EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0441

Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020 Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2010 over een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020 (2010/2108(INI))

PB C 99E van 3.4.2012, p. 64–77 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 99/64


Donderdag 25 november 2010
Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020

P7_TA(2010)0441

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2010 over een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020 (2010/2108(INI))

2012/C 99 E/14

Het Europees Parlement,

gezien het inventariserende document van de Commissie met als titel „Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020”, dat op 7 mei 2010 is gepubliceerd,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement van 10 januari 2007 met de titel „Een energiebeleid voor Europa” (COM(2007)0001, die werd gevolgd door de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 13 november 2008 met de titel „Tweede strategische toetsing van het energiebeleid: een EU-actieplan inzake energiezekerheid en –solidariteit” en de begeleidende documenten (COM(2008)0781),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid (1),

gezien het derde energiepakket, bestaande uit Verordening (EG) nr. 713/2009 van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, Verordening (EG) nr. 714/2009 van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003, Verordening (EG) nr. 715/2009 van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005, Richtlijn 2009/72/EG van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (de „elektriciteitsrichtlijn” ofwel „ER”), evenals Richtlijn 2009/73/EG van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (de „aardgasrichtlijn” ofwel „AGR”) (2),

gezien het energie- en klimaatveranderingspakket van de EU, bestaande uit Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2 -emissies van lichte voertuigen te beperken, Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden, Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG, Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006, evenals Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over het onderwerp „Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (4),

gelet op het Verdrag inzake het Energiehandvest van 17 december 1994, dat het rechtskader vormt voor de internationale samenwerking op energiegebied, samen met het bijbehorende ontwerpprotocol inzake doorvoer,

gezien Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (Europees energieprogramma ten behoeve van herstel) (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 31 mei 2010 over het onderwerp „Programma om het economisch herstel te bevorderen: Financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009)” (COM(2010)0283),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 oktober 2009 getiteld „Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-Plan)” (COM (2009)0519), en onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2010 over investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-Plan) (6),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 4 mei 2010 over de voortgang bij de realisatie van de trans-Europese netwerken in de periode 2007-2009 (COM(2010)0203),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG (COM(2009)0363) (verslag-Vidal-Quadras),

gezien de mededeling van de Commissie over een Actieplan voor energie-efficiëntie: het potentieel realiseren (COM(2006)0545),

gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 25 juni 2010 inzake de voortgang bij de maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen (COM(2010)0330),

gezien de concept-conclusies van de Raad van 21 mei 2010 getiteld „Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020” (7),

gelet op Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (de „energiedienstenrichtlijn”) (8),

gezien Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/62/EEG (de „cogeneratierichtlijn”) (9),

gelet op artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0313/2010),

A.

overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een nieuw tijdperk voor de Unie aanbreekt, dat een aanpassing van doelen en strategieën en ook van de EU-begroting vergt om dit Verdrag ten volle ten uitvoer te leggen,

B.

overwegende dat het aparte hoofdstuk over energie dat in het Verdrag van Lissabon is opgenomen inmiddels een stevige rechtsbasis biedt voor de ontwikkeling van energie-initiatieven op basis van duurzaamheid, zekere energievoorziening, koppeling van netwerken en solidariteit,

C.

overwegende dat de Unie zich voor het probleem geplaatst ziet dat de energiewetgeving onvolledig of te laat wordt uitgevoerd en dat het ontbreekt aan gecoördineerde energiestrategieën, waardoor er behoefte is aan een Commissie die nadrukkelijk de leiding op zich neemt om een eind aan deze onbevredigende situatie te maken, naast de duidelijk en overtuigend geuite wil en steun van de lidstaten,

D.

overwegende dat de afhankelijkheid van Europa van ingevoerde buitenlandse energiebronnen nog steeds groeit, vooral wat fossiele brandstoffen betreft, terwijl de afhankelijkheid van olie bijzonder groot is en in de toekomst nog verder zal toenemen, en overwegende dat het energiebeleid van de EU derhalve een internationale dimensie moet krijgen,

E.

overwegende dat de levensstandaard en het concurrentievermogen afhankelijk zijn van de prijs en beschikbaarheid van energie,

F.

overwegende dat het energiebeleid van de EU haar zou moeten helpen haar toezegging om de emissies van broeikasgassen te verminderen gestand te doen,

G.

overwegende dat er in het komende decennium grootschalige investeringen in de energiesector nodig zijn, met name in nieuwe energiecentrales, interconnecties en netwerken, en overwegende dat, aangezien deze investeringen voor een nog langere termijn bepalend voor de energiemix zullen zijn, er stappen moeten worden ondernomen om ruimte te scheppen voor overschakeling op een duurzame economie; voorts overwegende dat een en ander noopt tot een verdere diversificatie van de financieringsinstrumenten, of eventueel tot nieuwe marktregelingen, met name in de qua energievoorziening meest geïsoleerde regio's;

H.

overwegende dat de EU27 over aanzienlijke biomassavoorraden beschikt waarmee grote hoeveelheden biobrandstof van de tweede generatie kunnen worden geproduceerd,

I.

overwegende dat steenkool een belangrijke primaire energiebron voor huishoudens en bedrijven zal blijven,

J.

overwegende dat investeringen in de energiesector uiterst kapitaalintensief zijn en er behoefte bestaat aan de verwezenlijking van een stabiel regelgevingskader voor de lange termijn waarmee bedrijven milieutechnisch en economisch verstandige investeringsbeslissingen kunnen nemen, waarbij concurrentievervalsing absoluut vermeden moet worden,

K.

overwegende dat de ambitieuze emissiereductiedoelstellingen van de EU voor de lange termijn geplaatst moeten worden in de context van een mondiaal akkoord over klimaatverandering om de positieve bijdrage van de EU aan de internationale onderhandelingen te maximaliseren en het gevaar van koolstoflekkage en verlies aan concurrentiekracht voor het Europese bedrijfsleven te minimaliseren,

L.

overwegende dat infrastructuren voor energienetwerken in de allereerste plaats via de energietarieven gefinancierd moeten worden; overwegende dat er echter ook behoefte aan EU-financiering en -ondersteuning kan bestaan als markten alléén zulke investeringen niet kunnen opbrengen, teneinde goed functionerende netwerken te creëren en de Europese energiemarkten open te stellen, met name in de minst ontwikkelde regio's,

M.

overwegende dat de economische teruggang als gevolg van de financiële crisis voor een vertraging van investeringen in de energiesector heeft gezorgd; overwegende dat de crisis Europa ook een kans tot hervormingen biedt,

N.

overwegende dat er in een duurzame en dynamische economie naar gestreefd moet worden de economische groei los te koppelen van het energieverbruik, met name door verhoging van de energie-efficiency per geproduceerde eenheid,

O.

overwegende dat de Commissie in 2009 ook aankondigde dat zij de mondiale LNG-situatie en eventuele lacunes in kaart wilde brengen om een LNG-actieplan te formuleren,

Inleiding: een strategie waardoor het Verdrag van Lissabon volledig gestalte krijgt

1.

is ingenomen met het inventariserende Commissiedocument „Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020” en beschouwt dit als een eerste stap naar een uitgebreid energiebeleid van de EU in het kader van haar strategie voor 2020;

