EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0736

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling — Een actieplatform (COM(2005) 658 final)

PB C 195 van 18.8.2006, p. 29–37 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

18.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/29


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling — Een actieplatform”

(COM(2005) 658 final)

(2006/C 195/08)

De Europese Commissie heeft op 13 december 2005 besloten om overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over bovengenoemde Mededeling.

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden ter zake was belast, heeft haar advies op 26 april 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ribbe en corapporteur de heer Derruine.

Het Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 mei 2006 gehouden 427e zitting (vergadering van 17 mei) onderstaand advies met 137 stemmen voor en 2 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen van het EESC

1.1

Het EESC heeft al meermaals de aandacht gevestigd op de grote betekenis van duurzame ontwikkeling voor de toekomst van Europa en de rest van de wereld en is daarom ingenomen met het door de Commissie voorgestelde „actieplatform” over dit thema.

1.2

Onderhavige Mededeling is een van de vijf documenten die de Commissie alleen al in 2005 over duurzame ontwikkeling heeft uitgebracht. Ook al vindt het EESC concrete stappen altijd belangrijk, het staat kritisch tegenover dit grote aantal afzonderlijke documenten. Daardoor ziet de normale, in politiek geïnteresseerde burger bijna door de bomen het bos niet meer.

1.3

De verbanden tussen de Lissabonstrategie en de duurzameontwikkelingsstrategie zijn niet erg duidelijk. Om de burgers in dit opzicht meer helderheid te verschaffen zijn voorlichting en meer samenhang tussen beide strategieën absoluut noodzakelijk. De manier waarop effectbeoordelingen worden uitgevoerd, moet worden aangepast, zodat daarin aan de sociale en milieudimensie evenveel aandacht wordt geschonken als aan de economische dimensie. Met onderzoek en innovatie — aangeprezen binnen de Lissabonstrategie — moet ook expliciet duurzame ontwikkeling worden bevorderd.

1.4

Het EESC ziet het in de Mededeling voorgestelde „actieplatform” niet als een nieuwe, herziene duurzameontwikkelingsstrategie. De Commissie geeft wel een goede schets van de huidige situatie en stelt terecht vast dat het zo niet verder kan gaan, maar komt toch niet veel verder dan een analyse. Ze beschrijft niet of veel te weinig welke concrete stappen nu moeten worden gezet.

1.5

Voorts sluit deze Mededeling niet aan op de aanbeveling van het EESC uit april 2004 en komt de Commissie met dit document haar belofte van juni 2005 niet na. Ze definieert namelijk geen duidelijke doelstellingen die met de duurzameontwikkelingsstrategie moeten worden verwezenlijkt.

1.6

In een strategie valt normaliter te lezen hoe een aantal doelstellingen moet worden bereikt. Een gebrek aan doelstellingen leidt daarom automatisch tot problemen bij de vaststelling van instrumenten. Dit is een groot manco van de Mededeling. Immers: wie niet precies weet waar hij heen wil, kan ook niet bepalen hoe hij daarheen wil.

1.7

De in de Mededeling genoemde „voornaamste maatregelen” zijn vaag en verre van concreet. Voor een deel bestaan ze uit oude eisen en beloften die al meer dan dertig jaar geleden zijn geformuleerd, maar waaraan tot nu toe geen uitvoering is gegeven. Toch gaat de Commissie niet in op de vraag hoe het dan komt dat niets met zulke oude eisen is gedaan en meldt ze ook niet of die nog steeds actueel en vooral toereikend zijn.

1.8

Daar waar de Commissie in haar Mededeling zeer belangrijke uitspraken doet, blijven die zonder verdere verplichtingen voor wie dan ook. Zo kan de aankondiging van de Commissie dat de internationale handel als instrument voor duurzame ontwikkeling zal worden gebruikt, slechts worden toegejuicht, maar van een „actieplatform” mag worden verwacht dat daarin ook wordt beschreven hoe dat zal gebeuren.

1.9

De Commissie moet ook nog meer duidelijkheid verschaffen over de precieze rol van alle betrokkenen door de vraag „wie moet wat doen?” te beantwoorden. Daarbij moet ze rekening houden met de bevoegdheden van EU, lidstaten, sociale partners en andere partijen.

1.10

Het EESC op zijn beurt is van plan om een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsdiscussie door geleidelijk een databank over dit thema samen te stellen waarmee o.a. goede praktijkvoorbeelden kunnen worden verspreid en de belemmeringen waar de betrokkenen in het veld op stuiten, kunnen worden geïnventariseerd. Dit vergroot de knowhow waarvan de Commissie en andere partijen gebruik kunnen maken.

1.11

De Mededeling laat meer vragen onbeantwoord dan dat ze beantwoordt en roept zelfs nieuwe vragen op. Tot nu toe wacht de samenleving tevergeefs op antwoorden.

1.12

Het EESC betreurt dit ten zeerste. Met deze Mededeling wordt het duurzameontwikkelingsbeleid niet echt bevorderd. Het lijkt of de Commissie liever een pas op de plaats wilde maken.

2.   Kernpunten en achtergrond van het advies

2.1

Dit advies gaat over de Mededeling „Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling — Een actieplatform” (1). De Commissie heeft dat document op 13 december 2005, dus direct voorafgaand aan de Europese Raad te Brussel over de financiële vooruitzichten, aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd.

2.2

De EU-strategie voor duurzame ontwikkeling die nu zal worden herzien, is tijdens de Europese top van Gotenburg in de zomer van 2001 vastgesteld. Het EESC heeft zowel in aanloop naar deze strategie als over de duurzameontwikkelingsstrategie zelf meermaals advies uitgebracht, voor het laatst in o.a. zijn verkennende adviezen „Evaluatie van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling” (april 2004) (2) en „De rol van duurzame ontwikkeling in de aanstaande financiële vooruitzichten” (mei 2005) (3). Daarnaast heeft het in april 2005 samen met de Commissie een uiterst constructief Stakeholders' Forum over duurzame ontwikkeling georganiseerd, dat veel positieve reacties heeft gekregen, en in maart 2006 ter voorbereiding van onderhavig advies een hoorzitting gehouden. Met de uitkomsten daarvan is hier uiteraard rekening gehouden.

2.3

De Commissie Prodi heeft zelf nog aangekondigd de duurzameontwikkelingsstrategie te herzien en het resultaat daarvan goed te keuren, maar daarvan is het niet gekomen. Integendeel: het opstellen van alle relevante stukken duurde telkens aanzienlijk langer dan gedacht. Hieruit blijkt hoe lastig het voor de Commissie en de Raad is om de strategie voor duurzame ontwikkeling verder vorm te geven.

