EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0183

Verordening (EU) nr. 183/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) Voor de EER relevante tekst

PB L 53 van 26.2.2011, p. 4–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/08/2020; stilzwijgende opheffing door 32018R0858

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/183/oj

26.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 53/4


VERORDENING (EU) Nr. 183/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2011

tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (1), en met name artikel 39, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2007/46/EG is een geharmoniseerd kader vastgesteld dat de administratieve bepalingen en algemene technische voorschriften voor alle nieuwe voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden omvat. Die richtlijn omvat met name een lijst van alle regelgeving waarin de technische voorschriften zijn vastgelegd waaraan voertuigen moeten voldoen om EG-typegoedkeuring te verkrijgen. Zij omvat tevens de verschillende modellen van de typegoedkeuringscertificaten.

(2)

Ten gevolge van de effecten van de mondialisering op de automobielsector neemt de vraag naar buiten de Unie gebouwde voertuigen aanzienlijk toe. De lidstaten hebben in hun nationale wetgeving bestuursrechtelijke procedures en technische voorschriften vastgesteld voor de goedkeuring van voertuigen die uit derde landen worden ingevoerd. Aangezien de procedures en voorschriften van lidstaat tot lidstaat verschillen, leidt deze situatie tot verstoring van de werking van de interne markt. Daarom moeten passende geharmoniseerde maatregelen worden genomen.

(3)

In een eerste fase moeten geharmoniseerde bestuursrechtelijke en technische bepalingen voor individuele goedkeuringen worden vastgelegd voor voertuigen die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen.

(4)

Artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid vrijstelling van enkele bepalingen van die richtlijn en van de in bijlage IV bij die richtlijn genoemde regelgeving te verlenen voor de goedkeuring van individuele voertuigen. Een goede werking van de interne markt vereist evenwel dat soortgelijke technische en bestuursrechtelijke voorschriften van toepassing zijn in de gehele Unie. Daarom moet worden vastgelegd van welke bepalingen van de wetgeving van de Unie vrijstelling kan worden verleend.

(5)

Artikel 24 biedt de lidstaten de mogelijkheid als alternatief voor Europese wetgeving voorschriften vast te stellen die een verkeersveiligheids- en milieubeschermingsniveau waarborgen dat, voor zover praktisch haalbaar, gelijkwaardig is met het door de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG geboden niveau. Ervan uitgaande dat voertuigen die in serie worden geproduceerd voor derde landen om aldaar op de binnenlandse markt in het verkeer te worden gebracht, worden gebouwd overeenkomstig de geldende technische wetgeving in de landen van oorsprong of bestemming, is het passend rekening te houden met die voorschriften en met de werkzaamheden die thans worden verricht in het kader van het „Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen (WP.29)” onder auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties in Genève. Op basis van de nu beschikbare passende gegevens en benodigde deskundigheid kan worden aangetoond dat die voorschriften een verkeersveiligheids- en milieubeschermingsniveau kunnen waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is met het in de Unie verplichte verkeersveiligheids- en milieubeschermingsniveau. Het is daarom passend een aantal in derde landen geldende voorschriften als gelijkwaardig te beschouwen ten behoeve van individuele goedkeuring.

(6)

De modellen van de door de goedkeuringsinstanties afgegeven certificaten worden beschreven in bijlage VI bij Richtlijn 2007/46/EG. Deze modellen hebben echter betrekking op goedkeuringen die voor een voertuigtype worden verleend en niet op goedkeuringen die voor individuele voertuigen worden verleend. Om de onderlinge erkenning van dergelijke krachtens artikel 24 van die Richtlijn verleende individuele goedkeuringen te vergemakkelijken, moet het te gebruiken model voor individuelegoedkeuringscertificaten beschikbaar worden gesteld.

(7)

In de lidstaten zijn op de datum van vaststelling van deze verordening nationale regelingen voor individuele goedkeuring van kracht voor voertuigen die in grote series worden geproduceerd en die oorspronkelijk voor registratie in derde landen bedoeld zijn. Die goedkeuringsregelingen mogen van kracht blijven. Overeenkomstig artikel 24, lid 6, van Richtlijn 2007/46/EG is de geldigheid ervan beperkt tot het grondgebied van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend en mogen andere lidstaten dergelijke goedkeuringen weigeren.

(8)

Om de behoorlijke werking van het typegoedkeuringssysteem te waarborgen, moeten de bijlagen bij Richtlijn 2007/46/EG worden bijgewerkt teneinde de technische voorschriften vast te stellen voor de volgens de individuelegoedkeuringsprocedure goed te keuren voertuigen.

(9)

De bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Technisch Comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

De voorschriften van deze verordening laten de in artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG vervatte voorschriften voor individuele goedkeuringen onverlet, met name de mogelijkheid voor lidstaten om individuele goedkeuringen te verlenen mits zij alternatieve voorschriften vaststellen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 26 februari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.


BIJLAGE

1.

Bijlage IV, deel I, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel „Aanhangsel” wordt vervangen door de titel „Aanhangsel 1”;

b)

het volgende aanhangsel 2 wordt toegevoegd:

„Aanhangsel 2

Voorschriften voor de goedkeuring krachtens artikel 24 van complete voertuigen van de categorieën M1 en N1 die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen

0.   DOEL

Een voertuig wordt als nieuw beschouwd wanneer:

a)

het nooit eerder is geregistreerd, of

b)

het ten tijde van de aanvraag voor individuele goedkeuring minder dan zes maanden geregistreerd is geweest.

Een voertuig wordt als geregistreerd beschouwd als er permanente, voorlopige of tijdelijke administratieve goedkeuring is verleend om het in het verkeer te brengen, wat de identificatie ervan en de afgifte van een registratienummer impliceert (1).

1.   ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

1.1.   Indeling van het voertuig in een categorie

Voertuigen worden volgens de in bijlage II vastgestelde criteria ingedeeld in categorieën.

Hiervoor:

a)

wordt rekening gehouden met het daadwerkelijke aantal zitplaatsen, en

b)

moet de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand gelijk zijn aan de maximummassa die door de fabrikant in het land van oorsprong is opgegeven en die in zijn officiële documentatie is vermeld.

Als vanwege het ontwerp van de carrosserie de voertuigcategorie niet eenvoudig kan worden vastgesteld, zijn de voorwaarden van bijlage II van toepassing.

1.2.   Aanvraag voor individuele goedkeuring

a)

De aanvrager dient bij de goedkeuringsinstantie een aanvraag in die vergezeld gaat van alle relevante documentatie die nodig is voor de afwikkeling van het goedkeuringsproces.

Als de ingediende documentatie onvolledig, vervalst of nagemaakt is, wordt de goedkeuringsaanvraag afgewezen.

b)

Voor een specifiek voertuig mag slechts één aanvraag worden ingediend en dit slechts in één lidstaat.

Onder een specifiek voertuig wordt verstaan een fysiek voertuig waarvan het voertuigidentificatienummer duidelijk is geïdentificeerd.

Voor de toepassing van dit punt mag de goedkeuringsinstantie voorschrijven dat de aanvrager zich er schriftelijk toe verbindt dat hij slechts één aanvraag in één lidstaat in zal dienen.

