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers (5),

gelet op de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, met name de acht basisverdragen inzake de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers (Verdragen nrs. 87 en 98), de uitbanning van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid (Verdragen nrs. 29 en 05), de uitbanning van discriminatie in arbeid en beroep (Verdragen nrs. 100 en 111) en de effectieve afschaffing van kinderarbeid (Verdragen nrs. 138 en 182) (6),

eveneens gelet op ILO-Verdragen over arbeidsbepalingen in overheidscontracten (Verdrag nr. 94) en betreffende de bevordering van het collectief onderhandelen (Verdrag nr. 154) (7),

gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor waardig werk en het mondiale banenpact van de ILO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de ILO is aangenomen (8),

gezien de verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering die op 10 juni 2008 met algemene instemming van de 183 lidstaten van de IAO is goedgekeurd (9),

gezien de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (10), evenals de verklaring die tijdens de vierde ministersconferentie (november 2001) in Doha is goedgekeurd, met name paragraaf 31 (11),

gelet op de algemene overeenkomst betreffende handel en diensten, met name artikel 1, lid 2, letter d, de zogeheten MODE 4 (12),

gezien het verslag van de Wereldcommissie voor de sociale dimensie van de mondialisering met de titel "Een eerlijke globalisering die kansen schept voor iedereen” (13),

gezien de verklaring die de leiders van de G20 hebben aangenomen op de vergadering van 24 en 25 september 2009 in Pittsburgh (14),

gezien de jongste versies van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen (15),

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (16) en Verordening (EG) nr. 546/2009 tot wijziging hiervan,

gezien Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (17) (de PWD),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 september 1996 over de mededeling van de Commissie over de bepalingen inzake de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen (18), alsmede zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en democratieclausule in EU-overeenkomsten (19),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2001 over openheid en democratie in de internationale handel (20), waarin aangedrongen wordt op naleving van de sociale minimumnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en op de aanvaarding door de Europese Unie van de besluiten van de IAO, met inbegrip van eventuele oproepen tot sancties in verband met ernstige overtredingen van de sociale minimumnormen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over het thema "Bevordering van waardig werk voor iedereen" (21), die aandringt, in het kader van de bevordering van waardig werk, op de opname van sociale normen in de handelsovereenkomsten van de Europese Unie, in het bijzonder bilaterale overeenkomsten,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2005 over de sociale dimensie van de globalisering (22),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005 over de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid (23),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over eerlijke handel en ontwikkeling (24),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler - Externe aspecten van het concurrentievermogen (25) in antwoord op de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met de titel: "Europa als wereldspeler – wereldwijd concurreren: een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0567),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (26) en van 15 januari 1999 over EU-normen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven: naar een Europese gedragscode (27),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap (28),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (29),

onder verwijzing naar zijn resoluties over economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-regio's en -landen, met name die van 26 september 2002 (30), 23 mei 2007 (31) en 12 december 2007 (32),

gezien de conclusies van de Raad van 14 juni 2010 inzake kinderarbeid (33),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 16 september 2010 inzake een veranderende wereld: een uitdaging voor de EU (34),

gezien de mededeling van de Commissie "De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft" (COM(2004)0383),

gezien de vernieuwde Europese sociale agenda van 2 juli 2008 (COM(2008) 0412),

gezien de mededeling van de Commissie "Bevordering van waardig werk voor iedereen – Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249),

gezien de openbare raadpleging over de bekendmaking van niet-financiële informatie door bedrijven, die de unit Financial Reporting van het DG Interne Markt en Diensten heeft georganiseerd (35),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Handel, groei en wereldvraagstukken: Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612),

gezien het stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP), dat sinds 1 januari 2009 van kracht is en dat toegang zonder douanerechten verleent dan wel een verlaagd tarief toekent voor een toenemend aantal producten en tevens een nieuwe prikkel bevat voor kwetsbare landen met specifieke handels-, financiële of ontwikkelingsbehoeften (36),

gezien alle overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen,

gezien met name de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de Europese Unie, op 23 juni 2000 te Cotonou ondertekend, alsmede de herzieningen van de overeenkomst van 2005 en 2010 (37),

gezien met name de afsluiting van de onderhandelingen tussen de EU en Colombia en Peru over een meerpartijenovereenkomst (38),

gezien de hoorzitting van het Europees Parlement "Sociale en milieunormen in onderhandelingen over handelsakkoorden" van 14 januari 2010,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A7-0172/2011),

