EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AG0044

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 44/2000 van 20 juli 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik

PB C 300 van 20.10.2000, p. 32–44 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000AG0044

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 44/2000 van 20 juli 2000, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Publicatieblad Nr. C 300 van 20/10/2000 blz. 0032 - 0044


Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 44/2000

door de Raad vastgesteld op 20 juli 2000

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2000/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik

(2000/C 300/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens Richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische producten(4) dienen aanvragen voor een vergunning om een geneesmiddel in de handel te brengen vergezeld te gaan van een dossier met gegevens en bescheiden ten aanzien van de resultaten van de tests en klinische proeven die met het geneesmiddel zijn uitgevoerd. In Richtlijn 75/318/EEG van de Raad van 20 mei 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de analytische, toxicologisch-farmacologische en klinische normen en voorschriften betreffende proeven op farmaceutische producten(5) zijn uniforme voorschriften voor de samenstelling en de presentatie van de dossiers opgenomen.

(2) De erkende basisbeginselen voor de uitvoering van klinische proeven met mensen berusten op de bescherming van de rechten van de mens en de menselijke waardigheid met betrekking tot toepassingen van de biologie en de geneeskunde, zoals die bijvoorbeeld is opgenomen in de versie van 1996 van de Verklaring van Helsinki. De bescherming van de proefpersonen wordt gewaarborgd door een beoordeling van de risico's op basis van aan elke klinische proef voorafgaande toxicologische experimenten, een toetsing door ethische commissies, de bevoegde instanties van de lidstaten en de regels voor de bescherming van persoonsgegevens.

(3) Het is aan de lidstaten om regels vast te stellen die de bescherming waarborgen van personen, zoals minderjarigen en handelingsonbekwame meerderjarigen, die niet in staat zijn om hun toestemming te geven; in dat geval dient de toestemming door een bij wet bepaalde persoon of instantie te worden gegeven.

(4) Met het oog op een optimale bescherming van de gezondheid mogen in de Gemeenschap of in derde landen geen achterhaalde proeven of proeven die slechts een herhaling zijn van reeds uitgevoerde proeven worden verricht; derhalve dient in het kader van de daarvoor geschikte instanties, zoals de Internationale conferentie voor harmonisatie te worden gewerkt aan de harmonisatie van technische eisen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen.

(5) De geneesmiddelen die onder de werkingssfeer vallen van deel A van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling(6), - waaronder de producten voor gentherapie en celtherapie - moeten om van de Commissie een vergunning voor het in de handel brengen te verkrijgen, verplicht vooraf door het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EBG) met medewerking van het Comité voor farmaceutische specialiteiten wetenschappelijk worden beoordeeld. In de loop van deze beoordeling kan dit comité uitvoerige informatie verlangen over de resultaten van de klinische proeven op basis waarvan een vergunning voor het in de handel brengen wordt gevraagd, en derhalve over de wijze waarop deze proeven zijn uitgevoerd. Het comité kan de aanvrager van de vergunning zelfs verzoeken aanvullende klinische proeven uit te voeren. Bijgevolg dient te worden bepaald dat het bureau kan beschikken over alle informatie betreffende de uitvoering van een klinische proef voor dergelijke geneesmiddelen.

(6) De termijn voordat een klinische proef mag beginnen wordt beperkt wanneer voor elke betrokken lidstaat één enkel oordeel wordt uitgesproken, het welzijn van de proefpersonen komt daardoor niet in gevaar en het blijft mogelijk de proef op specifieke locaties te weigeren.

(7) De lidstaten waar een klinische proef wordt uitgevoerd dienen te beschikken over informatie betreffende inhoud, aanvang en einde van de genoemde proef en alle andere lidstaten dienen over dezelfde informatie te kunnen beschikken; derhalve moet een Europese database worden opgezet waarin deze informatie met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid wordt verzameld.

(8) Klinische proeven vormen een complex geheel van handelingen, die over het algemeen meer dan één of meerdere jaren duren, waarbij meestal tal van personen en meerdere onderzoekslocaties betrokken zijn en die vaak over meerdere lidstaten zijn verspreid. De huidige praktijken van de lidstaten lopen aanzienlijk uiteen wat betreft de wijze van begin en uitvoering van klinische proeven en wat betreft de eisen aan de uitvoering ervan, en dit resulteert derhalve in vertragingen en complicaties die nadelig zijn voor de effectieve uitvoering van de proeven op het communautaire grondgebied. Het blijkt bijgevolg noodzakelijk om de administratieve bepalingen inzake deze proeven te vereenvoudigen en te harmoniseren, door een duidelijke en transparante procedure in te voeren en voorwaarden te scheppen voor een efficiënte coördinatie van deze klinische proeven door de betrokken instanties in de Gemeenschap.

(9) De normen van de goede fabricagepraktijken dienen ook voor geneesmiddelen voor onderzoek te gelden.

(10) Er dient in bijzondere voorschriften voor de etikettering van deze geneesmiddelen te worden voorzien.

(11) Toetsen van de overeenstemming met de goede klinische praktijken en controleren van de wijze waarop de gegevens, informatie en documenten zijn verkregen, geregistreerd en gerapporteerd, zijn strikt noodzakelijk om de deelname van mensen aan de klinische proeven te rechtvaardigen.

(12) De persoon die aan een proef deelneemt dient ermee in te stemmen dat zijn persoonsgegevens tijdens een inspectie door de bevoegde instanties en personen met bevoegdheid daartoe kunnen worden bestudeerd, mits deze gegevens als strikt vertrouwelijk behandeld worden en niet openbaar gemaakt worden.

(13) Deze richtlijn doet geen afbreuk aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(7).

(14) Er dient tevens voor te worden gezorgd dat bijwerkingen die zich tijdens klinische proeven voordoen, via de communautaire procedures voor geneesmiddelenbewaking (farmacovigilantie) worden gevolgd teneinde te waarborgen dat een klinische proef met onaanvaardbare risico's onmiddellijk wordt gestaakt.

