EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0219

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, onder c), van het EG-Verdrag, over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid COM(97) 49 def., COM(97) 614 def., COM(98) 76 def. en COM(99) 271 def., houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag

/* COM/2000/0219 def. - COD 97/0067 */

52000PC0219

Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid 2, onder c), van het EG-Verdrag, over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid COM(97) 49 def., COM(97) 614 def., COM(98) 76 def. en COM(99) 271 def., houdende wijziging van het voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag /* COM/2000/0219 def. - COD 97/0067 */


ADVIES VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 251, lid 2, onder c) van het EG-verdrag, over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid COM (97)49 def., COM(97)614 def., COM(98)76 def. en COM(99)271 def. HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag

TOELICHTING

Artikel 251, lid 2, onder c) van het EG-Verdrag bepaalt dat de Commissie advies uitbrengt over de door het Europees Parlement in zijn tweede lezing voorgestelde amendementen.

De Commissie brengt onderstaand haar advies uit betreffende de 61 door het Parlement aangenomen amendementen. In overeenstemming met artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag gaat hierbij een gewijzigd voorstel. Het gewijzigde voorstel neemt 47 van de 61 door het Parlement aangenomen amendementen volledig, gedeeltelijk of in beginsel over.

1. ACHTERGROND

Toezending van het voorstel aan het Parlement en de Raad :15.04.1997

Het voorstel is tweemaal gewijzigd, op 26.11.1997 (COM97/614) en op 17.02.1998 (COM98/76)

Advies van het Economisch en Sociaal Comité :01.10.1997

Advies van het Comité van de Regio's :12.03.1998

Advies van het Parlement in eerste lezing :11.02.1999

Gewijzigd voorstel van de Commissie (COM(99/271) :17.06.1999

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad :22.10.1999

Advies van de Commissie betreffende het gemeenschappelijk standpunt (SEC(1999)1706 :25.10.1999

In haar advies betreffende het gemeenschappelijk standpunt erkende de Commissie dat dit het oorspronkelijke voorstel verder ontwikkelt met name in termen van technische specificatie. De Commissie verheugde zich ook over het overnemen van een groot aantal amendementen van het Parlement. De Commissie gaf niettemin aan niet akkoord te gaan met het gemeenschappelijke standpunt, met name de bepalingen inzake de termijn voor de tenuitvoerlegging, de beprijzing en de wijze waarop werd gerefereerd aan verbintenissen krachtens internationale overeenkomsten, meer bepaald het OSPAR- en het HELCOM-Verdrag en de Overeenkomst van Barcelona. De Commissie sprak haar bezorgdheid uit over deze tekortkomingen, maar steunde het gemeenschappelijk standpunt.

2. RATIO VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Het nieuwe waterbeleid reorganiseert de communautaire waterwetgeving teneinde een verdere verslechtering van de situatie te voorkomen en zowel de omvang als de kwaliteit van de waterreserves in het grondwater en de aquatische ecosystemen te beschermen en te vergroten. Het voorstel voorziet in de vaststelling van een communautair kader, dat een gemeenschappelijke benadering en gemeenschappelijke doelstellingen, basismaatregelen en begripsomschrijvingen omvat. Dit waterbeleid is in hoofdzaak gericht op het water dat ten gevolge van natuurlijke processen via de stroombekkens naar zee vloeit, en houdt rekening met de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de natuurlijke interacties van oppervlaktewater en grondwater in ieder stroombekken, met inbegrip van estuaria, andere "overgangswateren" en kustwateren. Wat nodig is, is een gecombineerde benadering van de bestrijding van verontreiniging, waarbij bestrijding aan de bron samengaat met de vaststelling en handhaving van milieukwaliteitsnormen. Er zijn zestien jaarlijkse beheersplannen nodig met betrekking tot ieder stroomgebieddistrict, inclusief eventuele grensoverschrijdende wateren, met gecoördineerde maatregelenprogramma's die moeten garanderen dat de wateren zich tegen 2010 in een goede toestand bevinden. Die maatregelenprogramma's dienen rekening te houden met alle factoren die de aquatische ecosystemen beïnvloeden, met inbegrip van de effecten van landbouw, energieproductie, vervoer en ruimtelijke ordening. De resultaten moeten door systematische monitoring worden gecontroleerd. Bovendien voert het voorstel een eis in voor een waterprijsbeleid dat stimulerend werkt op het rationele gebruik van water als een stap naar de volledige terugwinning van de kosten voor waterdiensten, inclusief de financiële, milieu- en grondstofkosten. De voorgestelde richtlijn vormt ook de omzetting van de internationale verplichtingen van de Unie krachtens het Verdrag inzake grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (1992) en het VN-Verdrag inzake het gebruik van wateren voor andere doeleinden dan de scheepvaart (1996).

3. HET ADVIES VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT

De Commissie neemt 47 van de 61 door het Parlement aangenomen amendementen volledig, gedeeltelijk of in beginsel over. Deze amendementen zijn in het bijgaande gewijzigde voorstel verwerkt.

3.1. Door de Commissie overgenomen amendementen

- Amendement 6, dat verduidelijkt dat in de gehele Gemeenschap een goede watertoestand moet worden bereikt en verslechtering van de watertoestand moet worden voorkomen, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 16, dat verduidelijkt dat een goede chemische toestand van het oppervlaktewater de toestand is die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater te voldoen, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 17, dat de definitie verduidelijkt van goede chemische toestand van grondwater, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 20, dat rechtstreekse lozing in het grondwater definieert wordt overgenomen onder toevoeging van "in het grondwater".

- Amendement 21, dat radioactieve stoffen toevoegt aan de stoffen waarvoor milieunormen moeten worden aangenomen, wordt volledig overgenomen, en voor de duidelijkheid wordt "door de mens gemaakte" toegevoegd. Daardoor wordt de impliciete regulering van radioactieve stoffen expliciet. Amendement 76, dat radioactieve stoffen opneemt in de lijst van bijlage VIII, wordt bijgevolg ook volledig overgenomen. Er wordt in een nieuwe overweging 40bis gebruik gemaakt van de formulering van het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement.

- Amendement 31, dat in een afzonderlijk lid stringente en transparante criteria invoert om oppervlaktelichamen als kunstmatig en sterk veranderd aan te merken, wordt volledig overgenomen onder toevoeging van "of" tussen de streepjes van punt a ter verduidelijking van het parallelle karakter van deze criteria. Op deze wijze wordt de regeling voor dit punt in één duidelijk lid ondergebracht en niet langer in zowel de artikelen als de bijlagen, zoals bij het gemeenschappelijk standpunt het geval was. Ter wille van de duidelijkheid werd "havenfaciliteiten" ter precisering van "scheepvaart" in de tekst opgenomen. Amendement 65, dat een onderdeel van bijlage II betreffende criteria voor de aanwijzing van kunstmatige en sterk veranderde lichamen schrapt, wordt bijgevolg ook volledig overgenomen.

- Amendement 33 en 84, die stringentere en duidelijkere criteria invoeren voor "tijdelijke" achteruitgang, "onvoorziene" vervangen door "niet te voorziene" en de precisering "ongewoon omvangrijke" aan "overstroming" en "ongewoon lange" aan "droogteperioden" toevoegen, worden volledig overgenomen. Dit zijn nuttige verduidelijkingen.

Amendement 34, dat stringentere en duidelijkere criteria invoert voor nieuwe veranderingen of wijzigingen van het waterlichaam, wordt volledig overgenomen. De titel van het gemeenschappelijk standpunt is enigszins aangepast door woorden te schrappen die een gedeelte van het amendement overlappen.

- Amendement 35, dat specificeert dat de lidstaten er zorg voor dienen te dragen dat het bereiken van de doelstellingen van het voorstel niet blijvend wordt uitgesloten of in het gedrang komt door verlengingen of afwijkingen van de algemene doelstellingen, wordt in de tekst overgenomen.

- Amendement 46, dat de transparantie vergroot door de lidstaten te verplichten tijdschema's op te stellen voor de volledige tenuitvoerlegging van de kostenaanrekeningsverplichtingen, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 48, dat specificeert dat maatregelenprogramma's moeten worden opgesteld "die bedoeld zijn om" de doelstellingen "te verwezenlijken" van het voorstel, wordt volledig overgenomen. Er wordt echter alleen verwezen naar artikel 4, waar de doelstellingen van het voorstel worden gepresenteerd.

- Amendement 53, dat de verplichting verduidelijkt om maatregelen te nemen om een goede ecologische toestand te bereiken in het maatregelenprogramma, wordt volledig overgenomen.

Amendement 67, dat de drempelwaarden voor de monitoringeisen van de drinkwaterrichtlijn en de eisen van het voorstel met elkaar in overeenstemming brengt, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 75, dat de rapportageverplichtingen verduidelijkt voor water waarvan de kans klein is dat het de vereiste goede toestand bereikt, wordt volledig overgenomen.

- Amendement 78, dat stringente en transparante criteria invoert voor het verlengen van de termijnen om een goede toestand te bereiken en dit beperkt tot termijnen die niet langer zijn dan de termijn voor 2 bijwerkingen (voorheen 3) van het stroomgebiedbeheerplan, wordt volledig overgenomen. Dit maakt de toepassing duidelijker en verkort de enigszins lange implementatieperiode op adequate wijze.

Ter verduidelijking dat de drie ingevoerde criteria een parallel karakter hebben, is "ten minste een van" aan de titel toegevoegd.

- Amendement 85, dat de transparantie vergroot door het verplicht stellen van rapportage in de stroomgebiedbeheerplannen over de tenuitvoerlegging van een beprijzingsbeleid dat stimulerend werkt op het rationele gebruik van water en over de bijdrage van elke economische sector , wordt volledig overgenomen.

- Amendement 88, dat de verplichtingen verduidelijkt en specificeert dat de maatregelenprogramma's maatregelen dienen te omvatten tot geleidelijke afname van de emissies in het oppervlaktewater door voortdurende vermindering van lozingen, emissies en instroom van gevaarlijke stoffen, wordt volledig overgenomen.

3.2. Door de Commissie gedeeltelijk overgenomen amendementen - Amendement 8, dat "hydrogeologisch" aan "ecologisch en hydrologisch" toevoegt, wordt overgenomen, terwijl de toevoeging van "hydrogeologisch" aan "stroomgebied" niet nodig is omdat dit reeds vervat ligt in het begrip stroomgebieddistrict zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15. Dit gedeelte wordt dan ook niet overgenomen.

- Amendement 42, dat de monitoringeisen specificeert voor oppervlaktewater met betrekking tot het volume en de snelheid van het debiet, wordt overgenomen, terwijl de specificering dat de monitoring gebaseerd is op de chemische en biologische situatie van het oppervlaktewater reeds in het voorstel staat. De eis dat door alle lidstaten erkende gestandaardiseerde methoden dienen te worden gebruikt, is niet noodzakelijk en de procedure voor een dergelijke erkenning is onduidelijk en wordt bijgevolg niet overgenomen.

- Amendement 47, dat de reikwijdte specificeert van de gecombineerde aanpak, die zowel puntbronnen als diffuse bronnen dient te omvatten, wordt gedeeltelijk overgenomen. Om redenen van evenredigheid is een "de minimis"-bepaling toegevoegd. De passage dat deze van toepassing is op prioriteitsstoffen is naar de relevante plaats in artikel 16 overgebracht.

- Amendement 54 specificeert dat bij onderzoek naar de redenen waarom het waterlichaam de milieudoelstellingen niet bereikt, ook rekening moet worden gehouden met de hydromorfologische en fysisch-chemische toestand van het waterlichaam, intensiever toezicht noodzakelijk is, milieukwaliteitsnormen moeten worden vastgesteld voor de geïdentificeerde verontreinigende stoffen, onverwijlde herziening van de vergunningen nodig is, en dat maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de hydromorfologie beantwoordt aan hetgeen nodig is met het oog op de vereiste ecologische toestand van het water. De essentiële gedeelten hiervan worden ingekort of enigszins anders geformuleerd overgenomen.

- Amendement 93, dat vraagt om indiening, één jaar na invoering van de prioriteitslijst, van voorstellen ter geleidelijke beperking van de uitworp, emissies en verliezen, wordt overgenomen. De passage over het streven om lozingen, emissies en verliezen tegen december 2020 te beperken tot bijna nul wordt in een andere formulering overgenomen, een en ander in overeenstemming met het overnemen van deze streeftarget in de ratio en doelstellingen van het voorstel. De verzoeken om een lijst van potentieel gevaarlijke stoffen en een lijst van stoffen waarover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, worden niet overgenomen. De functie van deze twee lijsten wordt niet uitgelegd in het amendement en het is niet duidelijk welke maatregelen vereist zouden zijn voor deze stoffen en in welke mate deze maatregelen zouden verschillen van hetgeen vereist is voor de lijst van prioriteitsstoffen. De lijst van prioriteitsstoffen is bedoeld als een instrument voor meer gerichte maatregelen met betrekking tot een aantal duidelijk vastgestelde zorgwekkende stoffen op communautair niveau en deze doelstelling zou aldus verloren gaan.

- Amendement 94, dat stringentere criteria omvat om vast te stellen of voldaan wordt aan de doelstelling inzake de chemische toestand van het grondwater, wordt gedeeltelijk overgenomen. Het criterium dat 70% van de gemiddelde waarden van elk representatief meetpunt moet voldoen aan de relevante normen van de relevante communautaire wetgeving, wordt overgenomen. De passage betreffende de specifieke richtlijnen is overbodig en wordt derhalve niet overgenomen.

3.3. Door de Commissie in beginsel overgenomen amendementen

- Amendement 2, dat "droge en semi-aride gebieden" toevoegt, zou als zodanig kunnen worden overgenomen. Met betrekking tot de formulering van deze overweging werd evenwel in februari 1999 tussen de Raad en het Parlement een informeel compromis gesloten. De Commissie kan volledige overname van de toevoegingen aanvaarden mits beide instellingen het hiermee eens zijn. Hier wordt de formulering gebruikt van het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement.

- Amendement 3, dat specificeert dat de drinkwatervoorziening wordt veiliggesteld door een goede waterkwaliteit, wordt in een enigszins andere formulering overgenomen: in het voorstel luidt het dat een goede waterkwaliteit bijdraagt tot de veiligstelling van de drinkwatervoorziening. Overweging 33 is gewijzigd om hiermee rekening te houden.

- Amendement 5, waarin sprake is van het belang van de waterbescherming voor de kustvisserij, wordt in een andere formulering overgenomen, waarbij rekening gehouden wordt met het geografische verschil tussen de definitie van kustgebieden van het voorstel en die van kustvisserij. In de nieuwe overweging 15bis wordt de formulering gebruikt van het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement.

- Amendement 7, dat bepaalt dat het uiteindelijke doel de volledige uitschakeling is van elke door menselijke activiteiten veroorzaakte aanwezigheid van schadelijke stoffen en het bereiken van de natuurlijke achtergrondconcentraties van substanties die in het milieu voorkomen, wordt anders geformuleerd overgenomen, waarbij tot uitdrukking komt dat het hier om een essentieel politiek en juridisch niet bindend streefdoel gaat voor het mariene milieu, een en ander in overeenstemming met de eerste verklaring van de lidstaten en de Commissie in Sintra in 1998 in het kader van een bijeenkomst van de partijen bij het OSPAR-Verdrag. De Commissie heeft in de gewijzigde overweging 20 de formulering overgenomen van haar gewijzigde voorstel.

- Amendement 10, waarin sprake is van maatregelen voor de geleidelijke beëindiging van de lozing van gevaarlijke stoffen, wordt in beginsel overgenomen. De Commissie is van oordeel dat hierin wordt voorzien door de huidige overweging 39 samen met de anders geformuleerde overweging 20 die vermeld wordt in verband met amendement.

- Amendement 12, waarin sprake is van procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, wordt in beginsel overgenomen. Er wordt een regelgevend comité ingesteld in overeenstemming met het relevante interinstitutionele akkoord betreffende uitvoeringsbevoegdheden via de comitéprocedure. Bijgevolg wordt ook amendement 63 in beginsel overgenomen.

- Amendement 14, dat bepaalt dat gestreefd wordt naar een vermindering van de lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen, wordt in beginsel overgenomen. In artikel 1 is een toevoeging opgenomen om te verduidelijken dat het voorstel onder meer gericht is op het vervullen van dit essentieel politieke en juridisch niet bindende streefdoel via specifieke maatregelen, waarbij voorrang gegeven wordt aan de meest zorgwekkende emissies. Er is verder de toevoeging dat het voorstel bijdraagt aan het uiteindelijke doel dat erin bestaat concentraties te bereiken in het mariene milieu die in de buurt liggen van de achtergrondwaarden voor natuurlijk voorkomende stoffen en bijna nul bedragen voor door de mens gemaakte synthetische stoffen, een en ander in overeenstemming met de hierboven onder amendement 7 vermelde verklaring van Sintra van 1998. Hier wordt de formulering gebruikt van het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement.

- Amendement 22, dat "gecombineerde aanpak" definieert, wordt overgenomen in een andere, neutralere, formulering, en de reikwijdte ervan wordt in artikel 10 gespecificeerd.

- Amendement 24, dat bepaalt dat maatregelenprogramma's ten uitvoer moeten worden gelegd, wordt overgenomen, maar er is gekozen voor "lidstaten" in plaats van "bevoegde autoriteiten" in overeenstemming met het prerogatief van de lidstaten op het gebied van administratieve regelingen. De verzoeken inzake de oppervlaktewateren: om stringentere verduidelijking van de milieudoelstellingen van het voorstel; stringentere specificering van het voorkomen van achteruitgang vanaf de datum van inwerkingtreding; en specificering van de doelstellingen voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen in een afzonderlijk lid worden in een enigszins andere formulering overgenomen. Voor de passage over de doelstelling om geleidelijk de waterverontreiniging uit te bannen en te komen tot een beëindiging van de emissies tegen 31 december 2020 is gekozen voor een formulering die tot uitdrukking brengt dat het hier om een essentieel politiek streefdoel gaat, als hierboven vermeld onder amendement 7. Dienovereenkomstig wordt het vermelden van een streefdatum niet nodig geacht.

- Amendement 25, dat specificeert dat bij het voorkomen van de achteruitgang van de kwaliteit van het grondwater zowel chemische als kwantitatieve aspecten moeten worden aangepakt en dat verduidelijkt dat het herstellen van toepassing is op vervuilde grondwaterlichamen is in overeenstemming gebracht met de formulering voor oppervlaktewater. De passage betreffende de doelstelling om in alle grondwaterlichamen een grondwatertoestand te bereiken die slechts door een onbeduidende vervuiling door menselijke activiteiten gekenmerkt wordt is enkel opgenomen gekoppeld aan de uiteindelijke doelstelling om elke significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof om te buigen. Hier wordt een formulering gebruikt die essentieel overeenstemt met die in het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement. De helft van de waarden van de normen die in de drinkwaterrichtlijn zijn vastgesteld wordt als een geschikt startpunt beschouwd voor een dergelijke trendombuiging. Een onderscheid tussen verontreiniging tengevolge van agrarische activiteiten en verontreiniging uit andere bronnen wordt niet functioneel of nodig geacht.

- Amendement 26, dat een verkorting van de tenuitvoerleggingstermijn van 16 jaar tot 10 jaar vraagt, wordt als te strikt beschouwd. De Commissie, die het ermee eens is dat de termijn moet worden ingekort, geeft echter een algemene oplossing in overweging: de termijn wordt enigszins ingekort in combinatie met striktere voorwaarden ter verwezenlijking van de milieudoelstellingen. Met het schrappen van een derde verlengingsperiode van zes jaar in combinatie met een bepaling dat de toestand niet mag achteruitgaan, stringentere criteria voor verlengingen en minder stringente milieudoelstellingen zoals door het Parlement gevraagd neemt de Commissie de 16 jaar van het gemeenschappelijk standpunt over als algemene datum voor het realiseren van de milieudoelstellingen. Artikel 4 is dienovereenkomstig geherformuleerd. Andere amendementen, inclusief amendement 55, tot aanpassing van de tijdschema's in andere delen van het voorstel als gevolg van het verzoek voor een termijn van 10 jaar worden in beginsel overgenomen behoudens het algemene compromis van een termijn van 16 jaar.

- Amendement 30, dat stringentere criteria invoert voor het vaststellen van minder stringente milieudoelstellingen, wordt overgenomen; op een aantal punten is het anders geformuleerd ter wille van de duidelijkheid en consistentie met soortgelijke bepalingen inzake verlenging en aanwijzing van kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

- Amendement 36 wordt, voor zover het de kenmerken van de geografische, geologische, hydrologische en ecologische elementen van de vereiste analyses van de stroomgebieden verduidelijkt, overgenomen, maar andere meer gedetailleerde eisen worden ongeschikt geacht voor overname in het artikel. In bijlage III is een passage ingelast met betrekking tot een uitsplitsing van de kosten voor diensten die meer dan één sector bedienen.