A.

overwegende dat de hoge Europese normen voor sociale bescherming en bescherming van de mensenrechten doorslaggevende instrumenten van de Europese Unie vormen als er met derde landen wordt onderhandeld over handelsbetrekkingen,

B.

overwegende dat bescherming van economische en sociale rechten een verplichting vormt voor alle lidstaten en voor alle andere staten die voortvloeit uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, en dat dit inhoudt dat eenieder het recht heeft voor de bescherming van zijn belangen vakverenigingen op te richten of daar lid van te worden,

C.

overwegende dat de kernverdragen van de IAO internationaal worden erkend als grondslag voor eerlijke internationale handel en dat helaas niet alle lidstaten deze ten volle naleven,

D.

overwegende dat het in het belang van de Unie is bilaterale handelsovereenkomsten te sluiten ten voordele van de Unie en de handelspartners, zo lang beide partijen de rechten eerbiedigen die verankerd zijn in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

E.

overwegende dat in de houding van alle lidstaten duidelijk de beginselen van het Europees sociaal model moeten doorklinken als sociale vraagstukken en samenwerking tussen de lidstaten op de grondslag van de open coördinatiemethode in het geding zijn,

F.

overwegende dat democratie en rechtsstaat sterke en vrije vakverenigingen, werknemersverenigingen en sociale bewegingen vereisen, en dat zij slechts kunnen bestaan in een democratisch bestel met scheiding der machten,

G.

overwegende dat sommige ontwikkelingslanden zeggen dat zij onder druk worden gezet om hun relatieve voordeel op te geven als de Unie erop aandringt dat de hand wordt gehouden aan internationale arbeidsnormen,

H.

overwegende dat de IAO-verklaring van 2008 over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering, die met algemene instemming van de 183 leden van de IAO is goedgekeurd, stelt dat de schending van fundamentele principes en rechten op het werk niet als legitieme relatieve voordelen mogen worden ingeroepen of op andere wijze mogen worden gebruikt, en dat arbeidsnormen niet mogen worden gebruikt voor protectionistische handelsdoeleinden,

I.

overwegende dat sommige derde landen trachten MODE4 (39) te handhaven als zij met de EU onderhandelen over handelsovereenkomsten,

J.

I. overwegende dat talrijke ondernemingen zich van hun sociale verantwoordelijkheid kwijten en ernaar streven om binnen hun invloedssfeer te garanderen dat sociale en milieunormen worden nageleefd, bijvoorbeeld door zich aan te sluiten bij Global Compact van de VN of door deel te nemen in vrijwillige initiatieven van het bedrijfsleven,

K.

overwegende dat de beginselen van SVO, die op internationaal niveau volledig worden erkend, zowel door de OESO, de IAO als de Verenigde Naties, betrekking hebben op het verantwoordelijke gedrag dat van ondernemingen wordt verwacht, en op de eerste plaats naleving van de geldende wetgeving vooronderstellen, in het bijzonder op het gebied van de tewerkstelling, arbeidsbetrekkingen, mensenrechten, het milieu, de consumentenbelangen en transparantie tegenover consumenten, de strijd tegen corruptie,

L.

overwegende dat de aanneming van een richtlijn ter regulering van SVO en handhaving van de naleving daarvan op EU-niveau werkelijkheid moet worden,

M.

overwegende dat arbeidsmobiliteit tussen lidstaten en naar derde landen door de globalisering wordt vergemakkelijkt,

N.

overwegende dat de rol van de IAO in het vaststellen van nieuwe normen niet wordt nageleefd, ondanks de betrokkenheid van de IAO bij de G20, de wereldwijde erkenning van de Decent Work-agenda en de opneming van werkgelegenheid en fatsoenlijk werk in millenniumdoelstelling voor ontwikkeling nr. 1,

O.

overwegende dat er andermaal moet worden gewezen op onvoorwaardelijke eerbiediging van het recht van vereniging en effectief collectief onderhandelen,

P.

overwegende dat de agenda inzake waardig werk moet worden bevorderd,

Q.

overwegende dat het zeer belangrijk is allerlei soorten van loondiscriminatie te voorkomen, volgens het principe van het recht op gelijke beloning voor gelijke arbeid, dat wordt opgeëist in artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

R.