(15) De maatregelen die vereist zijn voor de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de vooruitgang van wetenschap en techniek dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

1. Bij deze richtlijn worden specifieke bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van klinische proeven, met inbegrip van gespreid uitgevoerde proeven, op mensen in verband met geneesmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 65/65/EEG, wat de toepassing van goede klinische praktijken betreft. Deze richtlijn is niet van toepassing op proeven zonder interventie.

2. De goede klinische praktijk vormt een geheel van kwaliteitseisen op ethisch en wetenschappelijk gebied, welke internationaal zijn erkend en moeten worden gerespecteerd bij de opzet, uitvoering, registratie en rapportering van proeven met proefpersonen. Naleving van deze goede praktijk waarborgt de bescherming van de rechten, de veiligheid en het welzijn van de proefpersonen, alsmede de geloofwaardigheid van de resultaten van de klinische proef.

3. De beginselen van goede klinische praktijk en de gedetailleerde richtsnoeren die met deze beginselen in overeenstemming zijn worden volgens de procedure van artikel 19, lid 2, vastgesteld en zo nodig herzien om rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek.

De Commissie maakt die gedetailleerde richtsnoeren bekend.

4. Voor alle klinische proeven, met inbegrip van het onderzoek naar de biologische beschikbaarheid en de biologische equivalentie, zijn opzet, uitvoering en rapportage in overeenstemming met de beginselen van goede klinische praktijken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing:

a) "klinische proef": elk onderzoek bij proefpersonen dat bedoeld is om de klinische, farmacologische en/of andere farmacodynamische effecten van een of meer geneesmiddelen voor onderzoek vast te stellen of te bevestigen en/of eventuele bijwerkingen van een of meer geneesmiddelen voor onderzoek te signaleren en/of de resorptie, de distributie, het metabolisme en de uitscheiding van een of meer geneesmiddelen voor onderzoek te bestuderen teneinde de veiligheid en/of werkzaamheid van deze geneesmiddelen vast te stellen. Hieronder vallen klinische proeven die op één of meer locaties in één of meer lidstaten worden uitgevoerd;

b) "gespreid uitgevoerde klinische proef": een klinische proef die volgens één bepaald protocol, maar op verschillende locaties en derhalve door meer dan een onderzoeker wordt uitgevoerd. Hierbij kan het gaan om locaties in één lidstaat, in een aantal lidstaten en/of in lidstaten en derde landen;

c) "proef zonder interventie": onderzoek waarbij de geneesmiddelen worden voorgeschreven op de gebruikelijke wijze, overeenkomstig de in de vergunning voor het in de handel brengen vastgestelde voorwaarden. De indeling van de patiënt bij een bepaalde therapeutische strategie wordt niet van tevoren door een onderzoeksprotocol bepaald, maar maakt deel uit van de gangbare medische praktijk en het besluit om het geneesmiddel voor te schrijven staat geheel los van het besluit om een patiënt te laten deelnemen aan het onderzoek. De patiënt in kwestie hoeft geen extra diagnostische of controleprocedure te doorlopen en voor de analyse van de verkregen resultaten worden epidemiologische methoden gebruikt;

d) "geneesmiddel voor onderzoek": een farmaceutische vorm van een werkzame stof of een placebo die bij een klinische proef wordt onderzocht of als referentie wordt gebruikt, met inbegrip van een geneesmiddel waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven maar dat op een andere manier wordt gebruikt of samengesteld (geformuleerd of verpakt) dan de toegelaten vorm, voor een niet toegelaten indicatie wordt gebruikt of wordt gebruikt om nadere informatie over een toegelaten toepassing te krijgen;

e) "opdrachtgever": een persoon, bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het starten, het beheer en/of de financiering van een klinische proef;

f) "onderzoeker": een persoon die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de klinische proef op een bepaalde locatie. Indien een proef op een bepaalde locatie door een team wordt uitgevoerd, is de onderzoeker de leider die verantwoordelijk is voor het team en deze kan dan hoofdonderzoeker worden genoemd;

g) "onderzoekersdossier": het geheel van de klinische en niet-klinische gegevens over het geneesmiddel of de geneesmiddelen voor onderzoek die relevant zijn voor de bestudering van het geneesmiddel of de geneesmiddelen voor onderzoek bij mensen;

h) "protocol": een document waarin de doelstelling(en), de opzet, de methodologie, de statistische aspecten en de organisatie van een proef worden beschreven. De term "protocol" bestrijkt het oorspronkelijke protocol en latere versies en wijzigingen daarvan;

i) "proefpersoon": een persoon die deelneemt aan een klinische proef, ongeacht of hij het geneesmiddel voor onderzoek krijgt toegediend, dan wel tot de controlegroep behoort;

j) "geïnformeerde toestemming": beslissing om aan een klinische proef deel te nemen, na terdege te zijn ingelicht over het verloop van de proef en passende documentatie te hebben ontvangen, geheel vrijwillig genomen door een persoon die in staat is zijn toestemming te geven of, indien het gaat om een persoon die daar niet toe in staat is, door zijn wettelijke vertegenwoordiger en/of een bij wet bepaalde autoriteit en/of persoon en/of instantie;

k) "ethische commissie": een onafhankelijke instantie in een lidstaat, bestaande uit deskundigen uit de gezondheidszorg en leden van buiten de medische wereld, die belast is met het toezicht op de bescherming van de rechten, de veiligheid en het welzijn van de proefpersonen die aan een klinische proef deelnemen, en het publiek waarborgen te bieden van die bescherming met name door onder andere een oordeel uit te spreken over het protocol van de proef, de geschiktheid van de onderzoeker(s), de faciliteiten en de methoden en documenten die worden gebruikt om de proefpersonen te informeren en hun geïnformeerde toestemming te verkrijgen;

l) "inspectie": officiële evaluatie door een bevoegde instantie van documenten, faciliteiten, protocollen, regelingen voor kwaliteitswaarborging en alle andere middelen die volgens die bevoegde instantie verband houden met de klinische proef en die zich bevinden op de locatie van de proef, in gebouwen van de opdrachtgever en/of de organisatie voor contractonderzoek of op enige andere locatie die de bevoegde instantie relevant acht;