2.

is van oordeel dat er bij om het even welke toekomststrategie naar gestreefd moet worden de centrale doelstellingen van het Verdrag van Lissabon te bereiken, namelijk één energiemarkt, continuïteit van de energievoorziening, energie-efficiëntie en –besparingen, alsmede de bevordering van energienetwerken; daarnaast moet zij bijdragen tot betaalbare energieprijzen ten behoeve van alle consumenten, intensiever gebruik van hernieuwbare energiebronnen in het kader van duurzame energieproductie en de ontwikkeling van onderling verbonden, geïntegreerde interoperabele en slimme energienetwerken, en leiden tot een geringere afhankelijkheid van ingevoerde energie en meer inheemse energieproductie, met behoud van het concurrentievermogen en de groeicapaciteit van het bedrijfsleven en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen;

3.

onderstreept dat de voorgestelde strategie bovenal moet worden uitgevoerd in een geest van solidariteit en verantwoordelijkheidsbesef, waarbij geen enkele lidstaat kan achterblijven of geïsoleerd raken en waarbij alle lidstaten zich onderling inzetten voor continuïteit in de energievoorziening; wijst met nadruk op de betekenis van de opneming in het Verdrag van een speciaal hoofdstuk over energie (artikel 194 VWEU), dat een solide rechtsgrond biedt voor maatregelen van de Unie op basis van de communautaire methode;

4.

benadrukt dat de Unie behoefte heeft aan een langetermijnvisie voor een efficiënt en duurzaam energiebeleid voor de periode tot 2050, met als richtsnoer haar langetermijndoelstellingen voor emissiebeperking, en die wordt aangevuld met precies gedefinieerde en breed opgezette actieprogramma's voor de korte en middellange termijn waarmee naar deze doelen kan worden toegewerkt;

5.

dringt aan op planning van stappen in de richting van een Europese Energiegemeenschap, die onder meer nauwe samenwerking op het gebied van energienetwerken en Europese financiering van nieuwe energietechnologieën impliceert; is van mening dat de Europese Energiegemeenschap, zonder dat direct al het Verdrag van Lissabon hoeft te worden gewijzigd, ten doel moet hebben de huidige versnippering van het Europese energiebeleid te boven komen en de Unie internationaal een krachtige stem in energiekwesties te geven;

De werking van de energiemarkt waarborgen

6.

verklaart met nadruk dat de afronding van de interne Europese energiemarkt absoluut noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU; is van oordeel dat een en ander moet stoelen op een duidelijk rechtskader waarbij de wetgeving strikt gehandhaafd wordt en de Commissie zo nodig meer lidstaten wegens inbreuken voor het Europees Hof van Justitie vervolgt dan vroeger het geval was;

7.

onderstreept de noodzaak volledig uitvoering te geven aan de huidige EU-wetgeving op energiegebied en de energiedoelstellingen van de EU te halen; acht het eveneens noodzakelijk de regels van het derde energiepakket en van het energie-efficiëntiepakket in alle lidstaten snel en correct ten uitvoer te leggen;

8.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bestaande internemarktrichtlijnen volledig en correct worden uitgevoerd en omgezet door de lidstaten en – mocht een reactie van de lidstaten uitblijven – als uiteindelijke maatregel te overwegen de belangrijkste bepalingen van de bestaande internemarktrichtlijnen opnieuw voor te leggen in de vorm van verordeningen om zeker te zijn dat zij in de gehele interne markt rechtstreeks en volledig van toepassing zijn;

9.

beklemtoont dat de Europese elektriciteitscentrales gegarandeerd brandstof geleverd moeten krijgen, waarvoor een industriebeleid nodig is dat langetermijninvesteringen in de elektriciteitsproductie in de EU bevordert;

10.

is van mening dat de rol van energiemarktregulators en de samenwerking tussen de nationale toezichthouders, de mededingingsautoriteiten en de Commissie nader moeten worden ingevuld, vooral ten aanzien van de klein- en grootverbruikersmarkten; roept de Commissie er in dat verband toe op alles in het werk te stellen om gedaan te krijgen dat het ACER en het ENTSB hun taken efficiënt kunnen vervullen; merkt op dat, mochten de bevoegdheden van het ACER en het ENTSO ontoereikend zijn om een geïntegreerde Europese energiemarkt tot stand te kunnen brengen, hun mandaten wellicht moeten worden herzien; verzoekt de Commissie en het ACER voorstellen te ontwikkelen ter nadere invulling van de betrokkenheid van de belanghebbende partijen;

11.

onderstreept de noodzaak tot meer transparantie en verbetering van de werking van groothandelsmarkten in de energiesector ten behoeve van de consument, met name ten aanzien van de financiële producten die worden verhandeld op de energiemarkt en de totstandbrenging van goed functionerende intradagmarkten in heel Europa; ervaart het in dit verband als positief dat de Commissie heeft aangekondigd voornemens te zijn met een voorstel te komen ter bevordering van de transparantie en integriteit van de energiehandelsmarkten, en pleit wat dat betreft voor de ontwikkeling van een consistent regelgevingskader;

12.

is van mening dat de consument kan profiteren van de toegenomen concurrentie op de energiemarkt; wijst op de noodzaak om concurrentie te bevorderen door diversifiëring van transportroutes, energiebronnen en marktdeelnemers op de Europese markten en op de het belang van stimulering van nieuwe bedrijfsmodellen;

13.

herinnert aan het sectoronderzoek dat de Commissie in 2005 heeft verricht; dringt erop aan dat er in 2013 een tweede onderzoek naar de energiesector wordt ingesteld;

14.

verzoekt de Commissie jaarlijks een topbijeenkomst te organiseren met vertegenwoordigers van de in energievraagstukken gespecialiseerde commissies van de nationale parlementen, leden van het Europees Parlement en bij energiegerelateerde EU-beleidszaken en –wetgeving en andere aanverwante aangelegenheden betrokken belanghebbenden teneinde het wederzijdse begrip te vergroten; steunt voorts het idee om een speciale bijeenkomst van de Europese Raad te organiseren die zich concentreert op relevante energiebeleidsvraagstukken, waarbij rekening moet worden gehouden met de verslagen van het Parlement over de energiestrategie voor de periode 2011-2020 en het Actieplan voor energie-efficiëntie;

Steun voor moderne geïntegreerde netwerken

15.

vestigt er nadrukkelijk de aandacht op dat iedere vertraging in de ontwikkeling van een modern en intelligent, EU-breed elektriciteits- en gasnetwerk ten koste dreigt te gaan van de EU-ambitie om tegen 2020 haar 20-20-20 energie- en klimaatdoelstellingen te halen en te voldoen aan de doelstellingen van de EU voor 2050, zoals overeengekomen door de staatshoofden en regeringsleiders, een en ander met het doel de continuïteit van de energievoorziening in de EU beter te waarborgen; is daarom ingenomen met het feit dat de energiestrategie zich in de eerste plaats richt op de totstandbrenging van intelligente en moderne infrastructuur om de ontwikkeling van EU-brede geïntegreerde netwerken te bevorderen;

16.