overwegende dat de tussentijdse evaluatie van het Europees stelsel van algemene preferenties (SAP) (40) laat zien dat het SAP+-handelsregime, dat eist dat de begunstigde landen gespecificeerde internationale verdragen op het gebied van de mensenrechten, centrale arbeidsnormen, duurzame ontwikkeling en goed bestuur ratificeren en doeltreffend ten uitvoer leggen, een aanmerkelijk positief effect heeft gehad op de gendergelijkheid in deze landen,

S.

overwegende dat sociale bescherming van werknemers moet worden bevorderd,

T.

overwegende dat de ratificatie en tenuitvoerlegging van IAO-verdragen die door de IAO als up-to-date zijn aangemerkt, moeten worden bevorderd, teneinde een steeds ruimere dekking te verwezenlijken van de vier pijlers van fatsoenlijk werk, te weten werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale dialoog en rechten op het werk, met speciale nadruk op de sociale bestuursverdragen nr. 81 en nr. 129 inzake de arbeidsinspectie, nr. 122 inzake de werkgelegenheidspolitiek en nr. 144 inzake tripartiete onderhandelingen,

U.

overwegende dat de Europese sociale agenda van 2 juli 2008 (COM(2008) 0412) de lidstaten van de EU oproept zich hernieuwd in te spannen om partners in de wereld het voorbeeld te geven door de IAO-verdragen die door de IAO als up-to-date zijn aangemerkt, te ratificeren en ten uitvoer te leggen,

V.

overwegende dat de doeltreffende toepassing van internationale arbeidsnormen in veel landen wordt gehinderd door zwakke diensten voor arbeidsvoorziening en een gebrek aan capaciteit van de sociale partners,

W.

overwegende dat de Global Employment Trends 2011 van de IAO schatten dat zich in 2009 wereldwijd 50,1 procent van alle werknemers, dat wil zeggen 1,53 miljard mensen, in een kwetsbare tewerkstelling bevond (41), en tevens overwegende dat de financiële en economische crisis een einde heeft gemaakt aan de daling van het aantal nieuwe gevallen van kwetsbare werkgelegenheid, die vóór 2008 werd geregistreerd, en deze trend heeft omgekeerd,

X.

overwegende dat het World Social Security Report van de IAO van 2010 stelt dat meer dan 50 procent van alle werkenden geen sociale bescherming geniet, en tevens overwegende dat er hernieuwde belangstelling is voor uitbreiding van de sociale bescherming, met inbegrip van de bevordering van de stelsels van sociale zekerheid,

Algemene beginselen

1.

herinnert eraan dat de EU ernaar streeft de in de wereld te toon aan te geven op het gebied van sociaal beleid door op mondiaal niveau sociale doelen te bevorderen; wijst met nadruk op de belangrijke rol die aan het Europees Parlement wordt verleend door het Verdrag van Lissabon, waardoor zijn invloed sterk is toegenomen;

2.

herinnert eraan dat bij het nastreven van communautair beleid en communautaire doelen rekening moet worden gehouden met de horizontale sociale clausule in artikel 9 VWEU, bij voorbeeld met betrekking tot artikel 46, artikel 49 VWEU of het handelsbeleid van de EU kan de Gemeenschap niet voorbij gaan aan de eisen inzake algemeen belang (42);

3.

wijst er voorts andermaal op dat in artikel 7 VWEU logische samenhang van het EU-beleid wordt geëist en dat de wetgever rekening moet houden met alle doelen van de EU en moet optreden overeenkomstig het beginsel van bevoegdheidstoedeling, hetgeen inhoudt dat bij de vaststelling van een wet met een specifieke wettelijke grondslag het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen diverse doelen en/of belangen (43);

4.

roept de lidstaten die de kernverdragen van de IAO te eerbiedigen, met name op het gebied van het opheffen van belemmeringen van de vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen, hetzij door bevordering van nepzelfstandigheid of door individuen te dwingen afstand te nemen van collectieve overeenkomsten;

5.

verzoekt de partijen zich er bij vrijhandelsovereenkomsten (VHO) toe te verbinden om, overeenkomstig de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van de IAO en de Verklaring van de IAO over de fundamentele rechten en beginselen op het werk en de follow-up daarvan, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens de 86e vergadering in 1998, de beginselen betreffende de fundamentele rechten te eerbiedigen, te bevorderen en ten uitvoer te leggen, in hun wetgeving en praktijken, te weten:

(a)

vrijheid van vereniging en daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen;

(b)

afschaffing van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid;