m) "ongewenst voorval": een schadelijk verschijnsel bij een patiënt of een proefpersoon bij een klinisch onderzoek aan wie een geneesmiddel wordt toegediend, dat niet noodzakelijk met die behandeling verband houdt;

n) "bijwerking": een schadelijke en niet gewenste reactie op een geneesmiddel voor onderzoek, ongeacht de toegediende dosis;

o) "ernstig ongewenst voorval of ernstige bijwerking": een ongewenst voorval of een bijwerking die, ongeacht de dosis, dodelijk is, levensgevaar oplevert voor de proefpersoon, opname in een ziekenhuis of verlenging van de opname noodzakelijk maakt, blijvende of significante invaliditeit of arbeidsongeschiktheid veroorzaakt dan wel zich uit in een aangeboren afwijking of misvorming;

p) "onverwachte bijwerking": een bijwerking waarvan de aard en de ernst niet overeenkomen met de informatie over het product (zoals het onderzoekersdossier voor een geneesmiddel voor onderzoek waarvoor geen vergunning is afgegeven of in het geval van een geneesmiddel waarvoor een marktvergunning is afgegeven, de in de bijsluiter vervatte samenvatting van de kenmerken van het product).

Artikel 3

Bescherming van proefpersonen

1. Deze richtlijn laat de in de lidstaten vastgestelde maatregelen voor de bescherming van proefpersonen onverlet wanneer deze maatregelen verder strekken dan de maatregelen in deze richtlijn en voorzover zij in overeenstemming zijn met de procedures en termijnen waarin deze richtlijn voorziet.

2. Een klinische proef mag alleen worden uitgevoerd als met name:

a) de voorzienbare risico's en nadelen werden afgewogen tegen het voordeel voor de proefpersoon als individu en voor de samenleving. Een klinische proef mag slechts worden aangevat of voortgezet als de verwachte voordelen de risico's rechtvaardigen;

b) zijn gewaarborgd, het recht van de proefpersoon op respect van zijn fysieke en psychische integriteit, zijn recht op privacy, evenals zijn recht op bescherming van de hem betreffende gegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG;

c) de geïnformeerde toestemming, in de vereiste vorm, werd verkregen;

d) de proefpersoon zich op ieder moment en zonder daar enig nadeel van te ondervinden uit de klinische proef kan terugtrekken wegens de herroeping van zijn geïnformeerde toestemming.

3. De medische verzorging van en de medische beslissingen over proefpersonen zijn de verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde arts werkzaam in de gezondheidszorg of, indien van toepassing, van een gekwalificeerde tandarts.

4. Aan de proefpersoon wordt meegedeeld bij welke contactpersoon hij of zij nadere informatie kan verkrijgen.

Artikel 4

Ethische commissie

1. Met het oog op de uitvoering van de klinische proeven nemen de lidstaten de nodige maatregelen voor de oprichting en werking van ethische commissies zoals gedefinieerd in artikel 2.

2. De ethische commissie dient haar oordeel uit te spreken vóór het begin van elke klinische proef waarover zij is aangezocht.

3. De ethische commissie geeft haar oordeel met inachtneming van met name de volgende elementen:

a) de relevantie van de klinische proef en de opzet ervan;

b) het protocol;

c) de geschiktheid van de onderzoeker en het ondersteunend personeel;

d) het onderzoekersdossier;

e) de geschiktheid van de faciliteiten;

f) de adequaatheid en de volledigheid van de te verstrekken schriftelijke informatie en de procedure om de geïnformeerde toestemming vast te leggen;

g) de regelingen voor compensatie en/of schadevergoeding wanneer een proefpersoon ten gevolge van een klinische proef letsel oploopt of overlijdt;

h) verzekeringen of andere waarborgen om de aansprakelijkheid van de onderzoeker en de opdrachtgever te dekken;

i) de bedragen en de eventuele wijze van beloning/vergoeding van de onderzoekers en de proefpersonen, alsmede de relevante onderdelen van iedere overeenkomst tussen de opdrachtgever en de locatie;

j) de wijze van selectie van de proefpersonen.

4. Onverminderd de bepalingen van dit artikel kan een lidstaat de voor artikel 7 aangewezen bevoegde instantie opdragen, de elementen van lid 3, onder g), h) en i), van dit artikel te toetsen en daarover een oordeel uit te spreken.

Wanneer een lidstaat zich beroept op deze bepaling, brengt hij zulks ter kennis van de Commissie, de andere lidstaten en het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling.

5. De ethische commissie beschikt over een termijn van ten hoogste 60 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het naar behoren opgestelde verzoek, om haar gemotiveerde oordeel aan de aanvrager en de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat mee te delen.

6. Gedurende de periode waarin het verzoek om een oordeel wordt behandeld, kan de ethische commissie slechts eenmaal om nadere informatie vragen als aanvulling op de door de aanvrager reeds verstrekte informatie. De in lid 5 bepaalde termijn wordt geschorst totdat de ethische commissie de aanvullende informatie heeft ontvangen.

7. De in lid 5 genoemde termijn kan niet worden verlengd, behalve voor proeven die betrekking hebben op geneesmiddelen voor gentherapie en somatische celtherapie, met inbegrip van xenogene celtherapie.

Artikel 5

Een enkel oordeel

Wat gespreid uitgevoerde klinische proeven betreft die tot het grondgebied van één lidstaat beperkt zijn, leggen de lidstaten een procedure vast zodat, ongeacht het aantal ethische commissies, voor deze lidstaat één oordeel wordt gegeven.

Bij gespreid uitgevoerde klinische proeven die in meerdere lidstaten tegelijk plaatsvinden, zijn er evenveel oordelen als er lidstaten bij de klinische proef betrokken zijn.

Artikel 6

Gedetailleerde richtsnoeren

De Commissie formuleert en publiceert na overleg met de lidstaten en de betrokken partijen gedetailleerde richtsnoeren voor de vorm van het verzoek om oordeel van een ethische commissie en de documentatie die daarbij moet worden verstrekt, met name ten aanzien van de informatie die aan proefpersonen wordt verstrekt, en de adequate waarborgen ter bescherming van persoonlijke gegevens.