2.4

De Commissie Barroso kwam in februari 2005 niet met een herziene strategie, maar met de Mededeling „Herziening 2005 van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling: eerste balans en krachtlijnen voor de toekomst” (4). Daarin sprak zij o.m. over „de verslechterende situatie op het gebied van niet-duurzame ontwikkelingen” en stelde zij vast „dat de vooruitgang tot dusver beperkt is gebleven” wat de integratie van milieuoverwegingen in het sectorale beleid betreft, dat „armoede en sociale uitsluiting […] een toenemend probleem” vormen en dat de mensen „in een wereld waarin de wederzijdse afhankelijkheid almaar groter wordt” niet kunnen blijven „produceren en consumeren zoals vandaag”.

2.5

De Mededeling die nu voorligt, moet in deze context worden geplaatst. Het EESC beschouwt dit nieuwe document weliswaar als een volgende stap op weg naar een herziening van de duurzameontwikkelingsstrategie, maar het kan dat nog niet aanmerken als het resultaat van een reeds voltooide herziening. Op basis van zeer recente, zij het informele informatie is het nu de bedoeling dat de Raad in juni 2006 een besluit neemt over een herziening van de duurzameontwikkelingsstrategie uit 2001 en dat dat besluit vervolgens de basis vormt voor de gemeenschappelijke Europese strategie voor duurzame ontwikkeling tot 2009. In dit opzicht stelt het EESC vooralsnog vast dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan haar toezegging uit 2001 om telkens wanneer een nieuwe Commissie aantreedt met een herziening van de strategie te komen. Er liggen nu wel vijf in 2005 gepubliceerde documenten (5) op tafel, maar die kunnen hoogstens worden gezien als aanzet tot en materiaal voor herziening, doch zeker niet als een herziene strategie voor de komende vier jaar die op de meest actuele — nog altijd gevaarlijke — ontwikkelingen is afgestemd.

2.6

Het heeft het EESC bevreemd dat de Commissie ondanks haar toezegging geen uitvoerig commentaar heeft gegeven op zijn recentelijk uitgebrachte verkennend advies over het thema „Evaluatie van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling” (6). Over veel van de daarin aangesneden principekwesties is nog steeds geen duidelijkheid geschapen, wat zich heeft vertaald in een gebrek aan doelstellingen, ideeën en richtsnoeren in het nu voorliggende „actieplatform”.

2.7

Het EESC mist net als in 2004 eveneens een eenduidig antwoord op de vraag hoe de twee grote strategieën die momenteel bovenaan de Europese agenda staan — de duurzameontwikkelingsstrategie en de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid — overeenkomstig de in artikel 2 van het EU-Verdrag genoemde doelstellingen van de EU op elkaar moeten worden afgestemd (7). Verder blijkt uit bestudering van de nationale hervormingsprogramma's voor de uitvoering van de Lissabonstrategie dat de lidstaten duurzame ontwikkeling niet aanmerken als prioriteit. Er bestaat dus een discrepantie met de conclusies van de Europese Raad van maart 2005, op grond waarvan de duurzameontwikkelingsstrategie de allesoverkoepelende EU-strategie zou moeten zijn.

2.8

Het EESC onderzoekt in onderhavig advies voornamelijk of er iets is gedaan met zijn standpunten, vragen en aanbevelingen uit bovengenoemde twee adviezen die het in april 2004 en mei 2005 uitbracht.

2.9

Verder bestudeert het of de Commissie haar eigen beloften is nagekomen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

In de in dit advies besproken Mededeling doet de Commissie, zoals in veel van haar documenten, om te beginnen verslag van de stand van zaken. Twee zinnen uit de derde alinea van deze Mededeling zijn typerend voor de huidige situatie: „Europa is goed op gang waar het gaat om de toepassing van deze richtlijnen voor duurzame ontwikkeling. […] Europa [moet] echter zijn inspanningen intensiveren.”

3.2

Het EESC kan dit bevestigen en deelt de algemene analyse: op veel terreinen zijn zowel op EU- als nationaal niveau of door bedrijven, ngo's en particulieren veel initiatieven genomen die als voorbeeld voor anderen kunnen dienen. Maar dergelijke initiatieven komen nog niet op zo'n grote schaal voor dat van een kentering kan worden gesproken.

3.3

Concrete succesverhalen die navolging verdienen zijn op nationaal niveau bijv. de positieve gevolgen voor milieu en werkgelegenheid van het Duitse programma voor energieverantwoord renoveren en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, op sectoraal niveau bijv. het besluit om in airconditioningsinstallaties in auto's geen milieuonvriendelijke cfk's meer te gebruiken en het actieplan milieutechnologieën, en op bedrijfsniveau bijv. de verplichting die British Petroleum zichzelf in 1998 oplegde om vóór 2010 de uitstoot van broeikasgassen met 10 % te verminderen t.o.v. 1990, een streven dat het al in 2003 dankzij energie-efficiëntie kon realiseren, en het door grote Engelse bedrijven en multinationals ondertekende convenant (8) waarmee zij de Britse premier steunen in zijn streven de klimaatverandering een halt toe te roepen.

3.4

Uit al deze voorbeelden blijkt dat duurzame productie en consumptie niet alleen technisch uitvoerbaar, maar ook economisch haalbaar zijn en bijdragen tot behoud van werkgelegenheid dan wel tot het ontstaan van nieuwe banen. Die boodschap moet luider worden verkondigd dan tot nu toe is gebeurd.

3.5

Duurzame ontwikkeling is een ander, nieuw, geïntegreerd maatschappelijk ontwikkelingsconcept: de economische, sociale en milieuaspecten van duurzame ontwikkeling versterken elkaar en dragen bij tot het behoud van Europese waarden. Op die manier draagt duurzame ontwikkeling bij tot het algemeen welzijn. Het EESC is in dit verband ingenomen met de gezamenlijke inspanningen van de Commissie en Eurostat om een „welzijnsindicator” te ontwikkelen. Zo'n indicator zegt als maatstaf meer over duurzame ontwikkeling dan het BBP. Als criterium zou o.a. de door het Europees Milieuagentschap gehanteerde „ecologische voetafdruk” kunnen worden gebruikt. Een dergelijke indicator zou de externe milieukosten en ook bepaalde sociale kosten in aanmerking moeten nemen.

