EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001AR0442

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte"

PB C 278 van 14.11.2002, p. 1–5 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52001AR0442

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte"

Publicatieblad Nr. C 278 van 14/11/2002 blz. 0001 - 0005


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte"

(2002/C 278/01)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte (COM(2001) 549 def.);

gezien het besluit van de Commissie van 3 oktober 2001 om het Comité van de Regio's overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

gezien het besluit van zijn bureau van 12 juni 2000 om commissie 1 "Regionaal beleid, structuurfondsen, economische en sociale samenhang, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking" te belasten met de voorbereiding van het advies;

gezien het door de commissie voor beleid inzake territoriale samenhang (COTER)(1) op 5 maart 2002 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 442/2001 rev. 2) rapporteur: de heer Müller (minister-president van de deelstaat Saarland, D/EVP),

heeft tijdens zijn 44e zitting op 15 en 16 mei 2002 (vergadering van 16 mei) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.

Het Comité van de Regio's

Opbouw van een kennismaatschappij in Europa

1. stelt met voldoening vast dat de Commissie erkent dat regionale onderzoek- en innovatiewerkzaamheden van grote betekenis zijn voor de structurering van de Europese onderzoekcapaciteit in haar geheel. Het Comité juicht het uitdrukkelijk toe dat de Commissie de efficiëntie wil verhogen en de samenwerking met de regio's wil bevorderen door gebruik te maken van de synergie tussen het onderzoeksbeleid in de diverse lidstaten. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er zowel in het onderzoeksbeleid van de lidstaten als in dat van de ter zake bevoegde regio's al sprake is van synergie-effecten of overeenkomsten. Zoals het Comité reeds in verschillende adviezen heeft uiteengezet, is dit essentieel, wil men onderzoek en innovatie in Europa kunnen bevorderen. De regio's werken al geruime tijd aan versterking van de samenwerking en ontwikkeling van synergie op het gebied van onderzoek en innovatie. In het kader van het ontwikkelingsproces is het van belang dat zij daarmee doorgaan;

2. steunt het voornemen van de Commissie om via het zesde kaderprogramma naar een Europese onderzoeksruimte toe te werken, die het concurrentievermogen van de EU moet vergroten;

3. wijst erop dat een wetenschappelijk topniveau het criterium dient te blijven voor de selectie van projecten die voor steun in aanmerking komen (bijv. projecten in het kader van het zesde kaderprogramma). Daarnaast zullen structuurfondsen voor economisch minder begunstigde regio's (bijv. de ultraperifere regio's) noodzakelijk blijven, welke dienen te worden besteed aan de opbouw van wetenschappelijke infrastructuur;

4. kan zich vinden in het besluit om middelen systematisch in te zetten ten behoeve van economische ontwikkeling, maar wijst erop dat het zeer belangrijk is dat in samenwerking met de regio's concrete streefdoelen worden geformuleerd, op basis waarvan kan worden gewerkt aan een dynamische Europese economie uit het oogpunt van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid. De achterliggende idee is aldus synergie te creëren en economische krachten te bundelen. Het betekent niet dat de bevoegdheden van de regio's, zoals deze zijn vastgelegd in het EU-Verdrag, mogen worden ingeperkt. De doelen moeten concreet en haalbaar zijn. Een uitspraak als "Europa moet over tien jaar het nummer 1 zijn" is te simpel en te ongenuanceerd en zou in een partnerschapsdialoog met de regio's concretere invulling moeten krijgen. Eén voor één moeten de taken en maatregelen op een rijtje worden gezet die voor rekening van de EU komen, respectievelijk tot de bevoegdheid van de regio's behoren;

5. deelt de opvatting van de Commissie dat de Europese regio's zowel qua arbeidsaanbod als qua technische vaardigheden zeer uiteenlopende profielen hebben en zich op navenant verschillende wijze zullen integreren, zodat een uniform ontwikkelingsmodel weinig zin heeft. Een minpunt is evenwel dat in de mededeling geen criteria voor differentiatie van ontwikkelingsmodellen worden vastgesteld of gepresenteerd. Het Comité acht in verband met de specifieke (sociaal-economische) situatie in elke regio een duale benadering wenselijk, doelgericht gesteund door de verschillende pilaren van beleid;