Artikel 7

Aanvang met een klinische proef

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat met klinische proeven wordt aangevangen volgens de procedure van dit artikel.

De opdrachtgever mag met een klinische proef niet eerder aanvangen dan wanneer de ethische commissie een gunstig oordeel heeft uitgebracht en voorzover de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat aan de opdrachtgever geen gemotiveerde bezwaren heeft kenbaar gemaakt. De aan deze besluiten voorafgaande procedures mogen, afhankelijk van hetgeen de opdrachtgever wenselijk acht, al dan niet tegelijkertijd worden gevolgd.

2. Voor hij met een klinische proef aanvangt, moet de opdrachtgever bij de bevoegde instantie van de lidstaat waar hij voornemens is een klinische proef uit te voeren, een naar behoren opgesteld verzoek om toestemming indienen.

3. Indien de bevoegde instantie van de lidstaat de opdrachtgever gemotiveerde bezwaren meedeelt, kan de opdrachtgever de inhoud van het in punt 1 bedoelde verzoek eenmaal wijzigen om er de bezwaren in te verdisconteren. Wijzigt de opdrachtgever zijn verzoek niet, dan wordt het geacht te zijn afgewezen en mag de klinische proef niet beginnen.

4. De behandeling van een naar behoren opgesteld verzoek door de bevoegde instantie van lid 2 mag niet langer duren dan 60 dagen. Indien de bevoegde instantie na 60 dagen geen bezwaren aan de opdrachtgever heeft meegedeeld, kan deze ervan uitgaan dat zij geen bezwaar maakt tegen het begin van de proef.

De in de eerste alinea genoemde termijn kan niet verlengd worden, behalve voor proeven die betrekking hebben op de in lid 6 bedoelde geneesmiddelen.

5. Onverminderd lid 6, kan schriftelijke toestemming vóór de aanvang met de klinische proeven echter wel worden verlangd voor geneesmiddelen waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen in de zin van Richtlijn 65/65/EEG voorhanden is en die voorkomen in deel A van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2309/93, alsmede voor andere geneesmiddelen met bijzondere kenmerken, waarvan een lijst wordt aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 2, van deze richtlijn.

De lidstaten blijven hun nationale procedures toepassen totdat deze lijst is aangenomen.

6. Schriftelijke toestemming vóór de aanvang met de klinische proeven is verplicht voor geneesmiddelen voor gentherapie, somatische celtherapie met inbegrip van xenogene celtherapie, alsmede voor alle geneesmiddelen die genetisch gemodificeerde organismen bevatten.

7. Die toestemming wordt verleend onverminderd de eventuele toepassing van Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen(9) en Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 13 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(10).

8. De Commissie formuleert en publiceert na overleg met de lidstaten gedetailleerde richtsnoeren voor:

a) de vorm en de inhoud van het in lid 2 bedoelde verzoek, de bij dit verzoek in te dienen bewijsstukken inzake de kwaliteit en de fabricage van het geneesmiddel voor onderzoek, de toxicologische en farmacologische proeven, het protocol en de klinische informatie over het geneesmiddel voor onderzoek, met name het onderzoekersdossier;

b) de vorm en de inhoud van het in artikel 8, onder a), bedoelde voorstel tot wijziging met betrekking tot substantiële wijzigingen die in het protocol worden aangebracht;

c) de verklaring dat de klinische proef is beëindigd.

Artikel 8

Uitvoering van een klinische proef

De uitvoering van een klinische proef kan worden gewijzigd op de onderstaande wijze:

a) na het begin van de klinische proef kan de opdrachtgever wijzigingen aanbrengen in het protocol. Indien deze wijzigingen substantieel zijn en een effect kunnen hebben op de veiligheid van de proefpersonen of kunnen leiden tot een andere interpretatie van de wetenschappelijke documenten die het verloop van de proef onderbouwen, of indien deze wijzigingen anderszins significant zijn, stelt de opdrachtgever de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat of lidstaten in kennis van de redenen en de inhoud van deze wijzigingen en stelt hij de betrokken ethische commissie of de betrokken ethische commissies daarvan op de hoogte overeenkomstig de artikelen 4 en 7.

Op basis van de elementen genoemd in artikel 4, lid 3, en overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 spreekt de ethische commissie binnen een termijn van ten hoogste 35 dagen na de ontvangst van een naar behoren geformuleerd voorstel tot wijziging een oordeel uit. Als dit oordeel niet gunstig is, mag de opdrachtgever de voorgestelde wijziging niet ten uitvoer brengen.

Als het oordeel van de ethische commissie wel gunstig is en als de bevoegde instanties van de lidstaten geen gemotiveerde bezwaren tegen deze substantiële wijzigingen hebben ingebracht, gaat de opdrachtgever voort met de uitvoering van de klinische proef overeenkomstig het gewijzigde protocol. In het tegenovergestelde geval houdt de opdrachtgever rekening met de bezwaren en past hij dienovereenkomstig de voorgenomen wijziging van het protocol aan, of trekt hij zijn wijzigingsvoorstel in;

b) onverminderd de bepalingen van punt a), en al naar gelang van de omstandigheden, met name nieuwe feiten in verband met het verloop van de proef of de ontwikkeling van het geneesmiddel voor onderzoek die de veiligheid van de proefpersonen kunnen bedreigen, treffen de opdrachtgever en de onderzoeker dringende veiligheidsmaatregelen om de proefpersonen tegen onmiddellijk gevaar te beschermen. De opdrachtgever stelt de bevoegde instanties onverwijld van deze nieuwe feiten en van de getroffen maatregelen op de hoogte en zorgt ervoor dat de ethische commissie gelijktijdig wordt ingelicht;

c) binnen een termijn van 90 dagen na het einde van een klinische proef stelt de opdrachtgever de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat of lidstaten alsmede de ethische commissie ervan op de hoogte dat de klinische proef is beëindigd. Wanneer de klinische proef voortijdig moet worden stopgezet, bedraagt deze termijn slechts 15 dagen en moeten de redenen voor de stopzetting duidelijk worden uitgelegd.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie

1. De lidstaten op het grondgebied waarvan de klinische proef plaatsheeft, voeren de volgende gegevens in in een Europese database die uitsluitend toegankelijk is voor de bevoegde instanties van de lidstaten, voor het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling en voor de Commissie:

a) de gegevens uit het in artikel 7, lid 2, bedoelde verzoek om toestemming;

b) eventuele wijzigingen van dat verzoek overeenkomstig artikel 7, lid 3;

c) eventuele wijzigingen van het protocol overeenkomstig artikel 8, onder a);

d) het gunstige oordeel van de ethische commissie;

e) de verklaring dat de klinische proef is beëindigd;

f) de inspecties die hebben plaatsgevonden naar de naleving van de goede klinische praktijken.