3.6

Het draait bij duurzame ontwikkeling niet om compensatie van ontwikkelingsachterstanden in bepaalde sectoren via maatregelen in andere sectoren. Zo functioneerde het beleid vroeger. De Europese Raad heeft in juni 2005 bovenbedoelde interpretatie van het ontwikkelingsconcept bekrachtigd. Uit veel Commissiedocumenten blijkt dat die aanpak ook werkt (9).

3.7

Hoe dan ook moet in Europa een breed politiek en maatschappelijke debat van de grond komen over de waarden waaraan Europa hecht — die niet overal in de wereld worden aangehangen — en die moeten worden verdedigd, en over wat Europa met het streven naar duurzame ontwikkeling wil bereiken. Sterker nog: zo'n debat had allang volop aan de gang moeten zijn. Want alleen als duidelijkheid bestaat over de te realiseren doelstellingen en de in stand te houden (Europese) waarden, kan men aandacht besteden aan de manier waarop deze doelstellingen moeten worden verwezenlijkt (dus welke strategie nodig is). Het EESC betwijfelt eens te meer of dit brede debat al in voldoende mate wordt gevoerd. In dit verband herhaalt het zijn constatering van twee jaar geleden: alleen al het begrip „duurzaamheid” zegt een groot deel van de Europese bevolking helemaal niets, en de burgers die daar wel eens wat over gehoord hebben, kunnen desondanks vaak niet vertellen wat het betekent. Dit is een bar slechte uitgangspositie voor beleidsmaatregelen (voor de Lissabonstrategie geldt overigens hetzelfde!).

3.8

Het EESC is zich er daarnaast terdege van bewust dat een dergelijk debat over waarden en doelstellingen in het licht van de globalisering verre van eenvoudig is. Als Europa namelijk het voortouw neemt om een aantal fundamentele waarden in stand te houden, kan bijvoorbeeld een situatie ontstaan waarin de productie van niet-duurzame goederen uit Europa wordt weggehaald en naar andere delen van de wereld wordt verplaatst (wat globaal gezien niet leidt tot meer duurzaamheid), en waarin de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven dus kan verslechteren. Maar juist omdat een groot aantal problemen is te verwachten, vindt het EESC dat het brede debat waartoe het al vaak heeft opgeroepen, eindelijk moet plaatsvinden.

Focus op de belangrijkste vraagstukken

3.9

In de Mededeling concentreert de Commissie zich op zes zgn. „belangrijkste vraagstukken”, te weten:

klimaatverandering en schone energie;

volksgezondheid;

sociale uitsluiting, demografie en migratie;

beheer van natuurlijke hulpbronnen;

duurzaam vervoer; en

globale uitdagingen op het gebied van armoede en ontwikkeling.

3.10

Het EESC vindt — zoals het ook in eerdere adviezen altijd heeft benadrukt — een adequate focus op belangrijke onderwerpen nuttig, maar merkt op dat op zijn minst meer aandacht moet worden besteed aan de beleidsterreinen waarvoor de EU de volle (ook financiële) verantwoordelijkheid draagt, bijv. het landbouw- en regionaal beleid. Opvallend is dat deze beleidsterreinen in de Mededeling nauwelijks worden genoemd. In bijlage 2 wordt hoogstens met links doorverwezen naar bijv. de Verordening van de Commissie over de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 (COM(2005) 304 final), maar daarbij wordt inhoudelijk verder niets vermeld over doelstellingen en maatregelen in verband met duurzame ontwikkeling.

3.10.1

In de inleiding van de Mededeling wordt bij de beschrijving van de inspanningen die de EU tot nu toe heeft geleverd, de hervorming van het landbouw- en visserijbeleid even kort vermeld, maar dan merkt de Commissie op dat de geïntegreerde Europese beleidsaanpak o.a. blijkt uit „de versterking van het beleid voor plattelandsontwikkeling”. Het EESC vindt die uitspraak zeer onbegrijpelijk, want van een „versterking” is helemaal geen sprake. Het geld dat in de financieringsperiode 2007-2013 voor plattelandsontwikkeling wordt uitgetrokken, zal — in tegenstelling tot de politieke toezeggingen van de Commissie en tegen de aanbevelingen van het EESC in (10) — voor een deel aanzienlijk minder bedragen dan het huidige budget en het oorspronkelijke plan van de Commissie (11).

3.10.2

Over het visserijbeleid merkt het EESC alleen op dat het tot nu toe nog nooit is gelukt om de afgesproken vangstquota te doen naleven, waardoor nog steeds overbevissing van de zeeën plaatsvindt. Het louter opsommen van een aantal websites waarop informatie te vinden is over eerdere beleidsmaatregelen of mogelijk op stapel staande mededelingen en groenboeken lijkt in dit opzicht onvoldoende om de genoemde „operationele” doelstelling — nl. „in de visserij voor 2015 de maximale duurzame vangst […] realiseren” — te verwezenlijken (12).

Gebrek aan duidelijke doelstellingen

3.11

De Commissiemededeling van februari 2005 (COM(2005) 37 final) omvat belangrijke en volgens het EESC correcte analyses van de nog altijd niet duurzame stand van zaken en ontwikkelingen in de EU. In deel II van deze Mededeling („De uitdagingen aanpakken”) kondigt de Commissie een aantal zaken aan waar het EESC eerder op had aangedrongen. Ze benadrukt daarin dat „economische groei, sociale integratie en milieubescherming hand in hand [moeten] gaan, zowel in Europa als elders in de wereld”, verklaart „duurzame ontwikkeling centraal te [willen] plaatsen in de EU-beleidsvorming” en schrijft „dat er duidelijker doelstellingen, streefcijfers en daarmee samenhangende termijnen moeten komen om de aandacht te richten op het ondernemen van actie op prioriteitsgebieden en om de vooruitgang te kunnen meten. Ofschoon de ontwikkelingen langdurige problemen betreffen die om langdurige oplossingen vragen, is de enige manier om er zeker van te zijn dat de maatschappij de goede richting uitgaat, het vaststellen van duidelijke tussentijdse streefdoelen en het meten van de vooruitgang. Het vaststellen van langetermijndoelstellingen mag derhalve geen voorwendsel zijn om actie uit te stellen.”

3.12

Ook het EESC uitte, in zijn advies van april 2004, kritiek op het feit dat de duurzameontwikkelingsstrategie veel te weinig begrijpelijke en dus controleerbare doelstellingen bevat. Het wees er tevens op dat dat niet altijd zo was geweest. De Commissie formuleerde in haar Mededeling waarop de duurzameontwikkelingsstrategie uiteindelijk is gebaseerd, nog duidelijke doelstellingen (13).