6. wil nogmaals ingaan op de uitspraak van de Commissie dat "het vermogen van regio's om autonoom beleid op te zetten" een belangrijke groeifactor is, waarbij "een aantal algemene ontwikkelingsbeginselen aan te houden zijn". Het Comité betreurt het dat in de mededeling niet nader gepreciseerd wordt wat deze beginselen concreet inhouden. Bovendien wil het Comité nogmaals benadrukken dat de regio's ook in het verleden al initiatieven hebben ontplooid om onderzoek en innovatie te bevorderen. De Commissie zou de inzet van de regio's dan ook moeten honoreren door bij het uitwerken van voorstellen op het gebied van onderzoek veel méér rekening te houden met regionale belangen en regio's meer politiek gewicht c.q. inspraak te geven;

7. plaatst een aantal kanttekeningen bij "de opbouw van een kenniseconomie". Het Comité wijst erop dat kennis alleen niet de basis kan zijn voor economische innovatie. Iedereen die wil, kan wel aan de gegevens (kennis) komen (bijv. via internet). Van meerwaarde is echter slechts sprake wanneer deze gegevens ook worden omgezet. Dus niet de kennisvoorsprong, maar de voorsprong in het gebruik van kennis is van doorslaggevend belang. Naast kennis spelen met name sociale intelligentie en creativiteit hierbij een cruciale rol. Het is daarom aan te raden ook deze eigenschappen te stimuleren;

Een op de specifieke territoriale situatie toegesneden onderzoeksbeleid

8. onderschrijft de nagestreefde territorialisering wanneer dit betekent dat nationale en Europese initiatieven op het gebied van onderzoek en de synergie waarnaar in dat verband gestreefd wordt, afgestemd worden op de specifieke sociaal-economische omstandigheden en behoeften van de regio's. Wordt onder deze doelstelling echter verstaan dat onderzoek en steunmaatregelen ter bevordering van onderzoek op Europees niveau gecentraliseerd en "gepland" worden, dan kan het Comité een dergelijke aanpak niet anders dan afkeuren en refereren aan het subsidiariteitsbeginsel en de regionale bevoegdheden op het gebied van onderzoek. In de mededeling wordt opengelaten hoe met de nog hangende herverdeling van de bevoegdheden tussen EU, lidstaten en regio's een solide rechtsgrondslag kan worden gecreëerd voor een bijdrage van de regio's aan de coördinerende werkzaamheden op het gebied van het onderzoeksbeleid. De Commissie zou moeten uitwerken hoe het door haar beoogde regionaal beleid gestalte dient te krijgen op de diverse verantwoordelijke bestuursniveaus. Verwacht wordt dat dit zal leiden tot een grotere politieke inspraak van de regio's in de voorbereiding en uitvoering van activiteiten op het gebied van het onderzoeksbeleid in EU-verband;

9. deelt het standpunt van de Commissie dat lokaal beleid dient aan te sluiten bij een supraregionaal concept, maar merkt op dat de betrokken lokale maatregelen gebaseerd moeten zijn op een door beide partijen uitgevoerde analyse van het gebied in kwestie en gemeenschappelijk vastgelegde doelstellingen, waarbij ruimschoots rekening moet worden gehouden met het regionale perspectief;

10. is van oordeel dat bij het ontwikkelen van en uitvoering geven aan regionale concepten ter bevordering van onderzoek en innovatie uitgegaan dient te worden van regionaal partnerschap, regionaal initiatief en regionale autonomie. Regionale samenwerkingsverbanden en partners op het gebied van onderzoek dienen op bijzondere financiële steun van de EU te kunnen rekenen. Deze zouden in aanmerking moeten komen voor de nieuwe instrumenten van het zesde O& O-kaderprogramma;

Stimuleren van kennis en kennisoverdracht in plaats van alleen kapitaalverschaffing