2. Op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat, het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling of de Commissie verstrekt de bevoegde instantie waaraan het verzoek om toestemming is toegestuurd, alle aanvullende inlichtingen betreffende de klinische proef in kwestie die nog niet in de Europese database zijn ingevoerd.

3. De Commissie formuleert en publiceert na overleg met de lidstaten gedetailleerde richtsnoeren aangaande welke gegevens in deze tezamen met het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling beheerde Europese database moeten worden ingevoerd en aangaande de methoden van elektronische gegevensuitwisseling. Bij de opstelling van deze gedetailleerde richtsnoeren wordt rekening gehouden met de vertrouwelijkheid van de gegevens.

Artikel 10

Opschorting van de proef of overtredingen

1. Als een lidstaat objectieve redenen heeft om aan te nemen dat niet langer aan de voorwaarden van het in artikel 7, lid 2, bedoelde verzoek om toestemming wordt voldaan, of over informatie beschikt die aanleiding geeft tot twijfel omtrent de veiligheid of de wetenschappelijke basis van de klinische proef, zo kan deze lidstaat de klinische proef in kwestie opschorten of verbieden en stelt hij de opdrachtgever daarvan in kennis.

In dat geval stelt de betrokken bevoegde instantie de andere bevoegde instanties, de betrokken ethische commissie, het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling alsmede de Commissie onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing om de proef op te schorten of te verbieden en van de redenen daarvoor.

2. Als een bevoegde instantie objectieve redenen heeft om aan te nemen dat de opdrachtgever, de onderzoeker of enige andere bij de proef betrokken persoon zijn verplichtingen niet langer nakomt, stelt zij hem daarvan onmiddellijk op de hoogte en geeft zij hem te kennen welke gedragslijn hij moet volgen om deze situatie te corrigeren. Zij stelt onmiddellijk de ethische commissie, de andere bevoegde instanties en de Commissie van deze gedragslijn op de hoogte.

Artikel 11

Vervaardiging en invoer van geneesmiddelen voor onderzoek

1. De lidstaten nemen passende maatregelen opdat voor de vervaardiging en de invoer van geneesmiddelen voor onderzoek een vergunning vereist is. Om een vergunning te verkrijgen moet de aanvrager, evenals later de houder, voldoen aan eisen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de houder van de in lid 1 bedoelde vergunning te allen tijde beschikt over ten minste één bevoegde persoon die onder meer verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de in lid 3 omschreven verplichtingen en die voldoet aan de eisen van artikel 23 van Richtlijn 75/319/EEG van de Raad van 20 mei 1975 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten(11).

3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de in artikel 21 van Richtlijn 75/319/EEG bedoelde bevoegde persoon, los van zijn relatie tot de fabrikant of de importeur, verantwoordelijk is - in het kader van de procedures van artikel 25 van Richtlijn 75/319/EEG - om ervoor te zorgen dat:

a) voor geneesmiddelen voor onderzoek die in de betrokken lidstaat vervaardigd zijn, iedere partij geneesmiddelen vervaardigd en gecontroleerd werd overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 91/356/EEG van de Commissie van 13 juni 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor toepassing bij de mens(12), de productspecificatie en de volgens artikel 7, lid 2, meegedeelde informatie;

b) voor geneesmiddelen voor onderzoek die in een derde land vervaardigd zijn, iedere fabricagepartij vervaardigd en gecontroleerd werd volgens normen voor goede fabricagepraktijken die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 91/356/EEG overeenkomstig de productspecificatie, en dat iedere fabricagepartij gecontroleerd werd aan de hand van de volgens artikel 7, lid 2, meegedeelde informatie;

c) voor een geneesmiddel voor onderzoek dat een uit een derde land afkomstig geneesmiddel is dat dient ter vergelijking, waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen voorhanden is, iedere fabricagepartij alle relevante analyses, tests en controles heeft ondergaan die nodig zijn om de kwaliteit ervan te bevestigen overeenkomstig de volgens artikel 7, lid 2, meegedeelde informatie, telkens wanneer de documenten waaruit blijkt dat iedere fabricagepartij vervaardigd werd volgens normen voor goede fabricagepraktijken die ten minste gelijkwaardig zijn aan bovengenoemde, niet kunnen worden overgelegd.

De gedetailleerde gegevens betreffende de elementen die moeten meewegen bij de evaluatie van de producten met het oog op vrijgifte ervan binnen de Gemeenschap worden opgenomen in de richtsnoeren voor goede fabricagepraktijken - meer bepaald in bijlage 13 daarvan -, die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2, van onderhavige richtlijn en bekendgemaakt volgens artikel 19 bis van Richtlijn 75/319/EEG.

Is aan de punten a), b), of c), voldaan, dan zijn de geneesmiddelen voor onderzoek vrijgesteld van verdere controles wanneer zij in een andere lidstaat worden ingevoerd met een door de bevoegde persoon ondertekend certificaat van vrijgifte van de partij.

4. In alle gevallen verklaart de bevoegde persoon in een register of gelijkwaardig document dat iedere fabricagepartij aan dit artikel voldoet. Dit register of gelijkwaardig document wordt bij iedere verrichting bijgesteld en is toegankelijk voor het personeel van de bevoegde instantie gedurende een in de voorschriften van de betrokken lidstaat vastgestelde periode. Deze periode is in ieder geval niet korter dan vijf jaar.

