EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000SC1516

Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van het voorstel voor een richtlijn betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

/* SEC/2000/1516 def. - COD 96/0085 */

52000SC1516

Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van het voorstel voor een richtlijn betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk /* SEC/2000/1516 def. - COD 96/0085 */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van het voorstel voor een richtlijn betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

1. Achtergrond

De Commissie heeft haar voorstel voor de richtlijn op 25 april 1996 goedgekeurd [1] (COM(1996)97 - 1996/0085/COD).

[1] PB C 178 van 21.6.1996, blz. 16.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 18 december 1996 zijn advies uitgebracht [2].

[2] PB C 75 van 10.3.1997, blz. 17.

Op 9 april 1997 heeft het Europees Parlement in eerste lezing en overeenkomstig de medebeslissingsprocedure (artikel 251) een wetgevingsresolutie aangenomen waarin het, onder voorbehoud van de in die resolutie vervatte amendementen, zijn goedkeuring hecht aan het voorstel van de Commissie en de laatstgenoemde verzoekt haar voorstel dienovereenkomstig te wijzigen.

Op 12 maart 1998 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag, een gewijzigd voorstel goedgekeurd waarin 21 van de 27 amendementen die door het Europees Parlement in eerste lezing zijn aangenomen, geheel of gedeeltelijk zijn overgenomen.

Op 20 juni 2000 heeft de Raad overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, een gemeenschappelijk standpunt over het voorstel voor een richtlijn vastgesteld.

In deze mededeling wordt, overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, het standpunt van de Commissie over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uiteengezet.

2. Doel van de richtlijn

De richtlijn heeft tot doel een geharmoniseerd juridisch kader op het gebied van het volgrecht te scheppen om een goede werking van de markt van moderne en hedendaagse kunstwerken in de Europese Unie te garanderen.

Het volgrecht is het recht van de auteur van een origineel kunstwerk, en na diens overlijden zijn erfgenamen of andere rechtsopvolgers, op een percentage van de prijs van een werk wanneer dat wordt doorverkocht. Het doel hiervan is het evenwicht tussen de economische situatie van auteurs van werken van grafische en beeldende kunst en die van de andere scheppende kunstenaars te herstellen.

Dit recht komt in de wetgeving van elf van de vijftien lidstaten voor en wordt in acht van die lidstaten toegepast onder zeer uiteenlopende voorwaarden (werken waarop het volgrecht van toepassing is, handelingen die recht op betaling geven, toegepaste percentages). De richtlijn is dan ook bedoeld om een eind te maken aan de concurrentieverstoring op de markt van de moderne en hedendaagse kunst in de Gemeenschap door het volgrecht te veralgemeniseren en te harmoniseren.

3. Commentaar op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad

3.1. Samenvatting van het standpunt van de Commissie

De Raad heeft unaniem een gemeenschappelijk standpunt goedgekeurd waarmee de Commissie niet kan instemmen.

De Commissie betreurt met name dat de Raad voor enkele lidstaten een overgangsperiode van tien jaar heeft ingevoerd, waarin de lidstaten die het volgrecht op de inwerkingtredingsdatum van de richtlijn niet toepassen, de toepassing van het volgrecht mogen beperken tot levende kunstenaars (artikel 8, lid 2). Ook al zou de tenuitvoerlegging van de richtlijn met name voor die lidstaten tot bijzondere problemen kunnen leiden, dan rechtvaardigen deze problemen volgens de Commissie in geen geval een zo lange overgangsperiode. Op grond van dezelfde overwegingen heeft de Raad in artikel 12, lid 1, van zijn gemeenschappelijk standpunt een termijn van vijf jaar vastgesteld om de richtlijn in nationaal recht om te zetten. Deze termijn is al uitzonderlijk lang voor een maatregel op het gebied van de interne markt. Doordat deze twee termijnen bij elkaar kunnen worden opgeteld, bestaat er een grote kans dat de nagestreefde harmonisatie met vijftien jaar wordt uitgesteld. De Commissie kan niet aanvaarden dat de concurrentieverstoring waaraan deze richtlijn een einde moet maken, zo lang blijft voortbestaan. Buiten het kader van de richtlijn betreurt zij dat de Raad bij een maatregel op het gebied van de interne markt niet heeft gekozen voor een redelijke termijn tussen de goedkeuring van een harmonisatietekst en de toepassing ervan. Naar haar mening kan dit de doeltreffendheid van het communautaire beleid schaden en kan hierdoor een betreurenswaardig precedent voor andere initiatieven voor de interne markt worden geschapen.

