EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996PC0097

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

/* COM/96/0097 def. - COD 96/0085 */

PB C 178 van 21.6.1996, p. 16–19 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996PC0097

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk /* COM/96/0097 DEF - COD 96/0085 */

Publicatieblad Nr. C 178 van 21/06/1996 blz. 0016


Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

(96/C 178/05)

COM(96) 97 def. - 96/085(COD)

(Door de Commissie ingediend op 25 april 1996)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel an de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

(1) Overwegende dat op het gebied van het auteursrecht het volgrecht het onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk of van een oorspronkelijk handschrift is om te delen in de opbrengst van dat werk, na de eerste overdracht door de auteur zelf, tot voorwerp hebbende verkooptransacties;

(2) Overwegende dat met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs in economisch opzicht in het succes van hun werken delen; dat dit recht ertoe strekt tussen de economische situatie van de auteurs en die van de andere scheppende kunstenaars, die wel van verdere exploitatie van hun werken profijt trekken, een evenwicht tot stand te brengen;

(3) Overwegende dat het volgrecht een integrerend bestanddeel van het auteursrecht uitmaakt en voor de auteurs een wezenlijk prerogatief vormt; dat invoering van een dergelijk recht in alle Lid-Staten aan de noodzaak beantwoordt om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen;

(4) Overwegende dat de Gemeenschap krachtens artikel 128, lid 4, van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag met de culturele aspecten rekening moet houden;

(5) Overwegende dat in de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst is bepaald dat op het volgrecht slechts aanspraak kan worden gemaakt indien de nationale wetgeving van de auteur hierin voorziet; dat het volgrecht bijgevolg facultatief is en aan de wederkerigheidsregel is onderworpen; dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ter zake van de toepassing van het in artikel 6 van het Verdrag vervatte non-discriminatiebeginsel, zoals dit beginsel nader is omschreven in zijn arrest van 20 oktober 1993 in de gevoegde zaken C-92/92 en C-326/92 (Phil Collins e.a.) (1), voortvloeit dat wederkerigheidsbedingen bevattende nationale bepalingen niet kunnen worden ingeroepen om onderdanen van andere Lid-Staten rechten te ontzeggen die aan de eigen onderdanen wel worden toegekend; dat de toepassing van dergelijke bepalingen binnen de Gemeenschap strijdig is met beginsel van gelijke behandeling dat uit het verbod van elke discriminatie op grond van nationaliteit voortvloeit;

(6) Overwegende dat in de nationale wetgeving van het merendeel der Lid-Staten thans in het volgrecht is voorzien; dat zulk een wetgeving, waar deze bestaat, bepaalde verschillende kenmerken vertoont, met name ten aanzien van de betrokken werken, de gerechtigden, het toegepaste percentage, de verkopen waarop het recht van toepassing is, alsmede ten aanzien van de berekeningsgrondslag ervan; dat het al dan niet toepassen ervan de concurrentievoorwaarden op de interne markt in aanzienlijke mate beïnvloedt; dat het recht, zoals elke parafiscale heffing, een factor is waarmee een ieder die een kunstwerk wenst te verkopen, noodzakelijkerwijs rekening houdt; dat dit recht overigens een van de factoren vormt die bijdragen tot het ontstaan van concurrentievervalsingen en tot het naar elders binnen de Gemeenschap verplaatsen van verkopingen;

(7) Overwegende dat dergelijke verschillen op het stuk van de toepassing van het volgrecht door de Lid-Staten de goede werking van de interne markt van kunstwerken als bedoeld in artikel 7 A van het Verdrag rechtstreeks nadelig beïnvloeden; dat in die omstandigheden artikel 100 A van het Verdrag de geëigende rechtsgrondslag is;

(8) Overwegende dat de in het Verdrag vervatte doelstellingen van de Gemeenschap het tot stand brengen van een steeds nauwere band tussen de volkeren van Europa inhouden, nauwere betrekkingen tussen de Staten die van de Gemeenschap deel uitmaken, alsook het waarborgen van hun economische en sociale vooruitgang door middel van een gemeenschappelijk optreden dat erop gericht is de barrières die Europa verdelen, te verwijderen; dat met het oog hierop volgens het Verdrag een interne markt moet worden ingesteld, hetgeen inhoudt dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten en voor vrije vestiging worden weggenomen en een stelsel wordt ingevoerd waardoor wordt gewaarborgd dat de concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst; dat harmonisatie van de wetgeving van de Lid-Staten inzake het volgrecht tot de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdraagt;

(9) Overwegende dat bij Richtlijn 77/388/EEG van de Raad (1), zoals gewijzigd bij Richtlijn 94/5/EG (2), betreffende het Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde geleidelijk een communautaire belastingregeling is ingevoerd die onder andere op kunstvoorwerpen van toepassing is; dat tot het fiscale terrein beperkte maatregelen niet toereiken om een harmonieuze werking van de kunstmarkt te waarborgen; dat dit slechts kan worden bereikt voor zover met betrekking tot het volgrecht een harmonisatie wordt verwezenlijkt;