- Amendement 43, dat een waterprijssysteem dat stimulerend werkt op het rationele gebruik van water als bindende eis invoert, wordt in beginsel overgenomen als onderdeel van een totaaloplossing voor een bepaling betreffende de terugwinning van de kosten voor waterdiensten. Het voorstel van de Commissie beoogde een ambitieuzer opgezette bepaling, maar in de wetenschap dat daar geen draagvlak voor is en rekening houdend met het verschil tussen het gemeenschappelijk standpunt en de amendementen van het Parlement is artikel 9 herschreven op basis van de beginselen en gedeelten van amendement 43. De formulering van de definities van waterdienst en watergebruik in artikel 2, onder 34) en 35) is eveneens in overeenstemming gebracht met het herziene artikel 9 betreffende de kostenaanrekening. Het overeenkomstige artikel 5 en de bijlage III zijn dienovereenkomstig gewijzigd.

- Amendement 56, dat de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat stroomgebiedbeheerplannen worden opgesteld en uitgevoerd, wordt geacht te zijn overgenomen met de overname van amendement 24.

- Amendement 57, dat de tenuitvoerleggingstermijn verkort, wordt geacht te zijn overgenomen via de algemene oplossing die vermeld wordt onder amendement 26.

- Amendement 58, waarin sprake is van het vaststellen van maatregelen door het Europees Parlement en de Raad, wordt overgenomen, hetgeen dus de keuze van rechtsgrondslag voor het voorstel tot uitdrukking brengt. De passage over het voortdurende terugdringen van lozingen, uitworp en verlies van gevaarlijke stoffen tot hieraan uiterlijk op 31 december 2020 een eind is gekomen, is aangepast aan de aard van deze toezegging als vermeld onder amendement 7.

- Amendement 69, dat specificeert dat de grondwaterlichamen dienen te worden vastgesteld waarvoor vanwege vroegere verontreiniging de doelstellingen niet kunnen worden gehaald, wordt in beginsel overgenomen. "Onbeduidend antropogeen verontreinigde toestand" wordt geen integrerend onderdeel van de definitie van "goede chemische toestand van oppervlaktewater". Dit is echter, in overeenstemming met het gewijzigde voorstel van de Commissie na de eerste lezing van het Parlement, opgenomen als uiteindelijke target voor de trendombuiging.

- Amendement 86, dat specificeert dat zo nodig wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele maatregelen kunnen worden genomen, wordt geacht te vallen onder de structuur van de maatregelenprogramma's, met name bijlage VI deel A en B, waar de aard van de maatregelen wordt verduidelijkt.

3.4. Door de Commissie niet overgenomen amendementen

- Amendement 1, dat bepaalt dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat de volkeren van de Europese Unie toebehoort, wordt niet overgenomen. Het voorstel behandelt water niet als een commercieel product, maar beschermt water als een milieu- en maatschappelijk goed.

- Amendement 9, dat stelt dat er geen natuurlijk recht is om gevaarlijke stoffen en radioactieve stoffen in het water te lozen, wordt niet overgenomen. De functie van dit amendement is onduidelijk en in het voorstel is geen sprake van "rechten" om te verontreinigen

- Amendement 13, dat "efficiënt" toevoegt aan "duurzaam", en "stroomgebied" vervangt door "hydrologisch gebied", wordt niet overgenomen. Het concept efficiëntie is reeds begrepen in "duurzaam" en de bedoeling met de ongedefinieerde term hydrologisch gebied is onduidelijk.

- Amendement 19, dat een definitie van "gevaarlijke stoffen" invoert, wordt niet overgenomen. Het voorstel stelt duidelijke criteria vast voor de selectie van "gevaarlijke stoffen" en een definitie is dan ook overbodig. Bovendien wijkt de voorgestelde definitie op belangrijke punten af van de algemeen aanvaarde definitie van "gevaarlijke stoffen".

- Amendement 23, dat prioriteit geeft aan "structuren die zijn voortgekomen uit bestaande internationale overeenkomsten", wordt niet overgenomen. Hiermee zou afbreuk worden gedaan aan het prerogatief van de lidstaten voor het kiezen van administratieve regelingen en dus aan het subsidiariteitsbeginsel.

- Amendement 39, dat binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding een kosten-batenanalyse vraagt om het voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn vereiste investeringsbedrag vast te stellen, wordt niet overgenomen. Het verzoek valt reeds impliciet onder de eisen om zesjaarlijkse beheerplannen op te stellen, inclusief economische analyses Bovendien is de timing ongelukkig, aangezien deze beheerplannen 7 à 10 jaar na de invoering worden opgesteld.

- Amendement 40, dat "hydrogeologisch gebied" aan "stroomgebieddistrict" toevoegt, wordt niet overgenomen. De bedoeling hiervan is onduidelijk aangezien grondwater reeds onder de definitie van "stroomgebieddistrict" valt.

- Amendement 41, dat vereist dat voor het oppervlaktewater kwaliteitsnormen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat "de minst intensieve zuiveringsbehandeling" wordt gebruikt bij de productie van drinkwater teneinde aan de communautaire drinkwaterwetgeving te voldoen, wordt niet overgenomen. De doelstelling "goede oppervlaktewatertoestand" moet garanderen dat voorbehandeling in principe tot een minimum wordt beperkt. De voorgestelde normen zouden het echter mogelijk maken dat sommige stoffen zoals nitraat in het water terechtkomen in milieuonvriendelijke concentraties. Bovendien zou de eis ook problematisch zijn voor water dat nog steeds de effecten ondergaat van vroegere verontreiniging. In de geest van het verzoek werden in het voorstel echter een streeftarget en voorstellen voor maatregelen die een algemene beperking van voorbehandeling beogen opgenomen.

- Amendement 61, dat op onrealistische wijze de termijn verkort waarna de lidstaten maatregelen kunnen nemen bij het ontbreken van een akkoord op Gemeenschapsniveau, wordt niet overgenomen. De voorgestelde termijn is korter dan de termijn die in het algemeen vereist is voor de invoering van communautaire wetgeving.

- Amendement 64, dat bepaalt dat voordat vroegere wetgeving wordt ingetrokken ervoor moet worden gezorgd dat de nieuwe bepalingen ten minste hetzelfde beschermingsniveau waarborgen, wordt niet overgenomen. Een en ander zal worden onderzocht, maar juridisch is het niet mogelijk om een intrekking aan dergelijke voorwaarden te onderwerpen.

- Amendement 77, dat "indien zij schadelijke gevolgen hebben voor het water" toevoegt aan "stoffen in suspensie" in de lijst van stoffen in bijlage VIII, wordt niet overgenomen. De toevoeging is overbodig en verwarrend aangezien in bijlage VIII niets anders dan stoffen en groepen stoffen staan die aan beheersingsmaatregelen kunnen worden onderworpen indien de lozing ervan een negatief effect heeft op de toestand van het water.

- Amendement 87, dat vraagt om een milieueffectevaluatie bij wateronttrekking; beheer van de vraag naar water; machtiging van de bevoegde plaatselijke instanties tot herdistributie van water van andere waterverbruiksectoren voor drinkwaterdoeleinden; en voorafgaande vergunning voor de kunstmatige aanvulling van grondwaterlagen, wordt niet overgenomen. De eisen zijn niet in overeenstemming met de recentelijk herziene milieueffectrapportagerichtlijn, de rechtsgrondslag van het voorstel staat geen kwantitatief watervoorraadbeheer toe, beslissingen over uitvoeringsbevoegdheden zijn een prerogatief van de lidstaten en voorafgaande vergunning voor de kunstmatige aanvulling van grondwaterlagen is reeds een eis in het voorstel.

- Amendement 91, dat vraagt de winning van grondstoffen a priori van de vergunningsplicht vrij te stellen, wordt niet overgenomen. De winning van grondstoffen moet aan dezelfde beheersingsmaatregelen worden onderworpen als andere activiteiten die een negatief effect op de toestand van het water kunnen hebben.

- Amendement 92, dat de goede chemische toestand van grondwater definieert onder verwijzing naar de drinkwaterrichtlijn, wordt niet overgenomen. Deze normen zijn bedoeld ter bescherming van de menselijke gezondheid en gelden voor leidingwater, niet voor "ongezuiverd" water. De toepassing ervan in situ voor grondwater zou ongunstig zijn aangezien dit in sommige gevallen zou leiden tot een praktijk als het "bijvullen tot de limietwaarde" en in andere gevallen te strikt zou zijn.

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (COM (97)49 def., COM(97)614 def., COM(98)76 def. en COM(99)271 def. HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel [175, lid 1 EG],

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C 184 van 17.6.1997, blz. 20, PB C 16 van 20.1.1998, blz. 14 en PB C 108 van 7.4.1998, blz. 94.

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] Advies van het Europees Parlement van 11 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 419), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 oktober 1999 en besluit van het Europees Parlement van 16 februari 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [3],

[3] PB C 355 van 21.11.1997, blz. 83.

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [4],

[4] PB C 180 van 11.6.1998, blz. 38.

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In de conclusies van het in 1988 te Frankfurt gehouden Ministeriële Seminar over het water-beleid van de Gemeenschap wordt gewezen op de noodzaak dat de communautaire wet-geving zich moet uitstrekken tot ecologische kwaliteit. De Raad heeft de Commissie in zijn resolutie van 28 juni 1988 [5] verzocht voorstellen in te dienen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de Gemeenschap.

[5] PB C 209 van 9.8.1988, blz. 3.

(2) In de verklaring van het in 1991 te Den Haag gehouden Ministeriële Seminar over grondwater werd de noodzaak onderkend van maatregelen die erop gericht zijn een achteruitgang op lange termijn van kwantiteit en kwaliteit van de zoetwatervoorraden te voorkomen. Voorts werd daarin aangedrongen op een vóór het jaar 2000 uit te voeren actie-programma voor duurzaam beheer en bescherming van de zoetwatervoorraden. De Raad heeft in zijn resoluties van 25 februari 1992 [6] en 20 februari 1995 7 verzocht om de opstelling van een actieprogramma voor grondwater alsmede om herziening van Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen [8] ,als onderdeel van een algemeen beleid inzake de bescherming van zoet water.

[6] PB C 59 van 6.3.1992, blz. 2.

[7] PB C 49 van 28.2.1995, blz. 1.

[8] PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(3) Het water in de Gemeenschap komt onder steeds grotere druk te staan vanwege de voortdurend stijgende vraag naar voldoende hoeveelheden water van goede kwaliteit voor allerlei doeleinden. Het Europees Milieuagentschap heeft op 10 november 1995 in zijn verslag over "Environment in the European Union - 1995", Europees Milieuagentschap, Kopenhagen, 1995, een bijgewerkt verslag over de toestand van het milieu ingediend, waarin de noodzaak van maatregelen ter bescherming van het water in de Gemeenschap in kwalitat ief en kwant itatief opzicht wordt bevest igd.

(4) De Raad heeft op 18 december 1995 conclusies aangenomen waarin onder meer wordt verzocht om een nieuwe kaderrichtlijn houdende basisbeginselen voor een duurzaam water-beleid in de Europese Unie en waarin de Commissie wordt verzocht zo'n voorstel in te dienen.

(5) De Commissie heeft op 21 februari 1996 een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad inzake het waterbeleid van de Europese Gemeenschap aangenomen waarin de beginselen voor een dergelijk beleid worden uiteengezet.

(6) De Commissie heeft op 9 september 1996 een voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een actieprogramma voor geïntegreerde grondwaterbescherming en geïntegreerd grondwaterbeheer [9] ingediend. De Commissie heeft in dit voorstel gewezen op de noodzaak procedures in te stellen voor de regulering van zoetwateronttrekking en voor het toezicht op de kwaliteit en de kwantiteit van zoet water.

[9] PB C 355 van 25.11.1996, blz. 1.

(7) De Commissie heeft op 29 mei 1995 een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd over het verstandig gebruik en het behoud van wetlands waarin wordt erkend dat wetlands een belangrijke rol spelen voor de bescherming van waterbronnen.

(8) De Gemeenschap dient een geïntegreerd waterbeleid te ontwikkelen.

(9) De Raad heeft op 25 juni 1996, het Comité van de Regio's op 19 september 1996, het Economisch en Sociaal Comité op 26 september 1996 en het Europees Parlement op 23 oktober 1996 de Commissie verzocht een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een kader voor een Europees waterbeleid in te dienen.

(10) Zoals in artikel 174 van het Verdrag wordt bepaald draagt het beleid van de Gemeenschap op milieugebied bij tot het nastreven van de doelstellingen van behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu alsmede van een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

(11) Zoals in artikel 174 van het Verdrag wordt bepaald houdt de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeen-schap en de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's, alsmede met de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden.

(12) In de Gemeenschap bestaan uiteenlopende situaties en behoeften die een verschillende aanpak vergen. Bij de planning en uitvoering van maatregelen met het oog op de bescherming en het duurzame gebruik van water in het stroomgebied moet rekening worden gehouden met deze diversiteit; besluiten moeten worden genomen zo dicht mogelijk bij de plaats waar het water is aangetast of wordt gebruikt; voorrang moet worden gegeven aan maatregelen die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, via de opstelling van aan de regionale en lokale omstandigheden aangepaste maatregelenprogramma's.

(13) Het welslagen van deze richtlijn is afhankelijk van nauwe samenwerking en samenhangende actie op communautair, nationaal en lokaal niveau, alsmede van voorlichting aan, overleg met en betrokkenheid van het publiek, inclusief de gebruikers.

(14) Watervoorziening is een dienst van algemeen belang, zoals omschreven in een mededeling van de Commissie, getiteld "Diensten van algemeen belang in Europa"[10].

[10] PB C 281 van 26.9.1996, blz. 3.

(15) Er is behoefte aan een verdere integratie van de bescherming en het duurzaam beheer van water in andere communautaire beleidsterreinen, zoals het energie-, het vervoer-, het land-bouw-, het visserij-, het regionaal en het toeristisch beleid; deze richtlijn biedt een blauwdruk voor een aanhoudende dialoog en voor de ontwikkeling van strategieën met het oog op een verdere integratie van beleidsterreinen; deze richtlijn kan ook een belangrijke bijdrage leveren tot andere gebieden van samenwerking tussen lidstaten, onder meer tot de "Perspectieven voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Gemeenschap" (ESDP).

(15bis) Voor een doeltreffend en samenhangend waterbeleid moet rekening worden gehouden met de kwetsbaarheid van de aquatische ecosystemen die in de nabijheid van kusten en estuaria of in baaien of relatief gesloten zeeën zijn gelegen, aangezien hun evenwicht sterk wordt beïnvloed door de kwaliteit van de binnenwateren die erin uitmonden. Bescherming van de watertoestand in stroomgebieden zal economische voordelen opleveren, doordat wordt bijgedragen aan de bescherming van de visbestanden, inclusief de visbestanden in de kustwateren.

(16) Voor een communautair waterbeleid is een transparant, doeltreffend en samenhangend wet-gevend kader vereist; de Gemeenschap dient te zorgen voor gemeenschappelijke beginselen en voor het algemene kader van de maatregelen; deze richtlijn voorziet in een dergelijk kader en zal zorgen voor het coördineren, integreren en het op langere termijn verder ontwikkelen van de algemene beginselen en structuren met het oog op de bescherming en het duurzaam gebruik van water in de Gemeenschap overeenkomstig het sub-sidiariteitsbeginsel.

(17) Met deze richtlijn wordt beoogd het aquatisch milieu in de Gemeenschap in stand te houden en te verbeteren; deze doelstelling betreft in de eerste plaats de kwaliteit van de betrokken wateren. Beheersing van de beschikbare hoeveelheid is een bijkomend element bij het garanderen van een goede waterkwaliteit en derhalve dienen ook maatregelen betreffende de kwantitatieve aspecten te worden getroffen met het oog op de doelstelling een goede waterkwaliteit te waarborgen.

(18) De kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam kan van invloed zijn op de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en de bij dat grondwaterlichaam behorende terrestrische ecosystemen.

(19) De Gemeenschap en de lidstaten zijn partij bij diverse internationale overeenkomsten die belangrijke verplichtingen inzake de bescherming van mariene wateren tegen verontreiniging inhouden, in het bijzonder het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, ondertekend te Helsinki op 9 april 1992 en goedgekeurd bij Besluit 94/157/EG [11] van de Raad, het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, ondertekend te Parijs op 22 september 1992 en goedgekeurd bij Besluit 98/249/EG [12] van de Raad, alsmede het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, ondertekend te Barcelona op 16 februari 1976 en goedgekeurd bij Besluit 77/585/EEG [13], methet bijbehorende Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land, ondertekend te Athene op 17 mei 1980 en goedgekeurd bij Besluit 83/101/EEG [14] van de Raad; deze richtlijn zal de Gemeenschap en de lidstaten helpen die verplichtingen na te komen.

11 PB L 73 van 16.3.1994, blz. 19.

12 PB L 104 van 3.4.1998, blz. 1.

13 PB L 240 van 19.9.1977, blz. 1.

14 PB L 67 van 12.3.1983, blz. 1.

(20) De verbeterde bescherming van het aquatische milieu vereist het geleidelijke terugdringen van emissies en lozingen van gevaarlijke stoffen, en het voorkomen van verliezen door lekken en accidentele verontreiniging door dergelijke stoffen, waarbij prioritering geschiedt op basis van het risico ervan voor of via het aquatische milieu, een en ander in overeenstemming met de verklaring die is afgelegd door de partijen bij het OSPAR-Verdrag in Sintra in 1998; dit zal bijdragen tot de beoogde beëindiging van emissies, lozingen en verliezen tegen 2020, en moet er uiteindelijk toe leiden dat in het mariene milieu de concentraties van natuurlijke stoffen tot om en nabij de achtergrondniveaus worden teruggebracht, en die van door de mens gemaakte synthetische stoffen tot om en nabij nul worden teruggebracht; de Raad en het Europees Parlement moeten op voorstel van de Commissie overeenstemming bereiken over de stoffen waarvoor met prioriteit maatregelen moeten worden overwogen; de Raad en het Europees Parlement dienen op basis van voorstellen van de Commissie maatregelen met het oog op de geleidelijke vermindering van de emissies van deze stoffen vast te stellen, rekening houdend met alle bronnen;

(21) Gemeenschappelijke beginselen zijn nodig voor de coördinatie van de inspanningen van de lidstaten om het water in de Gemeenschap in kwantitatief en kwalitatief opzicht beter te beschermen, om het duurzaam watergebruik te bevorderen, bij te dragen tot de beheersing van grensoverschrijdende waterproblemen, aquatische ecosystemen en de daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en wetlands te beschermen en de gebruiksmogelijkheden van de wateren in de Gemeenschap te vrijwaren en te ontwikkelen.

(22) Gemeenschappelijke definities van de toestand van het water in kwalitatief opzicht en - wanneer dit voor de bescherming van het milieu dienstig is - in kwantitatief opzicht dienen te worden vastgesteld; milieudoelstellingen dienen te worden bepaald om te garanderen dat in de gehele Gemeenschap een goede oppervlakte- en grondwatertoestand wordt bereikt en op communautair niveau verslechtering van de watertoestand wordt voorkomen.

(23) De lidstaten moeten tenminste naar een goede watertoestand streven en daarbij de nodige maatregelen binnen geïntegreerde maatregelenprogramma's vaststellen en uitvoeren, rekening houdend met de bestaande communautaire vereisten; waar reeds sprake is van een goede toestand van het water, moet deze worden gehandhaafd; afgezien van de voorwaarden voor een goede toestand van het grondwater, moet elke significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof worden vastgesteld en teruggedrongen.

(24) Oppervlaktewateren en grondwater zijn in beginsel hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen; met name het waarborgen van een goede toestand van het grondwater vereist vroegtijdige maatregelen, alsmede een stabiele planning op lange termijn van beschermende maatregelen, gezien het natuurlijke tijdsverloop dat met de vorming en vernieuwing van deze bronnen gemoeid is; bij het verbeteren van de toestand dient rekening te worden gehouden met dat tijdsverloop met het oog op tijdschema's voor maatregelen waarmee men een goede grond-watertoestand wil bereiken en voor het terugdringen van elke significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof in het grondwater.

(25) De lidstaten mogen de uitvoering van het maatregelenprogramma dat zij ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn vaststellen, faseren teneinde de kosten te spreiden.

(26) Ten behoeve van een volledige en consequente uitvoering van deze richtlijn, moeten termijnen eventueel verlengd worden op basis van passende, duidelijke en transparante criteria, en door de lidstaten in het stroomgebiedbeheerplan worden gemotiveerd.

(27) Wanneer een waterlichaam in zodanige mate door menselijke activiteiten wordt aangetast of de natuurlijke toestand ervan van dien aard is dat een goede toestand niet kan worden bereikt of buitensporig duur is, mogen minder strenge milieudoelstellingen worden vastgesteld op basis van passende, duidelijke en transparante criteria en moeten alle haalbare maatregelen worden genomen om elke verdere achteruitgang van de watertoestand te verhinderen.

(28) Er kunnen redenen zijn om tijdelijke uitzonderingen toe te staan op de eis om een verdere achteruitgang te verhinderen of een goede watertoestand onder bijzondere voorwaarden te bereiken, indien dat onvermogen het resultaat is van niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die natuurlijke oorzaken hebben of overmacht, met name ongewoon omvangrijke overstromingen en ongewoon lange droogtes, respectievelijk, op grond van dwingende redenen van openbaar belang, van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, op voorwaarde dat alle haalbare maatregelen worden genomen om de negatieve gevolgen voor de toestand van het waterlichaam te beperken.