Wat de andere aspecten van de richtlijn betreft, heeft de Raad de benadering van de Commissie in haar gewijzigde voorstel op enkele uitzonderingen na gevolgd en vrijwel alle amendementen van het Parlement die bij de eerste lezing door de Commissie zijn aanvaard, inhoudelijk overgenomen.

3.2. Antwoord op de amendementen van het Parlement in eerste lezing

Het Parlement heeft in eerste lezing 27 amendementen op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie aangenomen.

De Commissie heeft in haar gewijzigde voorstel 21 van de 27 amendementen geheel of gedeeltelijk overgenomen, namelijk de amendementen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11,12, 13, 15, 17, 18, 22, 24, 25, 26, 27, 34, 45, 49, 51, 52, 55, 57 en 64.

De Raad heeft de door de Commissie aanvaarde amendementen in essentie overgenomen. Bovendien heeft de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt enkele elementen overgenomen van de volgende amendementen die de Commissie in haar gewijzigde voorstel niet had opgenomen:

- in artikel 1 wordt amendement 17 overgenomen wat betreft het onderscheid tussen de actoren uit de professionele kunsthandel en de voorkeursbehandeling van kunstgaleries,

- in artikel 2 worden de amendementen 18 en 64 overgenomen om glaswerk op te nemen in de categorie kunstwerken waarbij het volgrecht speelt.

Bovendien heeft de Raad in het gewijzigde voorstel van de Commissie wijzigingen aangebracht die niet met amendementen van het Parlement overeenkomen en die in de volgende punten worden verklaard.

3.3. Tijdens de bespreking in de Raad ingediende wijzigingen

3.3.1. Wijzigingen van de overwegingen

In de overwegingen heeft de Raad, net als de Commissie in haar gewijzigde voorstel, een aantal amendementen van het Parlement overgenomen of zich er door laten inspireren. Het betreft de amendementen 1 tot en met 6, 9, 10, 11, 13, 15 en 49.

Bovendien heeft de Raad de overwegingen aangepast aan de wijzigingen in de artikelen van de richtlijn. De Raad heeft met name benadrukt dat de lidstaten die nog geen volgrecht kennen, dit slechts geleidelijk in hun rechtsstelsel hoeven in te voeren (overweging 16). De Raad heeft ook aangegeven welke redenen communautaire maatregelen op dit gebied rechtvaardigen en waar de grenzen van dergelijke maatregelen liggen (overwegingen 8 tot en met 15).

3.3.2. Wijzigingen van de artikelen

Artikel 1: Voorwerp van het volgrecht

De Raad heeft dit artikel in vier leden verdeeld.

In het eerste lid wordt amendement 17 uit het gewijzigde voorstel overgenomen, waarin wordt benadrukt dat het volgrecht een onvervreemdbaar recht is waarvan geen afstand kan worden gedaan.

Met betrekking tot de transacties waarop het volgrecht van toepassing is, heeft de Commissie amendement 17 niet overgenomen voorzover daarin wordt voorgesteld een onderscheid tussen de verschillende actoren uit de professionele kunsthandel te maken. Zij had bepaald dat het volgrecht van toepassing is op alle doorverkooptransacties na de eerste overdracht door de auteur, met uitzondering van transacties tussen particulieren.

De Raad heeft in een nieuw lid 2 gekozen voor een positieve benadering die nauw aansluit bij amendement 17; hierin wordt als criterium voor de toepassing van het volgrecht de betrokkenheid van een tussenpersoon uit de kunsthandel gehanteerd. Een indicatieve lijst van deze tussenpersonen is opgenomen. Aan deze benadering lagen praktische redenen ten grondslag, omdat de Raad voor controledoeleinden een objectief criterium nodig achtte om onderscheid te maken tussen professionele en particuliere transacties. Daarom heeft de Raad overweging 17 aangevuld met de vermelding dat het volgrecht niet van toepassing is op de doorverkoop aan musea van personen die als particulier handelen. Deze wijzigingen en die van het nieuwe lid 2 zijn niet van invloed op het materiële toepassingsbereik van het volgrecht zoals de Commissie het had voorgesteld.