11. betwijfelt of "het verdiepen van kennis en een sterkere verspreiding van technologie" ter bevordering van de regionale ontwikkeling wel haalbaar is zonder extra middelen. Het bevorderen van kennisoverdracht is een belangrijk onderdeel in het beleid ter stimulering van onderzoek. De Commissie laat in haar mededeling open of zij hiervoor extra middelen zal vrijmaken. De regio's zijn echter aangewezen op extra gelden, willen zij de doelstelling van de Commissie ook in de praktijk kunnen omzetten. Er kan niet genoeg op worden gehamerd dat de regio's in het clusteringproces een cruciale rol spelen ten aanzien van de opleiding van nieuwe generaties wetenschappers aan universiteiten, het bestaan en de verdere ontwikkeling van openbare en particuliere onderzoeksinstellingen, het concretiseren van regionaal beleid en het creëren van randvoorwaarden voor het MKB;

Regionale governance op onderzoeksgebied

12. benadrukt dat sommige regio's al bewezen hebben zelf het nodige te kunnen doen op het gebied van onderzoeks- en innovatiebeleid. Dit beleid zal door de regio's ook in de toekomst moeten worden voortgezet in het besef van hun verantwoordelijkheid op dit vlak;

13. wijst erop dat succesvolle onderzoeks- en innovatiemodellen niet klakkeloos kunnen worden overgenomen. Alleen door het ontwikkelen van nieuwe methoden of door zich met oog voor de regionale structurele kenmerken te richten op een bepaald onderzoeksterrein, is ook voor minder begunstigde regio's een succesvolle ontwikkeling zoals in best practice-regio's mogelijk. Met name het inspelen op marktniches, dus het verlaten van de traditionele onderzoeksterreinen op zoek naar nieuwe interdisciplinaire onderzoeksterreinen biedt perspectief;

Handhaving van supraregionale steun

14. is het eens met de Commissie dat het supraregionaal onderzoek zijn eigen karakter dient te blijven behouden. Zowel de toegevoegde waarde ervan in Europees verband als het complementaire karakter van de maatregelen dienen een essentieel onderdeel te blijven van het gemeenschappelijke onderzoeksbeleid. Interessant zijn in dit verband vooral constellaties van samenwerkingspartners uit regio's die sterk verschillende posities innemen;

15. zou graag zien dat de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa in aanmerking komen voor communautaire onderzoekssteun, waarbij met name gedacht dient te worden aan steun ter bevordering van opbouw en uitbreiding van interregionale onderzoekssamenwerkingsverbanden met de kandidaat-lidstaten. Dergelijke maatregelen leiden tot een grotere cohesie;

Koppeling van structuur- en onderzoeksbeleid

16. erkent dat, uit het oogpunt van de regio's van doelstelling 1 en doelstelling 2, de Commissie vooral veel gewicht toekent aan beleid voor onderzoek en ontwikkeling in minder begunstigde regio's. Het Comité maakt evenwel erop attent dat veel regio's tegenwoordig, al dan niet onder actieve begeleiding van de EU, hun eigen strategieën en programma's voor onderzoek uitvoeren die in verband met een gemeenschappelijk onderzoeks- en innovatiebeleid relevant zijn;

17. wijst erop dat de Europese regio's in het kader van het communautaire structuurbeleid op grond van objectieve indicatoren worden opgedeeld in steungebieden en in gebieden die niet voor steun in aanmerking komen. De EU is voor de omzetting van deze structurele steun tot dusverre voornamelijk uitgegaan van het subsidiariteitsbeginsel: terecht heeft de Commissie erkend dat regionale overheden beter zicht hebben op de ontwikkeling van ondernemingen en onderzoeksinstellingen dan hogere bestuurlijke instanties;