(29) Het streven naar een goede watertoestand geldt voor elk stroomgebied, met als gevolg dat de maatregelen ten aanzien van oppervlakte- en grondwater dat tot hetzelfde ecologisch en hydrologisch en hydrogeologisch systeem behoort, worden gecoördineerd,

(30) Ten behoeve van milieubescherming is er behoefte aan een grotere integratie van de kwalita-tieve en kwantitatieve aspecten van het oppervlakte- en grondwater, rekening houdend met de natuurlijke stromingsomstandigheden van het water binnen de hydrologische cyclus.

(31) Binnen een stroomgebied waar het watergebruik grensoverschrijdende gevolgen kan hebben, moeten de vereisten voor het bereiken van de milieudoelstellingen van deze richtlijn, en in het bijzonder alle maatregelenprogramma's, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebieddistrict; de lidstaten moeten, voor stroomgebieden die zich tot buiten de Gemeenschap uitstrekken, zorgen voor een passende coördinatie met de betrokken derde landen; deze richtlijn zal bijdragen tot het honoreren van de verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van verdragen inzake waterbescherming en -beheer, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, goedgekeurd bij Besluit 95/308/EG van de Raad [15], en de latere overeenkomsten betreffende de toepassing van dit Verdrag.

[15] PB L 186 van 5.8.1995, blz. 42.

(32) Er moet een onderzoek worden verricht naar de kenmerken van een stroomgebied en naar de effecten van menselijke activiteiten, en er moet een economische analyse van het watergebruik worden gemaakt; de lidstaten in de gehele Gemeenschap moeten op systematische en vergelijkbare wijze toezien op de ontwikkeling van de watertoestand; deze informatie is nodig om de lidstaten een deugdelijke basis te geven voor de opstelling van maatregelenprogramma's waarmee het doel van deze richtlijn kan worden bereikt.

(33) De bescherming van de watertoestand zal bijdragen aan het veiligstellen van de drinkwatervoorziening voor de bevolkingen; met dit doel moeten de lidstaten de wateren aanwijzen die voor de onttrekking van drinkwater worden gebruikt, de nodige preventieve maatregelen nemen die een reductie beogen van de zuivering en voorbehandeling die nodig zijn bij de drinkwaterproductie en zorgen voor de naleving van Richtlijn 80/778/EG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water of van Richtlijn 98/83/EG [16].

[16] Respectievelijk PB L 229 van 30.8.1980, blz. 11. en PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.

(34) Het gebruik van economische instrumenten en waterbeprijzing is kan een goed onderdeel van een maatregelenprogramma opdat beprijzing van waterdiensten stimulerend kan werken op het rationele gebruik van de watervoorraden teneinde de milieudoelstellingen van deze richtlijn te realiseren; voor de diverse sectoren van de economie, waarbij ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijke, industriële en agrarische gebruikers, dient rekening te worden gehouden met het beginsel van terugwinning van alle kosten van waterdiensten, met inbegrip van milieu- en bronkosten in verband met de aantasting van en de negatieve gevolgen voor het aquatisch milieu, in overeenstemming met het beginsel "de vervuiler betaalt"; daartoe is een economische analyse van de waterdiensten nodig, gebaseerd op lange-termijnvooruitzichten inzake de vraag naar en het aanbod van water in het stroomgebieddistrict.

(35) Incidentele verontreiniging van het water door ongevallen moet worden voorkomen, respec-tievelijk de gevolgen ervan moeten worden ondervangen; maatregelen in die zin dienen in het maatregelenprogramma te worden opgenomen.

(36) Wat de preventie en de bestrijding van verontreiniging betreft, moet het communautair waterbeleid stoelen op een gecombineerde benadering, waarbij de verontreiniging aan de bron wordt aangepakt doordat emissiegrenswaarden en milieukwaliteitsnormen vastgesteld worden.

(37) Wat de kwantitatieve aspecten betreft dienen algemene beginselen voor de beperkte toepassing van wateronttrekking, wateroverbrenging en opstuwing te worden vastgesteld, zodat de ecologische duurzaamheid van de aangetaste watersystemen wordt gegarandeerd.

(38) In de communautaire wetgeving dienen gemeenschappelijke milieukwaliteitsnormen en emissiegrenswaarden voor bepaalde groepen of families verontreinigende stoffen als minimumvereisten te worden vastgesteld; er dient te worden gezorgd voor bepalingen waarmee dergelijke normen op communautair niveau kunnen worden aangenomen.

(39) Verontreiniging door lozing van gevaarlijke stoffen moet worden bestreden; de Raad dient op voorstel van de Commissie te bepalen welke stoffen voor prioritaire actie in aanmerking komen en welke specifieke maatregelen tegen waterverontreiniging door die stoffen moeten worden genomen; daarbij moet rekening worden gehouden met alle significante bronnen en moeten de kosteneffectiviteit, de evenredigheid en een combinatie van bestrijdingsmaatregelen worden vastgesteld.

(40) De lidstaten moeten maatregelen aannemen ter beëindiging van de verontreiniging van het oppervlaktewater door als prioritair aangemerkte stoffen en ter geleidelijke vermindering van de verontreiniging door andere stoffen, welke de lidstaten anders zouden beletten de voor de oppervlaktewaterlichamen beoogde doeleinden te bereiken.

(40bis) De communautaire maatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid tegen de schadelijke effecten van ioniserende straling uit antropogene bronnen uit hoofde van het Euratom-Verdrag voorzien in een bepaalde bescherming voor het milieu; erkend wordt dat verdere maatregelen noodzakelijk zijn om het milieu volledig te beschermen, overeenkomstig de algemene doelstellingen van deze richtlijn.

(41) Teneinde het publiek - inclusief de watergebruikers - in te schakelen bij de opstelling en bij-werking van stroomgebiedbeheerplannen, is het noodzakelijk dat gedegen informatie over geplande maatregelen wordt verstrekt en dat verslag wordt uitgebracht over de vooruitgang bij de toepassing van die maatregelen, opdat publiek en gebruikers hierbij betrokken worden voordat een definitief besluit over de vereiste maatregelen wordt genomen.

(42) Deze richtlijn zal een mechanisme verschaffen voor het wegnemen van de hinderpalen die een verdere verbetering van de watertoestand in de weg staan, en die buiten het toepassings-gebied van de communautaire waterwetgeving vallen; daartoe moeten de nodige commu-nautaire strategieën worden uitgewerkt.

(43) De Commissie moet ieder jaar een bijgewerkt plan indienen over de maatregelen die zij voor de watersector wil voorstellen.

(44) Als onderdeel van deze richtlijn moeten technische specificaties worden vastgesteld voor een samenhangende benadering in de Gemeenschap; de in bijlage V vermelde criteria voor de beoordeling van de watertoestand zijn een grote stap vooruit; de aanpassing van sommige technische punten aan de ontwikkeling van de techniek, alsmede de normalisatie van de toe-zichts-, bemonsterings- en analysemethoden dienen te geschieden volgens de comité-procedure; de Commissie kan, om te bereiken dat de criteria voor de karakterisering van de stroomgebieddistricten en de beoordeling van de watertoestand goed worden begrepen en consequent worden toegepast, richtsnoeren voor de toepassing ervan aannemen.

(44bis) Aangezien de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn maatregelen zijn van algemene strekking in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 houdende vaststelling van de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie toevertrouwde uitvoeringsbevoegdheden, dienen zij te worden vastgesteld met gebruikmaking van de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

(45) De uitvoering van deze richtlijn zal leiden tot een beschermingsniveau van het water dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt gegarandeerd door bepaalde eerdere besluiten, die dan ook moeten worden ingetrokken zodra de relevante bepalingen van deze richtlijn volledig zijn uitgevoerd.

(46) Het bepaalde in deze richtlijn komt in de plaats van het door Richtlijn 76/464/EEG [17] vastgestelde kader voor de terugdringing van de verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen; die richtlijn moet bijgevolg worden ingetrokken zodra de betreffende bepalingen van deze richtlijn volledig ten uitvoer zijn gelegd.

[17] PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(47) Er moet worden gezorgd voor de volledige uitvoering en afdwinging van de huidige milieu-wetgeving inzake waterbescherming; in de gehele Gemeenschap moet worden toegezien op de correcte toepassing van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn door passende sancties op te nemen in de wetgeving van de lidstaten; deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land-oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee:

(a) aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden,

(b) duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn,

(c) gestreefd wordt naar verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu door specifieke maatregelen voor de geleidelijke vermindering van emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen, waarbij voorrang gegeven wordt aan de meest zorgwekkende; en

(d) wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte, en dat zodoende bijdraagt tot:

- de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water;

- de bescherming van territoriale en mariene wateren;

- het bereiken van de doelstellingen van de toepasselijke internationale overeenkomsten, met inbegrip van die welke tot doel hebben de verontreiniging van het mariene milieu te voor-komen en teelimineren;en

- het feit dat progressief naar de beoogde beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen tegen 2020 toe wordt gewerkt, hetgeen er uiteindelijk toe moet leiden dat in het mariene milieu de concentraties van natuurlijke stoffen tot om en nabij de achtergrondniveaus worden teruggebracht, en die van door de mens gemaakte synthetische stoffen tot om en nabij nul worden teruggebracht.

Artikel 2

Definities

Voor de doeleinden van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1) "Oppervlaktewater": binnenwateren, met uitzondering van grondwater; overgangswater en kustwateren en, voorzover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren.

2) "Grondwater": al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat.

3) "Binnenwateren": al het stilstaande of stromende water op het landoppervlak, en al het grond-water aan de landzijde van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten.

4) "Rivier": een binnenwater dat grotendeels bovengronds stroomt, maar waarvan een deel ondergronds kan stromen.

5) "Meer": een massa stilstaand landoppervlaktewater.

6) "Overgangswater": een oppervlaktewaterlichaam in de nabijheid van een riviermonding dat gedeeltelijk zout is door de nabijheid van kustwateren, maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromingen beïnvloed wordt.

7) "Kustwateren": de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater.

8) "Kunstmatig waterlichaam": een door menselijke activiteiten tot stand gekomen oppervlaktewaterlichaam.

9) "Sterk veranderd waterlichaam": een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard als door de lidstaten aangeduid overeenkomstig de bepalingen van bijlage II.

10) "Oppervlaktewaterlichaam": een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater.

11) "Watervoerende laag" een of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrek-king van aanzienlijke hoeveelheden grondwater.

12) "Grondwaterlichaam" een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen.

13) "Stroomgebied": een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta, in zee stroomt.

14) "Deelstroomgebied": het gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water een reeks stromen, rivieren en eventueel meren volgt, tot een bepaald punt in een stroom (gewoonlijk een meer of een samenvloeiing van rivieren).

15) "Stroomgebieddistrict": het gebied van land en zee, gevormd door een of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met de bijbehorende grond- en kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3, lid 1, als de voornaamste eenheid voor stroomgebiedbeheer is omschreven.

16) "Bevoegde autoriteit": een of meer autoriteiten, aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 2 of lid 3.

17) "Oppervlaktewatertoestand": de algemene aanduiding van de toestand van een oppervlakte-waterlichaam, bepaald door de ecologische of de chemische toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden.

18) "Goede oppervlaktewatertoestand": de toestand van een oppervlaktewaterlichaam waarvan zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste "goed" zijn.

19) "Grondwatertoestand": de algemene aanduiding van de toestand van een grondwaterlichaam, bepaald door de kwantitatieve of de chemische toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden.

20) "Goede grondwatertoestand": de toestand van een grondwaterlichaam waarvan zowel de kwantitatieve als de chemische toestand ten minste "goed" zijn.

21) "Ecologische toestand": een aanduiding van de kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met overeenkomstig bijlage V ingedeelde oppervlaktewateren zijn geassocieerd.

22) "Goede ecologische toestand": de toestand van een overeenkomstig bijlage V als zodanig ingedeeld oppervlaktewaterlichaam.

23) "Goed ecologisch potentieel": de toestand van een overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage V aldus ingedeeld sterk veranderd of kunstmatig waterlichaam.

24) "Goede chemische toestand van oppervlaktewater": de chemische toestand van een opper-vlaktewaterlichaam waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn vastgesteld in bijlage IX, en overeenkomstig artikel 16, lid 5, of in andere toepasselijke communautaire wetgeving waarbij op Gemeenschapsniveau milieukwaliteitsnormen zijn vastgelegd.

"Goede chemische toestand van oppervlaktewater" is ook de chemische toestand die is vereist om aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater te voldoen, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder (e) en (f).

25) "Goede chemische toestand van grondwater": de chemische toestand van een grondwaterlichaam, dat voldoet aan alle voorwaarden bepaald in tabel 2.3.2 van bijlage V.

26) "Kwantitatieve toestand": een aanduiding van de mate waarin een grondwaterlichaam door directe en indirecte wateronttrekking wordt beïnvloed.

27) "Beschikbare grondwatervoorraad": het jaargemiddelde op lange termijn van de totale aanvulling van het grondwaterlichaam, verminderd met het jaargemiddelde op lange termijn van het debiet dat nodig is om voor bijbehorende oppervlaktewateren de doelstellingen van ecologische kwaliteit van artikel 4 te bereiken, teneinde een verslechtering van de ecologische toestand van die wateren alsmede significante schade aan de bijbehorende terrestrische ecosystemen te voorkomen.

28) "Goede kwantitatieve toestand": de in tabel 2.1.2 van bijlage V gedefinieerde toestand.

(28bis) "Rechtstreekse lozing in het grondwater": lozing van de in bijlage VIII genoemde stoffen in het grondwater zonder passage van bodem of ondergrond.

29) "Verontreinigende stof": iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de in bijlage VIII genoemde stoffen.

30) "Verontreiniging": de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen of warmte in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de kwaliteit van aquatische ecosystemen of van rechtstreeks van aquatische ecosystemen afhankelijke terrestrische ecosystemen kunnen aantasten, schade berokkenen aan materiële goederen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik aantasten of in de weg staan.

31) "Milieudoelstellingen": de in artikel 4 vervatte doelstellingen.

32) "Milieukwaliteitsnorm": de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen of door de mens gemaakte radioactieve stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden.

(32bis) "Gecombineerde aanpak": beheersing van alle lozingen en emissies in de oppervlaktewateren overeenkomstig de aanpak die is neergelegd in artikel 10.

33) "Voor menselijke consumptie bestemd water": dezelfde betekenis als in Richtlijn 80/778/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/83/EG.

34) "Waterdiensten":

(a) alle diensten voor onttrekking, opstuwing, distributie en behandeling, van oppervlaktewater of grondwater;

(b) verzameling van afvalwater, behandeling van afvalwater en verwijdering van afvalwater in het oppervlaktewater;

35) "Watergebruik": omvat de belangrijkste economische sectoren zoals de huishoudens, landbouw en industrie, de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik alsmede elke andere overeenkomstig artikel5en bijlageIII geconstateerde activiteit met significante gevolgen voor de toestand van water.

Deze definitie geldt voor de doeleinden van artikel 1 en voor de economische analyse overeenkomstig artikel 5 en bijlage III, punt b).

36) "Emissiegrenswaarde": de massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, concentratie en/of niveau van een emissie, die gedurende een of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen, met name die welke volgens artikel 16 worden aangewezen, worden vastgesteld.

De grenswaarden voor de emissies van stoffen gelden normaliter op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. Voor indirecte lozingen in water mag bij de bepaling van de emissiegrens-waarden van de installatie rekening worden gehouden met het effect van een zuiverings-station, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks niet leidt tot een hogere belasting van het milieu met verontreinigende stoffen;

37) "Emissiebeheersingsmaatregelen": beheersingsmaatregelen die een specifieke emissie-beperking vereisen, b.v. de inachtneming van een emissiegrenswaarde, of anderszins grenzen of voorwaarden stellen aan de gevolgen, de aard of andere kenmerken van emissies of bedrijfsomstandigheden die de emissies beïnvloeden. Het gebruik van de term "emissiebeheersing" in deze richtlijn met betrekking tot de bepalingen van andere richtlijnen houdt geen nieuwe interpretatie van die bepalingen in.

Artikel 3

Coördinatie van administratieve regelingen binnen de stroomgebieddistricten

1. De lidstaten bepalen de afzonderlijke stroomgebieden op hun nationale grondgebied en wijzen die voor de doeleinden van deze richtlijn aan afzonderlijke stroomgebieddistricten toe. Kleine stroomgebieden mogen worden samengevoegd met grotere of met aangrenzende kleine stroom-gebieden om, waar zulks dienstig is, één stroomgebieddistrict te vormen. Grondwater dat niet volledig een bepaald stroomgebied volgt, wordt nauwkeurig bepaald en toegewezen aan het dichtst-bijgelegen of het meest geschikte stroomgebieddistrict. Kustwateren worden bepaald en aan het dichtstbijgelegen of het (de) meest geschikte stroomgebieddistrict(en) toegewezen.

2. De lidstaten zorgen voor de passende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit, voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen ieder stroomgebieddistrict op hun grondgebied.

3. Indien een stroomgebied het grondgebied van meer dan één lidstaat bestrijkt, zorgen de lidstaten ervoor dat het wordt toegewezen aan een internationaal stroomgebieddistrict. Op verzoek van de betrokken lidstaten treedt de Commissie op om de toewijzing aan zulk een internationale stroom-gebieddistrict te vergemakkelijken.

Iedere lidstaat zorgt voor de passende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit, voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen het deel van een internationaal stroomgebieddistrict dat gelegen is op zijn grondgebied.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de voorschriften van deze richtlijn voor het bereiken van de krachtens artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen, en met name alle maatregelenprogramma's, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebieddistrict. Voor internationale stroomgebied-districten dragen de lidstaten samen zorg voor die coördinatie. Op verzoek van de betrokken lidstaten treedt de Commissie op om het opstellen van de maatregelenprogramma's te vergemakke-lijken.

5. Wanneer een stroomgebieddistrict zich tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap uitstrekt, wordt door de betrokken lidstaat of lidstaten gestreefd naar passende coördinatie met de betrokken niet-lidstaten teneinde in het gehele stroomgebieddistrict de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken. De lidstaten verzekeren de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op hun grondgebied.

6. De lidstaten mogen voor de doeleinden van deze richtlijn een bestaande nationale of internationale organisatie als bevoegde autoriteit aanwijzen.

7. De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit uiterlijk op de in artikel 23 bedoelde datum aan.

8. De lidstaten verschaffen de Commissie uiterlijk zes maanden na de in artikel 23 bedoelde datum een lijst van hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van alle internationale organisaties waaraan zij deelnemen. Voor elke bevoegde autoriteit wordt de in bijlage I aangegeven informatie verstrekt.

9. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen in de overeenkomstig lid 8 verstrekte informatie binnen drie maanden nadat de wijziging van toepassing wordt.

Artikel 4

Milieudoelstellingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de stroomgebiedbeheerplannen omschreven maatregelenprogramma's ten uitvoer worden gelegd teneinde:

wat het grondwater betreft:

(a) de achteruitgang te voorkomen van de chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, behoudens de toepassing van de leden 5 en 6;

(b) alle grondwaterlichamen te beschermen, verbeteren en herstellen, en te zorgen voor een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van het grondwater en de input van antropogene verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen, behoudens de toepassing van artikel 11, lid 3, onder (g), met als doel om in overeenstemming met het bepaalde in bijlage V uiterlijk 16 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in alle grondwaterlichamen een goede toestand van het grondwater te bereiken; en

(c) elke significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van de effecten van menselijke activiteiten om te buigen teneinde de verontreiniging geleidelijk terug te dringen en aldus bij te dragen aan het feit dat er

naar een toestand wordt toegewerkt van niet significant antropogeen verontreinigd grondwater in alle grondwaterlichamen, onder voorbehoud van de toepassing van de leden 4, 5 en 6. Daar waar in de communautaire wetgeving milieukwaliteitsnormen zijn neergelegd, dient bij de trendombuiging als startpunt maximaal de helft van het niveau van deze kwaliteitsnormen te worden genomen;

wat het oppervlaktewater betreft:

(d) de achteruitgang te voorkomen van de toestand van alle oppervlaktewateren, inclusief kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, behoudens de toepassing van de leden 5 en 6 ,

(e) te zorgen voor bescherming, verbetering en herstel van alle oppervlaktewateren teneinde overeenkomstig bijlage V uiterlijk zestien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in alle oppervlaktewaterlichamen een goede toestand van het oppervlaktewater te bereiken, onder voorbehoud van de toepassing van lid 1, onder (f), verlengingen in overeenstemming met lid 3 en toepassing van de leden 4, 5 en 6 en onverminderd de toepasselijke internationale overeenkomsten, bedoeld in artikel 1, voor de betrokken partijen;

(f) de toestand van kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen te beschermen en verbeteren, met het doel overeenkomstig bijlage V uiterlijk zestien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van de oppervlaktewateren te bereiken in alle sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen, onder voorbehoud van verlengingen in overeenstemming met lid 3 en de toepassing van de leden 5 en 6.

(g) geleidelijk de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen in alle oppervlaktewaterlichamen terug te dringen in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10, 11, 16 en bijlage V en aldus bij te dragen aan het feit dat er wordt toegewerkt naar het uiteindelijke doel om de lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen te beëindigen.

Wat beschermde gebieden betreft:

(h) uiterlijk zestien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn te voldoen aan alle normen en doelstellingen voor beschermde gebieden, voor zover niet anders is bepaald in de communautaire wetgeving waaronder het betrokken beschermd gebied is ingesteld,

door gefaseerde toepassing van in overeenstemming met lid 3 overeenkomstig artikel 11 vastgestelde maatregelen.