Elke aanvrager mag echter individuele goedkeuring aanvragen in een andere lidstaat voor een voertuig dat dezelfde of vergelijkbare kenmerken heeft als het voertuig waarvoor individuele goedkeuring is verleend.

c)

Het model van het aanvraagformulier en de indeling van het dossier worden door de goedkeuringsinstantie vastgesteld.

Voor de gevraagde gegevens mag alleen een passende selectie van de in bijlage I opgenomen informatie worden gemaakt.

d)

De technische voorschriften waaraan moet worden voldaan, zijn vastgelegd in punt 4 van dit aanhangsel.

Het gaat daarbij om de voorschriften die van toepassing zijn op nieuwe voertuigen van een voertuigtype dat op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend in productie is.

e)

Voor bepaalde tests die in sommige in deze bijlage genoemde verordeningen en richtlijnen worden voorgeschreven, dient de aanvrager een verklaring van overeenstemming met erkende internationale normen of regelingen in. Alleen de voertuigfabrikant mag de genoemde verklaring afgegeven.

Onder een verklaring van overeenstemming wordt verstaan een verklaring die wordt afgegeven door het kantoor of de afdeling binnen de organisatie van de fabrikant dat of die door de directie naar behoren is gemachtigd om volledig de wettelijke verantwoordelijkheid van de fabrikant te dragen ten aanzien van het ontwerp en de constructie van een voertuig.

De regelgeving waarvoor een dergelijke verklaring moet worden ingediend, is vermeld in punt 4 van dit aanhangsel.

Als er onduidelijkheid bestaat over een verklaring, kan van de aanvrager worden verlangd dat hij van de fabrikant afdoende bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van een testrapport, verkrijgt waarmee de verklaring van de fabrikant kan worden gestaafd.

1.3.   Met individuele goedkeuringen belaste technische diensten

a)

De met individuele goedkeuringen belaste technische diensten moeten onder categorie A, als bedoeld in artikel 41, lid 3, vallen.

b)

In afwijking van artikel 41, lid 4, tweede alinea, moeten de technische diensten aan de volgende normen voldoen:

i)

EN ISO/IEC 17025:2005 als zij zelf de tests uitvoeren;

ii)

EN ISO/IEC 17020:2004 als zij nagaan of het voertuig aan de voorschriften van dit aanhangsel voldoet.

c)

Als op verzoek van de aanvrager specifieke tests moeten worden uitgevoerd waarvoor specifieke vaardigheden benodigd zijn, worden deze uitgevoerd door een bij de Commissie aangemelde technische dienst naar keuze van de aanvrager.

Als bijvoorbeeld een frontale botstest moet worden uitgevoerd in overleg met een aanvrager in lidstaat A mag deze test worden uitgevoerd door een aangemelde technische dienst in lidstaat B.

1.4.   Testrapporten

a)

Testrapporten worden opgesteld overeenkomstig punt 5.10.2 van norm EN ISO/IEC 17025:2005.

b)

Zij worden opgesteld in een door de goedkeuringsinstantie te bepalen taal van de Unie.

Als bij de toepassing van punt 1.3, onder c), een testrapport is opgesteld in een andere dan de met de individuele goedkeuring belaste lidstaat, kan de goedkeuringsinstantie van de aanvrager verlangen dat hij een getrouwe vertaling van het testrapport indient.

c)

Testrapporten bevatten een beschrijving van het geteste voertuig, met inbegrip van een eenduidige identificatie ervan. De onderdelen die van bijzonder belang zijn voor de resultaten van de tests worden beschreven onder vermelding van hun identificatienummer.

Het gaat daarbij bijvoorbeeld om onderdelen als de geluiddempers bij geluidsmetingen en het motormanagementsysteem (elektronische regeleenheid) bij het meten van uitlaatemissies.

d)

Op verzoek van een aanvrager mag een testrapport dat is afgegeven voor een systeem dat betrekking heeft op een specifiek voertuig meerdere malen door dezelfde of een andere aanvrager worden overgelegd voor een individuele goedkeuring van een ander voertuig.

In een dergelijk geval zorgt de goedkeuringsinstantie ervoor dat de technische kenmerken van het voertuig op de juiste manier aan de hand van het testrapport worden geïnspecteerd.

Op basis van de inspectie van het voertuig en de begeleidende documentatie bij het testrapport moet kunnen worden geconcludeerd dat het voertuig waarvoor individuele goedkeuring is aangevraagd dezelfde kenmerken heeft als het in het rapport beschreven voertuig.

e)

Er mogen alleen gewaarmerkte afschriften van een testrapport worden ingediend.

f)

Tot de in punt 1.4, onder d), bedoelde testrapporten behoren niet de rapporten die zijn opgesteld voor de verlening van individuele goedkeuring van het voertuig.

1.5.   Het is inherent aan de individuele goedkeuring dat elk specifiek voertuig fysiek door de technische dienst wordt geïnspecteerd.

Uitzonderingen op dit beginsel zijn niet toegestaan.

1.6.   Als de goedkeuringsinstantie ervan overtuigd is dat het voertuig aan de in dit aanhangsel genoemde voorschriften voldoet en conform is met de beschrijving in de aanvraag, verleent zij goedkeuring krachtens artikel 24.

1.7.   Het goedkeuringscertificaat wordt opgesteld volgens model D in bijlage VI.

1.8.   De goedkeuringsinstantie legt een register aan van alle krachtens artikel 24 verleende goedkeuringen.

2.   VRIJSTELLINGEN

2.1.   Wegens de specifieke aard van de individuele procedure wordt vrijstelling verleend van de volgende artikelen van deze richtlijn, met inbegrip van de desbetreffende bepalingen in de toepasselijke bijlagen:

a)

artikel 12 betreffende maatregelen inzake de conformiteit van de productie;

b)

de artikelen 8, 9, 13, 14 en 18 betreffende de typegoedkeuringsprocedure voor voertuigen.

2.2.   Identificatie van het voertuigtype

a)

Voor zover mogelijk worden het type, de variant en de versie die in het land van oorsprong voor het voertuig worden opgegeven, vermeld in het goedkeuringscertificaat.

b)

Als het wegens het ontbreken van de juiste gegevens niet mogelijk is om het type, de variant en de versie vast te stellen, mag de gangbare handelsnaam van het voertuig worden vermeld.

3.   HERZIENING VAN DE TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

De in deel 4 opgenomen lijst met technische voorschriften zal regelmatig worden herzien om rekening te houden met de harmonisatiewerkzaamheden die thans worden verricht in het kader van het Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen (WP.29) in Genève en met ontwikkelingen in de wetgeving in derde landen.

4.   TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

Toelichting bij aanhangsel 2

1.

In dit aanhangsel gebruikte afkortingen

„OEM”: door de fabrikant geleverde originele uitrustingsstukken

„FMVSS”: Federal Motor Vehicle Safety Standard van het Department of Transportation van de Verenigde Staten

„JSRRV”: Japan Safety regulations for Road Vehicles

„SAE”: Society of Automotive Engineers

„CISPR”: Comité international spécial des perturbations radioélectriques.

2.