wijst erop dat de definitieve verwezenlijking van de interne energiemarkt alleen mogelijk zal zijn met een pan-Europees energienetwerk dat over de grenzen van de lidstaten heen reikt; acht het dringend noodzakelijk dat de in het Verdrag en in secundaire wetgeving gedefinieerde financiële mechanismen worden ontwikkeld en volledig ten uitvoer gelegd die nodig zijn om onverwijld te kunnen ingrijpen bij iedere nalatigheid met betrekking tot ontbrekende of zwakke schakels in de trans-Europese energienetwerken; wijst erop dat de behoefte aan geïmporteerde energie zal worden teruggedrongen wanneer kan worden gegarandeerd dat de Europese energieproductie altijd optimaal wordt gebruikt;

17.

dringt er bij de lidstaten op aan dat zij de Commissie tijdig alle in Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad inzake de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur voorgeschreven informatie verstrekken, zodat er zicht is op de potentiële leemten in vraag en aanbod en belemmeringen voor investeringen, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie over de rechtsgeldigheid van de verordening, die overeenkomstig artikel 194 van het Verdrag volgens de medebeslissingsprocedure had moeten worden aangenomen;

18.

is van mening dat de aangekondigde „Blauwdruk voor een offshorenetwerk in de Noordzee” van de Commissie, in combinatie met andere regionale initiatieven zoals de „Mediterrane energiering” en het „Baltische interconnectorproject” zouden moeten uitgroeien tot de bouwstenen van een toekomstig Europees supernet; roept de lidstaten en de Commissie ertoe op de voor de ontwikkeling daarvan benodigde middelen te reserveren;

19.

wijst er met nadruk op dat het Tienjarig Netwerkontwikkelingsplan (dat bedoeld is om de elektriciteits- en gasnetwerken van de EU te integreren) beter moet worden afgestemd op de doelstellingen voor 2020 en vervolgens moet worden geïmplementeerd bij wijze van methodologische en technologische grondslag voor nieuwe wetgeving op het gebied van energie-infrastructuur; wijst op de rol van het ACER bij het toezicht op de uitvoering daarvan; onderstreept de dringende noodzaak om zogeheten „energie-eilanden” te integreren in het Europese energienetwerk, onder meer door de totstandbrenging van betere gasnetwerkinterconnecties en LNG-terminals, die een einde moeten maken aan het marktisolement van sommige lidstaten en de continuïteit van de energievoorziening moeten verbeteren voor EU-landen die momenteel in sterke mate afhankelijk zijn van een handvol niet-EU-landen;

20.

wijst nadrukkelijk op de noodzaak tot bredere informatie-uitwisseling van de zijde van de exploitanten ten aanzien van het beheer van de infrastructuurnetwerken, teneinde marktdistorsies als gevolg van asymmetrische informatieverstrekking te voorkomen;

21.

herinnert er eens te meer aan dat de markt behoefte heeft aan een regelgevingskader om haar ertoe te bewegen te investeren in onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën; wijst in dit verband op de niet-aflatende noodzaak van een gemeenschappelijk EU-octrooi;

22.

wijst er voorts op dat er dringend behoefte is aan ontwikkeling en modernisering van de distributienetwerken om de toenemende hoeveelheden decentraal opgewekte energieproductie te kunnen integreren;

23.

beschouwt het bestaande programma voor trans-Europese energienetwerken (TEN-E) als inefficiënt, is van mening dat het geen duidelijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandbrenging van interconnecties tussen lidstaten en moet worden aangepast aan de doelstellingen van het klimaat- en energiepakket en van het derde internemarktpakket; is voorts van mening dat er bij het voorgestelde energie-infrastructuurpakket en de vervanging van TEN-E op de volgende punten moet worden gelet:

(a)

de evaluatie van het stelsel van energie-infrastructuurvergunningen en de toetsing van de toegepaste systemen teneinde onnodige bureaucratie te voorkomen, de goedkeuringsprocedures te verkorten en een oplossing te bieden voor de problemen waarmee het publiek zich geconfronteerd ziet;

(b)

de definitie en ondersteuning van prioritaire projecten en de vaststelling van criteria ter bepaling van de infrastructuurinvesteringen die cruciaal zijn voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt, onder inachtneming van de bijdragen die de respectieve projecten leveren uit een oogpunt van continuïteit van de energievoorziening, de noodzaak van gezondere concurrentieverhoudingen en het vervullen van de langetermijndoelstellingen op het gebied van duurzame energie en verbetering van de sociale en territoriale cohesie;

(c)

het verstrekken van duidelijke criteria en richtsnoeren aan de lidstaten voor met overheids- en EU-geld gefinancierde energie-infrastructuurprojecten;

(d)

de verstrekking van financiële steun door onder meer de Europese Investeringsbank en andere financiële intermediairs in de uitvoeringsfase van projecten om markttekortkomingen te corrigeren;

(e)

het creëren van een op succesvolle bestaande modellen geïnspireerd grensoverschrijdend kostendelingsmodel, met name voor de gecoördineerde ontwikkeling van infrastructuur en duurzame energiebronnen;

(f)

beantwoording van de vraag of het aanbesteden van infrastructuurprojecten van EU-belang het tempo van infrastructuurinvesteringen ten goede zou komen;

Financiering van energiebeleid

24.

is van mening dat de beleidsprioriteiten van de EU, zoals vermeld in de strategie voor 2020, in het nieuwe meerjarig financieel kader beter tot uiting moeten komen, onder inachtneming van de bevindingen en prioriteiten van de tweede strategische toetsing van het energiebeleid, hetgeen impliceert dat een significant groter deel van de begroting moet worden toegewezen aan het energiebeleid, waarbij o.a. moet worden gedacht aan moderne en slimme energie-infrastructuur, energie-efficiëntie, hernieuwbare energieprojecten en -onderzoek, en ontwikkeling en implementatie van nieuwe energietechnologieën;

25.

is van mening dat een modern EU-breed elektriciteitsnet van doorslaggevend belang zal zijn voor de realisering van de op 20 % vastgestelde ontwikkelingsdoelstelling voor hernieuwbare energie; verzoekt de Commissie daarom een adequaat stelsel van stimulansen uit te werken voor investeringen in energiecentrales in bepaalde regio's, zodat een optimaal economisch effect kan worden verkregen en ondoelmatige investeringen in netwerken worden vermeden; wijst er in dit verband op dat er een overkoepelende strategie moet worden uitgewerkt voor het energiesysteem in zijn totaliteit, van producent tot consument;

26.

verzoekt de Commissie een strategie voor te stellen ter verbetering van de efficiency op de warmtemarkt met het oog op de ondersteuning van efficiënte lokale infrastructuren, zoals stadsverwarming en -koeling, die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van geïntegreerde oplossingen op het gebied van verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking op basis van warmtekrachtkoppeling en een doelmatig gebruik van duurzame energiebronnen;

27.