2. Wanneer meer dan een van de doelstellingen van lid 1 betrekking heeft op een bepaald water-lichaam, is de strengste van toepassing.

3. De in lid 1, onder (b), (e) en (f) gestelde termijnen kunnen met het oog op het gefaseerde bereiken van de doelstellingen van lid 1 voor waterlichamen worden verlengd wanneer aan navolgende voorwaarden wordt voldaan:

(a) de lidstaten stellen vast dat alle noodzakelijke verbeteringen in de toestand van de waterlichamen niet binnen de in dat lid bepaalde termijnen kunnen worden bereikt, om ten minste een van de volgende redenen:

- het niveau van de vereiste verbeteringen kan om redenen van technische haalbaarheid gefaseerd pas buiten de termijn worden bereikt;

- het uitvoeren van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;

- de natuurlijke gegevenheden maken geen snelle verbetering van de toestand van het waterlichaam mogelijk; en;

(b) de toestand van het aangetaste waterlichaam gaat niet verder achteruit; en

(c) de verlenging van de termijn en de redenen daarvoor worden in het krachtens artikel 13 verplichte stroomgebiedbeheerplan specifiek vermeld en toegelicht;

(d) verlengingen worden beperkt tot termijnen die niet langer zijn dan de termijn voor drie twee bijwerkingen van het stroomgebiedbeheerplan, behalve wanneer de natuurlijke omstandig-heden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt.

(e) in het stroomgebiedbeheerplan wordt een overzicht gegeven van de ingevolge artikel 11 vereiste maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de waterlichamen voor het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen, de redenen voor enig uitstel bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen, alsmede het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering ervan. In de bijwerkingen van het stroomgebiedbeheerplan wordt een evaluatie van de uitvoering van die maatregelen opgenomen, alsmede een overzicht van eventuele extra maatregelen.

4. De lidstaten mogen voor specifieke oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen minder strenge milieudoelstellingen vaststellen dan in lid 1, onder (b) en onder (e) worden voorgeschreven, waar het waterlichaam in zodanige mate door vroegere menselijke activiteiten wordt aangetast of dat de natuurlijke toestand ervan van dien aard is dat het niet haalbaar of onevenredig kostbaar is deze doelstellingen te bereiken wanneer aan alle navolgende voor-waarden wordt voldaan:

(a) de ecologische en maatschappelijke behoeften waarin door de bestaande kenmerken van het waterlichaam wordt voorzien kunnen niet worden bevredigd met andere middelen, die een betere haalbare milieuoptie zijn; en

(b) de lidstaten zorgen ervoor dat

-voor oppervlaktewater de geringst mogelijke veranderingen van de ecologische en chemische situatie optreden gezien de onvermijdelijke effecten die toe te schrijven zijn aan de aard van de menselijke activiteiten of de vervuiling in het verleden;

- voor grondwater de geringst mogelijke veranderingen van het grondwaterniveau en de chemische situatie optreden gezien de onvermijdelijke effecten die toe te schrijven zijn aan de aard van de menselijke activiteiten of de vervuiling in het verleden; en

(c) er treedt geen verdere achteruitgang op van de situatie van het aangetaste waterlichaam.

(d) de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen en de redenen daarvoor worden in het krachtens artikel 13 verplichte stroomgebiedbeheerplan specifiek vermeld, en die doelstel-lingen worden om de zes jaar getoetst.

4bis. nieuw lid

De lidstaten mogen oppervlaktewaterlichamen als kunstmatig of sterk veranderd aanmerken wanneer

a) de voor het bereiken van een goede ecologische toestand noodzakelijke verbeteringen significante negatieve effecten zouden hebben op:

i) het milieu in bredere zin; of

ii) de scheepvaart, inclusief de havenfaciliteiten, of recreatie; of

iii) de activiteiten waarvoor water wordt opgeslagen, zoals de drinkwatervoorziening, energieopwekking of irrigatie; of

iv) de waterhuishouding, overstromingsbescherming of drainage en andere soortgelijke activiteiten; of

v) de winning van grondstoffen;

(b) de nuttige doeleinden waartoe de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam bijdragen niet kunnen worden bereikt met andere middelen, die een betere haalbare milieuoptie zijn; en

(c) de veranderingen van dien aard zijn dat zij de best haalbare benadering van het ecologische continuüm mogelijk maken, met name met het oog op faunamigratie en geschikte paai- en broedplaatsen.

Een dergelijke aanwijzing moet duidelijk worden vermeld in de stroomgebiedbeheerplannen die krachtens artikel 13 vereist zijn en deze aanwijzingen moeten om de zes jaar worden herzien.

5. Een tijdelijke achteruitgang van de toestand van waterlichamen is niet strijdig met de voorschriften van deze richtlijn, indien hij het resultaat is van een normaal tijdsverloop voordat herstel optreedt of maatregelen uitwerking hebben, niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die natuurlijke oorzaken hebben of overmacht, met name ongewoon omvangrijke overstromingen of ongewoon lange droogteperioden, op voorwaarde dat aan alle navolgende voorwaarden is voldaan:

(a) alle haalbare stappen worden ondernomen om verdere achteruitgang van de toestand te voor-komen teneinde het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te brengen;

(b) de voorwaarden waaronder dergelijke omstandigheden mogen worden ingeroepen, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren, worden in het stroomgebiedbeheerplan vermeld;

(c) de maatregelen die in dergelijke omstandigheden moeten worden genomen, worden opgenomen in het maatregelenprogramma en mogen het herstel van de kwaliteit van het waterlichaam niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer bestaan;

(d) de gevolgen van deze omstandigheden worden jaarlijks geëvalueerd en, behoudens lid 3, onder (a), alle haalbare maatregelen worden genomen om het waterlichaam zo snel als redelijkerwijs haalbaar is te herstellen in de toestand waarin het zich bevond voordat de effecten van die omstandigheden intraden;

(e) in de volgende bijwerking van het stroomgebiedbeheerplan wordt een overzicht gegeven van de effecten van de betrokken omstandigheden en van de maatregelen die overeenkomstig de onderdelen a) en d) zijn of zullen worden genomen.

6. Het niet bereiken van een goede grondwatertoestand, een goede ecologische toestand, of in voor-komend geval een goed ecologisch potentieel, en het niet voorkomen van achteruitgang van de toestand van een oppervlakte- of grondwaterlichaam is niet strijdig met deze richtlijn indien zulks het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewater-lichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de redenen voor de veranderingen of wijzigingen zijn van doorslaggevend publiek belang en/of de voordelen die het bereiken van de in artikel 4, lid 1 vermelde doelstellingen oplevert voor milieu en samenleving worden overtroffen door de voordelen van de veranderingen of wijzigingen voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of de duurzame ontwikkeling van de lokale gebieden waarin het waterlichaam gelegen is; en

(b) de nuttige doeleinden waartoe de veranderingen of wijzigingen van het waterlichaam bijdragen, kunnen niet worden bereikt met andere middelen, die een betere haalbare milieuoptie zijn; en

(c) alle haalbare stappen worden ondernomen om de negatieve gevolgen voor de toestand van het waterlichaam tegen te gaan;

De redenen voor de veranderingen of wijzigingen moeten specifiek worden vermeld en toegelicht in het krachtens artikel 13 vereiste stroomgebiedbeheerplan en de doelstellingen worden om de zes jaar opnieuw bezien.

7. Wanneer een lidstaat de leden 3, 4, 5 of 6 toepast, draagt hij er zorg voor dat het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict daarbij niet blijvend wordt uitgesloten of in het gedrang komt en de communautaire milieuwetgeving in acht wordt genomen.

Artikel 5

Kenmerken van het stroomgebieddistrict, beoordeling van de milieueffecten van menselijke activiteiten en economische analyse van het watergebruik

1. Elke lidstaat draagt er zorg voor dat, voor elk stroomgebieddistrict of op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebieddistrict

- een analyse van de geografische, geologische, hydrologische en ecologische kenmerken ervan,

- een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van het opper-vlaktewater en op het grondwater, en

- een economische analyse van het watergebruik

worden uitgevoerd overeenkomstig de technische specificaties van de bijlagen II en III en dat zij uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voltooid zijn.

2. De in lid 1 bedoelde analyses en beoordelingen worden uiterlijk dertien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgewerkt.

Artikel 6

Register van beschermde gebieden

1. De lidstaten dragen zorg voor de vorming van een of meer register of registers van alle, binnen elk stroomgebieddistrict gelegen gebieden die zijn aangewezen als bijzondere bescherming behoevend in het kader van specifieke communautaire wetgeving om hun oppervlakte- of grond-water te beschermen of voor het behoud van habitats en rechtstreeks van water afhankelijke soorten. Zij dragen er zorg voor dat het register uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voltooid is.

2. De registers dienen de ingevolge artikel 7, lid 1, aangewezen waterlichamen en alle in bijlage IV bedoelde beschermde gebieden te omvatten.

3. De registers van beschermde gebieden worden voor elk stroomgebieddistrict voortdurend gevolgd en bijgewerkt.

Artikel 7

Voor de drinkwateronttrekking gebruikt water

1. De lidstaten wijzen binnen elk stroomgebieddistrict aan:

- alle waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt en dagelijks gemiddeld meer dan 10 m 3 per dag leveren of meer dan vijftig personen bedienen, alsmede

- de voor dat toekomstig gebruik bestemde waterlichamen.

De lidstaten controleren overeenkomstig bijlage V de waterlichamen die overeenkomstig bijlage V gemiddeld meer dan 100 m per dag leveren.

2. Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten er zorg voor dat de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn, voor oppervlakte-waterlichamen met inbegrip van de ingevolge artikel 16 op Gemeenschapsniveau vastgestelde kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen water in overeenstemming met de communautaire wetgeving voldoet aan de eisen van Richtlijn 80/778/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/83/EG.

3. De lidstaten dragen zorg voor de nodige bescherming van de aangewezen waterlichamen om achteruitgang van de toestand daarvan te voorkomen en naar een reductie toe te werken van de zuivering en voorbehandeling die nodig zijn bij de drinkwaterproductie. De lidstaten kunnen voor die waterlichamen gevrijwaarde zones vaststellen.

Artikel 8

Monitoring van de oppervlaktewatertoestand, de grondwatertoestand en beschermde gebieden

1. De lidstaten dragen zorg voor de opstelling van programma's voor de monitoring van de water-toestand, teneinde een samenhangend totaalbeeld te krijgen van de watertoestand binnen elk stroomgebieddistrict:

- voor oppervlaktewater houden die programma's monitoring van het volume en het niveau of de snelheid van het debiet alsmede de ecologische en de chemische toestand in;

- voor grondwater houden die programma's monitoring van de chemische en de kwantitatieve toestand in.

- voor beschermde gebieden worden de programma's aangevuld met de specificaties in de communautaire wetgeving krachtens welke de afzonderlijke beschermde gebieden zijn ingesteld.

2. De programma's zijn uiterlijk zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn operationeel, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders is bepaald. De monitoring geschiedt volgens de voorschriften van bijlage V.

Artikel 9

Waterbeprijzing en kostenterugwinning voor waterdiensten

1. De lidstaten zorgen tegen 2010:

- voor een beprijzingssysteem voor de waterdiensten, dat stimulerend werkt op het duurzame gebruik van de watervoorraden teneinde de milieudoelstellingen van deze richtlijn te realiseren;

- ervoor dat de diverse sectoren van de economie, waarbij ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijke, industriële en agrarische gebruikers, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van alle kosten van de waterdiensten, die gebaseerd is op de economische analyse in overeenstemming met artikel 5 en bijlage III en in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt;

De lidstaten kunnen daarbij de desbetreffende sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandig-heden van de betrokken gebieden in acht nemen.

2. De lidstaten stellen tijdschema's op voor de volledige toepassing van de bepalingen van dit artikel. De details van deze tijdschema's wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen die vereist zijn krachtens artikel 13.

3. De lidstaten rapporteren in de stroomgebiedbeheerplannen over de tenuitvoerlegging van een beprijzingssysteem dat stimulansen biedt om de milieudoelstellingen te bereiken van deze richtlijn en over de bijdrage van de diverse sectoren van de economie aan de terugwinning van alle kosten van de waterdiensten.

Artikel 10

Gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat alle lozingen in het oppervlaktewater worden beheerst overeenkomstig de in dit artikel uiteengezette gecombineerde aanpak.

2. De lidstaten dragen zorg voor de invoering en/of toepassing van:

(a) de op de beste beschikbare technologie gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen, of

(b) de toepasselijke emissiegrenswaarden, of

(c) in geval van diffuse effecten, de emissiebeheersingsmaatregelen, met inbegrip van de beste milieupraktijken, indien van toepassing,

die zijn vervat in:

- Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [18],

[18] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

- Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater [19],

[19] PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/15/EG van de Commissie (PB L 67 van 7.3.1998, blz. 29).

- Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen [20],

[20] PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

- de richtlijnen, vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van deze richtlijn,

- de in bijlage IX vermelde richtlijnen,

- andere toepasselijke communautaire wetgeving,

uiterlijk dertien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders is bepaald.

3. Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn, in de in bijlage IX genoemde richtlijnen of overeenkomstig andere communautaire wetgeving, strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld.

4. De lidstaten kunnen van deze beheersingsmaatregelen de lozingen en emissies vrijstellen die geen significante effecten hebben op de watertoestand.

Artikel 11

Maatregelenprogramma

1. Elke lidstaat draagt er zorg voor dat voor elk stroomgebieddistrict of voor het op zijn grond-gebied gelegen deel van een internationaal stroomgebieddistrict, een maatregelenprogramma wordt opgesteld waarin rekening is gehouden met de resultaten van de krachtens artikel 5 voorgeschreven analyses, teneinde die bedoeld zijn om geleidelijk naar het bereiken van de doelstellingen van artikel 4 toe te werken. Een lidstaat kan zo nodig maatregelen nemen die op alle stroomgebied-districten en/of de op zijn grondgebied gelegen delen van internationale stroomgebieddistricten van toepassing zijn.

2. Elk maatregelenprogramma omvat de in lid 3 genoemde basismaatregelen en, waar nodig, "aan-vullende maatregelen".

3. "Basismaatregelen" zijn de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan en omvatten:

(a) de maatregelen die voor de toepassing van de communautaire wetgeving voor de water-bescherming nodig zijn, met inbegrip van maatregelen die krachtens de in artikel 10 en deel A van bijlage VI genoemde wetgeving vereist zijn;

(b) maatregelen die voor de doeleinden van artikel 9 nodig worden geacht;

(c) maatregelen om aan de voorschriften van artikel 7 te voldoen, inclusief maatregelen met betrekking tot het verzorgen van de basistoevoer van drinkwater voor huishoudelijke doeleinden;

(d) beheersing van de onttrekking van zoet oppervlaktewater en grondwater, en de opstuwing van zoet oppervlaktewater, met inbegrip van een register of registers van wateronttrekkingen en een vereiste van voorafgaande vergunning voor wateronttrekking, overbrenging en opstuwing. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld. De lidstaten kunnen onttrekkingen, overbrengingen en opstuwingen die geen significant effect hebben op de watertoestand van deze beheersingsmaatregelen vrijstellen;

(e) voor lozingen door een puntbron die verontreiniging kunnen veroorzaken, een vereiste van voorafgaande vergunning, of registratie op basis van algemeen bindende regels, waarin emissiecontroles worden voorgeschreven voor de betreffende verontreinigende stoffen in overeenstemming met artikel 10. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;

(f) maatregelen voor de beheersing en preventie van andere significante negatieve effecten op de watertoestand die overeenkomstig artikel 5 en bijlage II geconstateerd zijn en die het bereiken van de doelstellingen van artikel 4 zouden verhinderen.

Voor het oppervlaktewater met name maatregelen:

- om geleidelijk de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen terug te dringen;

- om een goed ecologisch potentieel te bereiken voor als kunstmatig of sterk veranderd aangemerkte waterlichamen;

- om de watertoestand te verbeteren teneinde het mogelijk te maken naar de beoogde reductie toe te werken van de zuivering en voorbehandeling die nodig zijn bij de drinkwaterproductie;

- om ervoor te zorgen dat de hydromorfologische toestand van het waterlichaam van dien aard is dat de bereiking van de in artikel 4 neergelegde doelstellingen wordt verzekerd;

Voor het grondwater met name maatregelen:

- om de input van antropogene stoffen te voorkomen inclusief eventueel het gebruik van de beste milieupraktijken, en

- om een evenwicht te verzekeren tussen onttrekking en aanvulling van grondwater.

De beheersingsmaatregelen kunnen de vorm aannemen van een vereiste van voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, een voorafgaande vergunning, of registratie op basis van algemeen bindende regels, indien de communautaire wetgeving niet reeds in een dergelijke vereiste voorziet. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;

(g) een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater onder voorbehoud van de onderstaande bepalingen.

De lidstaten mogen vergunning verlenen voor herinspuiting in dezelfde watervoerende laag van voor geothermische doeleinden gebruikt water.

Voorts mogen de lidstaten onder vermelding van de voorwaarden vergunning verlenen voor:

- inspuiting van water dat stoffen bevat ingevolge exploratie- en winningsactiviteiten van koolwaterstoffen of mijnbouw, en inspuiting van water om technische redenen, in geologische formaties waaruit koolwaterstoffen of andere stoffen zijn gewonnen of in geologische formaties die van nature blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden. Dergelijke inspuitingen mogen geen andere stoffen bevatten dan die welke het gevolg zijn van de hierboven genoemde activiteiten;

- herinspuiting van uit mijnen en steengroeven gepompt grondwater of met civiel-technische bouw- of onderhoudswerkzaamheden geassocieerd water;

- inspuiting van aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in geologische formaties die van nature blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden;

- inspuiting van aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in andere geologische formaties indien het hoger belang van de veiligheid van de gasvoorziening zulks vereist, en indien de inspuiting van dien aard is dat ieder onmiddellijk of toe-komstig gevaar van verslechtering van de kwaliteit van ieder eventueel ontvangend grondwater wordt voorkomen;

- civieltechnische en bouwwerkzaamheden en soortgelijke werkzaamheden op of in de grond die in contact komen met grondwater. Voor deze doeleinden mogen de lidstaten bepalen dat deze werkzaamheden worden behandeld als was een vergunning verleend, mits zij worden uitgevoerd in overeenstemming met algemeen bindende regels die de lidstaat voor zulke werkzaamheden heeft vastgesteld;

- lozingen van kleine hoeveelheden stoffen voor wetenschappelijke doeleinden, met het oog op karakterisering, bescherming en herstel van waterlichamen, welke beperkt blijven tot de hoeveelheden die strikt noodzakelijk zijn voor de nagestreefde doel-einden;

op voorwaarde dat die lozingen niet verhinderen dat de voor dat grondwaterlichaam vast-gestelde milieudoelstellingen worden bereikt.

(h) Beheersingsmaatregelen voor kunstmatige aanvulling van grondwaterlichamen. Het gebruikte water mag afkomstig zijn van alle oppervlakte- of grondwater, mits het gebruik van de bron niet verhindert dat de milieudoelstellingen voor de bron of het aangevulde grondwaterlichaam worden bereikt;

(i) in overeenstemming met uit hoofde van artikel 16 te ondernemen actie, maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren door de stoffen die worden genoemd in de ingevolge artikel 16, lid 2, overeengekomen prioriteitslijst en ter geleidelijke vermindering van verontreiniging door andere stoffen die anders de lidstaten zou verhinderen de doelstellingen voor oppervlaktewaterlichamen van artikel 4 te bereiken;

(j) maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van aanzienlijke lekkage van verontreinigende stoffen uit technische installaties en ter voorkoming of beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging, bijvoorbeeld ten gevolge van overstromingen, ook met behulp van systemen om dergelijke gebeurtenissen op te sporen of ervoor te waarschuwen;

4. "Aanvullende maatregelen" zijn de maatregelen die zijn ontworpen en worden uitgevoerd naast de basismaatregelen, teneinde de krachtens artikel 4 vastgestelde doelstellingen te bereiken. Bijlage VI, deel B, bevat een niet-limitatieve lijst van dergelijke maatregelen.

De lidstaten kunnen met het oog op extra bescherming of verbetering van de onder deze richtlijn vallende wateren nog andere aanvullende maatregelen vaststellen, met inbegrip van maatregelen ter uitvoering van de toepasselijke internationale overeenkomsten, bedoeld in artikel 1.

5. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen uit hoofde van artikel 4 voor een waterlichaam vermoedelijk niet worden bereikt, zorgen de lidstaten ervoor dat:

- de oorzaken van het eventuele falen worden onderzocht, inclusief een adequate evaluatie van alle relevante vergunningen en machtigingen

- de monitoringprogramma's worden geëvalueerd en zo nodig aangepast;

- de vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor het waterlichaam worden geëvalueerd;

- de nodige aanvullende maatregelen worden vastgesteld teneinde die doelstellingen te bereiken, inclusief milieukwaliteitsnormen.

Indien de oorzaken niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden zijn, met inbegrip van overstromingen of droogteperioden, kan de lidstaat, behoudens artikel 4, lid 3, onder (a), 3de streepje bepalen dat aanvullende maatregelen niet haalbaar zijn.