Opmerkingen:

(a)

De complete lpg- of CNG-installatie moet worden getoetst aan de bepalingen van de VN/ECE-Reglementen nr. 67 of 110 of 115, naargelang het geval.

(b)

Voor de beoordeling van de CO2-emissies worden de volgende formules gebruikt:

 

Benzinemotor en handgeschakelde versnellingsbak:

CO2 = 0,047 m + 0,561 p + 56,621

 

Benzinemotor en automatische versnellingsbak:

CO2 = 0,102 m + 0,328 p + 9,481

 

Benzinemotor en hybride elektrisch:

CO2 = 0,116 m – 57,147

 

Dieselmotor en handgeschakelde versnellingsbak:

CO2 = 0,108 m – 11,371

 

Dieselmotor en automatische versnellingsbak:

CO2 = 0,116 m – 6,432

Waarbij: „CO2” staat voor de gecombineerde CO2-massa-emissie in g/km, „m” voor de massa in kg van het voertuig in rijklare toestand en „p” voor het maximaal geleverde motorvermogen in kW.

De gecombineerde CO2-massa wordt berekend tot één cijfer achter de komma en daarna als volgt afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal:

a)

als het cijfer achter de komma lager dan 5 is, wordt het totaal naar beneden afgerond;

b)

als het cijfer achter de komma 5 of hoger is, wordt het totaal naar boven afgerond.

(c)

Voor de beoordeling van het brandstofverbruik wordt de volgende formule gebruikt:

CFC = CO2 × k-1

Waarbij: „CFC” staat voor het gecombineerd brandstofverbruik in l/100 km, „CO2” voor de gecombineerde CO2-massa-emissie in g/km nadat deze is afgerond volgens de regel van opmerking 2 (b) en „k” een coëfficiënt die gelijk is aan:

 

23,81 voor een benzinemotor;

 

26,49 voor een dieselmotor.

Het gecombineerd brandstofverbruik wordt berekend tot twee cijfers achter de komma en daarna als volgt afgerond:

a)

als het tweede cijfer achter de komma lager dan 5 is, wordt het totaal naar beneden afgerond;

b)

als het tweede cijfer achter de komma 5 of hoger is, wordt het totaal naar boven afgerond.

(d)

Richtlijn 74/297/EEG is van toepassing op voertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 96/79/EG vallen.

(e)

Voertuigen die voldoen aan Richtlijn 96/79/EG hoeven niet te voldoen aan Richtlijn 74/297/EEG.

(f)

Richtlijn 74/297/EEG is van toepassing op voertuigen van categorie N1 met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van niet meer dan 1,5 t.

Deel I:   Voertuigen van categorie M1

Nummer

Regelgeving

Alternatieve voorschriften

1.

Richtlijn 70/157/EEG

(Toegestaan geluidsniveau)

Geluidstest bij voorbijrijden

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens methode A zoals bedoeld in bijlage 3 bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

Daarbij worden de in bijlage I, punt 2.1, bij Richtlijn 70/157/EEG vermelde grenswaarden gehanteerd. Het geluidsniveau mag één decibel boven de toegestane grenswaarden liggen.

b)

De testbaan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage 8 bij VN/ECE-Reglement nr. 51. Een testbaan met andere specificaties mag worden gebruikt op voorwaarde dat door de technische dienst correlatietests zijn uitgevoerd. Indien nodig wordt een correctiefactor toegepast.

c)

Uitlaatsystemen met vezelmaterialen hoeven niet geconditioneerd te worden zoals voorgeschreven in bijlage 5 bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

Geluidstest bij stilstaan

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage 3, punt 3.2, bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

2.

Richtlijn 70/220/EEG

(Emissies)

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test van het type I uitgevoerd volgens bijlage III bij Richtlijn 70/220/EEG, waarbij de in punt 5.3.6.2 bedoelde verslechteringsfactoren worden gebruikt. Daarbij worden de in bijlage I, punt 5.3.1.4, bij die richtlijn vermelde grenswaarden toegepast.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals voorgeschreven in bijlage III, punt 3.1.1, bij die richtlijn.

c)

De voor de test te gebruiken brandstof is de referentiebrandstof zoals voorgeschreven in bijlage IX bij Richtlijn 70/220/EEG.

d)

De rollenbank wordt ingesteld volgens de technische voorschriften van bijlage III, aanhangsel 2, punt 3.2, bij die richtlijn.

e)

De onder a) bedoelde test wordt niet uitgevoerd als kan worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan een van de in bijlage I, punt 5, inleidende noot, bij die richtlijn genoemde California Regulations.

Verdampingsemissies

Voertuigen met benzinemotor worden uitgerust met een verdampingsemissiebeperkingssysteem (bijvoorbeeld een actievekoolfilter).

Carteremissies

De aanwezigheid van een voorziening voor het recycleren van cartergassen is verplicht.

OBD

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

2a.

Verordening (EG) nr. 715/2007

Emissies (Euro 5 en 6) lichte voertuigen/toegang tot informatie

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test van het type I uitgevoerd volgens bijlage III bij Verordening (EG) nr. 692/2008, waarbij de verslechteringsfactoren van bijlage VII, punt 1.4, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 worden gebruikt. Daarbij worden de in de tabellen I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde grenswaarden toegepast.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals vermeld in bijlage 4, punt 3.1.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

c)

De voor de test te gebruiken brandstof is de referentiebrandstof zoals voorgeschreven in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 692/2008.

d)

De rollenbank wordt ingesteld volgens de technische voorschriften van bijlage 4, punt 3.2, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

e)

De onder a) bedoelde test wordt niet uitgevoerd als kan worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 genoemde California Regulations.

Verdampingsemissies

Voor voertuigen met benzinemotor is de aanwezigheid van een verdampingsemissiebeperkingssysteem (bijvoorbeeld een actievekoolfilter) verplicht.

Carteremissies

De aanwezigheid van een voorziening voor het recycleren van cartergassen is verplicht.

OBD

a)

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

b)

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

Rookopaciteit

a)

Voertuigen met dieselmotor worden getest volgens de in bijlage IV, aanhangsel 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 bedoelde testmethoden.

b)

De gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

CO2-emissies en brandstofverbruik

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals voorgeschreven in bijlage 4, punt 3.1.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

c)

Als het voertuig voldoet aan de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 genoemde California Regulations en er derhalve geen test van de uitlaatemissies hoeft te worden uitgevoerd, berekenen de lidstaten de CO2-emissies en het brandstofverbruik met behulp van de formules in de punten (b) en (c) van de toelichting.

Toegang tot informatie

De bepalingen met betrekking tot de toegang tot informatie zijn niet van toepassing.

3.

Richtlijn 70/221/EEG

(Brandstoftanks — beschermingsinrichtingen aan de achterzijde)

Brandstoftanks

a)

Brandstoftanks moeten voldoen aan bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 70/221/EEG, met uitzondering van de punten 5.1, 5.2 en 5.12. Zij moeten met name voldoen aan de punten 5.9 en 5.9.1, maar er hoeft geen druppelingstest te worden uitgevoerd.

b)

Typegoedkeuring voor lpg- of CNG-tanks wordt verleend volgens respectievelijk VN/ECE-Reglement nr. 67, wijzigingenreeks 01, of VN/ECE-Reglement nr. 110 (a).