18. wijst op het cruciale belang van structurele steun om minder begunstigde regio's in staat te stellen hun achterstand in te lopen. De structurele steunmaatregelen hebben echter een bredere regionale doelstelling dan de maatregelen ter bevordering van onderzoek. De verschillende functies van communautaire structurele steun en onderzoekssteun zouden in de mededeling meer naar voren moeten worden gehaald. Bovendien zouden tot de minder begunstigde gebieden niet alleen de in de mededeling genoemde doelstelling 1-regio's, maar ook doelstelling 2-regio's moeten worden gerekend. Deze verkeren immers in een moeilijke fase van structurele omschakeling. De mededeling zou wat deze regio's betreft duidelijker moeten zijn en ook expliciet de doelstelling-2-regio's dienen te noemen. Per regio dient nauwkeurig te worden onderzocht wat precies de oorzaken zijn van de structurele zwakte. Op basis daarvan kan vervolgens worden bekeken welke maatregelen dienen te worden genomen;

19. is voorstander van koppeling tussen beide beleidsterreinen. Omwille van de transparantie in de beleidsomzetting moet de bestaande afbakening qua beleidsinhoud en budget gehandhaafd blijven, maar het Comité acht het een goed idee om, zoals voorgesteld, te bekijken op welke gebieden synergiepotentieel voorhanden is. Een voorbeeld hiervan zijn de kenniscentra die in een aantal regio's zijn opgericht en die het nodige synergiepotentieel blijken te creëren;

20. steunt de inspanningen ten aanzien van ultraperifere gebieden, die erop gericht zijn de ontwikkeling van deze gebieden te bevorderen. Uiteraard moeten ook deze regio's overeenkomstig de hun bij het EG-Verdrag toegekende bevoegdheden zelf kunnen bepalen of en op welke manier zij aan het onderzoeks- en innovatiebeleid van de EU wensen bij te dragen. Het Comité is van mening dat focussering op bepaalde onderzoeksvelden hier niet de manier is om de door de Commissie nagestreefde doelstellingen te bereiken;

Rol van "innovatieve acties"

21. steunt het initiatief van de Commissie om samenwerkingsnetwerken op te zetten of uit te breiden. Zulke netwerken dienen niet alleen gestalte te krijgen door het creëren van "transferposten" voor deskundigen, maar zouden op tal van terreinen zeker net zo efficiënt vorm kunnen krijgen door middel van ICT-platforms en extra partnerschappen tussen overheidsinstanties en bedrijfsleven, om over en weer lacunes in arbeidskrachten en kennis op te vullen;

22. juicht de in de mededeling voorgestelde maatregelen toe ter verhoging en ondersteuning van de geografische en intersectorale mobiliteit van onderzoekers door middel van mobiliteitscentra in de regio, die dicht bij de burger staan. Het Comité acht het tevens van belang dat gespecialiseerde gegevensbanken en platforms qua opzet en integratie in netwerken gebruikersvriendelijk worden gemaakt, om met behulp van de modernste informatie- en communicatietechnologie de mobiliteit van kennis en kennisoverdracht te kunnen bevorderen. Een zeer toepasselijk voorbeeld zijn de in de biotechnologie gebruikte Genomic- en Proteomics-databases, die door onderzoekers overal ter wereld gevoed worden met recente onderzoeksresultaten. Onderzoekers kunnen op deze manier ongeacht de plek waar zij zich op dat moment bevinden hun bevindingen doorgeven aan collegae. Innovatiebevorderende maatregelen zouden onder meer primair gericht moeten zijn op het opzetten van dergelijke samenwerkingsprojecten ter bevordering van de kennisoverdracht op een bepaald vakgebied. Hierdoor wordt het mogelijk vanuit verschillende plaatsen tegelijk te werken aan onderzoek over een bepaald onderwerp;

23. is het eens met de Commissie dat de steunmaatregelen ter bevordering van onderzoek voor en door het MKB moeten worden uitgebreid, en zou graag zien dat er een aanmoedigingsbeleid komt om de deelname van het MKB aan onderzoeksactiviteiten in het zesde kaderprogramma te bevorderen. Er is een extra inspanning nodig om ervoor te zorgen dat het MKB ten volle gebruik maakt van belangrijke instrumenten als geïntegreerde projecten en expertisenetwerken. In dit verband dringt het Comité er opnieuw bij de Commissie op aan de samenwerking te verbeteren tussen de verantwoordelijke directoraten-generaal en tussen de diensten voor het MKB en de nationale contactpunten. De participatiegraad van het MKB zou verder kunnen worden verhoogd door het opzetten en financieren van voor het MKB toegankelijke, geavanceerde elektronische netwerken voor onderzoeks- en innovatieve projecten waarmee kennis- en technologieoverdracht en exploitatie van onderzoeksresultaten kunnen worden gestimuleerd;