6. Ter uitvoering van de maatregelen uit hoofde van lid 3, onder e) en f), ondernemen de lidstaten alle passende stappen opdat de verontreiniging van mariene wateren niet verergert en er wordt bijgedragen aan het feit dat naar de beoogde beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen tegen 2020 wordt toegewerkt, met als uiteindelijke doel dat in het mariene milieu de concentraties van natuurlijke stoffen tot om en nabij de achtergrondniveaus worden teruggebracht, en die van door de mens gemaakte synthetische stoffen tot om en nabij nul worden teruggebracht. Onverminderd de bestaande wetgeving mag de toepassing van maatregelen uit hoofde van lid 3 in geen geval direct of indirect tot meer verontreiniging van oppervlaktewateren leiden. Dit voorschrift is niet van toepassing indien het tot meer verontreiniging van het milieu in zijn geheel zou leiden.

7. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk tien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld en alle maatregelen dienen uiterlijk dertien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn operationeel te zijn.

8. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk zestien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar getoetst en zo nodig bijgesteld. Nieuwe of herziene maatregelen die in het kader van een herzien programma worden genomen, dienen binnen drie jaar na de vaststelling operationeel te zijn.

Artikel 12

Problemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld

1. Indien een lidstaat een probleem constateert dat voor zijn waterbeheer gevolgen heeft, maar niet door die lidstaat kan worden opgelost, kan hij dat probleem voorleggen aan de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.

2. De Commissie reageert binnen 6 maanden op een verslag of aanbevelingen van de lidstaten.

Artikel 13

Stroomgebiedbeheerplannen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk volledig op hun grondgebied liggend stroomgebieddistrict een stroomgebiedbeheerplan wordt opgesteld ter verwezenlijking van de in artikel 4 gestelde doelen.

2. Ingeval een internationaal stroomgebieddistrict volledig binnen de Gemeenschap ligt, zorgen de lidstaten ervoor dat er coördinatie plaatsvindt om tot een enkel internationaal stroomgebied-beheerplan te komen ter verwezenlijking van de in artikel 4 gestelde doelen. Wordt er geen internationaal stroomgebiedbeheerplan opgesteld, dan stellen de lidstaten tenminste voor de op hun respectieve grondgebieden liggende delen van het internationale stroomgebieddistrict stroomgebiedbeheerplannen op om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken.

3. Reikt een internationaal stroomgebieddistrict tot over de grenzen van de Gemeenschap, dan beijveren de lidstaten zich om een enkel stroomgebiedbeheerplan op te stellen; als dat niet mogelijk blijkt, moet het plan ten minste het op het grondgebied van de betrokken lidstaat liggende deel van het internationale stroomgebieddistrict bestrijken.

4. In het stroomgebiedbeheerplan moet de in bijlage VII bedoelde informatie worden opgenomen.

5. De stroomgebiedbeheerplannen kunnen worden aangevuld met de opstelling van meer gedetail-leerde programma's en beheerplannen per deelstroomgebied, sector, aangelegenheid of watertype, waarin specifieke aspecten van het waterbeheer aan de orde komen. De uitvoering van deze maat-regelen ontslaat de lidstaten niet van hun verplichtingen uit hoofde van de rest van deze richtlijn.

6. De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk tien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn gepubliceerd.

7. De stroomgebiedbeheerplannen worden uiterlijk zestien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar getoetst en bijgesteld.

Artikel 14

Voorlichting en raadpleging van het publiek

1. De lidstaten moedigen de actieve participatie van alle betrokken partijen bij de uitvoering van deze richtlijn aan, met name bij de opstelling, de herziening en de aanpassing van de stroomgebied-beheerplannen. De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk stroomgebieddistrict de volgende bescheiden worden gepubliceerd en voor opmerkingen ter beschikking worden gesteld van het publiek, met inbegrip van de gebruikers:

(a) een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan en een verklaring over de raadplegingsmaatregelen die minstens drie jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft, zullen worden uitgevoerd;

(b) een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerkwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied, zulks minstens twee jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;

(c) kopieën van het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan, minstens één jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft.

Op verzoek wordt inzage gegeven van bij de opstelling van het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan gebruikte achtergronddocumenten en -informatie.

2. De lidstaten voorzien in perioden van tenminste 6 maanden voor het maken van schriftelijke opmerkingen over die documenten, teneinde actieve betrokkenheid en raadpleging mogelijk te maken.

3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing voor bijgewerkte stroomgebiedbeheerplannen.

Artikel 15

Kennisgeving en rapportage

1. De lidstaten zenden de Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten afschriften van de stroomgebiedbeheerplannen en alle latere bijgestelde versies binnen drie maanden na publicatie daarvan toe:

(a) voor volledig op het grondgebied van een lidstaat liggende stroomgebieddistricten, alle stroomgebiedbeheerplannen die het nationale grondgebied bestrijken en overeenkomstig artikel 13 zijn gepubliceerd;

(b) voor internationale stroomgebieddistricten, ten minste het deel van het stroomgebiedbeheer-plan dat het grondgebied van de lidstaat bestrijkt.

2. De lidstaten leggen beknopte verslagen voor met betrekking tot

- de krachtens artikel 5 vereiste analyses en

- de krachtens artikel 8 vereiste monitoringprogramma's

die ten behoeve van het eerste stroomgebiedbeheerplan zijn uitgevoerd binnen drie maanden na de voltooiing daarvan.

3. Binnen drie jaar na de publicatie van elk stroomgebiedbeheerplan of van elke bijstelling overeen-komstig artikel 13 leggen de lidstaten een tussentijds verslag voor dat de bij de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma geboekte vooruitgang beschrijft.

Artikel 16

Strategieën ter bestrijding van waterverontreiniging

1. Het Europees Parlement en de Raad stellen specifieke maatregelen vast ter bestrijding van de waterverontreiniging door afzonderlijke verontreinigende stoffen of groepen verontreinigende stoffen die een onaanvaardbaar risico voor of via het aquatische milieu opleveren, met inbegrip van dergelijke risico's voor water dat voor de drinkwaterwinning wordt gebruikt. Dergelijke maatregelen dienen gericht te zijn op voorkoming van waterverontreiniging door de geleidelijke reductie van emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen op basis van de prioritering van de meest zorgwekkende volgens de procedure in lid 2, waardoor wordt bijgedragen aan het feit dat naar het streven om deze te beëindigen wordt toegewerkt. De maatregelen worden in overeenstemming met de in het Verdrag vastgelegde procedures vastgesteld op basis van door de Commissie ingediende voorstellen.

2. De Commissie dient een voorstel in, waarin een lijst van prioriteitsstoffen is opgenomen. De prioriteit van stoffen waarvoor maatregelen moeten worden genomen, wordt bepaald op basis van het risico voor of via het aquatische milieu dat wordt bepaald door:

(a) een risicobeoordeling krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 [21] van de Raad, Richtlijn 91/414/EEG [22] van de Raad en Richtlijn 98/8/EG [23] van het Europees Parlement en de Raad; of

[21] PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1.

[22] PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/47/EG (PB L 191 van 7.7.1998, blz. 50).

[23] PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(b) een gerichte op risico gebaseerde beoordeling (volgens de methode van Verordening (EEG) nr. 793/93) die uitsluitend op aquatische ecotoxiciteit en toxiciteit voor de mens via het aquatische milieu is gericht,

of, wanneer dat binnen de gestelde termijn niet haalbaar is,

(c) een vereenvoudigde, op wetenschappelijke grondslagen berustende risicobeoordelings-procedure waarbij met name rekening wordt gehouden met:

(i) gegevens over het intrinsieke gevaar van de betrokken stof, met name de aquatische ecotoxiciteit en de toxiciteit voor de mens door blootstelling via het aquatische milieu, en

(ii) gegevens verkregen uit de monitoring van wijdverbreide milieuverontreiniging, en

(iii) andere aangetoonde factoren die op de mogelijkheid van wijdverbreide milieu-verontreiniging wijzen, bijvoorbeeld de omvang van productie of gebruik van de betrokken stof en de gebruikspatronen.

De Commissie toetst de vastgestelde prioriteitslijst driejaarlijks en dient zo nodig voorstellen in.

3. Bij het opstellen van haar voorstel houdt de Commissie rekening met aanbevelingen van het Raadgevend wetenschappelijk comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu, de lidstaten, het Europees Parlement, het Europees Milieuagentschap, communautaire onderzoekprogramma's, internationale organisaties waarbij de Gemeenschap is aangesloten, Europese bedrijfsorganisaties, waaronder organisaties die het midden- en kleinbedrijf vertegenwoordigen, Europese milieuorganisaties en andere relevante informatie die onder haar aandacht komt.

4. Voor de op de prioriteitslijst voorkomende stoffen dient de Commissie één jaar na publicatie van elke driejaarlijkse lijst of, waar nodig, vaker voorstellen in ter geleidelijke reductie van de betrokken emissies, lozingen en verliezen. In haar voorstel houdt de Commissie rekening met het streven om naar de beoogde beëindiging van emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen toe te werken. Daarbij houdt zij rekening met zowel puntbronnen als diffuse bronnen en stelt zij het meest adequate, kosteneffectieve en evenredige niveau en combinatie van beheersingsmaatregelen voor producten en processen vast en houdt zij rekening met uniforme emissienormen voor de procesbeheersingsmaatregelen. In voorkomend geval kunnen maatregelen op communautair niveau per sector worden vastgesteld. Houden productbeheersingsmaatregelen een toetsing in van de toepasselijke vergunningen die zijn afgegeven ingevolge Richtlijn 91/414/EEG en Richtlijn 98/8/EG, dan geschiedt die toetsing volgens de bepalingen van die richtlijnen. Elk voorstel voor beheersingsmaatregelen bevat regelingen voor de toetsing en de bijwerking, alsmede de beoordeling van de doelmatigheid daarvan.

5. De Commissie dient voorstellen in voor kwaliteitsnormen voor de concentraties van de prioriteitsstoffen in oppervlaktewater, sedimenten of biota.

6. Uiterlijk 1 jaar na de plaatsing van de betrokken stof op de prioriteitslijst dient de Commissie in overeenstemming met de leden 4 en 5 voorstellen in die ten minste betrekking hebben op emissiebeheersingsmaatregelen voor puntbronnen en milieukwaliteitsnormen. Is er voor stoffen van de prioriteitslijst zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn op het niveau van de Gemeenschap geen akkoord bereikt, dan stellen de lidstaten milieukwaliteitsnormen voor die stoffen vast voor alle oppervlaktewateren die nadelig door lozingen van die stoffen worden beïnvloed, alsmede beheersingsmaatregelen voor de belangrijkste bronnen van die lozingen, onder andere op basis van een beoordeling van alle technische verminderingsopties. Voor stoffen die later op de prioriteitslijst worden geplaatst, nemen de lidstaten bij gebreke van een akkoord op Gemeen-schapsniveau zulke maatregelen vijf jaar na de datum van plaatsing op de lijst.

7. De Commissie kan strategieën uitwerken ter bestrijding van waterverontreiniging door andere verontreinigende stoffen of groepen van verontreinigende stoffen, met inbegrip van verontreiniging ten gevolge van ongevallen.

8. Bij het opstellen van voorstellen uit hoofde van de leden 4 en 5 toetst de Commissie ook alle in bijlage IX genoemde richtlijnen. Voor de in lid 6 bis bedoelde datum stelt zij een herziening voor van de in bijlage IX bedoelde beheersingsmaatregelen voor alle stoffen op de prioriteitslijst, alsmede passende maatregelen, waaronder de eventuele intrekking van de beheersingsmaatregelen overeenkomstig bijlage IX voor alle andere stoffen.

Alle beheersingsmaatregelen overeenkomstig bijlage IX waarvoor een herziening wordt voor-gesteld, worden bij de inwerkingtreding van die herziening ingetrokken.

9. De prioriteitslijst van stoffen die door de Commissie wordt voorgesteld, wordt na vaststelling door het Europees Parlement en de Raad als bijlage X aan deze richtlijn gehecht.

Artikel 17

Rapportage door de Commissie

1. De Commissie publiceert uiterlijk twaalf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar een verslag over de uitvoering van deze richtlijn, en legt dit voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2. Het verslag bevat onder meer:

(a) een beoordeling van de bij de uitvoering van de richtlijn geboekte vooruitgang;

(b) een met het Europees Milieuagentschap gecoördineerde beoordeling van de oppervlakte-watertoestand en de grondwatertoestand in de Gemeenschap;

(c) een onderzoek van de overeenkomstig artikel 20 ingediende stroomgebiedbeheerplannen, met inbegrip van suggesties ter verbetering van toekomstige plannen;

(d) een samenvatting van de reacties op de verslagen of aanbevelingen van de lidstaten aan de Commissie overeenkomstig artikel 12;

(e) een samenvatting van eventuele overeenkomstig artikel 16 ontwikkelde voorstellen, beheer-singsmaatregelen en strategieën;

(f) een overzicht van de antwoorden op de opmerkingen van het Europees Parlement en de Raad over vorige uitvoeringsverslagen.

3. De Commissie publiceert tevens een verslag over de bij de uitvoering geboekte vooruitgang dat gebaseerd is op de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 2, ingediende beknopte verslagen, en legt dit voor aan het Europees Parlement en de lidstaten, zulks uiterlijk twee jaar na de in de artikelen 5 en 8 bedoelde data.

4. Binnen drie jaar na de publicatie van elk verslag uit hoofde van lid 1 publiceert de Commissie een tussentijds verslag dat de vooruitgang bij de uitvoering beschrijft op basis van de in artikel 15, lid 3, bedoelde tussentijdse verslagen van de lidstaten. Dit verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

5. De Commissie roept, wanneer zulks noodzakelijk is in het licht van de rapportagecyclus, een conferentie bijeen van de bij het communautaire waterbeleid betrokken partijen van alle lidstaten, waar deze opmerkingen kunnen maken over de uitvoeringsverslagen van de Commissie en ervaringen kunnen uitwisselen.

Tot de deelnemers moeten behoren vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, non-gouvernementele organisaties, de sociale en economische partners, consumentenorganisaties, academici en andere deskundigen.

Artikel 18

Plannen voor toekomstige maatregelen van de Gemeenschap

1. De Commissie dient eens per jaar ter informatie bij het comité van artikel 20 een indicatief plan in van de maatregelen met gevolgen voor de waterwetgeving die zij voornemens is in de naaste toekomst in te dienen, met inbegrip van maatregelen die hun oorsprong vinden in de overeen-komstig artikel 16 ontwikkelde voorstellen, beheersingsmaatregelen en strategieën. De Commissie dient uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor het eerst een dergelijk verslag in.

2. De Commissie toetst deze richtlijn uiterlijk negentien jaar na de datum van inwerkingtreding ervan en stelt zo nodig wijzigingen voor.

Artikel 19

Technische aanpassingen van de richtlijn

1. De bijlagen I en III, alsmede punt 1.3.6 van bijlage V kunnen volgens de procedure van artikel 20 aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden aangepast, met inachtneming van de termijnen voor toetsing en bijstelling van de stroomgebiedbeheerplannen, bedoeld in artikel 13. Waar nodig kan de Commissie volgens de procedure van artikel 20 richtsnoeren vaststellen voor de toepassing van de bijlagen II en V.

2. Ten behoeve van de transmissie en de verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens, kunnen voor de doeleinden van lid 1 technische opmaakvoorschriften worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20.

Artikel 20

Regelgevingsprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Waar verwezen wordt naar dit lid is de regelgevingsprocedure in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, overeenkomstig artikel 7, lid 3 en artikel 8 ervan.

3. De periode waarin artikel 5, lid 6 van Besluit 1999/468/EG voorziet is 3 maanden.

Artikel 21

Intrekkingen en overgangsbepalingen

1. De volgende communautaire wetgeving wordt zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ingetrokken:

- Richtlijn 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lidstaten [24],

[24] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

- Beschikking 77/795/EEG van 12 december 1977 tot instelling van een gemeenschappelijke procedure voor de uitwisseling van informatie over de kwaliteit van zoet oppervlaktewater in de Gemeenschap [25].

[25] PB L 334 van 24.12.1977, blz. 29. Besluit laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

- Richtlijn 79/869/EEG van 9 oktober 1979 inzake de meetmethodes en de frequentie van de bemonstering en de analyse van het oppervlaktewater dat is bestemd voor de productie van drinkwater in de lidstaten. [26]

[26] PB L 271 van 29.10.1979, blz. 44. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

2. De volgende communautaire wetgeving wordt dertien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ingetrokken:

- Richtlijn 78/659/EEG van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen, [27]

[27] PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

- Richtlijn 79/923/EEG van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater, [28]

[28] PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG. (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

- Richtlijn 80/68/EEG van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, [29]

[29] PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43.

- Richtlijn 76/464/EEG, met uitzondering van artikel 6, dat bij de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt ingetrokken.

3. Voor Richtlijn 76/464/EEG gelden de volgende overgangsbepalingen:

(a) de overeenkomstig artikel 16 van deze richtlijn vastgestelde prioriteitslijst vervangt de lijst van de als prioritair aangemerkte stoffen in de mededeling van de Commissie aan de Raad van 22 juni 1982;

(b) voor de toepassing van artikel 7 van Richtlijn 76/464/EEG kunnen de lidstaten de beginselen van deze richtlijn toepassen voor de aanwijzing van verontreinigingsproblemen en de stoffen waardoor die veroorzaakt worden, de vaststelling van kwaliteitsnormen en het vaststellen van maatregelen.

4. De milieudoelstellingen van artikel 4 en de milieukwaliteitsnormen, vastgesteld in bijlage IX en overeenkomstig artikel 16, lid 5, dan wel door de lidstaten vastgesteld overeenkomstig bijlage V voor stoffen die niet op de prioriteitslijst voorkomen of overeenkomstig artikel 16, lid 6 bis, voor prioriteitsstoffen waarvoor nog geen communautaire normen gelden, worden voor de toepassing van artikel 2, punt 7, en artikel 10 van Richtlijn 96/61/EG als milieukwaliteitsnormen beschouwd.

5. Indien een stof op de overeenkomstig artikel 16 vastgestelde prioriteitslijst niet in bijlage VIII van deze richtlijn noch in bijlage III van Richtlijn 96/61/EG voorkomt, wordt hij daaraan toe-gevoegd.

6. Voor oppervlaktewaterlichamen moeten de milieudoelstellingen van het eerste stroomgebied-beheerplan uit hoofde van deze richtlijn leiden tot kwaliteitsnormen die minstens even streng zijn als die welke vereist zijn om uitvoering te geven aan Richtlijn 76/464/EEG.

Artikel 22

Sancties

De lidstaten stellen sancties op overtredingen van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen vast. De aldus vastgestelde sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

Artikel 23

Uitvoering

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk (...) * aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

[*] drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

de voorzitter

Voor de Raad

de voorzitter

BIJLAGE I

VERPLICHTE INFORMATIE VOOR DE LIJST VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Zoals voorgeschreven in artikel 3, lid 8, verstrekken de lidstaten de volgende informatie over alle bevoegde autoriteiten van elk van hun stroomgebieddistricten en het deel van elk internationaal stroomgebieddistrict dat op hun grondgebied ligt.

(i) Naam en adres van de bevoegde autoriteit - de officiële naam en het adres van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, aangewezen autoriteit.

(ii) Geografisch gebied van het stroomgebieddistrict -de namen van de hoofdrivieren in het stroomgebieddistrict, samen met een nauwkeurige beschrijving van de grenzen van dat district. Deze informatie moet zoveel mogelijk geschikt zijn voor invoering in een geografisch informatiesysteem (GIS) en/of het geografisch informatiesysteem van de Commissie (GISCO).

(iii) Rechtsvorm van de bevoegde autoriteit -een beschrijving van de rechtsvorm van de bevoegde autoriteit en, voor zover van toepassing, een samenvatting of kopie van haar statuten, oprichtingsakte of een gelijkwaardig juridisch document.

(iv) Verantwoordelijkheden -een beschrijving van de juridische en administratieve verant-woordelijkheden van elke bevoegde autoriteit en haar rol in elk van de stroomgebieddistricten.

(v) Lidmaatschap -wanneer de bevoegde autoriteit optreedt als coördinerend lichaam voor andere bevoegde autoriteiten, moet een lijst van die lichamen worden verstrekt, samen met een samenvatting van de institutionele betrekkingen die zijn aangegaan met het oog op de coördinatie.

(vi) Internationale betrekkingen -wanneer een stroomgebieddistrict op het grondgebied van meer dan één lidstaat ligt, of mede grondgebied van niet-lidstaten omvat, moet een samenvatting worden gegeven van de institutionele betrekkingen die zijn aangegaan met het oog op de coördinatie.

BIJLAGE II

1. OPPERVLAKTEWATEREN

1.1. Karakterisering van typen oppervlaktewaterlichamen

De lidstaten stellen de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen vast en maken een eerste karakterisering van alle dergelijke lichamen overeenkomstig de hierna volgende methodiek. De lidstaten kunnen oppervlaktewaterlichamen ten behoeve van die eerste karakterisering groeperen.

(i) De oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebieddistrict worden ingedeeld in een van de oppervlaktewatercategorieën - rivieren, meren, overgangswateren, kustwateren - of aangemerkt als kunstmatig oppervlaktewaterlichaam dan wel als sterk veranderd (zie punt 1.6).

(ii) Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de oppervlaktewaterlichamen in het stroom-gebieddistrict onderscheiden in typen. Die typen zijn de watergebieden die worden bepaald met systeem A of systeem B (zie punt 1.2).