3.12.1

Het EESC heeft toen ook al uitgelegd dat een strategie geen richting heeft als adequate doelstellingen en tussentijdse streefdoelen ontbreken. Verder stelde het in bovengenoemd advies de vraag wat een „strategie” eigenlijk is en merkte daarover op: „Een strategie is een precies plan volgens welk men te werk gaat om een doel te bereiken, waarbij de factoren die een rol kunnen spelen van meet af aan worden ingecalculeerd. De toekomstige duurzaamheidsstrategie van de EU moet daarom:

duidelijke doelstellingen hebben;

de instrumenten ter verwezenlijking van deze doelstellingen beschrijven, waarbij ook de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en beïnvloedingsmogelijkheden precies omschreven moeten worden;

langetermijndoelstellingen hebben, eventueel op te delen in diverse tussentijdse doelstellingen, waarbij aan de hand van duidelijke indicatoren regelmatig moet worden nagegaan of deze verwezenlijkt zijn;

aandacht besteden aan de factoren die in dit verband problemen kunnen veroorzaken;

garanderen dat alle beleidsterreinen steeds aan de hand van duurzaamheidscriteria geanalyseerd en geëvalueerd kunnen worden”  (14).

3.13

Wellicht is het grootste manco van de Commissiemededeling en het daarin uitgewerkte „actieplatform” dat niet echt duidelijke doelstellingen en streefdoelen zijn beschreven noch een plan is uitgestippeld om eventuele doelstellingen te realiseren, hoewel de Commissie dat zelf wel noodzakelijk acht. De Mededeling omvat alleen maar enkele uiterst vage „voornaamste maatregelen”, en verder wordt in bijlage 2 een aantal „operationele doelstellingen en streefcijfers” en „voorbeelden van de belangrijkste maatregelen: lopende en geplande” opgesomd, die willekeurig dan wel nietszeggend zijn, ofwel hoogstens moeten worden „nagegaan” of „onderzocht”.

3.14

Ook wordt niet uit de doeken gedaan wie uiteindelijk waarvoor verantwoordelijk is en hoe de maatregelen van de verschillende beleidsniveaus op elkaar moeten worden afgestemd om uit de taakverdeling tussen die niveaus de beste synergie-effecten te halen.

Ontbreken van een discussie over instrumenten

3.15

Het EESC heeft met grote belangstelling kennis genomen van paragraaf 3.2 en de uitspraken over het „gebruik van de meest doeltreffende mix van instrumenten . De Commissie stelt volkomen terecht dat regeringen en andere overheidsinstanties […] over een breed scala aan hulpmiddelen [beschikken] om de bevolking aan te sporen tot veranderingregelgeving, belasting, aanbestedingen, subsidies, investeringen, uitgaven en voorlichting. De uitdaging bestaat eruit de juiste beleidsmix te vinden […]. Misschien is de beste methode wel verandering te stimuleren, zodat de markt de juiste signalen doet uitgaan („getting prices right”); hierdoor krijgt de bevolking een krachtige aansporing om haar gedrag te veranderen en past de markt zich vervolgens dienovereenkomstig aan. Dit kan worden bereikt door ervoor te zorgen dat we allemaal, producenten en consumenten, geconfronteerd worden met de volledige kosten en gevolgen van onze besluitenals wij die besluiten nemen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de kosten die „vervuilers” opleggen aan anderen in de samenleving worden doorberekend in de prijs van het product […].”

3.16

Het EESC kan dit laatste alleen maar beamen. Dat sluit namelijk aan op de eisen die het de afgelopen jaren in veel adviezen heeft geformuleerd (15). Het betreurt echter ten zeerste dat het in de Mededeling bij deze analyse blijft en niet wordt uitgelegd hoe deze internalisering van externe kosten in de praktijk vorm zou moeten krijgen.

3.17

Het EESC heeft er al in een in april 2004 uitgebracht advies bij de Commissie op aangedrongen in dit verband actie te ondernemen en met alle betrokken sectoren in overleg te treden. Allen die met de internalisering van externe kosten te maken krijgen, hebben er immers niet alleen veel belang bij om te weten hoe (en vanaf wanneer) dat zal gebeuren: dat is ook hun goed recht. Tevens heeft het EESC de Commissie reeds opgeroepen om uit te zoeken welke gevolgen deze internalisering van kosten zal hebben voor het Europese concurrentievermogen in het algemeen en voor o.a. de vervoerssector in het bijzonder. De Commissie zelf kwam al tot de vaststelling dat minder dan de helft van de externe milieukosten in de marktprijzen zijn terug te vinden, wat zou betekenen dat niet duurzaam koopgedrag wordt gestimuleerd  (16).

3.18

Het EESC vraagt zich af waar en wanneer de Commissie eindelijk een discussie hierover denkt te gaan voeren. Zelf vindt het dat de duurzameontwikkelingsstrategie daarvoor een uitermate geschikt kader biedt. Het betreurt in dit verband dat de inmiddels meer dan twee jaar geleden beloofde mededeling over „het gebruik van marktinstrumenten ten bate van milieubeleid in de interne markt” nog altijd op zich laat wachten.

3.19

Daarnaast betreurt het EESC het nogal vrijblijvende karakter van de volgende uitspraak van de Commissie: „De lidstaten moeten met de Commissie ervaringen en beste praktijken uitwisselen over het verschuiven van belastingheffing van arbeid naar consumptie en/of vervuiling op budgettair neutrale wijze, teneinde bij te dragen aan het EU-doel om de werkgelegenheid te vergroten en het milieu te beschermen.” Het EESC roept de Commissie op om wat dit betreft meteen actie te ondernemen, zo snel mogelijk nader onderzoek te gaan doen en de uitkomsten daarvan vervolgens, vergezeld van een beoordeling en een impactanalyse, in de vorm van een mededeling aan de Europese instellingen te doen toekomen.

3.20

Naast het ontbreken van wat ooit een goede gewoonte van de EU was, namelijk heldere doelstellingen en duidelijke termijnen formuleren, is dus een ander manco van de Mededeling dat voorbij wordt gegaan aan een discussie over mogelijke instrumenten en de gevolgen daarvan. Potentiële conflicten worden zo natuurlijk uit de weg gegaan. Niettemin heeft het EESC er meermaals voor gepleit actief te streven naar een kritische gedachtewisseling met alle betrokkenen, omdat zonder hun medewerking niet veel vooruitgang met het duurzaamheidsproces zal kunnen worden geboekt.