Specifieke bepalingen voor kunststof brandstoftanks

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat de brandstoftank van het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

punt 6.3 van Richtlijn 70/221/EEG;

FMVSS nr. 301 („Fuel system integrity”);

bijlage 5 bij VN/ECE-Reglement 34.

Beschermingsinrichting aan de achterzijde

a)

De achterkant van het voertuig wordt geconstrueerd overeenkomstig bijlage II, punt 5, bij Richtlijn 70/221/EEG.

b)

Hiervoor volstaat het als aan de voorschriften van punt 5.2, tweede alinea, wordt voldaan.

4.

Richtlijn 70/222/EEG

(Plaats voor de achterkentekenplaat)

De plaats, helling, zichtbaarheidshoeken en stand van de kentekenplaat moeten voldoen aan Richtlijn 70/222/EEG.

5.

Richtlijn 70/311/EEG

(Besturingskracht)

Mechanische systemen

a)

De stuurinrichting moet zo gebouwd zijn dat zij zelfcentrerend is. Om te controleren of aan deze bepaling is voldaan, wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punten 5.1.2 en 5.2.1, bij Richtlijn 70/311/EEG.

b)

Uitval van de stuurbekrachtiging mag niet tot gevolg hebben dat de macht over het voertuig volledig verloren gaat.

Complexe elektronische voertuigcontrolesystemen („drive-by-wire”-voorzieningen)

Complexe elektronische controlesystemen worden alleen toegestaan als zij voldoen aan bijlage 6 bij VN/ECE-Reglement nr. 79.

6.

Richtlijn 70/387/EEG

(Hang- en sluitwerk van deuren)

a)

Hang- en sluitwerk van deuren moet voldoen aan bijlage I, punten 3.2.1, 3.3.2 en 3.4.1, bij Richtlijn 70/387/EEG.

b)

De voorschriften van punt 3.4.1 zijn niet van toepassing als wordt aangetoond dat aan punt 6.1.5.4 van VN/ECE-Reglement nr. 11, herziening 1, wijziging 2, wordt voldaan.

7.

Richtlijn 70/388/EEG

(Geluidssignaal)

Onderdelen

Voor de geluidssignaalinrichtingen is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 70/338/EEG vereist. Zij moeten echter wel een vaste toon voortbrengen, zoals voorgeschreven in bijlage I, punt 1.1, bij die richtlijn.

Installatie in het voertuig

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, deel 2, bij Richtlijn 70/388/EEG.

b)

Het maximale geluidsdrukniveau moet in overeenstemming zijn met punt 2.1.4, van die bijlage.

8.

Richtlijn 2003/97/EG

(Voorzieningen voor indirect zicht)

Onderdelen

a)

Het voertuig wordt uitgerust met de in bijlage III, punt 2, bij Richtlijn 2003/97/EG voorgeschreven achteruitkijkspiegels.

b)

Voor deze spiegels is geen typegoedkeuring volgens die richtlijn vereist.

c)

De kromtestralen van de spiegels mogen geen significante beeldvervorming veroorzaken. Als de technische dienst dat wenst, worden de kromtestralen gecontroleerd volgens de in bijlage II, aanhangsel 1, bij die richtlijn beschreven methode. De kromtestralen mogen niet minder bedragen dan voorgeschreven in bijlage II, punt 3.4, bij die richtlijn.

Installatie in het voertuig

Er wordt een meting uitgevoerd om te garanderen dat de gezichtsvelden voldoen aan ofwel bijlage III, punt 5, bij Richtlijn 2003/97/EG, ofwel bijlage III, punt 5, bij Richtlijn 71/127/EEG.

9.

Richtlijn 71/320/EEG

(Remmen)

Algemene bepalingen

a)

Het remsysteem moet volgens bijlage I, punt 2, bij Richtlijn 71/320/EEG zijn gebouwd.

b)

De voertuigen worden voorzien van een elektronisch antiblokkeersysteem dat op alle wielen werkt.

c)

De prestaties van het remsysteem moeten voldoen aan bijlage II, punt 2, bij die richtlijn.

d)

Hiertoe worden tests op de weg uitgevoerd op een baan met een wegdek met hoge wrijvingscoëfficiënt. De test van de parkeerrem wordt op een helling van 18 % (naar boven en naar beneden) uitgevoerd.

Alleen de hieronder genoemde tests worden uitgevoerd. Daarbij is het voertuig telkens in volledig beladen toestand.

e)

De onder c) genoemde test op de weg wordt niet uitgevoerd als de aanvrager een verklaring van de fabrikant kan indienen waaruit blijkt dat het voertuig voldoet aan ofwel VN/ECE-Reglement nr. 13-H, met inbegrip van supplement 5, ofwel FMVSS nr. 135.

Bedrijfsrem

a)

Er wordt een test van het type 0 uitgevoerd, zoals voorgeschreven in bijlage II, punten 1.2.2 en 1.2.3, bij Richtlijn 71/320/EEG.

b)

Bovendien wordt er een test van het type I uitgevoerd, zoals beschreven in bijlage II, punt 1.3, bij die richtlijn.

Parkeerrem

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage II, punt 2.1.3, bij die richtlijn.

10.

Richtlijn 72/245/EEG

(Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit))

Onderdelen

a)

Voor elektrische/elektronische subeenheden is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 72/245/EEG vereist.

b)

Achteraf ingebouwde elektrische/elektronische subeenheden moeten echter wel aan die richtlijn voldoen.

Elektromagnetische straling

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het voertuig voldoet aan Richtlijn 72/245/EEG of aan de volgende alternatieve normen:

Elektromagnetische breedbandstraling: CISPR 12 of SAE J551-2;

Elektromagnetische smalbandstraling: CISPR 12 (buiten het voertuig) of 25 (binnen het voertuig) of SAE J551-4 en SAE J1113-41.

Immuniteitstests

Voor de immuniteitstest wordt vrijstelling verleend.

11.

Richtlijn 72/306/EEG

(Dieselrook)

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens de in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 72/306/EEG beschreven methoden.

Daarbij worden de in bijlage V bij die richtlijn vermelde grenswaarden gehanteerd.

b)

De in bijlage I, punt 4, bij Richtlijn 72/306/EEG bedoelde gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

12.

Richtlijn 74/60/EEG

(Binnenuitrusting)

Binneninrichting

a)

Wat de voorschriften voor energieabsorptie betreft, wordt het voertuig geacht aan Richtlijn 74/60/EEG te voldoen als het is uitgerust met ten minste twee airbags voorin, waarvan er een in het stuur en een in het dashboard is aangebracht.

b)

Als het voertuig slechts is uitgerust met één, in het stuur aangebrachte airbag voorin, moet het dashboard uit energieabsorberend materiaal zijn vervaardigd.

c)

De technische dienst controleert of zich in de in bijlage I, punten 5.1 tot en met 5.7, bij Richtlijn 74/60/EEG gedefinieerde zones geen scherpe randen bevinden.

Elektrische bediening

a)

Elektrisch bediende ramen, dakpaneel- en scheidingssystemen worden getest volgens bijlage I, punt 5.8, bij die richtlijn.