(iii) Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebieddistrict eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische gebieden die in punt 1.2 en op de desbetreffende kaart in bijlage X zijn aangegeven. De water-lichamen in iedere ecoregio worden vervolgens onderscheiden in typen oppervlaktewater-lichamen volgens de descriptoren in de tabellen van systeem A.

(iv) Indien systeem B wordt gebruikt, moeten de lidstaten een minstens even sterke mate van differentiatie bereiken als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebieddistrict worden onderscheiden in typen met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en de facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, die nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de systeemeigen biologische referentieomstandigheden.

v) Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde of kunstmatige waterlichaam.

vi) De lidstaten leggen de Commissie een kaart of kaarten (in een GIS-formaat) van de geografische ligging van de typen voor met de uit hoofde van systeem A vereiste differentiatiegraad.

1.2. Ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen

1.2.1. Rivieren

Systeem A

Vaste typering // Descriptoren

Ecoregio // Ecoregio's op kaart A in bijlage XI

Type // Hoogte

// Hoogland > 800 m

// Heuvelland 200 tot 800 m

// Laagland < 200 m

// Grootte op basis van het stroomgebied

// Klein 10 - 100 km 2

// Middelgroot > 100 tot 1 000 km 2

// Groot > 1 000 tot 10 000 km 2

// Zeer groot > 10 000 km 2

// Geologie

// Kalkhoudend

// Kiezelhoudend

// Organisch

Systeem B

Alternatieve karakterisering // Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van de rivier of een deel ervan en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren // Hoogte

// Geografische breedte

// Geografische lengte

// Geologie

// Grootte

Facultatieve factoren // Afstand van de bron van de rivier

// stromingsenergie (functie van stroming en helling)

// gemiddelde waterbreedte

// gemiddelde waterdiepte

// gemiddelde waterhelling

// vorm en profiel van de hoofdrivierbedding

// rivierdebiet- (stromings-) categorie

// vorm van het dal

// transport van vaste stoffen

// zuurneutraliserend vermogen

// gemiddelde samenstelling van het substraat

// chloride

// variatie van de luchttemperatuur

// gemiddelde luchttemperatuur

// neerslag

1.2.2 Meren

Systeem A

Vaste typering // Descriptoren

Ecoregio // Ecoregio's op kaart A in bijlage XI

Type // Hoogte

// hoogland > 800 m

// heuvelland 200 tot 800 m

// laagland < 200 m

// Diepte op basis van gemiddelde diepte

// <3m

// 3 mtot 15 m

// >15m

// Grootte op basis van oppervlakte

// >0,5tot 1 km 2

// 1 tot 10 km 2

// 10 tot 100 km 2

// > 100 km 2

// Geologie

// kalkhoudend

// kiezelhoudend

// organisch

Systeem B

Alternatieve karakterisering // Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het meer en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren // hoogte

// geografische breedte

// geografische lengte

// geologie

// grootte

Facultatieve factoren // gemiddelde waterdiepte

// vorm van het meer

// verblijftijd

// gemiddelde luchttemperatuur

// variatie van de luchttemperatuur

// mengkarakteristieken (b.v. monomictisch, dimictisch, polymictisch)

// zuurneutraliserend vermogen

// achtergrondtoestand van de nutriënten

// gemiddelde samenstelling van het substraat

// fluctuatie van het waterniveau

1.2.3. Overgangswateren

Systeem A

Vaste typering // Descriptoren

Ecoregio // De volgende gebieden, als aangegeven op kaart B in bijlage XI:

// Oostzee

// Barentsz-zee

// Noorse Zee

// Noordzee

// Noord-Atlantische Oceaan

// Middellandse Zee

Type // Op basis van het jaargemiddelde van het zoutgehalte

// <0,5%zoet water

// 0,5 tot < 5%oligohalien

// 5 tot < 18% mesohalien

// 18 tot < 30% polyhalien

// 30 tot < 40% euhalien

// Op basis van het gemiddelde getijverschil

// < 2 m klein getijverschil

// 2 tot4 m matiggetijverschil

// > 4 m groot getijverschil

Systeem B

Alternatieve karakterisering

Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het overgangswater en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren // geografische breedte

// geografische lengte

// getijverschil

// zoutgehalte

Facultatieve factoren // Diepte

// Stroomsnelheid

// Golfslag

// Verblijftijd

// gemiddelde watertemperatuur

// mengkarakteristieken

// troebelheid

//gemiddelde samenstelling van het substraat

// vorm

// variatie van de watertemperatuur

1.2.4. Kustwateren

Systeem A

Vaste Typering // Descriptoren

Ecoregio // De volgende gebieden, als aangegeven op kaart B in bijlage XI:

// Oostzee

// Barentsz-zee

// Noorse Zee

// Noordzee

// Noord-Atlantische Oceaan

// Middellandse Zee

Type // Op basis van het jaargemiddelde van het zoutgehalte

// <0,5%zoet water

// 0,5 tot < 5%oligohalien

// 5 tot < 18% mesohalien

// 18 tot < 30% polyhalien

// 30 tot < 40% euhalien

// Op basis van gemiddelde diepte

// ondiep < 30 m

// middeldiep (30 tot 200 m)

// diep > 200 m

Systeem B

Alternatieve karakterisering // Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het ecotype en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische populatie

Verplichte factoren // geografische breedte

// geografische lengte

// zoutgehalte

// diepte

Facultatieve factoren // stroomsnelheid

// golfslag

// gemiddelde watertemperatuur

// mengkarakteristieken

// troebelheid

// verblijftijd (van omsloten inhammen)

// gemiddelde samenstelling van het substraat

// variatie van de watertemperatuur

1.3 Vaststellen van systeemeigen referentieomstandigheden voor typen oppervlakte-waterlichamen

(i) Voor elk overeenkomstig punt 1.1 gekarakteriseerd type oppervlaktewaterlichaam worden systeemeigen hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage V genoemde hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer goede ecologische toestand als omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 van bijlage V. Verder worden systeemeigen biologische referentieomstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage V genoemde biologische kwaliteitselementen voor dat oppervlaktewaterlichaam bij een zeer goede ecologische toestand als omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 in bijlage V.

(ii) Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen worden verwijzingen naar zeer goede ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het maximale ecologische potentieel als omschreven in tabel 1.2.5 van bijlage V. De waarden voor het maximale ecologisch potentieel voor een waterlichaam worden om de zes jaar getoetst.

(iii) Systeemeigen omstandigheden als bedoeld in i) en ii) en systeemeigen biologische referentieomstandigheden kunnen op tijd of op modellen gebaseerd zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om die methoden te gebruiken, kunnen lidstaten voor het bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van deskundigen inwinnen. Voor het bepalen van een zeer goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties van specifieke synthetische verontreinigende stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat de systeemeigen omstandigheden moeten worden bepaald.

(iv) Voor op ruimte gebaseerde systeemeigen biologische referentieomstandigheden vormen de lidstaten voor elk type oppervlaktewaterlichaam een referentienet. Het net bevat een voldoende aantal locaties met een goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt v toe te passen modelleringstechnieken.

(v) Op modellen gebaseerde systeemeigen biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met voorspellingsmodellen of analytische methoden. Bij die methoden worden historische, paleologische en andere beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden moet zo hoog zijn dat de aldus afgeleide omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam zijn.

(vi) Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbare systeemeigen referentieomstandigheden vast te stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoensschommelingen, behoeft dat element niet te worden opgenomen in de evaluatie van de ecologische toestand voor dat type oppervlaktewater. In dat geval motiveren de lidstaten die uitsluiting in het stroomgebiedbeheerplan.

1.4 Bepaling van de belasting van wateren

De lidstaten verzamelen informatie over soort en omvang van de significante antropogene belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen in elk stroomgebieddistrict onderhevig kunnen zijn, en houden die informatie bij. Het betreft met name:

schatting en bepaling van significante vervuiling uit puntbronnen, met name door in bijlage VIII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens

(i) de artikelen 9 en 15 van Richtlijn 96/61/EG, [30]

[30] PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/15/EG (PB L 67 van 7.3.1998, blz. 29).

(ii) de artikelen 15 en 17 van Richtlijn 91/271/EEG,

en, voor de doeleinden van het oorspronkelijke stroomgebiedbeheerplan,

(iii) artikel 11 van Richtlijn 76/464/EEG, en

(iv) de Richtlijnen 75/440/EEG, 76/160/EEG, [31] 78/659/EEG en 79/923/EEG [32];

[31] PB L 31 van 5.2.1976, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Toetredingsakte van 1994.

[32] PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

schatting en bepaling van significante vervuiling uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VIII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens

(i) de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 91/676/EEG, [33]

[33] PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(ii) de artikelen 7 en 17 van Richtlijn 91/414/EEG,

(iii) Richtlijn 98/8/EG,

en, voor de doeleinden van het eerste stroomgebiedbeheerplan,

(iv) de Richtlijnen 75/440/EEG, 76/160/EEG, 76/464/EEG, 78/659/EEG en 79/923/EEG van de Raad;

schatting en bepaling van significante wateronttrekking voor stedelijk, industrieel, agrarisch en ander gebruik, met inbegrip van seizoensschommelingen en de totale vraag per jaar, en van het waterverlies in de distributiestelsels;

schatting en bepaling van de effecten van significante regulering van de waterstroming, met inbegrip van overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken en waterbalansen in hun geheel;

bepaling van significante morfologische veranderingen van waterlichamen;

schatting en bepaling van andere significante antropogene invloeden op de toestand van oppervlaktewateren;

schattingen van bodemgebruikpatronen, waaronder de bepaling van de belangrijkste stedelijke, industriële en agrarische gebieden en, voorzover relevant, visgronden en bossen.

1.5 Beoordeling van effecten

De lidstaten beoordelen in hoeverre de oppervlaktewatertoestand van lichamen gevoelig is voor de bovenvermelde vormen van belasting.

De lidstaten gebruiken de bovenvermelde informatie die zij verzameld hebben, en alle andere relevante informatie met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens, om een beoorde-ling te maken van de kans dat oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebieddistrict niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsnormen die artikel 4 aan die lichamen stelt. De lidstaten kunnen bij die beoordeling modelleringstechnieken gebruiken.

Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieukwali-teitsnormen moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering plaatsvinden om de bij artikel 8 voorgeschreven monitoringprogramma's en de bij artikel 11 voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren.

2. GRONDWATER

2.1. Eerste karakterisering

De lidstaten maken een eerste karakterisering van alle grondwaterlichamen om vast te stellen voor welke doeleinden zij gebruikt worden en in hoeverre zij gevaar lopen niet te voldoen aan de doelstellingen voor ieder grondwaterlichaam van artikel 4. De lidstaten kunnen de grondwaterlichamen ten behoeve van deze eerste karakterisering groeperen. Voor die analyse mag gebruik worden gemaakt van hydrologische, geologische en bodemkundige gegevens, gegevens over landgebruik, lozing en wateronttrekking en andere gegevens, maar het volgende moet in ieder geval bepaald worden:

- locatie en grenzen van de grondwaterlichamen;

- mogelijke vormen van belasting van de grondwaterlichamen, zoals

- diffuse vervuilingsbronnen;

- vervuiling uit puntbronnen;

- onttrekking van water;

- kunstmatige aanvulling;

- algemene aard van het superstraat in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld;

- grondwaterlichamen waarbij rechtstreeks afhankelijke oppervlaktewater-ecosystemen of terrestrische ecosystemen bestaan.

2.2. Verdere karakterisering

Na deze eerste karakterisering maken de lidstaten van de grondwaterlichamen of groepen waterlichamen waarvan is vastgesteld dat zij gevaar lopen, een nadere karakterisering om nauwkeuriger te bepalen hoe groot het gevaar is en welke maatregelen er krachtens artikel 11 moeten worden genomen. Deze karakterisering moet daartoe relevante gegevens omvatten over de effecten van menselijke activiteiten en, voorzover dienstig, gegevens over:

- de geologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van grootte en soort van de geologische eenheden;

- de hydrogeologische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van doorlatendheid, porositeit en afsluiting;

- de kenmerken van de oppervlaktedeposities en grondlagen in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van dikte, porositeit, doorlatendheid, en absorptie-eigenschappen van de deposities en grondlagen;

- stratificatiekarakteristieken van het grondwater in het grondwaterlichaam;

- een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen, met inbegrip van terrestrische ecosystemen en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwater-lichaam dynamisch verbonden is;

- schattingen van richtingen en debiet van de uitwisseling van water tussen het grond-waterlichaam en bijbehorende oppervlaktesystemen; en

- voldoende gegevens om het jaarlijkse gemiddelde van de totale grondwateraanvulling op lange termijn te berekenen.

2.3. Beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op grondwater

Voor grensoverschrijdende grondwaterlichamen in twee of meer lidstaten en grondwater-lichamen waarvan bij de eerste karakterisering overeenkomstig punt 2.1 blijkt dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de krachtens artikel 4 voor ieder lichaam vastgestelde doelstel-lingen, worden voor ieder grondwaterlichaam de volgende gegevens, voorzover relevant, vergaard en bijgehouden:

- de ligging van de punten in het grondwaterlichaam waar water wordt onttrokken,met uitzondering van punten voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water die minder dan gemiddeld 10 kubieke meter per dag leveren of minder dan 50 personen bedienen;

- de gemiddelde hoeveelheden water die jaarlijks op die punten worden onttrokken;

- de chemische samenstelling van water dat uit het grondwaterlichaam wordt onttrokken;

- de ligging van de punten waar rechtstreeks water in het grondwaterlichaam wordt geloosd;

- het lozingsdebiet op die punten;

- de chemische samenstelling van de lozingen in het grondwaterlichaam;

- het bodemgebruik in het stroomgebied of de stroomgebieden waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld, met inbegrip van de inputs van verontreinigende stoffen en door de mens veroorzaakte veranderingen in de kenmerken van de aanvulling, zoals omleiding en wegvloeiend regenwater door landafdichtingen, kunstmatige aanvulling, dammen of drainage.

2.4. Beoordeling van de effecten van veranderingen in de grondwaterstand

De lidstaten bepalen voor welke grondwaterlichamen uit hoofde van artikel 4 lagere doel-stellingen worden aangegeven, ook op grond van een beoordeling van de effecten van de toestand van het lichaam op:

- (i) oppervlaktewater en bijbehorende terrestrische ecosystemen;

- (ii) waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen en drainage;

- (iii) menselijke ontwikkeling.

2.5. Beoordeling van de effecten van vroegere verontreiniging op de grondwaterkwaliteit

De lidstaten bepalen voor welke grondwaterlichamen uit hoofde van artikel 4, lid 4, onder a lagere doelstellingen dienen te worden gespecificeerd omdat het grondwaterlichaam als gevolg van vroegere menselijke activiteiten zodanig verontreinigd is dat het bereiken van een goede chemische toestand van het grondwater onhaalbaar of onevenredig kostbaar is.

BIJLAGE III

ECONOMISCHE ANALYSE

Doel van de economische analyse is:

- het watergebruik en de waterdiensten te analyseren als vermeld in artikel 5

- als basis te dienen voor de ontwikkeling van beprijzingssystemen als vermeld in artikel 9

- een economische beoordeling uit te voeren (een kosteneffectiviteits- en/of kostenbatenanalyse) van het maatregelenprogramma dat in elk stroomgebiedbeheerplan wordt voorgesteld als vermeld in artikel 11

Hiertoe dient de economische analyse de volgende elementen te omvatten:

1. Ramingen van het watergebruik onder gebruikmaking van de krachtens bijlage II uitgevoerde analyse (effecten van menselijke activiteiten op grondwater- en oppervlaktewaterlichamen);

2. Prijzen en alle kosten van waterdiensten (inclusief die welke meer dan één sector bedienen) voor de verschillende sectoren van de economie, waarbij ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijk, industrieel en agrarisch gebruik;

3. Langetermijnvoorspellingen van vraag en aanbod voor de verschillende sectoren van de economie, waarbij ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijk, industrieel en agrarisch gebruik;

4. Ramingen van de vereiste investeringen en de kosten van de maatregelen die in de stroomgebiedbeheerplannen worden voorgesteld;

5. Ramingen van de verwachte baten als gevolg van de implementatie van de reeks maatregelen die in de stroomgebiedbeheerplannen worden voorgesteld;

6. Ramingen van de kosteneffectiviteits- en/of kostenbatenindicatoren voor de reeks maatregelen die in de stroomgebiedbeheerplannen worden voorgesteld

De methodologieën voor het verzamelen van de relevante informatie dienen te worden aangepast aan de plaatselijke hydrologische, sociaal-economische en institutionele voorwaarden om te zorgen voor een evenwicht tussen de kosten van het verzamelen van gegevens en de nauwkeurigheid van de informatie.

BIJLAGE IV

BESCHERMDE GEBIEDEN

1. Het overeenkomstig artikel 6 voorgeschreven register van beschermde gebieden dient de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten:

(i) gebieden die overeenkomstig artikel 7 zijn aangewezen voor de onttrekking voor menselijke consumptie bestemd water;

(ii) gebieden die voor de bescherming van economisch significante in het water levende planten- en diersoorten zijn aangewezen;

(iii) water dat als recreatiewater is aangewezen, met inbegrip van de gebieden die als zwemwater overeenkomstig Richtlijn 76/160/EEG van de Raad zijn aangewezen;

(iv) nutriëntengevoelige gebieden, met inbegrip van die welke overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG zijn aangewezen als kwetsbare gebieden en gebieden die overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG zijn aangewezen als kwetsbare gebieden, en

(v) gebieden die voor de bescherming van habitats of van planten- en diersoorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante, in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad [34] en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad [35] aangewezen Natura 2000-gebieden.

[34] PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/62/EG (PB L 305 van 8.11.1997, blz. 42).

[35] PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/49/EG (PB L 223 van 13.8.1997, blz. 9).

2. De samenvatting van het als onderdeel van het stroomgebiedbeheerplan vereiste register dient kaarten te omvatten waarop de ligging van elk beschermd gebied is aangegeven, alsmede een beschrijving van de communautaire, nationale of lokale wetgeving krachtens welke zij zijn aangewezen.

BIJLAGE V

1. OPPERVLAKTEWATERTOESTAND

1.1. Kwaliteitselementen voor de indeling van de ecologische toestand

1.1.1. Rivieren

1.1.2. Meren

1.1.3. Overgangswateren

1.1.4. Kustwater

1.1.5. Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen

1.2. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen

1.2.1. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in rivieren

1.2.2. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in meren

1.2.3. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in over-gangswateren

1.2.4. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in kustwateren

1.2.5. Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen

1.2.6. Procedure voor de vaststelling van chemische kwaliteitsnormen door de lidstaten

1.3. Monitoring van de ecologische en de chemische toestand van oppervlaktewateren

1.3.1. Opzet van de monitoring met het oog op toezicht

1.3.2. Opzet van de operationele monitoring

1.3.3. Opzet van de monitoring met het oog op onderzoek

1.3.4. Meetfrequentie

1.3.5. Aanvullende monitoringvoorschriften voor beschermde gebieden

1.3.6. Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen

1.4. Indeling en presentatie van de ecologische toestand

1.4.1. Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringresultaten

1.4.2. Presentatie van de monitoringresultaten en indeling naar ecologische toestand en ecologisch potentieel

1.4.3. Presentatie van de monitoringresultaten en indeling naar chemische toestand

2. GRONDWATER

2.1. Kwantitatieve toestand van grondwater

2.1.1. Parameter voor de indeling naar kwantitatieve toestand

2.1.2. Definitie van kwantitatieve toestand

2.2. Monitoring van de kwantitatieve toestand van grondwater

2.2.1. Netwerk voor de monitoring van de grondwatertoestand

2.2.2. Dichtheid van het monitoringnetwerk

2.2.3. Meetfrequentie

2.2.4. Interpretatie en presentatie van de kwantitatieve toestand van grondwater

2.3. Chemische toestand van grondwater

2.3.1. Parameters voor het bepalen van de chemische toestand van grondwater

2.3.2. Definitie van goede chemische toestand van grondwater

2.4. Monitoring van de chemische toestand van grondwater

2.4.1. Netwerk voor de monitoring van grondwater

2.4.2. Monitoring met het oog op toezicht

2.4.3. Operationele monitoring

2.4.4. Bepaling van tendensen bij verontreinigende stoffen

2.4.5. Interpretatie en presentatie van de chemische toestand van grondwater

2.5. Presentatie van de toestand van grondwater

1. OPPERVLAKTEWATERTOESTAND

1.1. Kwaliteitselementen voor de indeling naar ecologische toestand

1.1.1. Rivieren

Biologische elementen

Samenstelling en abundantie van de waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling, abundantie en leeftijdsstructuur van de visfauna

Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Hydrologisch regime

kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

verbinding met grondwaterlichamen

Riviercontinuïteit

Morfologische elementen

variaties in rivierdiepte en -breedte

structuur en substraat van de rivierbedding

structuur van de oeverzone

Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Algemeen

Thermische omstandigheden

Opneming van zuurstof

Zoutgehalte

Verzuringstoestand

Nutriënten

Specifieke verontreinigende stoffen

Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in het water-lichaam worden geloosd

Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd

1.1.2. Meren

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling, abundantie en leeftijdsstructuur van de visfauna

Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Hydrologisch regime

kwantiteit en dynamiek van de waterstroming

verblijftijd

verbinding met het grondwaterlichaam

Morfologische elementen

variatie van de meerdiepte

kwantiteit, structuur en substraat van de meerbedding

structuur van de meeroever

Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Algemeen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Opneming van zuurstof

Zoutgehalte

Verzuringstoestand

Nutriënten

Specifieke verontreinigende stoffen

Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in het water-lichaam worden geloosd

Andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het water-lichaam worden geloosd

1.1.3. Overgangswateren

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Samenstelling, abundantie en leeftijdsstructuur van de visfauna

Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

// Morfologische elementen

// dieptevariatie

// kwantiteit, structuur en substraat van de bedding

// structuur van de getijdenzone

// Getijdenregime

// zoetwaterstroming

// golfslag

Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Algemeen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Opneming van zuurstof

Zoutgehalte

Nutriënten

Specifieke verontreinigende stoffen

Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd

Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd

1.1.4. Kustwater

Biologische elementen

Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton

Samenstelling en abundantie van de overige waterflora

Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna

Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Morfologische elementen

dieptevariatie

structuur en substraat van de kustbedding

structuur van de getijdenzone

Getijdenregime

overheersende stroomrichtingen

golfslag

Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen

Algemeen

Doorzicht

Thermische omstandigheden

Opneming van zuurstof

Zoutgehalte

Nutriënten

Specifieke verontreinigende stoffen

Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dar zij in het waterlichaam worden geloosd

Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd.