3.21

Het EESC staat positief tegenover de aankondiging om de nationale strategieën en de Europese strategie beter op elkaar af te stemmen. Daarvoor is echter wel allereerst — zoals reeds opgemerkt — een echte Europese strategie nodig in plaats van een document dat een bloemlezing vormt van oude standpunten, voornemens en programma's waarmee het niet is gelukt om de negatieve ontwikkelingen tot staan te brengen.

3.22

Uit het Commissievoorstel valt op te maken dat effectbeoordelingen een centrale rol zullen spelen bij de verbetering van de samenhang tussen de uiteenlopende initiatieven en de verschillende stadia daarvan (uitwerking, uitvoering enz.). Er moet echter op worden gelet dat bij deze beoordelingen niet uitsluitend wordt gekeken naar de gegenereerde kosten, maar ook naar andere sociaal-economische en milieuvoordelen (17). Derhalve moet, naar analogie van het criterium voor de beoordeling van de gevolgen van maatregelen voor het concurrentievermogen, ook een criterium voor de sociaal-economische en milieudimensie worden opgesteld.

3.22.1

Het EESC benadrukt nogmaals dat bij de beslissing welke projecten voor financiering uit hoofde van de verschillende programma's en begrotingsposten in aanmerking komen, duurzame ontwikkeling het criterium moet zijn (18). Dat criterium zou ook in aanmerking moeten worden genomen als wordt beoordeeld of uitgaven doelmatig waren.

Ontbreken van een heldere taakverdeling

3.23

De Mededeling kent volgens het EESC behalve onduidelijke doelstellingen en het ontbreken van een discussie over instrumenten nog een gebrek. De Commissie legt namelijk niet uit wie waarvoor verantwoordelijk wordt. Dit is echter een lastige kwestie, omdat een aantal van de voorgestelde maatregelen een communautaire bevoegdheid zijn (samenhangend met het handelsbeleid), maar andere eerder een nationale (energiebeleid) of vragen om coördinatie op Europees niveau (sociaal beleid). Bovendien speelt naast deze bevoegdheidsniveaus ook nog de mondiale dimensie een rol (zie het voorafgaande).

3.24

Het EESC beschouwt de veelvoud aan strategieën, actieplannen e.d. evenals de veranderingen die daarin in de loop der tijd ten gevolge van evoluerende beleidsprioriteiten in zijn aangebracht, als een van de oorzaken van het ontbreken van echte vooruitgang op het vlak van duurzame ontwikkeling. Overeenkomstig de door de Europese Raad in juni 2005 vastgestelde richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling (19) vindt het daarom dat de Commissie duidelijkheid moet scheppen over de vraag welk bestuursniveau voor welke maatregelen bevoegd is. De verschillende verantwoordelijke bestuursniveaus zouden vervolgens de belanghebbenden moeten beloven te zorgen voor stabiliteit — ook gedurende een langere periode — en samenhang met andere maatregelen.

3.25

Gelet op de uitgangspunten van het Witboek over governance, de in het Witboek over het communicatiebeleid gebleken bereidheid om de kloof tussen de EU en de burgers te overbruggen en de uitkomsten van het op 20 en 21 maart 2006 gehouden Stakeholders' Forum over duurzame ontwikkeling, is het EESC van mening dat gestructureerd en permanent overleg met alle betrokkenen absoluut noodzakelijk is om de „actiebereidheid” van de partijen in het veld te laten resulteren in echte vooruitgang en om het concept duurzame ontwikkeling in de samenleving te verankeren. Het zal zich dan ook inzetten voor de oprichting van een databank naar analogie van PRISM, zijn databank voor de interne markt. Doel van die databank zal zijn om een inventarisatie te maken van de belemmeringen waar de partijen in het veld op stuiten, goede praktijkvoorbeelden te verspreiden, informatie te geven over de organisaties achter innoverende projecten, concreet invulling te geven aan de bottom-upbenadering en de knowhow te vergroten waarvan met name de Commissie gebruik maakt bij het opstellen van richtlijnvoorstellen, effectbeoordelingen en mededelingen.

3.26

Daarnaast denkt het EESC dat de voor 2008 aangekondigde hervorming van het Internationaal Monetair Fonds het Europese smaldeel daarvan de kans biedt één gezamenlijk standpunt in te nemen en zo te bewerkstelligen dat duurzame ontwikkeling een van de criteria wordt voor de verlening van hulp.

3.27

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het duurzaamheidsproces om de twee jaar te evalueren, daarover voortgangsrapporten uit te brengen en daarbij de Europese Raad en het Europees Parlement te betrekken en te profiteren van de rol die het EESC en het CvdR spelen als sociale katalysatoren.

Koppeling met het moderne industriebeleid en onderzoek

3.28

In de meest recente Mededeling over het nieuwe industriebeleid (20) spreekt de Commissie over de oprichting van een groep op hoog niveau voor concurrentievermogen, energie en milieu evenals over initiatieven voor externe aspecten van het concurrentievermogen en de markttoegang (voorjaar 2006) en aansturing van de structurele verandering in de industrie (eind 2005). Het EESC staat positief tegenover de oprichting van deze groep op hoog niveau (februari 2006) en de haar opgedragen taken (21), en is bereid haar indien nodig ondersteuning te verlenen. Voorts hoopt het dat de door de Commissie nog uit te werken initiatieven zullen aansluiten op het streven om adequaat gebruik te maken van de synergie tussen de Europese beleidsterreinen en om te zorgen voor de nodige wisselwerking, teneinde de duurzaamheidsdoelstelling te realiseren.

3.29

Het EESC is een fervent voorstander van de doelstelling om 3 % van het BBP aan O&TO te besteden (2/3 voor rekening van het bedrijfsleven), maar vindt dat de hiervoor benodigde investeringen en de daaruit resulterende innovaties moeten passen binnen het streven naar duurzame ontwikkeling. Voor zover mogelijk zou de Commissie met hulp van Eurostat en zijn nationale evenknieën periodiek verslag moeten uitbrengen over de stand van zaken hieromtrent, teneinde de Lissabonstrategie en de alomvattende duurzameontwikkelingsstrategie met elkaar te verenigen. Indien nodig zou zij in de geïntegreerde richtsnoeren aanbevelingen moeten formuleren om te zorgen voor overeenstemming en synergie tussen deze twee strategieën.