is van mening dat innovatieve financiële instrumenten (zoals verstrekking van risicodelingsfaciliteiten en leningprogramma's door overheidsbanken) een belangrijk hulpmiddel kunnen zijn voor de ondersteuning van investeringen in energie-infrastructuur, energie-efficiëntie, hernieuwbare energieprojecten en onderzoek en ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën met als doel de overschakeling op een duurzame economie te ondersteunen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan traditionele subsidies steeds meer met dergelijke voorzieningen aan te vullen of daardoor te vervangen en ook de lidstaten te stimuleren om dergelijke innovatieve financiële instrumenten te gebruiken; vestigt in dat verband de aandacht op de positieve ervaringen die zijn opgedaan met andere soortgelijke instrumenten; spreekt zijn krachtige steun uit voor het voorstel om bij wijze van leninggarantie EU-begrotingsmiddelen in te zetten ter aanmoediging van particuliere en overheidsinvesteringen;

28.

is van mening dat de EU het fiscale accent meer moet gaan verleggen naar activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu, zoals door de Commissie met nadruk wordt bepleit in de EU-strategie voor 2020; spoort de Commissie ertoe aan de energiebelastingrichtlijn dienovereenkomstig te herzien;

29.

acht het van essentieel belang dat de financiering van energie-investeringen zich voortaan concentreert op projecten die een zo groot mogelijk aantal nieuwe banen creëren;

30.

onderstreept dat enige steun van de Unie voor belangrijke infrastructuurinvesteringen in bepaalde lidstaten nodig kan zijn – o.a. in elektriciteits- en andere voorzieningsnetwerken, in het bijzonder om de energievoorziening veilig te stellen en de klimaat- en milieudoelstellingen te kunnen verwezenlijken – indien de markt alléén deze niet kan fourneren;

31.

onderstreept dat marktintegratie noopt tot een betere benutting van bestaande functionele netwerken op basis van geharmoniseerde marktregelingen over de grenzen heen, en tot de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese regelingen voor het beheer van interconnecties;

32.

wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van het ACER is om ervoor te zorgen dat de programmering van elektriciteitsnetwerken door de lidstaten spoort met het tienjarenplan voor netwerkontwikkeling;

33.

onderstreept dat veel nieuwe lidstaten bijzonder kwetsbaar zijn voor onderbreking van hun externe energievoorziening, en bijzondere steun van de Unie nodig hebben om zich verzekerd te weten van een stabiele energievoorziening;

34.

is ingenomen met de oprichting van een speciale taskforce voor slimme netwerken bij de Commissie en beveelt de taskforce aan rekening te houden met de standpunten van alle belanghebbenden; verzoekt de Commissie regelmatig aan het Parlement verslag uit te brengen over de voortgang van de werkzaamheden van de taskforce; wijst er met nadruk op dat de Commissie op basis van de conclusies van de taskforce moet zorgen voor een geschikt regelgevingskader op EU-niveau voor slimme netwerken, dat voorziet in adequate stimulansen voor netwerkexploitanten om te investeren in operationele efficiency en waarbij EU-brede gemeenschappelijke normen worden vastgesteld voor de ontwikkeling van slimme netwerken, zodat de overgang naar een duurzame economie wordt vergemakkelijkt; spreekt voorts zijn steun uit voor het opzetten van proefprojecten voor innovatieve communicatie-, automatiserings- en netwerkcontroletechnologieën; verwijst tevens naar de bepalingen inzake intelligente meters in de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG;

35.

ondersteunt tevens proefprojecten voor de algemene invoering van intelligente meters – bijvoorbeeld in het kader van het SET-Plan-initiatief „slimme steden” – met dien verstande dat consumenten en gebruikers met een laag inkomen moeten worden beschermd en dat de privacy moet zijn gegarandeerd;

36.

verzoekt de Commissie voor eind 2011 met een analyse te komen van de toekomstige ontwikkeling van mondiale en EU-gasmarkten, waarin ook aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van reeds geplande gasinfrastructuurprojecten (zoals de projecten in het kader van de zuidelijke corridor), nieuwe LNG-terminals, de gevolgen van schaliegaswinning voor de gasmarkt in de VS (vooral wat betreft de importbehoefte aan LNG), en de gevolgen van eventuele schaliegasontwikkelingen in de EU voor de toekomstige continuïteit van de gasvoorziening en voor de prijzen; is van mening dat de beoogde analyse de huidige stand van de infrastructuurontwikkeling en de CO2-doelstellingen van de EU voor 2020 moet weerspiegelen en deze als uitgangspunt moet nemen; onderstreept dat alle belanghebbende partijen hierbij moeten worden geraadpleegd;

Een betere benutting van het potentieel van de EU op het gebied van energie-efficiency en duurzame energiewinning

37.

is van mening dat energie-efficiëntie en energiebesparing, ongeacht het te voeren beleid, moeten uitgroeien tot de voornaamste prioriteiten op dit gebied, aangezien zij een kosteneffectieve manier zijn om de energiebehoeften van de EU te drukken, banen te helpen scheppen, het economisch concurrentievermogen te versterken en de stijging van energietarieven en energierekeningen tegen te gaan, zodat energiearmoede kan worden bestreden; verzoekt de Commissie en de lidstaten energie-efficiëntie bovenaan op de EU-agenda te plaatsten, en pleit voor betere implementatie van de bestaande wetgeving en voor de tijdige vaststelling door de Commissie van een ambitieus actieplan voor energie-efficiëntie; is dan ook van mening dat dit plan moet worden uitgevoerd op een manier die recht doet aan de inspanningen die in sommige lidstaten reeds zijn geleverd;

38.

is verheugd over de herziening van het actieplan voor energie-efficiëntie; roept de Commissie ertoe op daarbij rekening te houden met het standpunt van het Parlement;

39.

onderstreept dat ICT een hoofdrol kan en moet spelen bij de bevordering van een verantwoord energieverbruik in huishoudens en vervoer, en bij energieopwekking en industriële productie; is van mening dat intelligente meters, efficiënte verlichting, cloud computing en gedistribueerde software het potentieel hebben om de energiegebruikspatronen te transformeren;

40.

is van mening dat energie-efficiëntie en energiebesparing zich ook moeten richten op de gehele energievoorzienings- en energievraagketen, met inbegrip van transformatie, transmissie, distributie en levering, alsook op het industriële, huishoudelijke en transportverbruik;

41.

steunt de ontwikkeling van een goed functionerende markt voor energiediensten en de invoering van aanvullende marktmechanismen ter verbetering van de energie-efficiency, als een manier om de concurrentiepositie van de EU-economie te stimuleren;

42.

is bovendien van mening dat er sterker moet worden gelet op de energieprestatie van energieverbruikende producten; spoort de Commissie ertoe aan de richtlijn ecologisch ontwerp volledig en op meer producten toe te passen en een dynamisch model voor de vaststelling van normen te hanteren om te waarborgen dat er ambitieuze doelstellingen worden aangehouden die regelmatig worden bijgesteld;

43.