5. Eenieder die op het moment waarop deze richtlijn van toepassing wordt in de lidstaat waar hij zich bevindt, met betrekking tot geneesmiddelen voor onderzoek de werkzaamheden uitoefent van bevoegd persoon in de zin van artikel 21 van Richtlijn 75/319/EEG, maar niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 23 en 24 van die richtlijn, mag deze werkzaamheden in de betrokken lidstaat blijven uitoefenen.

Artikel 12

Etikettering

Op de buitenverpakking of, bij ontbreken daarvan, op de primaire verpakking van geneesmiddelen voor onderzoek worden, in ten minste de officiële taal of talen van de lidstaat, de gegevens vermeld die door de Commissie worden gepubliceerd in de gids inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor onderzoek, vastgesteld overeenkomstig artikel 19 bis van Richtlijn 75/319/EEG.

Artikel 13

Toetsing van de overeenstemming met de goede klinische praktijken en de goede fabricagepraktijken van geneesmiddelen voor onderzoek

1. Voor de toetsing van de naleving van de bepalingen inzake goede klinische praktijken en goede fabricagepraktijken wijzen de lidstaten inspecteurs aan om de voor de uitvoering van de klinische proef relevante plaatsen te inspecteren, met name: de locatie of locaties waar de klinische proef wordt uitgevoerd, de locatie waar het geneesmiddel voor onderzoek wordt vervaardigd, de voor de klinische proef gebruikte analyselaboratoria en/of de gebouwen van de opdrachtgever.

De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat waakt voor de uitvoering van de inspecties en stelt het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling op de hoogte; de inspecties worden verricht namens de Gemeenschap en de resultaten ervan worden door alle andere lidstaten erkend. Het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling verzorgt de coördinatie van de inspecties, in het kader van zijn bevoegdheden krachtens Verordening (EG) nr. 2309/93. Een lidstaat kan hierbij een andere lidstaat om bijstand verzoeken.

2. In aansluiting op een inspectie wordt een inspectieverslag opgesteld. Dit moet ter beschikking van de opdrachtgever worden gehouden, met inachtneming van de bescherming van vertrouwelijke gegevens. Het verslag kan, op een met redenen omkleed verzoek, aan de andere lidstaten, de ethische commissie en aan het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling ter beschikking worden gesteld.

3. De Commissie kan, op verzoek van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, in het kader van zijn bevoegdheden krachtens Verordening (EG) nr. 2309/93, of van een betrokken lidstaat, en na raadpleging van de betrokken lidstaten, om een nieuwe inspectie verzoeken, indien bij de toetsing van de overeenstemming met deze richtlijn verschillen tussen de lidstaten aan het licht treden.

4. Met inachtneming van eventuele regelingen tussen de Gemeenschap en derde landen kan de Commissie - op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief - dan wel een lidstaat, voorstellen dat de locatie van de proef en/of de gebouwen van de opdrachtgever en/of de fabrikant in een derde land aan een inspectie worden onderworpen. Deze inspectie wordt door gekwalificeerde inspecteurs uit de Gemeenschap uitgevoerd.

5. De gedetailleerde richtsnoeren betreffende de documentatie in verband met de klinische proef, die het permanente dossier van de proef vormt, de archiveringsmethoden, de kwalificatie van de inspecteurs en de inspectieprocedures voor de toetsing van de overeenstemming van de klinische proef met deze richtlijn, worden vastgesteld en herzien volgens de procedure van artikel 19, lid 2.

Artikel 14

Rapportage van ongewenste voorvallen

1. De onderzoeker rapporteert alle ernstige ongewenste voorvallen onmiddellijk aan de opdrachtgever, behalve wanneer het gaat om ernstige ongewenste voorvallen waarover volgens het protocol of het onderzoekersdossier geen onmiddellijke rapportage is vereist. De onmiddellijke rapportage wordt gevolgd door gedetailleerde schriftelijke rapporten. In het eerste rapport en in de latere rapporten worden de proefpersonen aangeduid met een codenummer.

2. Ongewenste voorvallen en/of abnormale laboratoriumwaarden die volgens het protocol voor de veiligheidsbeoordeling van cruciaal belang zijn, worden volgens de rapportageverplichtingen en binnen de in het protocol vermelde termijn aan de opdrachtgever gerapporteerd.

3. Over gerapporteerde sterfgevallen verstrekt de onderzoeker aan de opdrachtgever en aan de ethische commissie alle gevraagde aanvullende informatie.

4. De opdrachtgever houdt gedetailleerde registers bij van alle ongewenste voorvallen die hem door de onderzoeker of onderzoekers worden gerapporteerd. Deze registers worden desgewenst overgedragen aan de lidstaten op het grondgebied waarvan de klinische proef wordt verricht.

Artikel 15

Rapportage van ernstige bijwerkingen

1. a) De opdrachtgever zorgt ervoor dat alle relevante informatie over vermoedens van onverwachte ernstige bijwerkingen die tot de dood van een proefpersoon hebben geleid of kunnen leiden, wordt geregistreerd en zo spoedig mogelijk wordt gerapporteerd aan de bevoegde instanties van alle betrokken lidstaten, alsmede aan de ethische commissie, in elk geval uiterlijk zeven dagen nadat de opdrachtgever van het geval kennis heeft gekregen, en dat relevante informatie over de nasleep daarvan vervolgens binnen nog eens acht dagen wordt meegedeeld.

b) Alle vermoedens van andere onverwachte ernstige bijwerkingen worden zo spoedig mogelijk aan de betrokken bevoegde instanties, alsmede aan de betrokken ethische commissie gerapporteerd, maar uiterlijk binnen 15 dagen nadat de opdrachtgever er voor het eerst van op de hoogte is gesteld.

c) Elke lidstaat zorgt ervoor dat alle vermoedens van onverwachte ernstige bijwerkingen van een geneesmiddel voor onderzoek waarvan hij in kennis is gesteld, worden geregistreerd.

d) De opdrachtgever informeert ook de andere onderzoekers.