24. juicht het voornemen van de Commissie toe om in een partnerschapsdialoog met de regio's technologische strategieën uit te stippelen. De Commissie zou ervoor kunnen zorgen dat met name de minder begunstigde regio's hiervoor extra geld krijgen;

25. ondersteunt de voorgestelde innovatieve acties ten behoeve van starterscentra, ondernemingen die ontstaan uit grote ondernemingen of universitaire instellingen (spin-offs) en beginnende bedrijven (start-ups);

26. pleit voor een dialoog tussen de verantwoordelijke instanties om de administratieve rompslomp die met een aanvraag van EU-subsidies gepaard gaat, te verminderen. Initiatieven tot verdere ontwikkeling lopen nu vaak vast in omslachtige procedures. Uit diverse gesprekken met bedrijfsleven en universitaire instellingen blijkt dat in het merendeel van de gevallen geen EU-subsidie werd aangevraagd omdat de (personeels-) inspanningen zich ook bij een positieve beoordeling van de Commissie niet lonen. Dit werkt met name in het nadeel van jonge bedrijven die heel zorgvuldig moeten plannen hoe zij hun personeel inzetten en slechts over weinig kapitaal beschikken. Een optie is een tweeledige procedure waarbij in een eerste fase zonder al te veel administratieve rompslomp kan worden beoordeeld of het project in aanmerking komt voor steun (pre-screening), dat dan in een tweede fase kan worden uitgevoerd. Nieuwe faciliteiten (met alle hieraan verbonden kosten) in verband met de behandeling van subsidieaanvragen worden dan overbodig;

De regionale aanpak binnen de Europees onderzoeksruimte

27. staat achter de idee om op regionaal, interregionaal en internationaal niveau actieve topnetwerken op te zetten en uit te breiden;

28. betwijfelt echter of met deze maatregel (het opzetten van topnetwerken) braindrain tussen regio's kan worden tegengegaan. Behalve wetenschappelijke factoren spelen in deze context ook economische en sociale factoren een rol, zodat bovengenoemde maatregel niet volstaat om aan deze ontwikkeling een eind te maken;

Benchmarking als doelstelling

29. wijst erop dat de benchmarking die de Commissie reeds op een aantal vlakken, onder meer bij economisch deskundigen en in het onderwijs, heeft uitgevoerd, veelal op scepsis stuit en niet geaccepteerd wordt. Wil de EU ten aanzien van de regio's een succesvolle benchmarking doorvoeren waarmee de EU-steun in de toekomst beter op de behoeften kan worden afgestemd, dan is het nodig dat bruikbare indicatoren en onderzoeksmethoden worden uitgewerkt op basis waarvan regio's met elkaar kunnen worden vergeleken. De toepassing van dergelijke indicatoren en methoden moet bruikbare en naar de praktijk te vertalen resultaten opleveren. De bedoeling is dat de instrumenten zo worden gekozen dat de oorzaken van structurele problemen worden geanalyseerd en binnen de mate van het redelijke getracht wordt oplossingen voor deze problemen te vinden. Vooral voor de minder begunstigde regio's geldt - dat wenst het Comité hier nogmaals te onderstrepen - dat zij nieuwe vormen van innovatie moeten zien aan te boren, willen zij perspectief hebben. Het heeft weinig zin in deze regio's te werken met op best practices gebaseerde benchmarking, aangezien het onmogelijk is schoolvoorbeelden als Martinsried simpelweg te kopiëren. Met behulp van instrumenten waarmee de ervaringen van de regio's kunnen worden geïntegreerd, moeten met participatie van de regio's strategieën worden ontwikkeld die zijn afgestemd op de specifieke regionale situatie.

Brussel, 16 mei 2002.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore

(1) Nieuwe indeling van de commissies en hun bevoegdheden van 6 februari 2002.

Top