verzoekt de Commissie met een evaluatie te komen van de uitvoering van de bestaande wetgeving; is van mening dat de Commissie zich er in het Actieplan voor energie-efficiëntie toe moet engageren om, als uit deze evaluatie blijkt dat de uitvoering van de energie-efficiëntiestrategie in haar totaliteit te wensen overlaat en de EU bijgevolg volgens de berekeningen haar doelstelling voor 2020 niet zal halen, bijkomende EU-maatregelen voor de lidstaten voor te stellen, bijvoorbeeld in de vorm van individuele energie-efficiëntiedoelstellingen die neerkomen op ten minste 20 % energiebesparing op EU-niveau, conform de kerndoelen van de EU voor 2020 en onder inachtneming van de relatieve startposities en nationale omstandigheden, en ervan uitgaande dat de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie van de respectieve lidstaten vooraf worden geaccepteerd; is van mening dat moet zijn aangetoond dat dergelijke aanvullende maatregelen noodzakelijk, billijk en meetbaar zijn, en dat zij metterdaad direct van invloed zijn op de implementatie van de nationale plannen voor energie-efficiëntie; verzoekt de Commissie en de lidstaten het eens te worden over een gemeenschappelijke methodiek voor het meten van de nationale energie-efficiëntiedoelstellingen en tevens voor het toezicht op de vooruitgang bij het verwezenlijken van deze doelstellingen;

44.

is voorstander van een gedecentraliseerde benadering op meerdere bestuursniveaus van het energiebeleid en van energie-efficiëntie, zoals het Convenant van burgemeesters en het „slimme steden”-initiatief; onderstreept de noodzaak van geloofwaardige financieringsformules, alsook de behoefte aan bottom-up-initiatieven en aan betrokkenheid van steden en regio's; benadrukt dat afstemming van het cohesiebeleid en van het gebruik van de cohesiefondsen op de EU-strategie voor 2020 een ideale methode zou zijn om slimme en duurzame groei in de lidstaten en regio's te kunnen verwezenlijken;

45.

is van mening dat Europa ten opzichte van zijn internationale partners achterop raakt bij het ontwikkelen van het volledige potentieel aan mogelijkheden dat wordt geboden door bio-energetische technologieën; spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan een sectoroverschrijdend beleid inzake biomassa te ontwikkelen met het oog op de totstandbrenging van een duurzame markt voor biomassa uit landbouwproducten, agrarisch afval en bosbouw, en daarmee een toename van emissies en verlies aan biodiversiteit te helpen voorkomen; is zich ervan bewust dat er inmiddels ook duurzame technologie van de tweede generatie beschikbaar is; verzoekt de Commissie hiervoor een beleidskader voor te stellen en spreekt zijn steun uit voor intensiever gebruik van duurzame biobrandstoffen van de tweede generatie in Europa;

46.

verzoekt de Commissie een analyse op te maken van de respectieve door de lidstaten gepresenteerde nationale actieplannen voor duurzame energie; verzoekt de Commissie waar nodig stappen te ondernemen om bepaalde lidstaten bij de verbetering van hun plannen bij te staan, en van al haar bevoegdheden gebruik te maken om te waarborgen dat de lidstaten voldoen aan hun wettelijke verplichting tot het halen van hun nationale streefcijfers; wijst met name op de in de richtlijn gedefinieerde samenwerkingsmechanismen die de lidstaten in staat moeten stellen hun streefcijfers te halen; verzoekt de Commissie voorts een platform voor samenwerking tussen de bevoegde nationale instanties te creëren om de uitwisseling van informatie en de inventarisatie van optimale praktijken voor duurzame energiebronnen te faciliteren;

47.

onderkent de belangrijke rol van pompaccumulatiecentrales als een efficiënte, betrouwbare en milieuvriendelijke energiebron voor ondersteunende en balanceringsdiensten;

48.

is van mening dat de in de richtlijn hernieuwbare energiebronnen omschreven flexibiliteitsmechanismen moeten worden toegepast om effectief gebruik te kunnen maken van duurzame energie, en dat de netaansluitingsvoorwaarden moeten worden geharmoniseerd om te waarborgen dat duurzame energie overal even winstgevend is (waarbij bv. kan worden gedacht aan in het netwerktarief verrekende betaling van netaansluitingskosten); is van oordeel dat op middellange termijn regionale marktgroepen voor hernieuwbare energie kunnen worden gecreëerd;

49.

pleit ervoor de inzet van hernieuwbare energiebronnen binnen de EU efficiënter te maken door op langere termijn toe te werken naar een systeem van EU-brede stimuleringsregelingen voor hernieuwbare energiebronnen, zodat in die delen van de EU waar zij het meest doeltreffend zijn specifieke vormen van duurzame energie kunnen worden ontwikkeld, waardoor de kosten voor de bevordering daarvan kunnen worden gedrukt en efficiënte allocatie van middelen kan worden gegarandeerd; is van oordeel dat hernieuwbare energie op lange termijn onderdeel moet uitmaken van een goed functionerende en geïntegreerde interne energiemarkt van de EU;

50.

is van mening dat er een strategie voor de middellange termijn moet worden ontwikkeld om oplossingen te vinden voor de voornaamste problemen met betrekking tot de volledige integratie van de markt voor hernieuwbare energiebronnen; onderstreept in dit verband dat eventuele harmonisatie goed moet worden voorbereid om verstoring van bestaande nationale markten te vermijden; is van mening dat een goed functionerende, distorsievrije interne energiemarkt die onder billijke concurrentievoorwaarden kan opereren onontbeerlijk is om een geharmoniseerde steunregeling te kunnen hanteren; is van mening dat voor alle toekomstige beleidsmaatregelen moet worden uitgegaan van dergelijke steunmechanismen, waarvan moet zijn aangetoond dat zij effectief voldoen aan de te verwezenlijken doelstellingen en dat zij tegelijkertijd garant staan voor een brede geografische en technologische verscheidenheid en kunnen rekenen op het vertrouwen van investeerders;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie financiële en fiscale instrumenten in te bouwen (met name voor verbeteringen aan gebouwen) en energie-efficiëntie en energie-infrastructuur te beschouwen als een prioriteit voor het toekomstige meerjarige financieel kader; is van mening dat een intelligent gebruik van de beschikbare middelen – zoals groene infrastructuurbanken om particulier kapitaal te mobiliseren en gemakkelijke en gerichte toegang tot EU-fondsen – van cruciaal belang is om de hefboomwerking van EU-middelen te vergroten met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie;

De continuïteit van de energievoorziening waarborgen

52.

is van oordeel dat de Commissie er in samenwerking met de EDEO voor moet zorgen dat de Unie op het gebied van extern energiebeleid met één stem spreekt; is voorts van mening dat de EU haar nieuwe bevoegdheden zou moeten gebruiken om actief op zoek te gaan naar mogelijkheden voor nauwere samenwerking met derde landen om de klimaatverandering te temperen en het milieu beter te beschermen;

53.

is van mening dat de EU erop moet toezien dat haar energiebeleid een krachtige en consistente internationale dimensie krijgt, en dat zij de energieproblematiek in haar externe beleid en optreden moet integreren; is van mening dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het energiebeleid van de EU diplomatiek krachtig moet ondersteunen teneinde de continuïteit van de energievoorziening beter veilig te stellen;

54.

is van mening dat op korte en middellange termijn prioriteit moet worden gegeven aan de ontwikkeling van strategische energie-infrastructuur en de verruiming van de betrekkingen met centrale leveranciers en doorvoerlanden; is daarnaast echter van mening dat de meest effectieve en duurzame oplossing erin bestaat op lange termijn te streven naar energie-efficiëntie en toepassing van energiebesparende maatregelen en het gebruik van inheemse duurzame energiebronnen;