De in punt 5.8.3 van die bijlage bedoelde gevoeligheid van automatische omkeersystemen mag afwijken van de voorschriften van punt 5.8.3.1.1.

b)

Elektrische ramen die niet gesloten kunnen worden wanneer de ontsteking is uitgeschakeld, worden vrijgesteld van de voorschriften voor automatische omkeersystemen.

13.

Richtlijn 74/61/EEG

(Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers)

a)

Ter beveiliging tegen onrechtmatig gebruik wordt het voertuig uitgerust met:

een vergrendelingsvoorziening zoals gedefinieerd in bijlage IV, punt 2.2, bij Richtlijn 74/61/EEG en

een startonderbreker die aan de technische voorschriften van bijlage V, deel 3, bij die richtlijn en de essentiële voorschriften van deel 4, met name punt 4.1.1, voldoet.

b)

Als voor de toepassing van punt a) een startonderbreker achteraf ingebouwd moet worden, moet deze van een krachtens Richtlijn 74/61/EEG of VN/ECE-Reglement nr. 97 of nr. 116 goedgekeurd type zijn.

14.

Richtlijn 74/297/EEG (d)

(Gedrag stuurinrichting bij botsingen)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 74/297/EEG;

FMVSS nr. 203 („Impact protection for the driver from the steering control system”) met inbegrip van FMVSS nr. 204 („Steering control rearward displacement”);

Artikel 11 van de JSRRV.

b)

Op verzoek van de aanvrager kan een test volgens bijlage II bij Richtlijn 74/297/EEG worden uitgevoerd op een serievoertuig.

De test wordt uitgevoerd door een aangemelde Europese technische dienst die hiertoe bevoegd is. Aan de aanvrager wordt een gedetailleerd rapport afgegeven.

15.

Richtlijn 74/408/EEG

(Sterkte van de stoelen — hoofdsteunen)

Stoelen, stoelverankeringen en verstelsystemen van stoelen

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 74/408/EEG;

FMVSS nr. 207 („Seating systems”).

Hoofdsteunen

a)

Als de hierboven bedoelde verklaring op FMVSS nr. 207 is gebaseerd, moeten de hoofdsteunen daarnaast ook aan de essentiële voorschriften van bijlage II, punt 3, bij Richtlijn 74/408/EEG en van aanhangsel I, punt 5, van die bijlage voldoen.

b)

Alleen de in bijlage II, punten 3.10, 5, 6 en 7, bij die richtlijn beschreven tests worden uitgevoerd.

c)

In het andere geval dient de aanvrager een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan FMVSS nr. 202a („Head restraints”) voldoet.

16.

Richtlijn 74/483/EEG

(Naar buiten uitstekende delen)

a)

Het buitenoppervlak van het chassis moet aan de in bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 74/483/EEG opgenomen algemene voorschriften voldoen.

b)

Als de technische dienst dat wenst, worden de bepalingen van bijlage I, punten 6.1, 6.5, 6.6, 6.7, 6.8 en 6.11, bij die richtlijn gecontroleerd.

17.

Richtlijn 75/443/EEG

(Snelheidsmeter en achteruit)

Snelheidsmeter

a)

De wijzerplaat moet voldoen aan bijlage II, punten 4.1 tot en met 4.2.3, bij Richtlijn 75/443/EEG.

b)

Als de technische dienst redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de snelheidsmeter onvoldoende nauwkeurig is gekalibreerd, kan hij vereisen dat de in punt 4.3 voorgeschreven tests worden uitgevoerd.

Achteruit

Het versnellingsmechanisme omvat een achteruitstand.

18.

Richtlijn 76/114/EEG

(Voorgeschreven platen)

Voertuigidentificatienummer

a)

Het voertuig wordt voorzien van een voertuigidentificatienummer van minimaal acht en maximaal 17 tekens. Voertuigidentificatienummers met 17 tekens moeten voldoen aan de voorschriften van de normen ISO 3779:1983 en 3780:1983.

b)

Het voertuigidentificatienummer moet zich op een duidelijk zichtbare en bereikbare plaats bevinden en zo worden aangebracht dat het niet uitgewist of beschadigd kan worden.

c)

Als er geen voertuigidentificatienummer in het chassis of in de carrosserie is ingeslagen, kan een lidstaat ter toepassing van de nationale wetgeving vereisen dat het achteraf alsnog wordt aangebracht. In een dergelijk geval gebeurt dit onder toezicht van de bevoegde instantie van die lidstaat.

Voorgeschreven plaat

Het voertuig wordt voorzien van een door de voertuigfabrikant aangebracht identificatieplaatje.

Nadat de goedkeuring is verleend, wordt niet meer om verdere platen verzocht.

19.

Richtlijn 76/115/EEG

(Verankeringen veiligheidsgordels)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 76/115/EEG;

FMVSS nr. 210 („Seat belt assembly anchorages”);

Artikel 22-3 van de JSRRV.

20.

Richtlijn 76/756/EEG

(Installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen)

a)

De verlichtingsinstallatie moet voldoen aan de essentiële voorschriften van VN/ECE-Reglement nr. 48, wijzigingenreeks 03, met uitzondering van die van de bijlagen 5 en 6 bij Reglement nr. 48.

b)

Met betrekking tot het aantal, de essentiële kenmerken van het ontwerp, de elektrische verbindingen en de kleur van het uitgestraalde of geretroflecteerde licht van de in de nummers 21 tot en met 26 en in de nummers 28 en 30 bedoelde lichten en lichtsignaalinrichtingen worden geen uitzonderingen toegestaan.

c)

Lichten en lichtsignaalinrichtingen die ter toepassing van het bovenstaande achteraf moeten worden ingebouwd, worden voorzien van een EG-typegoedkeuringsmerk.

d)

Lichten met een gasontladingslichtbron zijn alleen toegestaan in combinatie met de installatie van een schoonmaakinrichting voor koplampen en een automatische niveauregeling voor koplampen, naargelang het geval.

e)

Dimlichten worden aangepast aan de wettelijk voorgeschreven verkeersrichting in het land waarin goedkeuring voor het voertuig wordt verleend.

21.

Richtlijn 76/757/EEG

(Retroflectoren)

Indien nodig worden aan de achterkant twee extra reflectoren met een EG-typegoedkeuringsmerk aangebracht, in een stand die voldoet aan VN/ECE-Reglement nr. 48.

22.

Richtlijn 76/758/EEG

(Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

23.

Richtlijn 76/759/EEG

(Richtingaanwijzers)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

24.

Richtlijn 76/760/EEG

(Achterkentekenplaatverlichting)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

25.

Richtlijn 76/761/EEG

(Koplampen (met gloeilampen))

a)

De door het dimlicht van de op het voertuig gemonteerde koplampen geproduceerde verlichtingssterkte wordt gecontroleerd volgens punt 6 van VN/ECE-Reglement nr. 112 inzake koplampen die asymmetrisch dimlicht uitstralen. Daarbij kan worden gebruikgemaakt van de in bijlage 5 bij dat reglement opgenomen toleranties.

b)

Hetzelfde besluit is van overeenkomstige toepassing op het dimlicht van koplampen die onder VN/ECE-Reglement nr. 98 of nr. 123 vallen.