4.   Opmerkingen over enkele van de in het Commissiedocument behandelde belangrijkste vraagstukken

4.1   „Klimaatverandering en schone energie”

4.1.1

Tot ontsteltenis van het EESC merkt de Commissie in haar Mededeling bijna gelaten op dat klimaatverandering niet meer kan worden voorkomen en het er nu slechts nog om gaat de gevolgen daarvan voor de zwaarst getroffenen binnen de perken te houden.

4.1.2

De in dit verband voorgestelde „voornaamste maatregelen” zijn niet meer dan voornemens en mondelinge toezeggingen van de Commissie om zich in te spannen voor verdergaande verplichtingen en internationale afspraken. Het ontbreken van duidelijke doelstellingen is vooral hier verontrustend omdat nu al valt te voorzien dat de huidige streefdoelen voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de periode tot 2012 waarschijnlijk niet meer zullen worden gehaald, en dat terwijl de klimaatverandering een toenemende bedreiging vormt en zich de afgelopen tijd verontrustende meteorologische verschijnselen hebben voorgedaan met rampzalige gevolgen voor mens en economie.

4.1.3

Desondanks staat het EESC positief tegenover de met name algemene uitspraken over de benutting van het eigen potentieel van de EU voor energie-efficiëntie en technologische ontwikkeling op het vlak van hernieuwbare energiebronnen en energiegebruik. Het kan zich vinden in de desbetreffende doelstellingen van de Commissie, maar beveelt haar en de Raad dringend aan die duidelijker en in ieder geval ambitieuzer te formuleren, instrumenten te noemen waarmee die moeten worden gerealiseerd en in dit verband met alle betrokkenen te overleggen.

4.1.4

Een voorbeeld: het lijkt erop dat de industrie momenteel voor een mogelijke doorbraak staat wat betreft CO2-vrije kolencentrales. In een goede duurzaamheidsstrategie mag er absoluut van worden uitgegaan dat de vraag wordt beantwoord voor welke randvoorwaarden (en dus instrumenten) de politiek moet zorgen om die technologische doorbraak te bevorderen.

4.2   „Sociale uitsluiting, demografie en migratie”

4.2.1

Het EESC is het met de Commissie eens dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting niet alleen het verhogen van lage inkomens betekent, maar vindt de voorgestelde voornaamste maatregelen bij lange na niet voldoende. Met name zou de Commissie de Laken-indicatoren (22) voor arbeidskwaliteit (23) aan de meest recente ontwikkelingen moeten aanpassen en hierop in haar richtsnoeren meer de nadruk moeten leggen.

4.2.2

De Commissie kondigt aan dat de sociale partners zullen worden geraadpleegd over de combinatie van werk en privéleven. Ingeval zij verdere maatregelen nodig vinden, maar het hun niet lukt om een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 139 EG-Verdrag te sluiten, dan zouden volgens het EESC de Commissie en de Europese wetgever zich op dit terrein bevoegd moeten verklaren. Eenzelfde procedure zou ook wat de andere vraagstukken betreft moeten worden gevolgd.

4.3   „Beheer van natuurlijke hulpbronnen”

4.3.1

Ook de voornaamste maatregelen t.a.v. natuurlijke hulpbronnen komen nogal vrijblijvend dan wel regelrecht ongeloofwaardig over. Zo schrijft de Commissie: „De EU en de lidstaten moeten zorgen voor voldoende financiering en beheer van het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden. Biodiversiteitsaspecten moeten beter worden geïntegreerd in het interne en externe beleid om zo de aantasting van biodiversiteit tegen te gaan.” Gezien de financieringsbesluiten van de Europese Raad van december 2005, toen voor dit beleidsdoel juist middelen werden geschrapt, is meteen duidelijk welke gapende kloof in het Europees beleid bestaat tussen voornemens en werkelijkheid.

4.3.2

In bijlage 2 van de Mededeling wordt bij de „operationele doelstellingen en streefcijfers” voor „beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen” slechts al bekend en goedgekeurd beleid opgesomd, zoals de reeds in 1997(!) in een witboek (24) geformuleerde doelstelling om vóór 2010 de energiemix voor 12 % te laten bestaan uit duurzame energie, een doelstelling waarover de Commissie in haar Mededeling van 26 mei 2004 (25) zelf verklaarde dat die met de huidige maatregelen naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden gehaald. Er worden geen nieuwe beleidsmaatregelen voorgesteld en evenmin wordt geanalyseerd wat de oorzaak is dat doelstellingen vermoedelijk niet worden gerealiseerd.

4.3.3

Als ook in dit verband ambitieuze en toekomstgerichte doelstellingen worden geformuleerd — wat bijvoorbeeld Zweden begin februari 2006 heeft gedaan — zou de duurzaamheidsstrategie volgens het EESC meer elan, bekendheid en draagvlak krijgen dan met de huidige vage intentieverklaringen, die niet de indruk geven nieuw en actueel te zijn. Zoals bekend heeft Zweden zich ten doel gesteld om op lange termijn geen fossiele brandstoffen noch kernenergie meer te gebruiken.

4.3.4

Op het vlak van energiebesparing en energie-efficiëntie kan een net zo toekomstgerichte en innovatiebevorderende doelstelling worden geformuleerd waarmee de duurzameontwikkelingsstrategie ook veel bekendheid zal krijgen: alle nieuwbouwhuizen dienen vanaf bijvoorbeeld 2020 „nul-energiewoningen” te zijn, d.w.z. woningen die evenveel energie opleveren als gebruiken.

4.4   „Duurzaam vervoer”

4.4.1

De Commissie meldt over vervoer om te beginnen dat „de huidige trends […] niet duurzaam” zijn.

4.4.2

Vervolgens schrijft ze: „De voordelen van mobiliteit kunnen worden gegarandeerd met veel minder economische, sociale en milieugevolgen. Dit kan worden gedaan door de behoefte aan vervoer te verminderen (bijvoorbeeld door verandering van grondgebruik, bevordering van telewerken en videoconferenties), door beter gebruik te maken van infrastructuur en voertuigen, door een andere vervoerswijze te gebruiken, bijvoorbeeld per spoor in plaats van over de weg, fietsen en lopen voor korte afstanden, door verdere ontwikkeling van het openbaar vervoer, door schonere voertuigen in te zetten en door alternatieven voor olie te ontwikkelen, zoals biobrandstoffen en op waterstof rijdende voertuigen.” Voorafgaande komt inhoudelijk overeen met het EESC-advies over het thema „De vervoersinfrastructuur gereedmaken voor de toekomst: planning en buurlanden — duurzame mobiliteit — financiering” (26). De Commissie maakt ook duidelijk dat „de voordelen van duurzamer vervoer […] zeer divers en aanzienlijk” zijn.