55.

is van oordeel dat voor alle pijpleidingen uit derde landen en andere energienetwerken die het grondgebied van de Europese Unie binnenkomen transparante intergouvernementele overeenkomsten moeten worden gesloten en dat zij onder de regels van de interne markt moeten vallen, met name ook de regelingen inzake markttoegang voor derden, bestemmingsclausules, toezicht op de naleving van allocatieregels en de omgang met kraptesituaties, de duur van contracten en afnameverplichtingsclausules; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat bij bestaande of nog te sluiten akkoorden inzake pijpleidingen en commerciële overeenkomsten de Europese regelgeving op energiegebied wordt nageleefd en zo nodig actie te ondernemen;

56.

is van mening dat de EU zich moet houden aan de letter van de wet en deze moet handhaven in een geest van energiesolidariteit en eerbiediging van de mededingings- en internemarktregels, en niet moet wijken voor de gevestigde belangen van individuele Europese landen, vooral niet voor die van landen welke aardgas naar de Europese markt exporteren;

57.

dringt aan op verdere uitbreiding van het lidmaatschap van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap met meer aan de EU grenzende landen, met name landen die deel uitmaken van het Oostelijk Partnerschap; onderstreept dat de Commissie moet toezien op de tijdige en strikte toepassing en handhaving van energieregelgeving van de EU door de lidstaten van het energiegemeenschapsverdrag, en wel door de beschikbaarheid van EU-middelen afhankelijk te stellen van de naleving van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen;

58.

is van oordeel dat het energiehoofdstuk dat is vervat in iedere overeenkomst voor politieke en technologische samenwerking met naburige landen concreter moet worden ingevuld, met name door meer gewicht toe te kennen aan programma's voor energie-efficiency en aan de voorschriften voor de interne markt; is van mening dat de Raad de Commissie een onderhandelingsmandaat moet verstrekken om bestaande memoranda van overeenstemming over energievraagstukken om te zetten in juridisch bindende teksten; wijst erop dat bij alle energiedialogen de eerbiediging van de mensenrechten en de inachtneming van de sociale dimensie moeten worden betrokken;

59.

roept de Commissie ertoe op er door middel van handelsovereenkomsten voor te zorgen dat er meer werk wordt gemaakt van de invoering van met de EU-regelgeving compatibele voorschriften op het gebied van veiligheid en energie-efficiëntie voor de opwekking, de transmissie, de doorvoer, de opslag en de verwerking/raffinage van ingevoerde en uitgevoerde energieproducten, en om op WTO-niveau mondiale normen voor te stellen ter bevordering van open en billijke handel in veilige en hernieuwbare energiebronnen en in nieuwe innovatieve energietechnologieën;

60.

verheugt zich erover dat Rusland opnieuw deelneemt aan de bijeenkomsten van de Conferentie over het Energiehandvest; verzoekt de Commissie te trachten het Verdrag inzake het Energiehandvest tot meer landen uit te breiden en zich in het kader van de Conferentie over het Energiehandvest in te zetten voor een middels onderhandelingen te treffen schikking die moet resulteren in volledige aanvaarding van de beginselen van het Energiehandvest en de bijbehorende protocollen door Rusland; benadrukt evenwel dat elke getroffen overeenkomst volledig in overeenstemming moet zijn met de EU-voorschriften voor de interne energiemarkt; onderstreept dat energie een centraal thema moet zijn in de overeenkomst die in aansluiting op de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst met Rusland wordt gesloten en dat deze nieuwe overeenkomst als leidraad en grondslag moet fungeren voor duurzame en consistente betrekkingen tussen individuele lidstaten en Rusland;

61.

verzoekt de Commissie en de Raad nauw met de NAVO samen te werken om de strategieën van de Unie en de NAVO inzake energiezekerheid goed op elkaar te laten aansluiten;

62.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de verordening inzake de veiligstelling van de aardgasvoorziening na de inwerkingtreding ervan volledig wordt toegepast;

63.

verzoekt de Commissie en de bij het project betrokken lidstaten door te gaan met de bouw van de zuidelijke gascorridor van de EU, en met name de aanleg van de Nabucco-pijpleiding, die zeer bevorderlijk zou kunnen zijn voor de continuïteit van de gasvoorziening in de Europese Unie; verzoekt de Commissie aan het Europees Parlement en de Europese Raad verslag uit te brengen over de in dit verband ondernomen stappen;

64.

dringt aan op de totstandbrenging van een speciale energiedialoog met de landen rond de Kaspische Zee en is ingenomen met de werkzaamheden in het kader van de Kaspische ontwikkelingssamenwerking; ondersteunt in dit verband de dialoog over de EU-strategie voor het Zwarte-Zeegebied en onderstreept het belang van alle energievraagstukken in de dialoog tussen de EU en de landen in deze regio;

65.

roept de Commissie en de lidstaten in het kader van het mediterraan plan voor zonne-energie op tot bevordering van de initiatieven DESERTEC en TRANSGREEN met het oog op de verbetering van de continuïteit van de energievoorziening en ten behoeve van de ontwikkeling van de betrokken landen door ondersteuning van zonne-energiecentrales en andere duurzame energietechnologieën in de Noord-Afrikaanse regio en van de aansluiting daarvan op het Europese net, voor zover zulks economisch haalbaar blijkt en geen afbreuk doet aan de ETS-regeling van de EU; is van mening dat de samenwerkingsinstrumenten waarin de richtlijn inzake de invoer van duurzame energie uit derde landen optimaal moeten worden benut;

66.

herinnert eraan dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om te beslissen over hun specifieke energiemix, waarbij als doel moet vooropstaan koolstofemissies en de afhankelijkheid van aan prijsschommelingen onderhevige brandstoffen te verminderen; wijst erop dat de lidstaten en de Commissie erop moeten toezien dat de strengste veiligheidsnormen worden toegepast in nieuwe en bestaande kerncentrales, zowel binnen als buiten de Unie;

67.

is van mening dat het onderzoek naar kernfusie als energiebron voor de toekomst moet blijven doorgaan onder inachtneming van de begrotingsbeginselen;

68.

is met betrekking tot de lidstaten die kernenergie hebben gekozen als onderdeel van hun energiemix van mening dat het zinvol zou zijn op EU-niveau minimumnormen vast te stellen voor vergunningafgifte en ontwerpcertificatie voor nieuwe kerncentrales teneinde de hoogst mogelijke graad van veiligheid voor deze technologie te kunnen waarborgen; is van mening dat bij projecten voor de bouw van nieuwe kerncentrales altijd de best beschikbare technologie moet worden gebruikt; dringt aan op aanvullende EU-maatregelen om de introductie van normen voor het duurzaam beheer van radioactief afval aan te moedigen;

69.

stimuleert en ondersteunt de bouw van LNG-terminals en -verbindingen, met name in landen die het meest kwetsbaar zijn voor verstoring van hun gasvoorziening, met dien verstande dat daarvoor een kosten-batenanalyse moet worden opgemaakt en op voorwaarde dat er geen sprake is van verstoring van de mededinging of van discriminatie; benadrukt het belang van een verdere uitbreiding van de Europese LNG-vloot, waardoor de energievoorziening van de EU beter kan worden gewaarborgd; is wat dat betreft ingenomen met het voorstel van de Commissie voor nauwere samenwerking op energiegebied met de landen in de Golf en in het Midden-Oosten;