In een nieuw lid 3 wil de Raad, in navolging van amendement 17 dat de Commissie op dat punt niet had overgenomen, bewerkstelligen dat de lidstaten eventueel rekening kunnen houden met de promotionele rol die kunstgaleries voor kunstenaars kunnen vervullen. Zij mogen daarom bepalen dat kunstgaleries van het volgrecht zijn uitgesloten, zij het onder twee voorwaarden, namelijk dat de doorverkoop binnen drie jaar plaatsvindt en de verkoopprijs niet meer dan 10 000 euro bedraagt.

In een nieuw lid 4 neemt de Raad het beginsel over dat aan het einde van artikel 4 van het oorspronkelijke voorstel was opgenomen, namelijk dat het volgrecht ten laste van de verkoper komt. Daarbij wordt echter bepaald dat de lidstaten wat de aansprakelijkheid voor de betaling van dit recht betreft van dit beginsel mogen afwijken.

Artikel 2: Kunstwerken waarbij het volgrecht speelt

De Raad heeft dit artikel in twee leden verdeeld.

In het eerste nieuwe lid noemt de Raad de oorspronkelijke kunstwerken waarop het volgrecht van toepassing is. De Raad neemt de amendementen 2, 9, 18 en 64 over, die ook door de Commissie zijn aanvaard, en bevestigt hiermee dat manuscripten niet vallen onder het volgrecht dat door de richtlijn wordt geharmoniseerd, maar geeft in een nieuwe overweging 18 aan dat de lidstaten op grond van de Bern Conventie een nationaal volgrecht op die bijzondere categorie van werken kan toepassen. Evenals de Commissie heeft de Raad bepaald dat het volgrecht op werken van beeldende en grafische kunst van toepassing is. Bovendien heeft de Raad de amendementen 18 en 64 overgenomen door in artikel 2, lid 1, glaswerk op te nemen in de lijst van kunstwerken waarop het volgrecht van toepassing is. De Commissie had dit onderdeel van de twee amendementen niet in haar gewijzigde voorstel overgenomen.

De Raad, die de Commissie hierin volgt, heeft niet de suggestie van het Parlement overgenomen om het aantal exemplaren dat als origineel kan worden beschouwd, tot twaalf te beperken. De Raad heeft het niettemin nuttig geacht om in een nieuw lid 2 een aantal voorwaarden te bepalen waaronder exemplaren die in beperkte oplagen zijn uitgevoerd als originele kunstwerken kunnen worden beschouwd.

Artikel 3: Toepassingsdrempel

De Raad heeft amendement 45 gevolgd, dat door de Commissie in haar gewijzigde voorstel is overgenomen, voorzover het de structuur van artikel 3 en met name de instelling van een toepassingsdrempel voor het volgrecht betreft.

De Raad heeft de toepassingdrempel op 4 000 euro gesteld terwijl het Parlement 500 euro had voorgesteld en de Commissie in haar gewijzigde voorstel de oorspronkelijk beoogde drempel van 1 000 euro had behouden. De Commissie had een toepassingsdrempel voorgesteld om te voorkomen dat bij transacties met een geringe waarde de beheerskosten van het volgrecht voor de actoren uit de professionele kunsthandel hoger zouden zijn dan het voordeel dat de kunstenaars ervan hebben. Anderzijds was zij van mening dat deze drempel niet te hoog moest zijn om te voorkomen dat alleen de bekende kunstenaars ervan zouden profiteren. Onder die drempel zouden de lidstaten vrij blijven om het volgrecht al dan niet toe te passen omdat de daaruit voortvloeiende verschillen, gezien de geringe handelswaarde van de betreffende werken, de handel binnen de interne markt niet beïnvloeden.

De Commissie betreurt dat er, door de instelling van een zo hoge drempel, veel transacties buiten de het toepassingsgebied van de richtlijn zullen vallen en het harmoniserende effect van de richtlijn naar verhouding zal afnemen. Een dergelijke bepaling heeft eveneens tot gevolg dat de grote meerderheid van de kunstenaars niet van de resultaten van deze harmonisatie zal profiteren.