1.1.5. Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen

Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gelden de kwaliteits-elementen van één van de vier voornoemde categorieën natuurlijk oppervlaktewater, en wel die waarmee het betrokken sterk veranderde of kunstmatige waterlichaam de grootste overeenkomst vertoont.

1.2. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen

Tabel 1.2. Algemene definities voor rivieren, meren, overgangswateren en kustwateren

In de volgende tekst wordt een algemene definitie gegeven van ecologische kwaliteit. Ten behoeve van de indeling staan de waarden voor de kwaliteitselementen van de ecologische toestand voor elke categorie oppervlaktewater in de tabellen 1.2.1 - 1.2.4.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wateren waarvan de toestand minder dan matig is worden als ontoereikend of slecht ingedeeld.

Wateren die sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante

biologische gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld.

Wateren die zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld.

1.2.1. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in rivieren

Biologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hydromorfologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Fysisch-chemische kwaliteitselementen [36]

[36] Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.2 Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in meren

Biologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hydromorfologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Fysisch-chemische kwaliteitselementen [37]

[37] Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.3 Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in overgangswateren

Biologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hydromorfologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Fysisch-chemische kwaliteitselementen [38]

[38] Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.4. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in kustwateren

Biologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hydromorfologische kwaliteitselementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Fysisch-chemische kwaliteitselementen [39]

[39] Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.5. Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.6. Procedure voor de vaststelling van chemische kwaliteitsnormen door de lidstaten

Bij de afleiding van milieukwaliteitsnormen voor de in de punten 1 - 9 van bijlage VIII bedoelde verontreinigende stoffen ten behoeve van de bescherming van waterbiota handelen de lidstaten overeenkomstig de volgende bepalingen. Er kunnen normen worden vastgesteld voor water, sedimenten of biota.

Waar mogelijk moeten zowel acute als chronische gegevens worden verzameld voor de onderstaande taxa die relevant zijn voor het betrokken type waterlichaam, en voor elk ander watertaxon waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De "standaardreeks" van taxa zijn:

- algen en/of macrofyten;

- dafnia of voor zout water representatieve organismen;

-vis.

Vaststelling van de milieukwaliteitsnorm

Voor de vaststelling van een maximum voor het jaargemiddelde van de concentratie geldt de volgende procedure.

(i) De lidstaten bepalen per geval geschikte veiligheidsfactoren die in elk geval steeds moeten stroken met de aard en kwaliteit van de beschikbare gegevens en de richtsnoeren in punt 3.3.1 van deel II van de "Technische handleiding bij Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van nieuw aangemelde stoffen en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen" en de veiligheidsfactoren in de onderstaande tabel.

// Veiligheidsfactor

Ten minste een acute L(E)C50 van elk van de drie trofische niveaus van de standaardreeks // 1000

Een chronische NOEC (vis of dafnia of een voor zout water representatief organisme) // 100

Twee chronische NOEC's van soorten die twee trofische niveaus vertegenwoordigen (vis en/of dafnia of voor zout water een representatief organisme en/of algen) // 50

Chronische NOEC's van ten minste drie soorten (gewoonlijk vis, dafnia of een voor zout water representatief organisme en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen // 10

Andere gevallen, inclusief veldgegevens of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger veiligheidsfactoren berekend en toegepast kunnen worden // Evaluatie per geval

(ii) Indien er gegevens over persistentie en bioaccumulatie beschikbaar zijn, worden die in aanmerking genomen bij de afleiding van de eindwaarde van de milieukwaliteitsnorm.

iii) De aldus afgeleide norm wordt vergeleken met gegevens uit veldstudies. Bij abnormale resultaten wordt de afleiding getoetst met het oog op de berekening van een nauwkeuri-ger veiligheidsfactor.

iv) De afgeleide norm wordt onderworpen aan collegiale toetsing en publieke inspraak, ook met het oog op de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor.

1.3 Monitoring van de ecologische en de chemische toestand van oppervlaktewateren

Het meetnet voor oppervlaktewater wordt gevormd volgens de voorschriften van artikel 8. Het meetnet wordt zo opgezet dat een samenhangend, breed overzicht van de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden ingedeeld in vijf klassen overeenkomstig de normatieve definities in punt 1.2. De lidstaten verstrekken in het stroomgebiedbeheerplan een kaart of kaarten van het meetnet voor oppervlaktewater.

Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling overeenkomstig artikel 5 en bijlage II stellen de lidstaten voor elke periode waarop een stroomgebiedbeheerplan betrekking heeft een programma voor monitoring met het oog op toezicht en een programma voor operationele monitoring op. In sommige gevallen moeten de lidstaten wellicht ook programma's voor opsporingsmonitoring opstellen.

De lidstaten controleren de parameters die een aanwijzing geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement. Bij de keuze van de parameters voor de biologische kwaliteitselementen bepalen de lidstaten het geschikte taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid en precisie bij de indeling van de kwaliteitselementen te bereiken. In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie van de gegevens die met de monitoringprogramma's worden verkregen.

1.3.1 Opzet van de monitoring met het oog op toezicht

Doelstelling

De lidstaten stellen programma's voor monitoring met het oog op toezicht op teneinde informatie te verschaffen met het oog op:

- aanvulling en bekrachtiging van de in bijlage II beschreven effectbeoordelings-procedure;

- een doelmatige en efficiënte opzet van toekomstige monitoringprogramma's;

- de beoordeling van veranderingen in de natuurlijke omstandigheden op lange termijn;

- de beoordeling van veranderingen op lange termijn ten gevolge van algemeen voorkomende menselijke activiteiten.

De resultaten van deze monitoring worden geëvalueerd en samen met de in bijlage II beschreven effectbeoordelingsprocedure gebruikt om te bepalen welke behoeften er zijn voor monitoringprogramma's in de lopende en de latere stroomgebiedbeheerplannen.

Keuze van de meetpunten

De monitoring met het oog op toezicht wordt verricht op voldoende oppervlaktewaterlichamen om de algemene toestand van het oppervlaktewater in elk stroomgebied of deelstroomgebied binnen het stroomgebieddistrict te kunnen beoordelen. Bij de keuze van de waterlichamen dragen de lidstaten er zorg voor dat zo nodig monitoring wordt verricht op punten:

- waar het waterdebiet significant is binnen het stroomgebieddistrict in zijn geheel; met inbegrip van locaties in brede rivieren met een stroomgebied van meer dan 500 km 2;

- waar het aanwezige watervolume significant is binnen het stroomgebieddistrict, met inbegripvan grotemeren en reservoirs;

- waar significante waterlichamen de grens van een lidstaat overschrijden;

- die zijn aangewezen uit hoofde van Beschikking 77/795 betreffende informatie-uitwisseling, en

zo nodig op andere punten die nodig zijn om de verontreiniging te schatten die de grenzen van lidstaten passeert en in het mariene milieu terechtkomt.

Keuze van kwaliteitselementen

Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomgebied-beheerplan bestreken periode voor elke monitoringlocatie verricht voor:

- de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;

- de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;

- de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen;

- verontreinigende stoffen op de prioriteitslijst die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd worden;

- andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde verontreinigende stoffen,

tenzij bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten overeenkomstig bijlage II niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd. In deze gevallen wordt monitoring met het oog op toezicht eenmaal per drie stroomgebiedbeheerplannen uitgevoerd.

1.3.2 Opzet van de operationele monitoring

Operationele monitoring wordt verricht om:

- de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan gebleken is dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen niet te bereiken;

- uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen in de toestand van die lichamen te beoordelen.

Het programma kan in de door het stroomgebiedbeheerplan bestreken periode worden gewijzigd in het licht van de informatie die uit hoofde van de voorschriften van bijlage II of volgens deze bijlage is verkregen, met name voor een verlaging van de frequentie wanneer een effect niet significant wordt geacht of de betrokken belasting is weggenomen.

Keuze van de monitoringlocaties

Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig bijlage II, dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4 bepaalde doelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de prioriteitslijst voorkomende stoffen worden geloosd. Voor stoffen op de prioriteitslijst worden de meetpunten gekozen overeenkomstig het voorschrift waarbij de toepasselijke milieukwaliteitsnorm is vastgesteld. In alle andere gevallen, ook voor stoffen op de prioriteitslijst waarvoor geen specifieke voorschriften bestaan, worden de meetpunten als volgt gekozen:

- voor lichamen die aan significante belasting uit puntbronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten in elk waterlichaam om de omvang en het effect van de puntbronbelasting te beoordelen. Is een waterlichaam aan meer dan één belasting onderhevig, dan mogen meetpunten worden gekozen om de omvang en het effect van die belasting in haar geheel te beoordelen;

- voor lichamen die aan significante belasting uit diffuse bronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de waterlichamen om de omvang en het effect van de belasting uit diffuse bronnen te beoordelen. De gekozen waterlichamen moeten representatief zijn voor de relatieve risico's van het bestaan van belasting uit diffuse bronnen, en de relatieve risico's van het niet bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand;

- voor lichamen die aan significante hydromorfologische belasting onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de lichamen om de omvang en het effect van de hydromorfologische belasting te beoordelen. De gekozen lichamen moeten een aanwijzing geven omtrent het algemene effect van de hydromorfologische belasting waaraan alle lichamen onderhevig zijn.

Keuze van de kwaliteitselementen

Om de omvang van de belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen onderhevig zijn te beoordelen, verrichten de lidstaten controles voor de kwaliteitselementen die een aanwijzing geven van de belasting op het lichaam of de lichamen. Om het effect van die belasting te beoordelen, controleren de lidstaten voorzover nodig:

- parameters voor een of meer biologische kwaliteitselementen die het meest gevoelig zijn voor de belasting waaraan de waterlichamen onderhevig zijn;

- alle geloosde prioriteitsstoffen, alsmede andere in significante hoeveelheden geloosde verontreinigende stoffen;

- parameters voor het hydromorfologische kwaliteitselement dat het meest gevoelig is voor de geconstateerde belasting.

1.3.3 Opzet van de monitoring met het oog op onderzoek Doelstelling

Monitoring met het oog op onderzoek wordt verricht:

- wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend is,

- wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te achterhalen waarom een of meer waterlichamen de milieudoelstellingen niet bereiken, of

- om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging vast te stellen,

en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhelpen.

1.3.4. Meetfrequentie

Voor de periode van monitoring met het oog op toezicht gelden de hieronder vermelde meetfrequenties voor parameters die een indicatie geven voor fysisch-chemische kwaliteitselementen, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn. Voor biologische of hydromorfologische kwaliteitselementen wordt tijdens de toezichtmonitoringperiode ten minste een keer monitoring verricht.

Voor operationele monitoring: de voor elke parameter vereiste meetfrequentie wordt door de lidstaten vastgesteld met het oog op voldoende gegevens voor een betrouwbare beoordeling van de toestand van het betrokken kwaliteitselement. In de regel dient de monitoring te geschieden met tussenpozen die niet langer zijn dan aangegeven in de onderstaande tabel, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn.

De frequenties worden gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie. Het stroomgebiedbeheerplan bevat schattingen van de met het gebruikte monitoringsysteem verkregen betrouwbaarheid en precisie.

Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden met de variabiliteit van parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren. De monitoringtijdstippen worden zo gekozen dat de invloed van seizoenvariaties op de resultaten zo klein mogelijk is om ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van veranderingen in het waterlichaam ten gevolge van veranderingen door antropogene belasting. Indien nodig vindt tijdens verschillende seizoenen van hetzelfde jaar extra monitoringplaats om deze doelstelling te bereiken.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.3.5. Aanvullende monitoringvoorschriften voor beschermde gebieden

De bovengenoemde voorgeschreven monitoringprogramma's worden aangevuld om aan de volgende voorschriften te voldoen.

Drinkwateronttrekkingspunten

Ingevolge artikel 7 aangewezen oppervlaktewaterlichamen die gemiddeld meer dan 100 m3 per dag leveren worden als monitoringlocaties aangewezen en zo nodig aan aanvullende monitoring onderworpen om aan de voorschriften van artikel 8 te voldoen. Die lichamen worden gecontroleerd op alle geloosde prioriteitsstoffen en op alle andere in significante hoeveelheden geloosde stoffen die de toestand van het waterlichaam kunnen beïnvloeden en die uit hoofde van de drinkwaterrichtlijn gecontroleerd worden. De monitoring wordt verricht met de volgende frequenties:

Bevolking // Frequentie

< 10.000 // 4 keer per jaar

> 10.000 tot 30.000 // 8 keer per jaar

> 30.000 // 12 keer per jaar

Beschermingsgebieden voor habitats en soorten

Indien waterlichamen zulke gebieden vormen, worden zij opgenomen in het bovengenoemde programma voor operationele monitoring indien volgens de effectbeoordeling en de monitoring met het oog op toezicht de kans bestaat dat de in artikel 4 gestipuleerde milieudoelstellingen niet worden bereikt. De monitoring wordt verricht om de omvang en het effect van elke relevante significante belasting van die lichamen en, zo nodig, de uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen in de toestand van die lichamen te beoordelen. De monitoring wordt voortgezet totdat de gebieden voldoen aan de voorschriften op watergebied van de regeling waarbij zij zijn aangewezen en de doelstellingen van artikel 4 zijn bereikt.

1.3.6 Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen

De voor de monitoring van systeemparameters gebruikte methoden moeten in overeenstemming zijn met de hieronder vermelde internationale normen of met andere nationale of internationale normen die waarborgen dat wetenschappelijk gelijkwaardige en even vergelijkbare gegevens worden verkregen.

Monsterneming voor macroinvertebrata

ISO 5667-3 1995 Water Quality - Sampling - Part 3: Guidance on the preservation and handling of samples

EN 27828: 1994 Water Quality - Methods for biological sampling - Guidance on hand net sampling of benthic macroinvertebrates

EN 28265: 1994 Water Quality - Methods of biological sampling - Guidance on the design and use of quantitative samplers for benthic macroinvertebrates on stony substrata in shallow waters

EN ISO 9381: 1995 Water Quality - Sampling in deep waters for macroinvertebrates - Guidance on the use of colonisation, qualitative and quantitative samplers.

EN ISO 8689 - 1:1999 Biological Classification of Rivers PART I: Guidance on the Interpretation of Biological Quality Data fromSurveys of Benthic Macroinvertebrates in Running Waters

EN ISO 8689 - 2:1999 Biological Classification of Rivers PART II: Guidance on the Presentation of Biological Quality Data from Surveys of Benthic Macroinvertebrates in Running Waters

Monsterneming voor macrofyten

Desbetreffende CEN / ISO-normen na ontwikkeling.

Monsterneming voor vissen

Desbetreffende CEN / ISO-normen na ontwikkeling.

Monsterneming voor diatomeeën

Desbetreffende CEN / ISO-normen na ontwikkeling.

Normen voor fysisch-chemische parameters

Alle relevante CEN / ISO-normen.

Normen voor hydromorfologische parameters

Alle relevante CEN / ISO-normen.

1.4 Indeling en presentatie van de ecologische toestand

1.4.1 Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringresultaten

(i) De lidstaten stellen monitoringsystemen in om de waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of voor sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen gespecificeerde biologische kwaliteitselementen te beoordelen. Bij toepassing van de navolgende procedure op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen gelden verwijzingen naar de ecologische toestand als verwijzingen naar het ecologisch potentieel. Deze systemen mogen gebruik maken van specifieke soorten of groepen van soorten die representatief zijn voor het kwaliteitselement in zijn geheel.

(ii) Om de vergelijkbaarheid van de systemen te waarborgen, worden de resultaten van de door de afzonderlijke lidstaten gebruikte systemen uitgedrukt in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog op de indeling naar ecologische toestand. Die coëfficiënten geven de verhouding aan tussen de waarden van de voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde biologische parameters en de waarden van die parameters onder de referentieomstandigheden voor dat lichaam. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde tussen nul en één, waarbij waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand.

(iii) Elke lidstaat verdeelt de schaal van de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringsysteem voor elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande van een zeer goede tot een slechte ecologische toestand, als gedefinieerd in punt 1.2, door aan de grenzen tussen de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde voor de grens tussen de klassen "zeer goede toestand" en "goede toestand", en de getalswaarde voor de grens tussen de klassen "goede toestand" en "matige toestand" worden vastgesteld volgens de hierna beschreven intercalibratie.

(iv) De Commissie vergemakkelijkt deze intercalibratie om ervoor te zorgen dat deze klassegrenzen worden vastgesteld overeenkomstig de normatieve bepalingen van punt 1.2 en dat zij tussen de lidstaten vergelijkbaar zijn.

(v) Als onderdeel van de intercalibratie vergemakkelijkt de Commissie de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten met het oog op de aanwijzing van een reeks locaties in elke ecoregio in de Gemeenschap. Die locaties gaan een intercalibratienet vormen. Het net zal bestaan uit locaties, gekozen uit een reeks in elke ecoregio voorkomende typen van oppervlaktewaterlichamen. Voor elk geselecteerd oppervlaktewaterlichaamtype telt het net ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van "zeer goede toestand" en "goede toestand", en ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van "goede toestand" en "matige toestand". De locaties worden door deskundigen gekozen op basis van gezamenlijke inspecties en alle andere beschikbare informatie.

(vi) Het monitoringsysteem van elke lidstaat wordt toegepast op de locaties in het inter-calibratienet die in de ecoregio liggen en tot een oppervlaktewaterlichaamtype behoren waarop het systeem uit hoofde van de voorschriften van deze richtlijn zal worden toegepast. De resultaten van deze toepassing worden gebruikt om de getalswaarden voor de betrokken klassengrenzen in het monitoringsysteem van elke lidstaat te bepalen.

(vii) Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn stelt de Commissie een ontwerp-register op van de locaties die het intercalibratienet zullen vormen, dat volgens de procedures van artikel 25 kan worden gewijzigd. Het definitieve locatieregister wordt vastgesteld binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en wordt door de Commissie bekendgemaakt.

(viii) De Commissie en de lidstaten voltooien het intercalibratiewerk binnen achttien maanden vanaf de datum van publicatie van het voltooide register.

(ix) De resultaten van de intercalibratie en de voor de klassen van het monitoringsysteem van elke lidstaat vastgestelde waarden worden door de Commissie binnen 6 maanden na de voltooiing van de intercalibratie bekendgemaakt.

1.4.2 Presentatie van de monitoringresultaten en indeling naar ecologische toestand en ecologisch potentieel

(i) Voor oppervlaktewatercategorieën wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de toepasselijke kwaliteitselementen, overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel. De lidstaten verstrekken voor elk stroomgebieddistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologische toestand, met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel, om de indeling naar ecologische toestand van het waterlichaam aan te geven.

Indeling naar ecologische toestand // Kleurcode

zeer goed // Blauw

goed // Groen

matig // Geel

ontoereikend // Oranje

slecht // Rood

(ii) Voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de toepasselijke kwaliteitselementen overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel. De lidstaten verstrekken voor elk stroomgebieddistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologisch potentieel waarbij voor kunstmatige waterlichamen gebruik wordt gemaakt van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel hieronder, en voor sterk veranderde waterlichamen van de kleurcodering in de derde kolom van de tabel.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(iii) Tevens geven de lidstaten met een zwarte stip op de kaart de waterlichamen aan die geen goede status of geen goed ecologisch potentieel bereiken omdat zij niet voldoen aan een of meer van de milieukwaliteitsnormen die voor dat waterlichaam zijn vastgesteld voor synthetische en niet-synthetische verontreinigende stoffen (in overeenstemming met de door de lidstaat vastgestelde regeling).

1.4.3 Presentatie van de monitoringresultaten en indeling naar chemische toestand Indien een waterlichaam voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen van bijlage IX, artikel 16 en de uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen, wordt voor dat waterlichaam een goede chemische toestand geregistreerd. Zo niet, dan wordt geregistreerd dat de chemische toestand van het water niet goed is.

De lidstaten verstrekken voor elk stroomgebieddistrict een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar chemische toestand met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de navolgende tabel om de indeling naar chemische toestand van het waterlichaam aan te geven.