26.

Richtlijn 76/762/EEG

(Mistvoorlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

27.

Richtlijn 77/389/EEG

(Sleephaken)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing.

28.

Richtlijn 77/538/EEG

(Mistachterlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

29.

Richtlijn 77/539/EEG

(Achteruitrijlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

30.

Richtlijn 77/540/EEG

(Parkeerlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

31

Richtlijn 77/541/EEG

(Veiligheidsgordels en bevestigingssystemen)

Onderdelen

a)

Voor veiligheidsgordels is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 77/541/EEG vereist.

b)

Op elke veiligheidsgordel wordt echter een etiket aangebracht ter identificatie.

c)

De aanduidingen op het etiket moeten overeenstemmen met het besluit met betrekking tot verankeringen van veiligheidsgordels (zie nummer 19).

Installatievoorschriften

a)

Het voertuig wordt uitgerust met veiligheidsgordels volgens de voorschriften van bijlage XV bij Richtlijn 77/541/EEG.

b)

Als overeenkomstig punt a) een aantal veiligheidsgordels achteraf moeten worden gemonteerd, moeten deze van een krachtens Richtlijn 77/541/EEG of VN/ECE-Reglement nr. 16 goedgekeurd type zijn.

32.

Richtlijn 77/649/EEG

(Voorwaarts zicht)

a)

Binnen het 180°-gezichtsveld naar voren van de bestuurder, zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 5.1.3, bij Richtlijn 77/649/EEG, mogen zich geen belemmeringen bevinden.

b)

In afwijking van punt a) worden de A-stijlen en de in bijlage I, punt 5.1.3, bij die richtlijn genoemde uitrusting niet als belemmering beschouwd.

c)

Het aantal A-stijlen mag niet meer dan 2 bedragen.

33.

Richtlijn 78/316/EEG

(Identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters)

a)

De symbolen, met inbegrip van de kleur van de bijbehorende verklikkerlichten, die verplicht aanwezig zijn op grond van bijlage II bij Richtlijn 78/316/EEG, moeten voldoen aan die richtlijn.

b)

Als dit niet het geval is, verifieert de technische dienst of de in het voertuig aangebrachte symbolen, verklikkerlichten en meters de bestuurder begrijpelijke informatie geven over het functioneren van de desbetreffende bedieningsorganen.

34.

Richtlijn 78/317/EEG

(Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen)

Het voertuig wordt voorzien van geschikte ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit.

Als „geschikt” worden beschouwd alle ontdooiingsinrichtingen voor de voorruit die ten minste voldoen aan bijlage I, punt 5.1.1, bij Richtlijn 78/317/EEG.

Als „geschikt” worden beschouwd alle ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit die ten minste voldoen aan bijlage I, punt 5.2.1, bij die richtlijn.

35.

Richtlijn 78/318/EEG

(Ruitenwissers en -sproeiers)

Het voertuig wordt voorzien van geschikte ruitensproeiers en -wissers voor de voorruit.

Als „geschikt” worden beschouwd alle ruitensproeiers en ruitenwissers voor de voorruit die ten minste voldoen aan bijlage I, punt 5.1.3, bij Richtlijn 78/318/EEG.

36.

Richtlijn 2001/56/EG

(Verwarmingssystemen)

a)

De passagiersruimte wordt uitgerust met een verwarmingssysteem.

b)

Verwarmingstoestellen op brandstof en de installatie ervan moeten voldoen aan bijlage VII bij Richtlijn 2001/56/EG. Verwarmingstoestellen op lpg en lpg-verwarmingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage VIII bij die richtlijn.

c)

Extra verwarmingssystemen die achteraf worden ingebouwd, moeten voldoen aan de voorschriften van die richtlijn.

37.

Richtlijn 78/549/EEG

(Wielafschermingen)

a)

Het voertuig moet zijn ontworpen om andere weggebruikers te beschermen tegen het opspatten van stenen, modder, ijs, sneeuw en water, en de gevaren van contact met draaiende wielen te verkleinen.

b)

De technische dienst kan controleren of aan de essentiële technische voorschriften van bijlage I bij Richtlijn 78/549/EEG wordt voldaan.

c)

De bepalingen van bijlage I, punt 3, bij die richtlijn zijn niet van toepassing.

38.

Richtlijn 78/932/EEG

(Hoofdsteunen)

De voorschriften van Richtlijn 78/932/EEG zijn niet van toepassing.

39.

Richtlijn 80/1268/EEG

(CO2-emissies/brandstofverbruik)

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 80/1268/EEG.

b)

De voorschriften van punt 5.1.1 van die bijlage zijn niet van toepassing.

c)

Als ter uitvoering van de onder nummer 2 bedoelde bepalingen geen test met betrekking tot uitlaatemissies is verricht, worden de CO2-emissies en het brandstofverbruik berekend met de formules van de punten (b) en (c) van de toelichting.

40.

Richtlijn 80/1269/EEG

(Motorvermogen)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waarin het maximaal geleverde motorvermogen in kW en het bijbehorende toerental in omwentelingen per minuut worden vermeld.

b)

Als alternatief mag worden gebruikgemaakt van een vermogenskromme van de motor waaruit dezelfde informatie kan worden afgeleid.

41.

Richtlijn 2005/55/EG

(Emissies (Euro 4 en 5) zware voertuigen — OBD’s — rookopaciteit)

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punt 6.2, bij Richtlijn 2005/55/EG, waarbij de verslechteringsfactoren van bijlage II, punt 3.6, bij Richtlijn 2005/78/EG worden gebruikt.

b)

Daarbij worden de grenswaarden van tabel 1 of tabel 2 van bijlage I bij Richtlijn 2005/55/EG gehanteerd.

OBD

a)

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

b)

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

Rookopaciteit

a)

Voertuigen met dieselmotor worden getest volgens de in bijlage VI bij Richtlijn 2005/55/EG bedoelde testmethoden.

b)

De gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

44.

Richtlijn 92/21/EEG

(Massa’s en afmetingen)

a)

Er moeten worden voldaan aan de voorschriften van bijlage II, punt 3, bij Richtlijn 92/21/EEG.

b)

Voor de toepassing van de onder a) bedoelde bepalingen moeten de volgende massa’s in aanmerking worden genomen:

de massa in rijklare toestand, gedefinieerd in bijlage I, punt 2.6, bij Richtlijn 2007/46/EG, zoals door de technische dienst gemeten en

de massa’s in beladen toestand, zoals ofwel opgegeven door de voertuigfabrikant ofwel aangegeven op de constructieplaat, met inbegrip van zelfklevende etiketten, of in de gebruikershandleiding. Deze massa’s worden beschouwd als de technisch toelaatbare maximummassa’s in beladen toestand.

c)

Met betrekking tot de maximaal toelaatbare afmetingen worden geen uitzonderingen toegestaan.

45.