2. Tijdens de gehele duur van de klinische proef verstrekt de opdrachtgever de lidstaten op het grondgebied waarvan de klinische proef wordt uitgevoerd, alsmede de ethische commissie, eenmaal per jaar een lijst van alle vermoedens van ernstige bijwerkingen die zich in die periode hebben voorgedaan en een rapport betreffende de veiligheid van de proefpersonen.

3. a) Elke lidstaat zorgt ervoor dat alle vermoedens van onverwachte ernstige bijwerkingen die zich bij een geneesmiddel voor onderzoek hebben voorgedaan en waarvan hij in kennis is gesteld, onverwijld aan het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling worden gerapporteerd.

b) De door de opdrachtgever gerapporteerde informatie wordt door het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling aan de bevoegde instanties van de lidstaten ter beschikking gesteld.

Artikel 16

Richtsnoeren voor de verslagen

In overleg met het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, de lidstaten en de betrokken partijen formuleert en publiceert de Commissie gedetailleerde richtsnoeren voor de opstelling, de verificatie en de indiening van de verslagen over ongewenste voorvallen/bijwerkingen, alsmede de wijze van decodering betreffende onverwachte ernstige bijwerkingen.

Artikel 17

Algemene bepalingen

Deze richtlijn laat de wettelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever en de onderzoeker onverlet. Te dien einde moet de opdrachtgever of een wettelijk vertegenwoordiger van de opdrachtgever op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigd zijn.

De geneesmiddelen voor onderzoek en in voorkomend geval de hulpmiddelen voor hun toediening, worden door de opdrachtgever gratis ter beschikking gesteld, tenzij de lidstaten precieze voorwaarden hebben vastgesteld voor uitzonderingsgevallen.

De lidstaten delen de Commissie de voorwaarden mee die zij eventueel hebben vastgesteld.

Artikel 18

Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek

Deze richtlijn wordt aangepast aan de vooruitgang van wetenschap en techniek volgens de procedure van artikel 19, lid 2.

Artikel 19

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen voor de opheffing van de technische handelsbelemmeringen in de sector van de farmaceutische specialiteiten, ingesteld bij artikel 2 ter van Richtlijn 75/318/EEG (hierna "het comité").

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 20

Toepassing

1. Vóór ...(13) nemen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen toe uiterlijk met ingang van ...(14).

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitster

(1) PB C 306 van 8.10.1997, blz. 9, en PB C 161 van 8.6.1999, blz. 5.

(2) PB C 95 van 30.3.1998, blz. 1.

(3) Advies van het Europees Parlement van 17 november 1998 (PB C 379 van 7.12.1998, blz. 27), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 juli 2000 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) PB 22 van 9.2.1965, blz. 1/65. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/39/EEG (PB L 214 van 24.8.1993, blz. 22).

(5) PB L 147 van 9.6.1975, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/83/EG van de Commissie (PB L 243 van 15.9.1999, blz. 9).

(6) PB L 214 van 24.8.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 649/98 van de Commissie (PB L 88 van 24.3.1998, blz. 7).

(7) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9) PB L 117 van 8.5.1990, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/81/EG (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 13).

(10) PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/35/EG van de Commissie (PB L 169 van 27.6.1997, blz. 72).

(11) PB L 147 van 9.6.1975, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/39/EEG (PB L 214 van 24.8.1993, blz. 22).

(12) PB L 193 van 17.7.1991, blz. 30.

(13) 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(14) 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Op 4 september 1997 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel(1) voor een richtlijn ingediend betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

2. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 28 januari 1998 advies uitgebracht(2).

3. Het Europees Parlement heeft op zijn beurt advies in eerste lezing uitgebracht op 17 november 1998(3). Ingevolge het advies van het Europees Parlement heeft de Commissie, bij brief van 27 april 1999, een gewijzigd voorstel bij de Raad ingediend(4).

4. Op 20 juli 2000 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag, zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL

5. Met dit richtlijnvoorstel wordt beoogd de procedures inzake documentatie, alsook de administratieve procedures van de lidstaten bij klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik via een homogene toepassing van de goede klinische praktijken (GKP), te vereenvoudigen en te harmoniseren.

6. De communautaire richtsnoeren voor de internationaal geharmoniseerde GKP zijn niet bindend en worden door de verschillende lidstaten niet op identieke wijze toegepast. Dit leidt vaak tot aanzienlijke vertragingen in de programma's voor klinische proeven, met name in het geval van gespreid uitgevoerde klinische proeven, als eenzelfde proef in verschillende lidstaten tegelijk wordt uitgevoerd.

Het is derhalve aangewezen de communautaire beginselen en richtsnoeren om te zetten in een bindend communautair wetgevingsbesluit.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

7. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is voornamelijk gebaseerd op het gewijzigde Commissievoorstel en bevat als zodanig - hetzij formeel, hetzij inhoudelijk - het grootste gedeelte van de amendementen die het Europees Parlement heeft voorgesteld en die de Commissie vervolgens heeft overgenomen.

8. Een belangrijke uitzondering betreft de procedure voor de aanvang van een klinische proef, die substantieel door de Raad is gewijzigd (amendementen nrs. 13, 15, 18 en 31) teneinde de procedure voor de besluitvorming door de bevoegde instanties van de lidstaten te vereenvoudigen en te bespoedigen.

9. Een andere uitzondering heeft betrekking op de bepalingen over de bescherming van proefpersonen en met name op bepaalde aspecten in verband met minderjarigen en handelingsonbekwame meerderjarigen (amendementen nrs. 1, 10 en 28). Die amendementen konden slechts gedeeltelijk door de Raad en de Commissie worden aanvaard, ook al waren beide instellingen van mening dat zij geen afbreuk deden aan de waarborgen voor proefpersonen (zie punt 21).

10. De Commissie keurt alle door de Raad aangebrachte wijzigingen goed.

11. Er zij op gewezen dat het gewijzigde voorstel van de Commissie, naast nieuwe bepalingen ingevolge het advies van het Europees Parlement, belangrijke redactionele wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst bevat.

Bovendien heeft de Raad in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt een aantal redactionele wijzigingen aangebracht; daardoor is een deel van de oorspronkelijke bepalingen waarop de amendementen van het Europees Parlement zijn gebaseerd, vervolgens anders geformuleerd, dan wel verplaatst.