4.4.3

Het EESC staat in principe positief tegenover uitspraken over en verwijzingen naar win-win-situaties. Maar het vraagt zich af waarom er, ondanks alle voordelen en mogelijkheden, nog steeds sprake is van de veelvuldig beschreven negatieve trends, bijvoorbeeld op vervoersgebied, en waarom de Commissie nog steeds negatieve tendensen waarneemt.

4.4.4

Individuen en bedrijven moeten er zo hun redenen voor hebben dat zij, in weerwil van de door de Commissie geroemde voordelen van duurzaam vervoer, meestal de voorkeur geven aan niet-duurzame vervoerswijzen. De Commissie doet geen nader onderzoek naar dergelijke beweegredenen, wat echter wel nodig is om effectieve tegenstrategieën te kunnen ontwikkelen.

4.4.5

Op vervoersgebied stelt de Commissie de volgende drie „voornaamste maatregelen” voor:

„de EU en haar lidstaten moeten alternatieven voor het wegvervoer aantrekkelijker maken voor vracht en passagiers” (het EESC neemt er nota van dat de Commissie niet belooft geen geld meer uit te trekken voor niet-duurzame ontwikkelingen);

„de Europese Commissie zal het gebruik van infrastructuurheffingen in de EU blijven bestuderen” (het EESC neemt er nota van dat de Commissie niet aankondigt van plan te zijn om de kosten van het wegennet en alle externe kosten van vervoer volledig door te berekenen);

„de Commissie zal een pakket maatregelen voorstellen ter verbetering van de milieuprestaties van personenauto's door bevordering van schone en zuinige voertuigen” (wat door het EESC wordt toegejuicht).

4.4.6

Het EESC betwijfelt ten zeerste of de EU met deze maatregelen vat krijgt op de in de duurzameontwikkelingsstrategie (27) genoemde „toenemende congestie” en bijvoorbeeld de omvang van het verkeer voldoende kan indammen. De nu gestelde eisen en de huidige formuleringen stellen niet veel voor vergeleken met die uit eerdere EU-documenten, bijv. met wat over het „Citizens' network” of in het Witboek Vervoersbeleid (28) is gezegd.

4.4.7

Een doelstelling zoals het streven om bijvoorbeeld vanaf 2020 of 2025 in Europa alleen nog maar emissievrije voertuigen toe te staan, zou veel ambitieuzer en doeltreffender zijn en is bovendien veel geschikter om de duurzameontwikkelingsstrategie bij het grote publiek bekend te maken. Zo'n doelstelling zou een enorme stimulans vormen voor onderzoek en ontwikkeling, technologische innovaties bespoedigen en Europese auto's concurrerender maken, hetgeen wederom eveneens goed zou zijn voor de Europese economie. Bovendien zou een dergelijk streven de technologische basis leggen waarmee wellicht kan worden voorkomen dat het toenemende verkeer in een aantal jonge industrielanden in de wereld tot een ecologische en klimatologische ramp leidt.

4.4.8

Als onderdeel van een Europese duurzameontwikkelingsstrategie zouden niet alleen de door het EESC geformuleerde eisen voor een duurzame ontwikkeling van het vervoer (29) van kracht moeten worden; zo'n strategie verdient ook een strategische doelstelling zoals die bijvoorbeeld in de vorige paragraaf werd genoemd, waarmee de vaak aangehaalde win-win-situaties zouden kunnen worden gerealiseerd.

4.5   „Globale uitdagingen op het gebied van armoede en ontwikkeling”

4.5.1

Het EESC staat er zeer kritisch tegenover dat de Commissie in de Mededeling eisen die al sinds jaar en dag door de EU worden geformuleerd, maar waaraan nooit gevolg is gegeven, als het ware „recyclet”. Een voorbeeld daarvan is de voornaamste maatregel voor het zesde belangrijkste vraagstuk die luidt: „De EU en haar lidstaten moeten het volume van de hulp verhogen tot 0,7 % van het bruto nationaal inkomen in 2015, en een tussentijdse doelstelling halen van 0,56 % in 2010 met afzonderlijke doelstellingen van 0,51 % voor EU-15 en 0,17 % voor EU-10.” Het EESC trekt de gerechtvaardigdheid van deze eis geenszins in twijfel (30). Het wijst er alleen fijntjes op dat de industrielanden al tijdens de Algemene vergaderingen van de VN van 24 oktober 1970 — dus meer dan 35 jaar geleden!!! — hebben afgesproken 0,7 % van hun BNI aan ontwikkelingshulp te besteden (wat natuurlijk niet volstaat om alle problemen op te lossen). Het blijven herhalen van beloftes die toch niet worden nagekomen, maakt de politiek er niet echt geloofwaardiger op.

4.5.2

Uiteraard is het EESC ingenomen met alle voorgestelde plannen ter bestrijding van de armoede in de wereld. De Commissie wil zich extra gaan inspannen om ervoor te zorgen dat de internationale handel gebruikt wordt als hulpmiddel om daadwerkelijk te komen tot wereldwijde duurzame ontwikkeling. Dat is zonder twijfel een uiterst belangrijke en globaal gezien misschien zelfs doorslaggevende aanpak. De WTO-akkoorden vormen immers alleen een handelsovereenkomst, ze kennen geen duurzaamheidscriteria, ook al heeft de wereldhandel een beslissende invloed op duurzame ontwikkeling. De Raad en de Commissie zouden daarom deze aanpak centraal moeten uitdragen, maar tegelijkertijd ook moeten aangeven hoe zij die in de praktijk denken vorm te geven.

4.5.3

Dat laatste is ook belangrijk om de buitenwacht te laten zien dat er meer wordt gedaan dan alleen maar goede voornemens formuleren. Voor het EESC is het zo klaar als een klontje dat met financiële hulp alléén de levens- en arbeidsomstandigheden van de bevolking van de ontwikkelingslanden niet duurzaam kunnen worden verbeterd.