70.

is van mening dat een aantal plattelandsgebieden in Europa op het gebied van energievoorziening specifieke behoeften hebben en verzoekt de lidstaten daarom met deze behoeften rekening te houden, met name door het opruimen van hinderpalen in de vorm van o.a. fiscale belemmeringen voor plaatselijke energieproductie, bv. in de vorm van micro-warmtekrachtkoppeling;

71.

is van mening dat de strategie tot beperking van het steenkoolgebruik in de lidstaten van de EU het ontstaan van monopolieposities voor de invoer van gas niet in de hand mag werken; aan de beperking van het steenkoolgebruik in de energiesector moet als voorwaarde worden verbonden dat de gasvoorziening van de lidstaten daadwerkelijk moet worden gediversifieerd om versterking van grondstoffenmonopolies te voorkomen;

Bevordering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie op energiegebied

72.

dringt aan op nauwgezet toezicht op en implementatie van het SET-plan en op de inventarisatie van belemmeringen die het mobiliseren van overheids- en particuliere investeringen in de weg staan; constateert met voldoening dat er de laatste tijd veel vooruitgang is geboekt bij de lancering van de eerste vier Europese industriële initiatieven (EII) en van de gezamenlijke onderzoeksinitiatieven; dringt erop aan dat er zo spoedig mogelijk werk wordt gemaakt van de overige initiatieven en roept de Raad ertoe op de daarvoor benodigde middelen te deblokkeren; verzoekt de Commissie de betrokken belanghebbenden te voorzien van transparante informatie over de financieringsopties voor initiatieven in het kader van het SET-plan;

73.

uit zijn voldoening over de vooruitgang die is geboekt bij de vaststelling van de gezamenlijke technologie-initiatieven; verzoekt de Commissie in het kader van het SET-plan nieuwe, aanvullende Europese industriële initiatieven (EII) voor te stellen om gebruik te kunnen maken van het grote potentieel van andere duurzame technologieën zoals geothermische en zonne-energie, waterkracht en oceaanenergie, en daarbij ook de bestaande duurzame verwarmings- en koelingssystemen te betrekken; wijst erop dat via de EU-begroting de nodige middelen beschikbaar moeten worden gesteld om deze initiatieven te financieren;

74.

steunt de ontwikkeling van kostenefficiënte nieuwe technologieën voor het prognosticeren van variaties in de energieproductie, de beheersing van de vraag, de transmissie en opslag van elektriciteit (inclusief het gebruik van waterstof- en andere brandstofcellen), die het mogelijk zou moeten maken de totale basisvraag te vergroten en de flexibiliteit te verbeteren via een systeem met intensieve gebruikmaking van duurzame energiebronnen en elektrische voertuigen;

75.

wijst op het belang van goed opgeleide en vakkundige werknemers in de gas- en elektriciteitssector; verzoekt de Commissie daarom, in overleg met de betrokken sociale partners te bekijken hoe beroepsonderwijs en –opleiding kunnen worden aangepakt en bevorderd;

76.

wijst er met nadruk op dat Europa het voortouw moet nemen bij de ontwikkeling van energiegerelateerde internettechnologieën en koolstofarme ICT-toepassingen; is van mening dat intensievere ondersteuning van innovatie in ieder geval gepaard dient te gaan met een vermindering van de administratieve rompslomp waarmee aanvragers te maken krijgen; dringt er bij de Commissie op aan bureaucratische rompslomp uit de weg te ruimen door reorganisatie van de kaderprogrammaprocedures;

77.

dringt bij de Commissie aan op bevordering en ondersteuning van in milieuopzicht verantwoorde EU-proefprojecten voor de exploitatie van niet-conventionele interne energiebronnen; verzoekt de Commissie de lidstaten te steunen bij de uitvoering van geologische expertises ter bepaling van de aanwezige schaliegasreserves in de Unie en ter analysering en beoordeling van de economische en ecologische exploiteerbaarheid van interne schaliegasreserves; dringt erop aan deze informatie ook mee te nemen bij de formulering van eventuele toekomstige langetermijnstrategieën van de Unie;

78.

heeft de indruk dat sommige landen zoals China een strategische rol hebben toebedeeld aan de ontwikkeling van een duurzame exportgerichte binnenlandse energie-industrie, en plaatselijke bedrijven met dat doel ook ondersteunen door ze gemakkelijke toegang te verschaffen tot goedkoop kapitaal en goedkope infrastructuur; verzoekt de Commissie een beleidskader vast te stellen om het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid voor investeerders van duurzame Europese energiebedrijven te vergroten;

79.

is van mening dat conventionele en niet-conventionele gassen van natuurlijke oorsprong in de overgangsfase naar de totstandbrenging van een duurzame economie in 2050 een noodzakelijke energiebron vormen die een snelle en kostenefficiënte oplossing biedt voor het reduceren van emissies; de ingezette onderzoeks- en ontwikkelingsbudgetten moeten erop gericht zijn deze gassen schoner te maken;

80.

steunt nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om de nodige stimulansen te ontwikkelen voor een duurzame markt voor biomassa, onder inachtneming van de daaraan verbonden aspecten inzake biodiversiteit en voedselproductie;

81.

is van mening dat onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energietechnologische innovatie een centrale prioriteit moeten vormen voor het nieuwe Achtste Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, waarbij speciaal de nadruk moet liggen op nieuwe, schone, duurzame en efficiënte energietechnologieën; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan in de komende begroting en in het volgende meerjarig financieel kader aan dit beleidsterrein prioriteit te geven; wijst erop dat in de gevolgde toewijzingsmethoden de verschillen in capaciteit tussen de lidstaten op het gebied van O&O-werkzaamheden tot uiting moeten komen;

82.

verzoekt de Commissie duurzaam vervoer op een zodanige manier in haar energiebeleid te integreren dat ten volle gebruik wordt gemaakt van het potentieel van alle bestaande technologieën, onder andere door vaststelling van een adequaat regelgevingskader en een actieplan voor groene voertuigen, ondersteuning van technologisch onderzoek en technologische ontwikkeling, de opheffing van belemmeringen voor de inzet van nieuwe (brandstof)technologieën, de definitie van gemeenschappelijke standaarden (bijvoorbeeld voor vervoer per spoor en elektrische auto's) en van ambitieuze normen voor fossiele- brandstofmotoren, de instelling van „groene transportcorridors” door Europa en de onderlinge integratie van de verschillende wijzen van vervoer; daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan elektrische auto's, om ervoor te zorgen dat zij in heel Europa gemakkelijk kunnen worden ingezet en opgeladen, en dat het toenemende gebruik ervan wordt gecombineerd met de ontwikkeling van „intelligente” elektriciteitsnetten en opslagsystemen, hoge niveaus van hernieuwbare energieproductie en de toepassing van warmtekrachtkoppeling;

83.