Richtlijn 92/22/EEG

(Veiligheidsruiten)

Onderdelen

a)

De ruiten zijn gemaakt van gehard of gelaagd veiligheidsglas.

b)

Ruiten van kunststof mogen alleen op plaatsen achter de B-stijl worden gemonteerd.

c)

De ruiten hoeven niet krachtens Richtlijn 92/22/EEG te worden goedgekeurd.

Installatie

a)

De installatievoorschriften van bijlage 21 bij VN/ECE-Reglement nr. 43 zijn van toepassing.

b)

Getinte folies die de normale lichtdoorlating tot onder het voorgeschreven minimum terugbrengen, mogen niet op de voorruit of op de ruiten vóór de B-stijl worden aangebracht.

46.

Richtlijn 92/23/EEG

(Banden)

Onderdelen

Op banden wordt een EG-typegoedkeuringsmerk aangebracht met daarin onder andere het symbool „s” (voor „sound”: geluid).

Installatie

a)

De afmetingen, belastingsindex en snelheidscategorie van de banden moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage IV bij Richtlijn 92/23/EEG.

b)

Het snelheidscategoriesymbool van de band moet compatibel zijn met de maximumsnelheid waarvoor het voertuig is ontworpen.

De aanwezigheid van een snelheidsbegrenzer leidt niet tot vrijstelling van de toepassing van dit voorschrift.

c)

Voor de toepassing van het onder b) bepaalde wordt de maximumsnelheid van het voertuig door de fabrikant opgegeven. De technische dienst kan de maximumsnelheid waarvoor het voertuig is ontworpen, echter beoordelen door uit te gaan van het maximaal geleverde motorvermogen, het maximumaantal omwentelingen per minuut en gegevens over de kinematische ketting.

50.

Richtlijn 94/20/EG

(Koppelingen)

Technische eenheden

a)

Voor OEM-koppelingen die zijn bedoeld voor het trekken van een aanhangwagen met een maximale massa van ten hoogste 1 500 kg hoeft geen typegoedkeuring krachtens Richtlijn 94/20/EG te worden verkregen.

Een koppeling wordt als OEM-apparatuur beschouwd als zij in de gebruikershandleiding of in een gelijkwaardig door de voertuigfabrikant aan de koper verstrekt begeleidend document wordt beschreven.

Als een dergelijke koppeling samen met het voertuig wordt goedgekeurd, wordt in het goedkeuringscertificaat een passende tekst opgenomen waarin duidelijk wordt gemaakt dat het onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar valt om ervoor te zorgen dat de koppeling compatibel is met de koppelingsinrichting op de aanhangwagen.

b)

Voor andere dan de onder a) genoemde koppelingen en achteraf gemonteerde koppelingen moet typegoedkeuring krachtens Richtlijn 94/20/EG zijn verkregen.

Installatie op het voertuig

De technische dienst controleert of de installatie van de koppelingsinrichting voldoet aan bijlage VII van Richtlijn 94/20/EEG.

53.

Richtlijn 96/79/EG

(Frontale botsing) (e)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 96/79/EG;

FMVSS nr. 208 („Occupant crash protection”);

Artikel 18 van de JSRRV.

b)

Op verzoek van de aanvrager kan een test volgens bijlage II bij Richtlijn 96/79/EG worden uitgevoerd op een serievoertuig.

De test wordt uitgevoerd door een aangemelde Europese technische dienst die hiertoe bevoegd is. Aan de aanvrager wordt een gedetailleerd rapport afgegeven.

54.

Richtlijn 96/27/EG

(Zijdelingse botsing)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 96/27/EG;

FMVSS nr. 214 („Side impact protection”);

Artikel 18 van de JSRRV.

b)

Op verzoek van de aanvrager kan een test volgens bijlage II, punt 3, bij Richtlijn 96/27/EG worden uitgevoerd op een serievoertuig.

De test wordt uitgevoerd door een aangemelde Europese technische dienst die hiertoe bevoegd is. Aan de aanvrager wordt een gedetailleerd rapport afgegeven.

58.

Verordening (EG) nr. 78/2009

(Bescherming van voetgangers)

Remhulp

De voertuigen worden voorzien van een elektronisch antiblokkeersysteem dat op alle wielen werkt.

Bescherming van voetgangers

De voorschriften van die verordening zijn niet van toepassing tot 1 januari 2013.

Frontbeschermingsinrichtingen

Voor op het voertuig geïnstalleerde frontbeschermingsinrichtingen moet echter krachtens Verordening (EG) nr. 78/2009 typegoedkeuring zijn verkregen en de installatie ervan moet voldoen aan de essentiële voorschriften van bijlage I, punt 6, bij die verordening.

59.

Richtlijn 2005/64/EG

(Recycleerbaarheid)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing.

61.

Richtlijn 2006/40/EG

(Airconditioningsysteem)

De voorschriften van die richtlijn zijn van toepassing.


Deel II:   Voertuigen van categorie N1

Nummer

Regelgeving

Alternatieve voorschriften

1.

Richtlijn 70/157/EEG

(Toegestaan geluidsniveau)

Geluidstest bij voorbijrijden

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens methode A zoals bedoeld in bijlage 3 bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

Daarbij worden de in bijlage I, punt 2.1, bij Richtlijn 70/157/EEG vermelde grenswaarden gehanteerd. Het geluidsniveau mag één decibel boven de toegestane grenswaarden liggen.

b)

De testbaan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage 8 bij VN/ECE-Reglement nr. 51. Een testbaan met andere specificaties mag worden gebruikt op voorwaarde dat door de technische dienst correlatietests zijn uitgevoerd. Indien nodig wordt een correctiefactor toegepast.

c)

Uitlaatsystemen met vezelmaterialen hoeven niet geconditioneerd te worden zoals voorgeschreven in bijlage 5 bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

Geluidstest bij stilstaan

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage 3, punt 3.2, bij VN/ECE-Reglement nr. 51.

2.

Richtlijn 70/220/EEG

(Emissies)

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test van het type I uitgevoerd volgens bijlage III bij Richtlijn 70/220/EEG, waarbij de in punt 5.3.6.2 bedoelde verslechteringsfactoren worden gebruikt. Daarbij worden de in bijlage I, punt 5.3.1.4, bij die richtlijn gespecificeerde grenswaarden toegepast.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals voorgeschreven in bijlage III, punt 3.1.1, bij die richtlijn.

c)

De voor de test te gebruiken brandstof is de referentiebrandstof zoals voorgeschreven in bijlage IX bij Richtlijn 70/220/EEG.

d)

De rollenbank wordt ingesteld volgens de technische voorschriften van bijlage III, aanhangsel 2, punt 3.2, bij die richtlijn.

e)

De onder a) bedoelde test wordt niet uitgevoerd als kan worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan een van de in bijlage I, punt 5, inleidende noot, bij die richtlijn genoemde California Regulations.

Verdampingsemissies

Voertuigen met benzinemotor worden uitgerust met een verdampingsemissiebeperkingssysteem (bijvoorbeeld een actieve-koolfilter).

Carteremissies

De aanwezigheid van een voorziening voor het recycleren van cartergassen is verplicht.

OBD

a)

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

b)

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

2a.