(c)

daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid; en

(d)

afschaffing van discriminatie in arbeid en beroep;

Internationale samenwerking – sociaal verbond

6.

wijst er nogmaals op dat de EU op wereldgrondslag door de unieke combinatie van economische dynamiek en een sociaal model wordt beschouwd als een magneet en een aantrekkelijke partner;

7.

wijst er met nadruk op dat door het Europees sociaal model gelijke kansen worden geboden op het gebied van onderwijs, en opleiding en arbeidsmarkt en dat sociale diensten in gelijke mate beschikbaar zijn, en dat dit de voornaamste pijlers zijn van het economische succes;

8.

is van mening dat de niet-naleving van internationale sociale basisnormen een vorm van sociale en milieudumping inhoudt die ten koste gaat van Europese bedrijven en werknemers;

9.

vraagt de Commissie en de lidstaten samen met internationale organisaties te werken aan de verbetering van de sociale dimensie van de globalisering, met als referentie het Europees sociaal model;

10.

onderstreept het belang van coherente actie op het punt van de sociale bescherming in en buiten de Unie;

11.

stelt voor dat de dialoog met alle betrokken partijen wordt ontwikkeld, waarin het belang van sociale vraagstukken wordt benadrukt en waarin de nadruk wordt gelegd op tenuitvoerlegging en handhaving van pragmatische en duurzame oplossingen; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is dat de sociale partners zich meer bewust worden van hun rechten en plichten;

12.

acht het noodzakelijk de rol van de relevante internationale instellingen (met name de IAO, de WTO, de OESO en de Verenigde Naties) te versterken, en met deze instellingen samen te werken bij de formulering, uitvoering en bevordering van internationale sociale basisnormen en bijhorende sancties;

13.

pleit ervoor dat de Unie afziet van handelsovereenkomsten met landen die de mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen niet eerbiedigen;

14.

steunt het scheppen van instrumenten voor een duurzame gedachtewisseling met partnerlanden op de grondslag van wederzijds respect, in het kader waarvan wordt gestreefd naar ontwikkeling van het eigen potentieel van partnerlanden, met name ontwikkelingslanden, en waardoor zij in staat worden gesteld tot het behoedzame uitbouwen van economische sectoren;

15.

verzoekt de Commissie tevens bij de onderhandelingen haar eisen aan te passen aan het ontwikkelingspeil van elk partnerland; stelt in dit verband voor dat de Commissie een lijst opstelt met aanvullende normen die geleidelijk en soepel moeten worden ingevoerd, rekening houdend met de economische, sociale en milieusituatie van de betrokken partner;

16.

is van mening dat er zowel op het grondgebied van het partnerland als op het EU-grondgebied een constante controle moet zijn op de uitvoering van deze basisnormen door een onafhankelijk orgaan, en dat niet-naleving of schending van deze normen, als vastgesteld op basis van vooraf geformuleerde criteria via doeltreffende en transparante procedures gesanctioneerd moet worden;

17.

is van mening dat deze normen onverkort moeten worden toegepast, en dat vrije zones en "host country agreements" niet mogen worden gebruikt om van deze normen te omzeilen;

18.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met de partnerlanden samen te werken om discriminatie op grond van geslacht en alle vormen van geweld tegen vrouwen te bestrijden en ervoor te zorgen dat gendergelijkheid in en buiten de Unie werkelijkheid wordt, overeenkomstig de beginselen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en het actieprogramma van Peking; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit opzicht maatregelen ten uitvoer te leggen waardoor de juridische en maatschappelijke positie van vrouwen in hoge mate wordt geconsolideerd om de bijdrage die zij kunnen leveren tot economische en sociale ontwikkeling bruikbaar te maken;

19.

verwelkomt de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingslanden en -gebieden door middel van de bestaande en toekomstige SAP-handelsovereenkomsten; vraagt de ratificatie en effectieve tenuitvoerlegging van internationale verdragen over gendergelijkheid als voorwaarde te stellen in alle externe handels- en economische partnerschapsovereenkomsten;

20.

verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts met elkaar en met de partnerlanden samen te werken om kwetsbare groepen te beschermen en niet alleen discriminatie op grond van geslacht te bestrijden, maar eveneens op grond van ras of etnische afkomst, godsdienst of geloofsovertuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid; wijst, om de dieper liggende oorzaken van armoede aan te pakken, met name op mensen die geconfronteerd worden met meervoudige discriminatie en nadelen;