(10) Overwegende dat de bestaande verschillen in de wetgeving die de werking van de interne markt verstoren, dienen te worden weggenomen, en dat dient te worden belet dat er nieuwe verschillen ontstaan, terwijl verschillen die de werking van de interne markt niet schaden, niet behoeven te worden weggenomen en het ontstaan ervan ook niet behoeft te worden belet;

(11) Overwegende dat een harmonisatie van alle wettelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake het volgrecht niet noodzakelijk voorkomt; dat kan worden volstaan met de harmonisatie van die nationale bepalingen die voor de werking van de interne markt het meest rechtstreeks gevolgen hebben; dat de doelstellingen van deze beperkte harmonisatie evenwel niet in toereikende mate kunnen worden bereikt indien de Lid-Staten ieder voor zich handelen; dat de voorgestelde maatregel derhalve niet verder gaat dan hetgeen, in de zin van artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag, nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken; dat de onderhavige richtlijn derhalve in alle opzichten spoort met de vereisten van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit;

(12) Overwegende dat de beschermingstermijn van het auteursrecht zich overeenkomstig Richtlijn 93/98/EEG van de Raad (3) tot 70 jaar na het overlijden van de auteur uitstrekt; dat voor het volgrecht in dezelfde termijn dient te worden voorzien; dat bijgevolg alleen oorspronkelijke werken van hedendaagse of van moderne kunst onder de toepassingssfeer van het volgrecht kunnen worden begrepen; dat op openbare veilingen werken van hedendaagse of moderne kunst in het algemeen een betrekkelijk bescheiden plaats innemen;

(13) Overwegende dat het volgrecht telkenmale dat het werk, na de eerste overdracht door zijn auteur, wordt verkocht, toepassing dient te vinden behalve bij transacties tussen particulieren; dat dit recht derhalve van toepassing is op langs de professionele verkopers, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen en in het algemeen de kunsthandelaren, verlopende transacties;

(14) Overwegende dat in een doeltreffende regeling dient te worden voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen die met betrekking tot het volgrecht reeds op nationaal niveau zijn opgedaan; dat het dienstig is het volgrecht toe te passen als een percentage van de verkoopprijs doch niet als een percentage van de meerwaarde van de werken, waarvan de oorspronkelijke waarde is toegenomen;

(15) Overwegende dat harmonisatie van de categorieën kunstwerken die aan het volgrecht zijn onderworpen, zich opdringt; dat werken van toegepaste kunst dienen te worden uitgezonderd;

(16) Overwegende dat met de vaststelling van een communautaire minimumdrempel voor het volgrecht rekening wordt gehouden met de eisen van de interne markt; dat het voor de Lid-Staten echter ter bescherming van de belangen van jonge kunstenaars mogelijk moet zijn om de nationale drempels lager te stellen dan de communautaire drempel;

(17) Overwegende dat, door aan het volgrecht beneden de minimumtoepassingsdrempel geen toepassing te geven, onevenredig hoge heffings- en beheerskosten worden vermeden;

(18) Overwegende dat de thans in de verschillende Lid-Staten van toepassing zijnde percentages met betrekking tot het volgrecht aanzienlijke verschillen vertonen; dat doelmatige werking van de interne markt van hedendaagse en van moderne kunstwerken voor dat aspect een uniforme benadering vergt;

(19) Overwegende dat een stelsel van degressieve percentages naar prijstranche ertoe kan bijdragen ontduiking van de communautaire regelgeving met betrekking tot het volgrecht te vermijden; dat zowel de belangen van de artistieke kringen als die van de kunstmarkt in deze percentages moeten worden weerspiegeld;

(20) Overwegende dat de verkoper schuldenaar van het uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedrag is; dat dit de persoon of onderneming is op wiens naam, respectievelijk op naam waarvan de verkoop wordt gesloten;

(21) Overwegende dat het wenselijk is in de mogelijkheid van een periodieke bijstelling van de drempel en van de tarieven te voorzien; dat het daartoe dienstig is de Commissie ermee te belasten periodiek over de praktische gevolgen van de toepassing van het volgrecht te rapporteren, en in voorkomend geval voorstellen te doen tot wijziging van de drempel en van de tarieven;

(22) Overwegende dat dient te worden vastgesteld wie van het volgrecht genieten, zonder daarbij aan het subsidiariteitsbeginsel afbreuk te doen; dat het derhalve niet dienstig is langs deze richtlijn in het erfrecht van de Lid-Staten in te grijpen; dat de rechthebbenden van de auteur na diens dood evenwel ten volle van het volgrecht moeten kunnen genieten;