Voorts herinnert het EESC eraan dat in de conclusies van de Raad over de sociale dimensie van de globalisering (maart 2005) het concept „fatsoenlijk werk” tot centraal thema van de buitenlandse handel van de EU werd verklaard. Voor het EESC is het onaanvaardbaar dat de comparatieve concurrentievoordelen van een aantal landen moeten worden toegeschreven aan het feit dat zij zich niet houden aan IAO- en milieunormen. Dit soort normen zijn niet zoiets als een verhuld protectionisme van de rijke landen, maar vormen een garantie voor menselijke waardigheid, sociale vooruitgang en rechtvaardigheid. De EU zou op de voet moeten volgen welke vooruitgang op dit vlak wordt geboekt, de behaalde vorderingen moeten evalueren — indien mogelijk samen met de door de IAO erkende sociale partners uit de betrokken derde landen (of met daar werkzame, representatieve en erkende maatschappelijke organisaties) — en handelssancties moeten afkondigen als blijkt dat de situatie is verslechterd. Het EESC betreurt dat hierover in de Mededeling niet wordt gesproken.

4.6

Meer in het algemeen roept het EESC de Commissie en de lidstaten op om aan hun handelspartners duidelijk te maken dat duurzame ontwikkeling niet moet worden beschouwd als een geldverslindend, maar als een verrijkend concept met positieve gevolgen voor zowel nationale economieën (hogere levensstandaards) als onze planeet als geheel.

Brussel, 17 mei 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  COM(2005) 658 final

(2)  PB C 117 van 30 april 2004, blz. 22

(3)  PB C 267 van 27 oktober 2005, blz. 22

(4)  COM(2005) 37 final van 9 februari 2005

(5)  

1)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling – Een actieplatform” (COM(2005) 658 final van 13 december 2005) (http://europa.eu.int/eur-lex/lex/LexUriServ/site/nl/com/2005/com2005_0658nl01.pdf)

2)

Verslag van Eurostat: „Measuring progress towards a more sustainable Europe - Sustainable development indicators for the European Union - Data 1990-2005” (niet-officiële Nederlandse titel: Maatstaven voor het meten van de vorderingen naar een meer duurzaam Europa – Indicatoren voor de Europese Unie met betrekking tot duurzame ontwikkeling – Data van 1990-2005) (13 december 2005)

3)

Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 16 en 17 juni 2005 over de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling (http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/nl/ec/85344.pdf)

4)

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Herziening 2005 van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling: eerste balans en krachtlijnen voor de toekomst” (COM(2005) 37 final van 9 februari 2005) (http://europa.eu.int/eur-lex/lex/LexUriServ/site/nl/com/2005/com2005_0037nl01.pdf)

5)

Bijlage bij het werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2005) 225) – voortgangsverslag

(6)  PB C 117 van 30 april 2004, blz. 22

(7)  PB C 325 van 24 december 2002, blz. 5

(8)  http://www.cpi.cam.ac.uk/bep/downloads/CLG_pressrelease_letter.pdf

(9)  In dit verband moeten met name de volgende documenten worden genoemd:

 

„The effects of environmental policy on European business and its competitiveness: a framework for analysis”, SEC(2004) 769 (niet-officiële Nederlandse titel: De gevolgen van het milieubeleid voor het Europese bedrijfsleven en concurrentievermogen: een analysekader)

 

„Commission staff working document on the links between employment policies and environment policies”, SEC(2005) 1530 (niet-officiële Nederlandse titel: Werkdocument van de diensten van de Commissie over de verbanden tussen werkgelegenheids- en milieubeleid)

 

„Employment and productivity and their contribution to economic growth”, SEC(2004) 690 (niet-officiële Nederlandse titel: Werkgelegenheid, productiviteit en hun bijdrage aan de economische groei)

(10)  Zie het EESC-advies over het „Voorstel voor een verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)”, PB C 234 van 22 september 2005, blz. 32, en het verkennend advies van het EESC over „De rol van duurzame ontwikkeling in de aanstaande financiële vooruitzichten”, PB C 267 van 27 oktober 2005, blz. 22.

(11)  Zie ook de toespraak die Europees landbouwcommissaris Fischer-Boel op 12 januari 2006 hield tijdens de internationale „groene week”.

(12)  COM(2005) 658 final, bijlage 2, blz. 28

(13)  Die doelstellingen waren voor een deel zeer verstrekkend. Zo stelde de Commissie bijv. dat de CO2-uitstoot op lange termijn met 70 % zou moeten worden teruggedrongen (COM(2003) 745 final 2).

(14)  PB C 117 van 30 april 2004, blz. 22, par. 2.2.7

(15)  Zie het initiatiefadvies over „Duurzame energiebronnen” (par. 1.3), goedgekeurd op 15 december 2005, PB C 65 van 17 maart 2006, blz. 105.

(16)  SEC(1999) 1942 van 24 november 1999, blz. 14

(17)  Zie de „Mededeling van de Commissie over een gemeenschappelijke EU-methode voor het bepalen van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten” (COM(2005) 518 final).

(18)  Zie het verkennend advies over „De rol van duurzame ontwikkeling in de aanstaande financiële vooruitzichten”, PB C 267 van 27 oktober 2005, blz. 22.

(19)  Zie bijlage I bij de conclusies van de Europese Raad van 16 en 17 juni 2005, „Verklaring over de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling”.

(20)  „Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma: een beleidskader ter versterking van de EU-industrie – Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid” (COM(2005) 474 final)

(21)  Zie persbericht IP/06/226.

(22)  Intrinsieke arbeidskwaliteit; vaardigheden, levenslang leren en loopbaanontwikkeling; gelijke behandeling van vrouwen en mannen; gezondheid en veiligheid op het werk; flexibiliteit en zekerheid; integratie en toegang tot de arbeidsmarkt; werkorganisatie en evenwicht tussen werk en privéleven; sociale dialoog en betrokkenheid van de werknemers; diversiteit en non-discriminatie; algemene werkprestaties

(23)  Zie „De arbeidskwaliteit verbeteren: een overzicht van de recente vorderingen”, COM(2003) 728 final.

(24)  COM(1997) 599 final

(25)  COM(2004) 366 final

(26)  PB C 108 van 30 april 2004, blz. 35

(27)  COM(2001) 264 final

(28)  Witboek „Het Europese vervoerbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen”, 2001.

(29)  Zie het initiatiefadvies van het EESC „De vervoersinfrastructuur gereedmaken voor de toekomst: planning en buurlanden – duurzame mobiliteit-financiering”, in het kader waarvan o.a. ook is gediscussieerd over mogelijke fiscale instrumenten, PB C 108 van 30 april 2004, blz. 35.

(30)  Zie EESC-advies „Het integreren van milieu en duurzame ontwikkeling in het ontwikkelingsbeleid”, PB C 14 van 16 januari 2001, blz. 87.


Top