21.

spoort de Commissie en de lidstaten aan de uitroeiing van kinderarbeid en de eerbiediging van de rechten van het kind tot prioriteit te maken in handelsovereenkomsten, in dialogen met andere landen en in ontwikkelingssamenwerking, en merkt op dat er voor de particuliere sector een belangrijke rol is weggelegd in verband met de eerbiediging van de rechten van het kind; is van mening dat één van de maatregelen ter bestrijding van kinderarbeid het scheppen van behoorlijk werk voor volwassenen moet zijn terwijl de kinderen in staat worden gesteld passend onderwijs te volgen; verzoekt voorts om het opzetten van een EU-alarmnummer inzake kinderarbeid, waar burgers alle bedrijven kunnen melden die waar ook ter wereld kinderarbeid inzetten; is van mening dat dit alarmnummer moet beschikken over een klein vermogen dat echter groot genoeg is om het in staat te stellen een jaarverslag over zijn bevindingen openbaar te maken;

22.

wijst erop dat de uitgaven van de Unie in het kader van ontwikkelingssamenwerking, associatie- of stabiliteitsovereenkomsten en handelsovereenkomsten unieke kansen bieden om partnerlanden te helpen bij het totstandbrengen van levensvatbare instellingen voor onderwijs, beroepsopleiding en de arbeidsmarkt en een bodem voor de sociale bescherming met het oog op meer sociale en economische zekerheid en dus meer welvaart;

23.

herhaalt dat de Commissie en de lidstaten in het kader van ontwikkelingssamenwerking en externe bijstand de tenuitvoerlegging steunen van programma's voor fatsoenlijk werk die de nationale behoeften en prioriteiten met betrekking tot werkgelegenheids- en sociaal beleid weerspiegelen en zijn gebaseerd op een tripartiete overeenkomst (werkgevers, werknemers, regeringen); verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens om de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen in de economische en handelssector beter te integreren in ontwikkelingssamenwerking en externe bijstand;

24.

vraagt de Commissie en de lidstaten met partnerlanden samen te werken aan de verbetering van de kwaliteit van de vaardigheden van burgers, vaardigheden die van belang zijn voor nieuwe banen en werkgelegenheid, als katalysator voor stabiliteit, welvaart, inclusieve samenlevingen en goed bestuur, vooral in de landen rond de EU;

25.

dringt erop aan in de nieuwe dienst voor extern optreden sociale attachés te benoemen ter bevordering van zijn doelmatigheid op het gebied van sociaal beleid en met name om ervoor te zorgen dat waardig werk voor iedereen ten uitvoer wordt gelegd als centraal beleidsdoel;

26.

erkent dat in vrijhandelsovereenkomsten in het algemeen nog weinig naar sociale normen wordt verwezen, hoewel op het gebied van bilaterale handelsovereenkomsten het koppelen van arbeids- en sociale normen aan handelsagenda's wereldwijd geleidelijk aan steeds sterker wordt aanvaard; betreurt dat de EU geen homogene formule heeft voor een "sociale clausule" die kan worden opgenomen in alle bilaterale handelsovereenkomsten; verzoekt de EU met klem een sociale clausule op te nemen in overeenstemming met andere internationaal overeengekomen en erkende normen (bijvoorbeeld de fundamentele arbeidsnormen van de IAO) in alle externe handelsovereenkomsten van de EU, met inbegrip van de WTO-overeenkomsten;

27.

wijst er andermaal op dat de huidige WTO-aanpak ontwikkelingslanden net zoveel voordeel moet opleveren als industrielanden;

28.

wijst er nogmaals op dat het mededingingsbeleid en het sociaal beleid moeten worden gekoppeld en benadrukt dat het Europees sociaal model onder geen beding mag worden afgezwakt ten gunste van mededingingsvermogen en vermeende economische voordelen; herhaalt dat het Europees sociaal model een voorbeeld moet zijn voor werknemersbescherming in ontwikkelingslanden;

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

29.

wijst erop dat de EU zich niet alleen ten doel heeft gesteld een expertisecentrum te worden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO), maar ook om MVO te bevorderen in haar buitenlands beleid; onderkent de inspanningen van de Commissie om MVO onder Europese ondernemingen die in het buitenland opereren te bevorderen, maar onderstreept dat zij meer rekening moet houden met het belang van certificeringen en keurmerken waaruit blijkt dat ondernemingen de MVO-beginselen nakomen;