Artikel 4: Tarieven

De Commissie was zich ervan bewust dat een te hoog volgrecht zou kunnen leiden tot een verplaatsing van de verkooptransacties naar landen buiten de Gemeenschap die het volgrecht niet toepassen, en met name van de transacties waarmee de hoogste prijzen zijn gemoeid. De Commissie heeft daarom drie tranches van verkoopprijzen voorgesteld waaraan degressieve tarieven zijn verbonden. Bij het vaststellen van deze tranches en tarieven heeft de Commissie zich laten leiden door de bestaande situatie in de lidstaten.

Het Parlement heeft deze benadering in de amendementen 57 en 34 ondersteund, maar daarbij een opsplitsing van de tranches en een verlaging van de tarieven voorgesteld, wat voor de Commissie niet aanvaardbaar was.

De Raad heeft het degressieve karakter van de tarieven versterkt door een opsplitsing in vijf tranches die met name gevolgen heeft voor de hoogste prijstranches. Ook heeft de Raad een maximum van 12 500 euro voor het volgrecht ingesteld.

De Commissie is het eens met de Raad dat al het mogelijke moet worden gedaan om te voorkomen dat de verkooptransacties in de hoogste prijstranches elders gaan plaatsvinden. Zij betreurt echter de instelling van een limiet die er in feite toe leidt dat de bekendste kunstenaars niet in de vruchten van hun bekendheid mogen delen. Naar haar mening zou een limitering van de winst moeilijk voorstelbaar zijn op andere gebieden van het intellectueel of industrieel eigendomsrecht (bv. octrooien en merken).

Voor de eerste tranche (verkoopprijs tot 50 000 euro) heeft de Raad de lidstaten de mogelijkheid gegeven om een tarief van 5% toe te passen in plaats van het tarief van 4% dat door de Commissie was voorgesteld en door het Parlement was overgenomen. De Raad heeft ook bepaald dat indien de lidstaten kiezen voor toepassing van het volgrecht onder de drempel van 4 000 euro, zij een tarief van 4% of 5% of zelfs een hoger tarief mogen toepassen indien zij van de in lid 3 geboden mogelijkheid gebruikmaken. Dit betekent dat de eerste tranche op zijn minst van toepassing is vanaf de communautaire drempel van 4 000 euro of, indien de lidstaten een lagere drempel vaststellen, vanaf die drempel.

De Raad heeft de bepaling aan het einde van dit artikel aangevuld en verplaatst naar artikel 1, in een nieuw lid 4.

Artikel 5: Berekeningsgrondslag

De Raad heeft, in navolging van de Commissie, amendement 51 niet overgenomen, waarin werd voorgesteld de meerwaarde als berekeningsgrondslag te nemen. Hij heeft zich gehouden aan de prijs exclusief belasting, hetgeen met de praktijk in de lidstaten overeenstemt.

Artikel 6: Rechthebbenden

In lid 1 heeft de Raad, in navolging van de Commissie, bepaald dat de auteur en na diens overlijden zijn rechtopvolgers de rechthebbenden zijn. Het Parlement had in amendement 55 voorgesteld dat alleen de wettelijke erfgenamen van de auteur rechthebbenden zouden zijn. De Commissie en de Raad hebben dit amendement niet overgenomen om zich niet in te mengen in het erfrecht van de lidstaten.

Met het oog op de samenhang verwijst de Raad in lid 1 naar de in artikel 8, lid 2, bepaalde overgangsperiode waarin sommige lidstaten het volgrecht niet hoeven toe te passen op de rechtsopvolgers van overleden kunstenaars.

Lid 2 betreft de wijze waarop het volgrecht wordt beheerd. De Raad heeft de Commissie inhoudelijk gevolgd en wilde de lidstaten er niet van weerhouden om eventueel een collectief beheer van dit recht verplicht te stellen.

De Raad heeft de Commissie gevolgd door, zoals in amendement 52 werd voorgesteld, in het artikel geen melding te maken van een verplichting voor de lidstaten om te zorgen voor de inning en de verdeling van het volgrecht wanneer de auteurs onderdaan van een andere lidstaat zijn. De Raad heeft op eigen initiatief overweging 23 van het gewijzigde voorstel van de Commissie (overweging 27 van het gemeenschappelijk standpunt) weer opgenomen, waarin niettemin wordt bepaald dat de lidstaten hiertoe verplicht zijn.