wijst erop dat het onderzoek in de energiesector niet alleen moet bijdragen aan een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en handhaving van de continuïteit van de energievoorziening, maar ook aan de versteviging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven; is in dit verband van mening dat de normalisatieactiviteiten op het gebied van nieuwe technologieën in de energiesector, zoals elektrisch aangedreven voertuigen, waarbij strategische partners van de EU (zoals China, Japan, India, Rusland en de VS) zijn betrokken, van vitaal belang zijn om te kunnen waarborgen is dat Europese innovaties op de internationale markt gretig aftrek vinden; spoort de EU en haar internationale handelspartners er met het oog op de efficiënte en effectieve overdracht van technologie toe aan, te streven naar openstelling van de handelsmarkten in duurzame technologieën, waarbij op lange termijn de invoering van nultarieven voor de import van groene technologie als doelstelling moet worden gehanteerd;

84.

is van mening dat het energiegebruik doelmatig kan worden beperkt door onderzoek te verrichten naar vervangers voor conventionele grondstoffen en bouwmaterialen die met minder energie kunnen worden geproduceerd;

Het voordeel van burger en consument als kernpunt van het EU-beleid

85.

onderstreept het belang van intelligente meters als middel om consumenten te helpen hun energieverbruik tijdens piekuren beter in beeld te houden en hun energie-efficiëntie binnenshuis te verbeteren; is van mening dat het gebruik van slimme meters en het opzetten van energieprojecten in het algemeen nopen tot de invoering van bewustmakingscampagnes en educatieve programma's omtrent energie-efficiëntie, teneinde de voordelen daarvan uit te leggen aan het publiek; onderstreept dat het voor de succesvolle inzet van slimme meters van cruciaal belang is dat het publiek over de voordelen daarvan wordt geïnformeerd; wijst erop dat het Europees Parlement er als beleidsdoelstelling op heeft aangedrongen dat de helft van alle woningen in Europa tegen 2015 wordt uitgerust met slimme meters en dat de lidstaten ertoe worden verplicht te garanderen dat tegen 2020 ten minste 80 % van de consumenten zijn uitgerust met intelligente meetsystemen (10);

86.

is van mening dat goed voorgelichte consumenten en burgers de markt kunnen beïnvloeden door bewuste keuzes te maken; spreekt zijn waardering uit voor initiatieven zoals dat van het Europees forum voor kernenergie (ENEF), waarin een grote verscheidenheid van belanghebbenden zaken van gemeenschappelijk belang kunnen bespreken;

87.

is van mening dat thermische opwaardering van gebouwen en de materiële en energierecycling van stedelijk en industrieel afval de consument aanzienlijke voordelen zouden kunnen opleveren;

88.

steunt initiatieven om personele aanpassingen als gevolg van de overschakeling op een koolstofarme energiemix te faciliteren;

89.

verzoekt de Commissie toe te zien op en aan het Parlement verslag uit te brengen over de implementatie van het derde internemarktpakket wat betreft nationale maatregelen ter voorkoming van „energiearmoede”, en herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen uit hoofde van de bestaande wettelijke voorschriften;

90.

pleit voor invoering van de strengst mogelijke veiligheidsnormen voor alle energiebronnen, onder meer door middel van programma's voor samenwerking tussen de lidstaten, ten einde de bij het publiek bestaande twijfels weg te nemen en een betere publieksacceptatie te bevorderen; dringt tegelijkertijd aan op vergroting van het publieke bewustzijn omtrent het belang van een adequate elektriciteitsvoorziening en de noodzaak van nieuwe infrastructuur voor energieopwekking en –transmissie; steunt het opzetten van campagnes om de consument beter te doordringen van de energiebesparingsmogelijkheden die hem in het dagelijkse leven ter beschikking staan en van de bestaande voorzieningen zoals energieadviesdiensten, om zo een gedragswijziging te bewerkstelligen;

91.

stelt vast dat het aantal consumenten dat jaarlijks naar andere mogelijkheden overstapt per lidstaat schommelt tussen de 0 en 20 %; wijst erop dat de problemen die een effectieve vergelijking van de aanbiedingen op de markt in de weg staan en het gebrek aan informatie omschakeling op alternatieven en daadwerkelijke concurrentie op de kleinverbruikersmarkt belemmeren; wijst er nogmaals op dat de nationale regelgevingsinstanties er uit hoofde van het derde energiemaatregelenpakket toe verplicht zijn erop toe te zien dat de in de richtlijnen opgenomen maatregelen ter bescherming van de consument doelmatig zijn en effectief worden gehandhaafd;

92.

herinnert de energiesector aan zijn verplichtingen uit hoofde van het derde energiepakket ten aanzien van de invoering van duidelijke en begrijpelijke energiefacturen; is van mening dat de factuurmodellen van het Energieforum voor de burger van de Commissie de voor energiefacturen voorgeschreven minimuminformatie dienen te bevatten en moeten worden gebruikt als basis voor transparante energiefacturen in de gehele Unie;

93.

moedigt, om verwezenlijking van de langetermijndoelen gemakkelijker en economischer te maken, de Commissie en de lidstaten aan ernstig te overwegen over te stappen op het streefcijfer van 30 % CO2-beperking in 2020, om ervoor te zorgen dat de ETS-markt werkt als katalysator voor investeringen in schonere productieprocessen en schonere energiebronnen;

94.

wijst er nogmaals op dat het nieuwe energiebeleid vermindering van de broeikasgasemissies van de EU met 80 tot 95 % in 2050 als langetermijndoelstelling moet ondersteunen;

95.

dringt er wat dat betreft bij de Commissie op aan langetermijnanalyses op te stellen, ook ter beoordeling van vraag en aanbod, alsmede van de reële risico's en kosten die zijn verbonden aan verstoringen van de energievoorziening, afgezet tegen de bestaande opslagcapaciteit, de leveringsdiversiteit en de kosten die daarmee samenhangen; deze analyses moeten zich ook uitstrekken tot de strategische en energiebeleidsontwikkelingen in de EU op lange termijn en – niet in de laatste plaats – tot de vraag hoe de EU storingen in de energievoorziening kan voorkomen;

96.

is, vooruitkijkend naar de top in Cancún, van mening dat de EU het voortouw moet nemen bij de totstandbrenging van een integraal, juridisch bindend en ambitieus akkoord, en daardoor moet laten zien dat zij in staat is met één stem spreken en haar leidende rol gestalte te geven; spoort de Commissie en de lidstaten er in dit verband toe aan zich, als onderdeel van een internationale overeenkomst inzake CO2-reductiedoelstellingen, opnieuw te beraden op hun eerdere voorstel, ten einde de beoogde langetermijndoelstellingen op een eenvoudigere en kostenefficiëntere manier te kunnen verwezenlijken;

*

* *

97.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 16.

(2)  PB L 211 van 14.8.2009.

(3)  PB L 140 van 05.06.09.

(4)  PB C 219E van 28.8.2008, blz. 206.

(5)  PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0064.

(7)  9744/10.

(8)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(9)  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.

(10)  Initiatiefverslag van 25 maart 2010 over een nieuwe digitale agenda voor Europa: 2015.eu (2009/2225(INI)) en initiatiefverslag van 14 april 2010 over de inzet van informatie- en communicatietechnologieën om de overgang te vergemakkelijken naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie (2009/2228 (INI)).


Top