30.

is van mening dat SVO een nuttige en vrijblijvende vorm van engagement is van ondernemingen; beveelt voortgezette en meer doelgerichte ontwikkeling van SVO aan o.m. via de ISO 26000-norm, het Global Compact van de VN of de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, en door SVO te koppelen aan bredere initiatieven ter bevordering van fatsoenlijk werk in een sector, in gemeenschappen, op landelijk en regionaal niveau, zoals het IAO-programma Better Work en het programma SCORE, waarbij werknemers, werkgevers, autoriteiten en andere relevante belanghebbenden betrokken zijn;

31.

wijst er met nadruk op dat op EU-niveau geen richtlijn ter regulering en handhaving van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen (SVO) mag worden vastgesteld;

32.

meent dat de Commissie in haar toekomstige mededeling over de internationalisering van de activiteiten van het midden- en kleinbedrijf maatregelen moet voorstellen ter ondersteuning en bevordering van initiatieven van het MKB op het gebied van MVO die uitgaan van het beginsel dat er eerst kleinschalig gedacht wordt en die aangepast zijn aan hun specifieke situatie;

33.

verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om te trachten ervoor te zorgen dat de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen in het kader van hun huidige actualisering worden uitgebreid, voor het behoud en de uitbreiding van de toepassing daarvan op "specifieke gevallen", en voor de invoering van een beste praktijk voor "nationale contactpunten" (NCP's), met inbegrip van een herziening van de wijze waarop de Europese Unie haar verplichtingen met betrekking tot NCP's beter kan nakomen via de delegaties van de Europese Dienst voor extern optreden;

34.

wijst erop dat SVO nieuwe gebieden zou moeten oppakken, zoals de organisatie van werk, gelijke kansen en sociale insluiting, maatregelen ter bestrijding van discriminatie, de ontwikkeling van levenslang leren en opleiding; benadrukt dat SVO bijvoorbeeld de kwaliteit van werk, gelijke beloning en carrièrekansen en de bevordering van innovatieve projecten zou moeten omvatten, teneinde de overstap op een duurzame economie te steunen;

35.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in de EU gevestigde ondernemingen aan te moedigen in hun handelen wereldwijd de mensenrechten, met inbegrip van economische en sociale rechten, en het milieu te eerbiedigen, in het bijzonder in het handelen van hun dochterondernemingen en andere gelieerde rechtspersonen;

36.

beklemtoont dat de naleving van strenge milieunormen in derde landen door ondernemingen uit de EU als even belangrijk moet worden beschouwd als de naleving van de rechten van werknemers, aangezien milieuschade nagenoeg altijd ook gevaarlijk is voor de gezondheid van de werknemers, landbouw- en visgronden en andere economische hulpbronnen verwoest en op die manier veel mensen hun sociale bestaansbasis ontneemt;

37.

wijst erop dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en hun toeleveranciers door hun aandeel in de internationale handel een fundamentele rol spelen in de bevordering en verspreiding van de sociale en arbeidsnormen in de wereld, en dat daarom hun gedragingen moeten stroken met de internationaal erkende Europese normen en waarden; is van mening dat het juist en terecht is dat Europese ondernemingen die hun productie overbrengen naar landen met minder strenge sociale eisen, ook voor Europese rechtbanken aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele schade en negatieve externe effecten op de plaatselijke bevolking;

38.

verzoekt de Commissie haar voorstel voor een verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2010/0383 (COD)) te wijzigen, teneinde eisers in staat te stellen een in een derde land gevestigde dochteronderneming, tezamen met de Europese moedermaatschappij, voor het gerecht te dagen, door aanvullende bevoegdheidsregels op te stellen;

39.

roept de Commissie op de opneming van een SVO-dimensie in multilateraal handelsbeleid te bepleiten, zowel in de internationale fora die het idee van SVO steunen, in het bijzonder de OESO en de IAO, als in de WTO in de post-Doha-context;

40.

verzoekt de Commissie in de vrijhandels- en investeringsovereenkomsten die zij met derde landen sluit systematisch een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling op te nemen, met een juridisch bindende MVO-clausule;

41.