Artikel 7: Rechthebbenden uit derde landen

De Raad heeft twee nieuwe leden aan artikel 7 toegevoegd.

In het eerste lid wordt inhoudelijk het gewijzigde voorstel van de Commissie overgenomen waarin amendement 24 was verwerkt. Er wordt echter geen materiële wederkerigheid meer vereist, maar alleen een wederkerigheid in de wetgeving.

In een nieuw lid 2 heeft de Raad bepaald dat de Commissie een lijst kan publiceren van landen waar het volgrecht in de wetgeving is opgenomen om deze wederkerigheid effectief te maken. De Commissie heeft verklaard dat zij die taak op zich wil nemen.

Lid 3, dat door de Raad is ingevoerd, biedt de lidstaten de mogelijkheid om het volgrecht toe te passen op onderdanen van derde landen die hun gewone verblijfplaats in de betreffende lidstaat hebben.

Artikel 8: Beschermingsduur van het volgrecht

De Raad heeft twee nieuwe leden aan artikel 8 toegevoegd.

De Commissie heeft in haar gewijzigde voorstel rekening gehouden met de in amendement 25 uitgesproken wens om de formulering van dat artikel te verbeteren. In het nieuwe lid 1 heeft de Raad de Commissie hierin gevolgd.

Het tweede lid voorziet in een overgangsperiode van tien jaar, waarin de lidstaten die het volgrecht op de inwerkingtredingsdatum van de richtlijn niet toepassen, de toepassing van het volgrecht mogen beperken tot levende kunstenaars. De Raad bepaalt echter in lid 3 dat indien internationale onderhandelingen over de internationale uitbreiding van het volgrecht met succes worden bekroond voordat die periode is afgelopen, de Commissie passende voorstellen zal indienen.

De Commissie heeft toegezegd de Raad zo spoedig mogelijk een mandaat te vragen om deze onderhandelingen te mogen voeren. De Raad heeft zijnerzijds verklaard dit verzoek met spoed te zullen behandelen. Indien die onderhandelingen vóór de afloop van de in lid 2 bedoelde periode van tien jaar met succes worden bekroond, zal de Commissie voorstellen indienen om deze overgangsperiode te beëindigen.

De Commissie betreurt niettemin de instelling van een zo lange overgangsperiode die, om de onder punt 3.1. aangegeven redenen, de belangrijkste grond is dat zij het gemeenschappelijke standpunt niet kan goedkeuren.

De invoering in twee fasen van het volgrecht door sommige lidstaten, eerst voor levende kunstenaars en daarna voor de rechtopvolgers van overleden kunstenaars, is bedoeld om de economische actoren de kans te geven zich geleidelijk aan dit recht aan te passen. De invoering in twee fasen moet ook de vrees van dezelfde actoren in de professionele kunsthandel wegnemen dat de markt zich door de invoering van dat recht massaal naar sommige derde landen verplaatst. Volgens de Commissie is met deze bezwaren al rekening gehouden in de artikelen 3 en 4 van het gemeenschappelijk standpunt en is deze overgangsperiode dus niet gerechtvaardigd.

Wat de wijze van toepassing van het volgrecht betreft, heeft de Commissie de administratieve verplichtingen voor de actoren zo beperkt mogelijk gehouden. De in artikel 3 voorgeschreven toepassingsdrempel was aanvankelijk bedoeld om een te zware administratieve last bij transacties van geringe waarde te voorkomen. Nu de Raad deze drempel aanzienlijk heeft verhoogd, zijn de formaliteiten nog maar voor zo weinig transacties nodig dat de Commissie dit betreurt, zoals blijkt uit haar opmerkingen bij artikel 3. Een aanpassingsperiode, en zeker een zo lange, lijkt daarom niet evenredig met de inspanningen die van de actoren worden gevraagd.