(23) Overwegende dat het de Lid-Staten vrij dient te staan de wijze van inning en van beheer van de uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedragen vast te stellen; dat in dit verband het beheer door een maatschappij voor collectief auteursrechtenbeheer slechts één van de mogelijkheden is; dat de Lid-Staten evenwel de plicht hebben zorg te dragen voor de inning en de verdeling van die bedragen ten behoeve van de auteurs die onderdaan van een andere Lid-Staat zijn;

(24) Overwegende dat het volgrecht dient te worden beperkt tot onderdanen van Lid-Staten en tot de auteurs die onderdaan zijn van een land dat een dergelijke bescherming biedt aan auteurs die onderdaan van een Lid-Staat zijn;

(25) Overwegende dat adequate procedures dienen te komen teneinde langs praktische weg controle op de betrokken transactie uit te oefenen, om de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht door de Lid-Staten te waarborgen; dat dit voor de auteur of voor diens gemachtigde een recht inhoudt om bij de opdrachtplichtige van het volgrecht, alle nodige inlichtingen in te winnen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 TOEPASSINGSSFEER

Artikel 1

Voorwerp van het volgrecht

De Lid-Staten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht dat telkens wanneer het kunstwerk, na de eerste overdracht door de auteur, wordt doorverkocht, op de daarvoor ontvangen prijs wordt geïnd, behoudens indien de transactie door een als particulier handelend persoon wordt verricht.

Artikel 2

Kunstwerken waarbij het volgrecht speelt

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder "oorspronkelijk kunstwerk", handschriften en werken van beeldende kunst, zoals schilderijen, collages, schilderingen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieën, beeldhouwwerken, tapijten, keramische werken en foto's, in zoverre dit scheppingen zijn die geheel door de kunstenaar zijn vervaardigd of in zoverre het exemplaren betreft die in de Gemeenschap volgens de in de beroepsgroep heersende gebruiken als oorspronkelijke kunstwerken worden beschouwd.

HOOFDSTUK II BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 3

Toepassingsdrempel

1. Het in toepassing van artikel 1 geïnde recht is verschuldigd bij een verkoopprijs die gelijk is aan of hoger is dan 1 000 ecu;

2. Het staat de Lid-Staten vrij voor hun land een drempel vast te stellen die lager is dan die van lid 1.

Artikel 4

Percentages en inning

Het in toepassing van artikel 1 geïnde recht wordt gesteld op:

a) 4 % van de verkoopprijs voor de tranche begrepen tussen 1 000 en 50 000 ecu;

b) 3 % van de verkoopprijs voor de tranche begrepen tussen 50 000 en 250 000 ecu;

c) 2 % van de verkoopprijs bij bedragen boven 250 000 ecu.

Het volgrecht komt ten laste van de verkoper.

Artikel 5

Berekeningsgrondslag

De in de artikelen 3 en 4 bedoelde verkoopprijzen zijn prijzen exclusief belasting.

Artikel 6

Tot het volgrecht gerechtigden

1. Het in toepassing van artikel 1 geïnde recht is verschuldigd aan de auteur van het werk en na zijn dood aan diens rechthebbenden.

2. Het staat de Lid-Staten vrij in een collectief beheer van de uit hoofde van het volgrecht geïnde bedragen te voorzien. Zij stellen de voorwaarden vast voor de verdeling van die bedragen indien de auteur onderdaan van een andere Lid-Staat is.

Artikel 7

Gerechtigden uit derde landen

De Lid-Staten bepalen dat auteurs die onderdaan van een derde land zijn, overeenkomstig deze richtlijn tot het volgrecht gerechtigd zijn, in zoverre auteurs die onderdaan van een Lid-Staat zijn, op basis van wederkerigheid in het betrokken derde land tot dat recht gerechtigd zijn.

Artikel 8

Duur van het volgrecht

De duur van het volgrecht valt samen met de bij artikel 1 van Richtlijn 93/98/EEG vastgestelde termijn.

Artikel 9

Het recht om inlichtingen in te winnen

De auteur of diens gemachtigde kan van iedere handelaar, veilingmeester of organisator van openbare verkopingen met betrekking tot de in het afgelopen jaar geschiede verkopen van oorspronkelijke kunstwerken elke inlichting verlangen die voor vereffening van de uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedragen nodig zijn.

HOOFDSTUK III SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Herzieningsbepaling

De Commissie legt het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité uiterlijk op 1 januari 2004 en vervolgens om de vijf jaar over de toepassing van de onderhavige richtlijn een verslag voor en zij doet in voorkomend geval voorstellen om de minimumdrempel en de percentages voor het volgrecht aan de ontwikkelingen in de sector aan te passen.

Artikel 11

Nationale maatregelen tot omzetting van de richtlijn

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1999 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mede die zij op het gebied waarop deze richtlijn betrekking heeft, vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

(1) Jurisprudentie 1993, blz. I-5145.

(1) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1.

(2) PB nr. L 60 van 3. 3. 1994, blz. 16.

(3) PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 9.

Top