stelt voor dat deze mvo-clausule niet alleen de naleving van de acht fundamentele verdragen en de vier prioritaire verdragen van de IAO betreft, maar ook stimulansen biedt voor bedrijven om mvo-verplichtingen aan te gaan, naast een zorgvuldigheidsplicht voor ondernemingen en groepen van ondernemingen, dat wil zeggen de plicht om proactieve maatregelen te treffen om elke schending van mensenrechten en milieunormen, corruptie of belastingontduiking, ook in dochterondernemingen en toeleveringsketens, (met andere woorden hun invloedssfeer) vast te stellen en te voorkomen;

Rechten van werknemers en arbeidsomstandigheden

42.

verzoekt alle lidstaten de centrale arbeidsnormen van de IAO na te leven en de bevorderen, de tot nu toe op sociaal gebied gesloten verdragen te eerbiedigen en concrete uitvoering te geven aan de beginselen ervan die betrekking hebben op de grondrechten van werknemers;

43.

benadrukt dat herhaaldelijke schendingen van de fundamentele arbeidsnormen zijn gemeld in verschillende landen met SAP-plusstatus, maar dat dit niet tot de intrekking van preferenties heeft geleid; is van mening dat de niet-uitvoering van conditionaliteit het doel van de EU om sociaal beleid en fundamentele arbeidsnormen wereldwijd te bevorderen ondermijnt en in tegenspraak is met het beginsel van coherent beleid;

44.

is verheugd over het stelsel van de IAO voor toezicht op internationale arbeidsnormen dat op internationaal niveau uniek is en ertoe bijdraagt dat landen de verdragen die zij hebben geratificeerd ook daadwerkelijk uitvoeren; benadrukt dat in geval van problemen de IAO landen moet ondersteunen door middel van een sociale dialoog en technische bijstand;

45.

verzoekt de Commissie nauwere samenwerking van de WTO met de IAO te bevorderen, waardoor de IAO in staat wordt gesteld bij de WTO tijdens handelsgeschillen deskundigenverslagen in te dienen, ten einde arbeidsnormen te verwezenlijken, behoorlijk werk op te nemen in alle vormen van WTO-activiteit en te voorkomen dat de sociale ontwikkeling in gevaar komt;

46.

is van mening dat het Uniebeleid inzake ontwikkeling van werknemers en hervormingen van de arbeidsmarkt gericht moet zijn op mensen en op instellingen;

47.

is verontrust over de benadering van sommige derde landen die de MODE4-procedure inzetten voor hun handelsactiviteiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten veeleer te streven naar een zodanige structuur van de internationale migratie dat uitbuiting en intellectuelenvlucht worden voorkomen;

48.

steunt initiatieven die de ontwikkeling van dialoog tussen de sociale partners en samenwerking binnen de partnerlanden en transnationaal bevorderen en verzoekt de Commissie de huidige programma's verder te ontwikkelen en zich daarbij te concentreren op programma's die de institutionele capaciteit voor beleidsontwikkeling van de sociale partners en de tenuitvoerlegging van dit beleid beogen te verbeteren;

49.

steunt het in praktijk brengen van de vrijheid van vereniging van vakbonden en van het recht op collectief onderhandelen zonder uitzondering, voor het realiseren, verbeteren en verdedigen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden;

50.

wijst nogmaals op de EU-richtsnoeren voor een aantal mensenrechtenvraagstukken, die een krachtig politiek signaal uitzenden dat dit voor de Unie prioriteiten zijn; verzoekt de Raad dan ook op de grondslag van de acht kernverdragen van de IAO soortgelijke richtlijnen aan te nemen die moeten worden gebruikt als pragmatisch instrument van de EU dat ertoe bijdraagt het externe sociale beleid van de Unie beter vooruit te helpen; herhaalt dat het eerbiedigen van internationale wetgeving inzake mensenrechten volgens de Universele Verklaring voor alle ondernemingen een bindende verplichting blijft;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een proactieve aanpak te ontwikkelen om de sociale gevolgen van met de globalisering samenhangende aanpassingen en herstructureringen aan te pakken;

Mondiale economische sturing

52.

verwelkomt de organisatie van G20-bijeenkomsten op het niveau van de ministers van Sociale Zaken en verzoekt de Commissie daaraan actief deel te nemen; betreurt dat de vervolgmaatregelen op EU-niveau als regel nog steeds onbevredigend zijn;

53.

verzoekt de Commissie en de lidstaten werkgelegenheid en sociaal en milieubeleid, met inbegrip van aspecten van gelijkheid van mannen en vrouwen, op te nemen in alle onderhandelingen met betrekking tot structuren voor mondiale economische sturing en macro-economisch overleg;