Met betrekking tot de mogelijke verplaatsing van de verkooptransacties naar landen buiten de Gemeenschap die het volgrecht niet toepassen, is de Commissie ervan overtuigd, zoals uit de opmerkingen bij artikel 4 ook blijkt, dat dit risico wordt beperkt door degressieve tarieven aan de tranches van de verkoopprijzen te verbinden, met name voor de hoogste prijstranches waarvoor de markt als wereldwijd moet worden beschouwd. De Raad heeft het degressieve karakter van de tarieven overigens versterkt door een opsplitsing in vijf tranches in plaats van drie zoals de Commissie had voorgesteld, en door aan de hoogste prijstranches steeds afnemende tarieven te verbinden. Ook heeft de Raad het evenredigheidbeginsel van het volgrecht beperkt door een limiet aan te brengen op de opbrengst die kunstenaars tegemoet kunnen zien; de Commissie heeft hiertegen bezwaren geuit. Nogmaals zij vermeld dat de overgangsperiode, gezien deze maatregelen die door de Raad nog zijn versterkt, niet gerechtvaardigd lijkt.

Bovendien wijst de Commissie erop dat andere factoren, zoals wisselkoersschommelingen, verschillen in koopkracht van de onderscheiden markten en de relatieve sterkte van de binnenlandse economieën, deze eventuele internationale verplaatsingen veel sterker kunnen beïnvloeden dan het volgrecht. Ook wijst de Commissie erop dat soortgelijke verwachtingen zijn geuit bij de goedkeuring van Richtlijn 94/5/EG, waarmee een bijzondere BTW-regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten werd ingevoerd [3]. Op grond van die Richtlijn heeft het Verenigd Koninkrijk BTW op ingevoerde kunstwerken ingevoerd die, ondanks het verlaagde tarief van 2,5%, de vakmensen enorm verontrustte. In een verslag inzake het onderzoek naar het effect van de relevante bepalingen van Richtlijn 94/5/EG van de Raad op het concurrentievermogen van de communautaire kunstmarkt ten opzichte van de kunstmarkten van derde landen, gepubliceerd op 28 april 1999 [4], heeft de Commissie kunnen constateren dat "de goedkeuring van Richtlijn 94/5/EG geen ingrijpende gevolgen heeft gehad voor de communautaire kunstmarkt" en zelfs dat de kunstmarkt sinds invoering van BTW op invoer aanzienlijk is gegroeid. De Commissie kwam ook tot de conclusie dat de overgangsmaatregelen op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk dit verlaagde tarief tot 30 juni 1999 kon toepassen, niet verlengd hoefden te worden, aangezien het bestaande wettelijke kader voldoende was om in de toekomst de bloei van de communautaire kunstmarkt te garanderen.

[3] PB C 60 van 3.3.1994, blz. 16.

[4] COM(1999) 185 definitief

Artikel 9: Het recht om inlichtingen in te winnen

De Raad heeft amendement 26 opgevolgd, dat door de Commissie in haar gewijzigde voorstel is overgenomen en waardoor de periode waarin een auteur of zijn rechtsopvolgers de inlichtingen kunnen vragen die noodzakelijk zijn voor een doeltreffende toepassing van het volgrecht, van 1 jaar tot 3 jaar wordt verlengd. De Raad heeft deze periode in feite verlengd door te bepalen dat deze ingaat op 1 januari van het jaar volgend op de datum van de doorverkoop, terwijl de Commissie en het Parlement de datum van de transactie zelf als uitgangpunt namen.

De Raad heeft de tekst ook licht gewijzigd en personen vermeld die deze inlichtingen mogen vragen en degenen die deze moeten leveren.

Artikel 10: Toepassing in de tijd

De Raad heeft om redenen van rechtszekerheid de toevoeging van dit artikel noodzakelijk geacht. Hierin wordt bepaald dat de richtlijn van toepassing is ten aanzien van alle kunstwerken die in de lidstaten zijn beschermd op de datum waarop deze moet zijn omgezet (vijf jaar na de goedkeuring).

Artikel 11: Herzieningsbepaling

De Raad heeft twee leden aan dit artikel toegevoegd.

In lid 1, dat de herzieningsbepaling betreft, heeft de Raad amendement 27, zoals door de Commissie in haar gewijzigde voorstel is overgenomen, gevolgd. Wat betreft de frequentie van de door de Commissie in te dienen verslagen, heeft de Raad heeft zich echter aanzienlijk van het Parlement en de Commissie verwijderd. De Raad heeft bepaald dat de Commissie drie jaar na de uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn door de lidstaten een eerste verslag moet indienen en daarna om de vier jaar. Het Parlement was van mening dat de Commissie haar eerste verslag twee jaar na de omzetting van de richtlijn moest indienen en de latere verslagen op de drie jaar. De Commissie had zowel voor het eerste verslag als voor de latere verslagen een termijn van vijf jaar voorgesteld.