Indeling naar chemische toestand // Kleurcode

goed // blauw

niet goed // rood

2 GRONDWATER

2.1. Kwantitatieve toestand van grondwater

2.1.1. Parameter voor de indeling naar kwantitatieve toestand

Regeling voor de grondwaterstand

2.1.2. Definitie van kwantitatieve toestand

Elementen // Goede toestand

Grondwaterstand // De grondwaterstand in het grondwaterlichaam is van dien aard dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet overschrijdt.

// Dienovereenkomstig ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene veranderingen dat:

// - de milieudoelstellingen volgens artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt,

// - de toestand van die wateren significant achteruitgaat,

// - significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn,

// en er kunnen zich tijdelijk, of in een ruimtelijk beperkt gebied voortdurend, veranderingen voordoen in de stroomrichting ten gevolge van veranderingen in de stand, maar zulke omkeringen veroorzaken geen indringen van zout water of andere stoffen, en wijzen niet op een aanhoudende, duidelijk te constateren antropogene tendens in de stroomrichting die vermoedelijk tot zulke intrusies zal leiden.

2.2 Monitoring van de kwantitatieve toestand van grondwater

2.2.1. Netwerk voor de monitoring van de grondwaterstand

Het netwerk voor de grondwatermonitoring wordt ingesteld volgens de voorschriften van de artikelen 7 en 8. Het monitoringnetwerk wordt zodanig opgezet, dat het een betrouwbaar beeld geeft van de kwantitatieve toestand van alle grondwaterlichamen of groepen grond-waterlichamen, met inbegrip van een raming van de beschikbare grondwatervoorraad. De lidstaten verstrekken een of meer kaarten van het netwerk voor de grondwatermonitoring in het stroomgebiedbeheerplan.

2.2.2. Dichtheid van het monitoringnetwerk

Dit monitoringnetwerk moet voldoende representatieve meetpunten omvatten om de grond-waterstand in elk grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen te kunnen beoordelen, waarbij rekening wordt gehouden met variaties in de aanvulling op korte en op lange termijn, en moet met name:

- voor grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat zij niet voldoen aan de milieudoelstellingen van artikel 4, een voldoende dicht meetpuntennet hebben om de gevolgen van onttrekkingen en lozingen voor de grondwaterstand te kunnen beoordelen;

- voor grondwaterlichamen waarin grondwater over de grens van een lidstaat stroomt, voldoende meetpunten hebben om de richting en snelheid van de grondwaterstroming over de grens van die lidstaat te schatten.

2.2.3. Meetfrequentie

De frequentie van de waarnemingen moet toereikend zijn voor een beoordeling van de kwantitatieve toestand van elk grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen, waarbij rekening wordt gehouden met variaties in de aanvulling op korte en op lange termijn. Met name moet:

- voor grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat zij niet voldoen aan de milieu-doelstellingen van artikel 4, de meetfrequentie voldoende hoog zijn voor een beoordeling van de gevolgen van onttrekkingen en lozingen voor de grondwaterstand;

- voor grondwaterlichamen waarin grondwater over de grens van een lidstaat stroomt, de meetfrequentie voldoende hoog zijn voor een schatting van de richting en snelheid van de grondwaterstroming over de grens van die lidstaat.

2.2.4. Interpretatie en presentatie van de kwantitatieve toestand van grondwater

De met het monitoringnetwerk voor een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen verkregen resultaten worden gebruikt om de kwantitatieve toestand van dat lichaam respectievelijk die lichamen te beoordelen. Onverminderd het bepaalde in punt 2.5 verstrekken de lidstaten een kaart van de aldus gemaakte beoordeling van de kwantitatieve toestand van het grondwater, waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende kleurcodering:

goed = groen;

slecht = rood.

2.3. Chemische toestand van grondwater

2.3.1. Parameters voor het bepalen van de chemische toestand van grondwater Geleidbaarheid

Concentraties van verontreinigende stoffen

2.3.2. Definitie van goede chemische toestand van grondwater

Elementen // Goede toestand

Algemeen // De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen:

// - als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies vertonen;

// - de uit hoofde van andere communautaire wetgeving,inclusief Richtlijn 97/57/EG van de Raad en Richtlijn 98/8/EG van de Raad, op antropogene verontreiniging toepasselijke kwaliteitsnormen niet overschrijden;

// - niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante vermindering van de ecolo-gische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan terrestrische eco-systemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van het grond-waterlichaam.

Geleidbaarheid // Veranderingen in de geleidbaarheid wijzen niet op indringing van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam.

2.4 Monitoring van de chemische toestand van grondwater

2.4.1 Netwerk voor de monitoring van grondwater

Het grondwatermonitoringnetwerk wordt gevormd volgens de voorschriften van de artikelen 7 en 8. Het monitoringnetwerk wordt zo opgezet dat een samenhangend totaalbeeld van de chemische toestand van het grondwater in elk stroomgebied wordt gegeven en door de mens veroorzaakte stijgende tendensen op lange termijn bij verontreinigende stoffen aan het licht treden.

Op basis van de in overeenstemming met artikel 5 en bijlage II verrichte karakterisering en effectbeoordeling stellen de lidstaten voor elke periode waarop een stroomgebiedbeheerplan betrekking heeft een monitoringprogramma op met het oog op toezicht. De resultaten van dat programma worden gebruikt om een programma voor operationele monitoring op te stellen dat voor de resterende periode van het plan wordt gebruikt.

In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de gegevens die met de monitoringprogramma's worden verkregen.

2.4.2 Monitoring met het oog op toezicht

Doelstelling

De monitoring met het oog op toezicht heeft ten doel:

- de effectbeoordelingsprocedure aan te vullen en te bekrachtigen;

- informatie te verstrekken voor de beoordeling van langetermijntendensen die het gevolg zijn van veranderde natuurlijke omstandigheden of menselijke activiteiten.

Keuze van de monitoringlocaties

Er moeten voldoende monitoringlocaties worden gekozen voor:

- alle lichamen waarvoor volgens de karakterisering overeenkomstig bijlage II de kans bestaat dat zij niet aan de normen voldoen;

- lichamen die de grens van een lidstaat overschrijden.

Keuze van de parameters

Voor alle geselecteerde grondwaterlichamen wordt de volgende reeks kernparameters gehanteerd:

- zuurstofgehalte;

- pH-waarde;

- geleidbaarheid;

- nitraat;

-ammonium.

Lichamen waarvan in overeenstemming met bijlage II is vastgesteld dat er een significante kans is dat zij de goede toestand niet bereiken, worden eveneens gecontroleerd voor de parameters die het effect van de betreffende belastingen aangeven.

Grensoverschrijdende waterlichamen worden eveneens gecontroleerd voor de parameters die relevant zijn voor de bescherming van alle door de grondwaterstroming ondersteund gebruik.

2.4.3 Operationele monitoring

Doelstelling

In de perioden tussen monitoringprogramma's met het oog op toezicht wordt operationele monitoring verricht met de bedoeling:

- de chemische toestand vast te stellen van alle grondwaterlichamen of groepen grond-waterlichamen waarbij de kans bestaat dat zij niet aan de normen voldoen;

- de aanwezigheid vast te stellen van enige langdurige door de mens veroorzaakte stijging van de concentratie van een verontreinigende stof.

Keuze van de monitoringlocaties

Operationele monitoring wordt verricht voor alle grondwaterlichamen of groepen rondwaterlichamen die zowel volgens de in overeenstemming met bijlage II verrichte effectbeoordeling als de monitoring met het oog op toezicht het risico lopen de doelstellingen van artikel 4 niet te bereiken. De keuze van de monitoringlocaties moet een aanwijzing geven van de mate waarin de monitoringgegevens van die locatie representatief zijn voor de kwaliteit van het betreffende grondwaterlichaam of de betreffende grondwaterlichamen.

Meetfrequentie

Operationele monitoring wordt verricht in de perioden tussen monitoringprogramma's met het oog op toezicht, met een voldoende hoge frequentie om de gevolgen van relevante belastingen op te sporen, maar ten minste één keer per jaar.

2.4.4 Bepaling van tendensen bij verontreinigende stoffen

De lidstaten gebruiken gegevens van zowel monitoring met het oog op toezicht als operationele monitoring om door de mens veroorzaakte stijgende tendensen op lange termijn in de concentraties van verontreinigende stoffen en omgekeerde tendensen vast te stellen. Het basisjaar of de basisperiode ten opzichte waarvan de tendensen worden berekend, moet worden aangegeven. De tendensen worden berekend voor een grondwaterlichaam of, in voorkomend geval, een groep grondwaterlichamen. Een omkering in een tendens moet statistisch worden aangetoond en de betrouwbaarheidsgraad van die waarneming moet worden aangegeven.

2.4.5. Interpretatie en presentatie van de chemische toestand van grondwater

Voor de beoordeling van de toestand worden de resultaten van de verschillende meetpunten in een grondwaterlichaam samengevoegd tot een eindresultaat voor het waterlichaam in zijn geheel. Onverminderd de betrokken richtlijnen is het grondwaterlichaam in goede toestand voor de chemische parameters waarvoor in communautaire wetgeving milieu-kwaliteitsnormen zijn vastgesteld, indien:

- de gemiddelde w meetpunt in het grondwaterlichaam of de groep grondwaterlichamen is berekend, en

- teneinde aan te tonen dat aan die normen is voldaan, in totaal 70 % van deze gemiddelde waarden voldoet aan de voor grondwater vastgestelde normen overeenkomstig de toepasselijke richtlijn.

Onverminderd het bepaalde in punt 2.5 verstrekken de lidstaten een kaart van de chemische toestand van het grondwater met onderstaande kleurcodering:

goed - groen;

ontoereikend - rood.

Voorts duiden de lidstaten met een zwarte stip op de kaart de grondwaterlichamen aan die onderhevig zijn aan een significante en aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten. Een omkering van een tendens wordt aangeduid met een blauwe stip op de kaart.

Deze kaarten worden in het stroomgebiedbeheerplan opgenomen.

2.5. Presentatie van de toestand van grondwater

In het stroomgebiedbeheerplan nemen de lidstaten ook een kaart op die voor elk grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen zowel de kwantitatieve toestand als de chemische toestand van dat lichaam of die groep lichamen aangeeft volgens de kleurcode van de punten 2.2.4 en 2.4.5. Het staat de lidstaten vrij om geen afzonderlijke kaarten te verstrekken uit hoofde van de punten 2.2.4 en 2.4.5, maar dan moeten zij in overeenstemming met de voorschriften van punt 2.4.5 op de ingevolge dit punt voorgeschreven kaart de lichamen aangeven die onderhevig zijn aan een significante en aanhoudende stijgende tendens in de concentratie van een verontreinigende stof, alsmede omkeringen in zulk een tendens.

BIJLAGE VI

LIJST VAN IN DE MAATREGELENPROGRAMMA'S OP TE NEMEN MAATREGELEN

Deel A

Maatregelen vereist op grond van de onderstaande richtlijnen:

i) de zwemwaterrichtlijn (76/160/EEG)

ii) de vogelstandrichtlijn (79/409/EEG) [40]

[40] PB L103 van 25.4.1979, blz. 1.

iii) de drinkwaterrichtlijn (80/778/EEG), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/83/EG

iv) de richtlijn zware ongevallen (Seveso)-richtlijn) (96/82/EG) [41],

[41] PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

v) de milieueffectrapportage-richtlijn (85/337/EEG) [42],

[42] PB L 175van 5.7.1985, blz.40. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG (PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5).

vi) de zuiveringsslibrichtlijn (86/278/EEG) [43],

[43] PB L 181van 8.7.1986, blz. 6.

vii) de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater (91/271/EEG),

viii) de richtlijn gewasbeschermingsmiddelen (91/414/EEG),

ix) de nitratenrichtlijn (91/676/EEG),

x) de habitatsrichtlijn (92/43/EEG) [44],

[44] PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

xi) de richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (96/61/EG),

Deel B

Het volgende is een niet-limitatieve lijst van aanvullende maatregelen die de lidstaten binnen elk stroomgebieddistrict mogen vaststellen als onderdeel van het overeenkomstig artikel 11, lid 4, voorgeschreven maatregelenprogramma:

i) wetgevingsinstrumenten,

ii) administratieve instrumenten,

iii) economische of fiscale instrumenten,

iv) in onderhandeling tot stand gekomen milieuovereenkomsten,

v) emissiebeheersingsmaatregelen,

vi) gedragscodes,

vii) scheppen van nieuwe en herstellen van bestaande wetlands,

viii) onttrekkingsbeheersingsmaatregelen,

ix) vraagregulerende maatregelen, onder andere bevordering van aangepaste landbouwproductie, zoals het telen van weinig water behoevende gewassen in aan droogte onderhevige gebieden,

x) efficiency- en hergebruiksmaatregelen, onder andere de bevordering van waterefficiënte technologieën in de industrie en waterbesparende irrigatietechnieken,

xi) constructieprojecten,

xii) ontziltingsinstallaties,

xiii) rehabilitatieprojecten,

xiv) kunstmatige aanvulling van watervoerende lagen,

xv) educatieve projecten,

xvi) projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie,

xvii) overige relevante maatregelen.

BIJLAGE VII

STROOMGEBIEDBEHEERPLANNEN

A. Stroomgebiedbeheerplannen dienen de volgende elementen te omvatten:

1. een algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebieddistrict zoals voorgeschreven in artikel 5 en bijlage II. Deze moet bevatten:

1.1. Voor oppervlaktewateren:

- kaarten met de ligging en de grenzen van de waterlichamen;

- kaarten van de ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebied;

- bepaling van de referentieomstandigheden voor de oppervlaktewatertypen;

1.2. Voor grondwater:

- kaarten met de ligging en de grenzen van de grondwaterlichamen;

2. een overzicht van de significante belastingen en effecten van menselijke activiteiten op de toestand van oppervlakte- en grondwater, met inbegrip van:

- een raming van de verontreiniging door puntbronnen;

- een raming van de verontreiniging door diffuse bronnen, met inbegrip van een overzicht van het bodemgebruik;

- een raming van de druk op de kwantitatieve toestand van het water, met inbegrip van onttrekkingen;

- een analyse van de andere gevolgen van menselijke activiteiten op de watertoestand;

3. vermelding en kaarten van beschermde gebieden zoals voorgeschreven in artikel 6 en bijlage IV;

4. een kaart van de voor de doeleinden van artikel 10 en bijlage V gevormde monitoring-netwerken, en een presentatie in kaartvorm van de resultaten van de monitoring-programma's die uit hoofde van die bepalingen zijn uitgevoerd voor de toestand van:

4.1. oppervlaktewater (ecologische en chemische toestand);

4.2. grondwater (chemische en kwantitatieve toestand);

4.3. beschermde gebieden;

5. een lijst van de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen voor oppervlaktewateren, grondwater en beschermde gebieden, met inbegrip van inzonder-heid aanduiding van de gevallen waarin gebruik is gemaakt van artikel 4, leden 3, 4, 5 en 6 en de overeenkomstig dat artikel voorgeschreven, daarmee verband houdende informatie;

6. een samenvatting van de economische analyse van het watergebruik zoals voorgeschreven in artikel 5 en bijlage III;

7. een samenvatting van de overeenkomstig artikel 11 vastgestelde maatregelen-programma's, met inbegrip van de wijze waarop de overeenkomstig artikel 4 vast-gestelde doelstellingen daardoor moeten worden bereikt;

7.1. een samenvatting van de maatregelen die vereist zijn om de communautaire water-beschermingswetgeving toe te passen;

7.2. een verslag over de praktische stappen en maatregelen die zijn genomen om het beginsel van de terugwinning van de kosten van watergebruik in overeenstemming met artikel 9 toe te passen;

7.3. een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen om aan de voorschriften van artikel 7 te voldoen;

7.4. een samenvatting van de controles op wateronttrekking en -opstuwing, met inbegrip van een verwijzing naar de registers en vermelding van de gevallen waarin vrijstelling is verleend overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder d);

7.5. een samenvatting van de controles welke zijn vastgesteld voor puntbronlozingen en andere activiteiten die de watertoestand beïnvloeden, in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder e) en f);

7.6. aanduiding van de gevallen waarin vergunning is verleend voor directe lozing in grondwater, in overeenstemming met artikel 11, lid 3, onder g);

7.7. een samenvatting van de in overeenstemming met artikel 16 in verband met prioriteitsstoffen genomen maatregelen;

7.8. een samenvatting van de ter voorkoming of beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging genomen maatregelen;

7.8.bis een samenvatting van de krachtens artikel 11, lid 5 voor waterlichamen genomen maatregelen die de doelstellingen van artikel 4 waarschijnlijk niet bereiken;

7.9. nadere gegevens over de bijkomende maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de vastgestelde milieudoelstellingen te bereiken;

7.10. nadere gegevens over de maatregelen in overeenstemming met artikel 11, lid 6, om toename van de verontreiniging van mariene wateren te voorkomen;

8. een register van alle meer gedetailleerde programma's en beheerplannen voor het stroomgebieddistrict die betrekking hebben op specifieke deelstroomgebieden, sectoren, aangelegenheden of watertypen, alsmede een samenvatting daarvan;

9. een samenvatting van de maatregelen inzake voorlichting en raadpleging van het publiek, de resultaten daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg zijn;

10. een lijst van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met bijlage I;

11. de contactpunten en procedures om de achtergrondinformatie en de in artikel 14, lid 1, bedoelde informatie te verkrijgen, met name nadere gegevens over de in overeen-stemming met artikel 11, lid 3, de onderdelen e) en f), vastgestelde maatregelen en de in overeenstemming met artikel 8 en bijlage V verzamelde concrete monitoringgegevens.

B. De eerste bijwerking van het stroomgebiedbeheerplan en alle volgende bijwerkingen dienen daarenboven in te houden:

1. een samenvatting van alle veranderingen of actualiseringen sinds de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedbeheerplan, met een samenvatting van de herzieningen die overeenkomstig artikel 4, leden 3, 4, 5 en 6, dienen te gebeuren;

2. een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de milieu-doelstellingen, met een presentatie in kaartvorm van de monitoringresultaten voor de door het vorige plan bestreken periode, en een verklaring voor de milieudoelstellingen die niet zijn bereikt;

3. een samenvatting van en een verklaring voor eventuele maatregelen in de vroegere versie van het stroomgebiedbeheerplan die niet zijn uitgevoerd;

4. een samenvatting van alle aanvullende tussentijdse maatregelen die overeenkomstig artikel 11, lid 5, zijn vastgesteld sedert de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedbeheerplan.

BIJLAGE VIII

INDICATIEVE LIJST VAN DE BELANGRIJKSTE VERONTREINIGENDE STOFFEN

1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen vormen.

2. Organische fosforverbindingen.

3. Organische tinverbindingen.

4. Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.

5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.

6. Cyaniden.

7. Metalen en metaalverbindingen.

8. Arseen en arseenverbindingen.

9. Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.

10. Stoffen in suspensie.

11. Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten).

12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden

gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV enz.).

13. Kunstmatige radioactieve stoffen.

BIJLAGE IX

EMISSIEGRENSWAARDEN EN MILIEUKWALITEITSNORMEN

De in het kader van de dochterrichtlijnen van Richtlijn 76/464/EEG ingestelde "grenswaarden" en "kwaliteitsdoelstellingen" worden voor de doeleinden van deze richtlijn als respectievelijk emissiegrenswaarden en milieukwaliteitsnormen beschouwd. Zij zijn vastgesteld bij de volgende richtlijnen:

i) de richtlijn kwiklozingen (82/176/EEG) [45];

[45] PB L 81 van 27.3.1982, blz. 29.

ii) de richtlijn cadmiumlozingen (83/513/EEG) [46];

[46] PB L 291 van 24.10.1983, blz. 1.

iii) de kwikrichtlijn (84/156/EEG) [47];

[47] PB L 74 van 17.3.1984, blz. 49.

iv) de richtlijn hexachloorcyclohexaanlozingen (84/491/EEG) [48],en

[48] PB L 274 van 17.10.1984, blz.11.

v) de richtlijn lozing van gevaarlijke stoffen (86/280/EEG) [49].

[49] PB L 181 van 4.7.1986, blz. 16.

BIJLAGE X

PRIORITEITSSTOFFEN

BIJLAGE XI

KAART A

Systeem A: Ecoregio's voor rivieren en meren

1. Iberisch-Macaronesische regio

2. Pyreneeën

3. Italië, Corsica en Malta

4. Alpen

5. Dinarische Westelijke Balkan

6. Helleense Westelijke Balkan

7. Oostelijke Balkan

8. Westelijke hooglanden

9. Helleense Westelijke Balkan

10. de Karpaten

11. Hongaarse laaglanden

12. Zwarte-Zeeregio

13. Westelijke vlakten

14. Centrale vlakten

15. Baltische staten

16. Oostelijke vlakten

17. Ierland en Noord-Ierland

18. Groot-Brittannië

19. IJsland

20. Boreale achterland

21. Toendra

22. Fennoscandia

23. Taiga

24. Kaukasus

25. Kaspische laagte

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

MAP B

Systeem A: Ecoregio's voor overgangswateren en kustwateren

1. Atlantische Oceaan

2. Noorse Zee

3. Barentszee

4. Noordzee

5. Baltische Zee

6. Middellandse Zee

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Top