54.

verzoekt de Commissie en de lidstaten goed bestuur in de rechtspraak en in financiële en belastingzaken aan te moedigen om de sociale dimensie van de globalisering te versterken;

55.

verzoekt de Commissie om een aanbeveling aan de lidstaten van de EU ten gunste waarin wordt gepleit voor tenuitvoerlegging en ratificatie van IAO-verdragen ter verbetering van werknemersrechten en arbeidsomstandigheden in de Unie en de partnerlanden, die door de IAO als up-to-date zijn aangemerkt en gericht zijn op eerlijke globalisering ten gunste van iedereen door middel van meer samenhang van de externe dimensie van het economisch en sociaal beleid van de lidstaten; verzoekt de Commissie in dezelfde zin de lidstaten aan te moedigen regelmatig de gevolgen van het economische, financiële en handelsbeleid te laten onderzoeken;

56.

is van mening dat de toename van het aantal internationale regelgevers tot dringende problemen leidt met de consistentie en de werkzaamheid van de internationale rechtsorde, in het bijzonder wat betreft de bescherming van werknemersrechten en fundamentele rechten;

57.

stelt voor dat herdefinitie van mondiale sturing af te stemmen op grotere integratie van regelgevende instanties in de rechtsorde van de Verenigde Naties en meer respect voor de beginselen die worden omhelsd door de gespecialiseerde organisaties van de VN, in het bijzonder de IAO en WHO;

*

* *

58.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  http://www2.ohchr.org/english/law/

(2)  http://www.business-humanrights.org/SpecialRepPortal/Home/Protect-Respect-Remedy-Framework

(3)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/111819.pdf

(4)  http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/163.htm

(5)  http://www.coe.int/t/dg3/migration/documentation/Default_conv_en.asp

(6)  http://www.ilo.org/ilolex/english/convdisp1.htm

(7)  ibidem.

(8)  http://www.ilo.org/jobspact/about/lang–en/index.htm

(9)  http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@dgreports/@cabinet/documents/publication/wcms_099767.pdf

(10)  http://www.wto.org/english/docs_e/legal_e/04-wto.pdf

(11)  http://www.wto.org/english/thewto_e/minist_e/min01_e/mindecl_e.htm

(12)  WTO: GATS, Artikel 1, lid 2, letter d) = MODE 4.

(13)  Genève, IAO 2004. http://www.ilo.org/fairglobalization/report/lang–en/index.htm

(14)  http://www.pittsburghsummit.gov/mediacenter/129639.htm

(15)  http://www.oecd.org/document/33/0,3746,en_2649_34889_44086753_1_1_1_1,00.html

(16)  PB L 48 van 22.2.2008, blz. 82.

(17)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(18)  PB C 320 van 28.10.1996, blz. 261.

(19)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 107.

(20)  PB C 112 E van 9.5.2002, blz. 326.

(21)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(22)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 65.

(23)  PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 84.

(24)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 865.

(25)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 128.

(26)  PB C 187 E, 7.8.2003, blz. 180.

(27)  PB C 104 van 14.4.1999, blz. 180.

(28)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45.

(29)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0446.

(30)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 305.

(31)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301.

(32)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361.

(33)  Conclusies van de Raad van 14.6.2010 inzake kinderarbeid, 10937/1/2010.

(34)  Conclusies van de Europese Raad van 16.9.2010, EUCO 00021/1/2010.

(35)  http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2010/non-financial_reporting_en.htm

(36)  PB L 211 van 6.8.2008.

(37)  http://ec.europa.eu/europeaid/work/procedures/legislation/legal_bases/documents/accord_cotonou_revise_2010_fr.pdf

(38)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=691

(39)  WTO: GATS, Artikel 1, lid 2, letter d) = MODE 4.

(40)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2010/may/tradoc_146196.pdf

(41)  Kwetsbare werkgelegenheid: het totale aantal zelfstandigen en onbetaald meewerkende gezinsleden. De indicator voor kwetsbare werkgelegenheid is een van de officiële werkgelegenheidsindicatoren onder doel 1, "extreme armoede en honger uitroeien", van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

(42)  Advies van de Juridische Dienst van het EP over het toepassingsgebied van artikel 9 VWEU (horizontale sociale bepaling) waarom was verzocht door de voorzitter van de EMPL-commissie (SJ-00004/10), paragraaf 15.

(43)  Ibidem, punt 8.


Top