Amendementen die zonder wijzigingen, met kleine redactionele wijzigingen, of wat het beginsel ervan betreft zijn aanvaard

12. De Raad heeft amendement nr. 6 aanvaard, voorzover het de lijst van definities in artikel 2 aanvult met een definitie voor "geïnformeerde toestemming". De definitie van de Raad verschilt evenwel van die welke door het Europees Parlement is voorgesteld, omdat zij ook personen omvat die niet in staat zijn om met kennis van zaken hun toestemming te geven.

13. De Raad heeft, behoudens enkele redactionele wijzigingen, zijn goedkeuring gehecht aan amendement nr. 9 over de definitie van "onverwachte bijwerking van het geneesmiddel" in artikel 2, onder p).

14. Het tweede gedeelte van amendement nr. 12 (artikel 4, lid 7), waarin wordt bepaald dat de termijn van 60 dagen, waarover de ethische commissie beschikt om advies uit te brengen, in het geval van proeven op het gebied van gentherapie uitzonderlijk kan worden verlengd, is door de Raad aanvaard, zij het dat nu ook geneesmiddelen voor somatische celtherapie, met inbegrip van xenogene celtherapie, worden bestreken.

15. De Raad heeft amendement nr. 19 (artikel 9, lid 3) aanvaard, dat betrekking heeft op de strikte naleving van de vertrouwelijkheid van de gegevens die in de Europese database moeten worden ingevoerd.

16. Amendement nr. 21 (artikel 10, lid 1), waarin wordt bepaald dat in het geval van een beslissing om een proef op te schorten, de opdrachtgever, de andere bevoegde instanties, de betrokken ethische commissie en de Commissie van die beslissing op de hoogte moeten worden gesteld, is door de Raad aanvaard, zij het met toevoeging van de verplichting om ook het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling hiervan in kennis te stellen.

17. Voorts heeft de Raad ook ingestemd met amendement nr. 22 (artikel 10, lid 2) betreffende de verplichting voor de opdrachtgever om te voorzien in een te volgen gedragslijn als hij niet langer zijn verplichtingen nakomt, alsook om de ethische commissie, de andere bevoegde instanties en de Commissie van die gedragslijn op de hoogte te stellen.

18. De Raad heeft in beginsel de amendementen nrs. 23, 24 en 25 aanvaard, die betrekking hebben op de bepalingen inzake de vervaardiging en invoer van geneesmiddelen voor onderzoek (artikel 11).

19. De Raad heeft amendement nr. 33 aanvaard, op grond waarvan slechts na een met redenen omkleed verzoek inzage van het inspectierapport kan worden verleend (artikel 13, lid 2).

20. De Raad heeft ingestemd met amendement nr. 27, maar er enkele redactionele wijzigingen in aangebracht (artikel 15, lid 1, onder a) tot en met d)).

Amendementen die gedeeltelijk zijn aanvaard

21. De Raad heeft de amendementen nrs. 1, 10 en 28 over de bescherming van proefpersonen gedeeltelijk aanvaard. Zo heeft hij het gedeelte van amendement nr. 1 dat strekt tot wijziging van overweging 2, in een nieuwe overweging 3 opgenomen.

Hij heeft tevens ingestemd met de voorgestelde wijzigingen voor artikel 3, lid 1, alsmede voor lid 2, onder a), betreffende het recht van de proefpersoon op respect van zijn fysieke en psychische integriteit.

De Raad heeft een operationele definitie van "geïnformeerde toestemming" toegevoegd (artikel 2, onder j)), die overeenstemt met de definitie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde.

Voorts heeft hij in artikel 3 nader gepreciseerd onder welke voorwaarden de toestemming van de proefpersoon kan worden gegeven dan wel herroepen (artikel 3, lid 2, onder a) en b)). Dit artikel is tevens aangevuld met de verplichting te voorzien in een contactpersoon bij wie de proefpersoon nadere informatie kan verkrijgen (artikel 3, lid 4).

Amendementen die niet zijn aanvaard

22. De amendementen nrs. 2 en 3 zijn voorbijgestreefd, omdat de richtlijn niet langer bepalingen over specifieke locaties bevat.

23. De Raad heeft niet ingestemd met amendement nr. 7, dat ertoe strekt in de definitie van "onderzoeker" het woord "persoon" te vervangen door "arts" (artikel 2, onder f)).

24. De Raad heeft er niet mee ingestemd om de definitie van "ernstig ongewenst voorval of ernstige bijwerking" aan te vullen met de door het Europees Parlement voorgestelde tekst (amendement nr. 8 - artikel 2, onder o)).

25. De Raad was het niet eens met de schrapping van de bepaling over de mate waarin onderzoekers en proefpersonen mogen worden beloond of vergoed, die wordt beschouwd als een van de wezenlijke aspecten waarop de ethische commissie haar advies baseert (amendement nr. 11 - artikel 4, lid 3, onder i)).

26. De amendementen nrs. 13, 15, 18 en 31 zijn voorbijgestreefd, omdat de door de Raad vastgestelde procedure voor de aanvang van een klinische proef sterk verschilt van de procedures in zowel het oorspronkelijke als het gewijzigde richtlijnvoorstel (artikel 7) (zie ook punt 8).

27. De Raad heeft niet ingestemd met amendement nr. 26, op grond waarvan op de verpakking van het geneesmiddel moet worden vermeld dat het in het kader van een klinische proef wordt gebruikt, en derhalve niet mag worden verkocht (artikel 12).

28. De Raad heeft niet ingestemd met amendement nr. 32, dat strekt tot schrapping van de bepaling dat inspecties teneinde toe te zien op de naleving van de bepalingen inzake goede klinische praktijk "namens de Gemeenschap" worden gehouden (artikel 13, lid 1).

(1) PB C 306 van 8.10.1997, blz. 9.

(2) PB C 95 van 30.3.1998, blz. 1.

(3) PB C 379 van 7.12.1998, blz. 27.

(4) PB C 161 van 8.6.1999, blz. 5.

Top