Ook heeft de Raad het aantal kwesties uitgebreid waaraan de Commissie in haar verslagen bijzondere aandacht moet besteden. De Raad wenst met name dat de Commissie de gevolgen van de invoering van het volgrecht voor de markt van de moderne en hedendaagse kunst bestudeert. Daarom wordt bepaald dat de Commissie in het bijzonder aandacht schenkt aan de concurrentiepositie van de markt van moderne en hedendaagse kunst ten opzichte van de belangrijkste markten in landen buiten de Europese Unie die geen volgrecht toepassen en aan de gevolgen van de invoering van dat recht voor de interne markt en de effecten ervan in de lidstaten waar dit recht voor de inwerkingtreding van deze richtlijn niet werd toegepast.

In navolging van een steeds vaker voorkomende praktijk heeft de Raad in de nieuwe leden 2 en 3 een contactcomité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de Commissie. Dit comité komt bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de vertegenwoordiging van een lidstaat. Het heeft tot taak overleg over alle vraagstukken die voortkomen uit de toepassing van de richtlijn te organiseren en de uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten over relevante ontwikkelingen op de kunstmarkt in de Gemeenschap te vergemakkelijken.

Artikel 12: Uitvoering

De Raad heeft voorzien in een termijn van vijf jaar vanaf het begin van het jaar volgend op het jaar waarin de richtlijn is aangenomen, waarin de lidstaten deze richtlijn kunnen omzetten.

De Commissie betreurt deze termijn, die uitzonderlijk lang is voor wetgeving op het gebied van intellectuele eigendom en vooral voor een maatregel op het gebied van de interne markt. De lidstaten krijgen in het algemeen twee jaar om harmonisatierichtlijnen uit te voeren en een termijn van vijf jaar lijkt niet evenredig met de reglementaire aanpassingen die de lidstaten moeten uitvoeren. De kwestie van de geleidelijke aanpassing van de economische actoren aan dit recht is aan de orde gekomen onder punt 3.2, in de opmerkingen bij artikel 8. De Commissie wijst er namelijk op dat zij vooral de cumulatie van de omzettingstermijn en de in artikel 8, lid 2, voorgeschreven overgangsperiode nadelig acht voor de vorming van de interne markt op dit gebied, maar in de toekomst ook voor andere sectoren.

Conclusie

De Commissie beschouwt de goedkeuring van dit gemeenschappelijk standpunt van de Raad over het volgrecht als een belangrijke vooruitgang bij de totstandbrenging van een communautaire kunstmarkt. Zij wijst er ook op dat de bescherming van het volgrecht tot doel heeft de voordelen van de interne markt uit te breiden tot de auteurs van grafische en beeldende kunst.

De Raad heeft de benaderingswijze van het gewijzigde voorstel van de Commissie in grote lijnen gevolgd en bijna alle amendementen die de Commissie bij de eerste lezing had aanvaard, geheel of gedeeltelijk overgenomen.

Daarom betreurt de Commissie dat sommige wijzigingen die door de Raad zijn aangebracht het onmogelijk maken om binnen een redelijke termijn een volgrecht in te voeren dat zo doeltreffend is als zij had gewenst.

Wat de doeltreffendheid van het volgrecht betreft, betreurt de Commissie om de hierboven aangegeven redenen de instelling van een hoge toepassingsdrempel voor de richtlijn en van een plafond waarboven de kunstenaars geen volgrecht meer ontvangen dat evenredig is met hun succes.

De Commissie had deze elementen echter wellicht kunnen aanvaarden indien er een meer bevredigende oplossing was gevonden voor de kwestie van de termijnen voor de toepassing van de richtlijn. Om die redenen, en in weerwil van al haar pogingen om overeenstemming te bereiken, is de tekst van het gemeenschappelijk standpunt, die niet binnen een redelijke termijn tot een bevredigend niveau van harmonisatie kan leiden, voor de Commissie niet aanvaardbaar.

De Commissie zal, samen met de andere betrokken instellingen, proberen om binnen het kader van deze richtlijn een betere oplossing te vinden voor de kwestie van de termijnen voor de toepassing van de richtlijn.

Top