Verordening (EG) nr. 715/2007

Emissies (Euro 5 en 6) lichte voertuigen/toegang tot informatie

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test van het type I uitgevoerd volgens bijlage III bij Verordening (EG) nr. 692/2008, waarbij de verslechteringsfactoren van bijlage VII, punt 1.4, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 worden gebruikt. Daarbij worden de in de tabellen I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde grenswaarden toegepast.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals vermeld in bijlage 4, punt 3.1.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

c)

De voor de test te gebruiken brandstof is de referentiebrandstof zoals voorgeschreven in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 692/2008.

d)

De rollenbank wordt ingesteld volgens de technische voorschriften van bijlage 4, punt 3.2, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

e)

De onder a) bedoelde test wordt niet uitgevoerd als kan worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 genoemde California Regulations.

Verdampingsemissies

Voor voertuigen met benzinemotor is de aanwezigheid van een verdampingsemissiebeperkingssysteem (bijvoorbeeld een actievekoolfilter) verplicht.

Carteremissies

De aanwezigheid van een voorziening voor het recycleren van cartergassen is verplicht.

OBD

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

Rookopaciteit

a)

Voertuigen met dieselmotor worden getest volgens de in bijlage IV, aanhangsel 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 bedoelde testmethoden.

b)

De gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

CO2-emissies en brandstofverbruik

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008.

b)

Het voertuig hoeft geen kilometerstand van 3 000 km aan te geven zoals voorgeschreven in bijlage 4, punt 3.1.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83.

c)

Als het voertuig voldoet aan de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie genoemde California Regulations en er derhalve geen test van de uitlaatemissies hoeft te worden uitgevoerd, berekenen de lidstaten de CO2-emissies en het brandstofverbruik met behulp van de formules in de punten (b) en (c) van de toelichting.

Toegang tot informatie

De bepalingen met betrekking tot de toegang tot informatie zijn niet van toepassing.

3.

Richtlijn 70/221/EEG

(Brandstoftanks — beschermingsinrichtingen aan de achterzijde)

Brandstoftanks

a)

Brandstoftanks moeten voldoen aan bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 70/221/EEG, met uitzondering van de punten 5.1, 5.2 en 5.12. Zij moeten met name voldoen aan de punten 5.9 en 5.9.1, maar er hoeft geen druppelingstest te worden uitgevoerd.

b)

Typegoedkeuring voor lpg- of CNG-tanks wordt verleend volgens respectievelijk VN/ECE-Reglement nr. 67, wijzigingenreeks 01, of VN/ECE-Reglement nr. 110 (a).

Specifieke bepalingen voor kunststof brandstoftanks

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat de brandstoftank van het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

punt 6.3 van Richtlijn 70/221/EEG;

FMVSS nr. 301 („Fuel system integrity”);

bijlage 5 bij VN/ECE-Reglement 34.

Beschermingsinrichting aan de achterzijde

a)

De achterkant van het voertuig wordt geconstrueerd overeenkomstig bijlage II, punt 5, bij Richtlijn 70/221/EEG.

b)

Hiervoor volstaat het als aan de voorschriften van punt 5.2, tweede alinea, wordt voldaan.

c)

Als voor de toepassing van het bovenstaande achteraf een beschermingsinrichting aan de achterzijde moet worden gemonteerd moet deze voldoen aan bijlage II, punten 5.3 en 5.4, bij die richtlijn.

4.

Richtlijn 70/222/EEG

(Plaats voor de achterkentekenplaat)

De plaats, helling, zichtbaarheidshoeken en stand van de kentekenplaat moeten voldoen aan Richtlijn 70/222/EEG.

5.

Richtlijn 70/311/EEG

(Besturingskracht)

Mechanische systemen

a)

De stuurinrichting moet zo gebouwd zijn dat zij zelfcentrerend is. Om te controleren of aan deze bepaling is voldaan, wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punten 5.1.2 en 5.2.1, bij Richtlijn 70/311/EEG.

b)

Uitval van de stuurbekrachtiging mag niet tot gevolg hebben dat de macht over het voertuig volledig verloren gaat.

Complexe elektronische voertuigcontrolesystemen („drive-by-wire”-voorzieningen)

Complexe elektronische controlesystemen worden alleen toegestaan als zij voldoen aan bijlage 6 bij VN/ECE-Reglement nr. 79.

6.

Richtlijn 70/387/EEG

(Hang- en sluitwerk van deuren)

a)

Hang- en sluitwerk van deuren moet voldoen aan bijlage I, punten 3.2.1, 3.3.2 en 3.4.1, bij Richtlijn 70/387/EEG.

b)

De voorschriften van punt 3.4.1 zijn niet van toepassing als wordt aangetoond dat aan punt 6.1.5.4 van VN/ECE-Reglement nr. 11, herziening 1, wijziging 2, wordt voldaan.

7.

Richtlijn 70/388/EEG

(Geluidssignaal)

Onderdelen

Voor de geluidssignaalinrichtingen is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 70/338/EEG vereist. Zij moeten echter wel een vaste toon voortbrengen, zoals voorgeschreven in bijlage I, punt 1.1, bij Richtlijn 70/338/EEG.

Installatie in het voertuig

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punt 2, bij Richtlijn 70/388/EEG.

b)

Het maximale geluidsdrukniveau moet in overeenstemming zijn met deel 2, punt 2.1.4, van die bijlage

8.

Richtlijn 2003/97/EG

(Voorzieningen voor indirect zicht)

Onderdelen

a)

Het voertuig wordt uitgerust met de in bijlage III, punt 2, bij Richtlijn 2003/97/EG voorgeschreven achteruitkijkspiegels.

b)

Voor deze spiegels is geen typegoedkeuring volgens die richtlijn vereist.

c)

De kromtestralen van de spiegels mogen geen significante beeldvervorming veroorzaken. Als de technische dienst dat wenst, worden de kromtestralen gecontroleerd volgens de in bijlage II, aanhangsel 1, bij Richtlijn 2003/97/EG beschreven methode. De kromtestralen mogen niet minder bedragen dan voorgeschreven in bijlage II, punt 3.4, bij die richtlijn.

Installatie in het voertuig

Er wordt een meting uitgevoerd om te garanderen dat de gezichtsvelden voldoen aan ofwel bijlage III, punt 5, bij Richtlijn 2003/97/EG, ofwel bijlage III, punt 5, van Richtlijn 71/127/EEG.

9.

Richtlijn 71/320/EEG

(Remmen)

Algemene bepalingen

a)

Het remsysteem moet volgens bijlage I, punt 2, bij Richtlijn 71/320/EEG zijn gebouwd.

b)

De voertuigen worden voorzien van een elektronisch antiblokkeersysteem dat op alle wielen werkt.

c)

De prestaties van het remsysteem moeten voldoen aan bijlage II, punt 2, bij die richtlijn.

d)

Hiertoe worden tests op de weg uitgevoerd op een baan met een wegdek met hoge wrijvingscoëfficiënt. De test van de parkeerrem wordt op een helling van 18 % (naar boven en naar beneden) uitgevoerd.

Alleen de hieronder genoemde tests worden uitgevoerd. Daarbij is het voertuig telkens in volledig beladen toestand.

e)

De onder c) genoemde test op de weg wordt niet uitgevoerd als de aanvrager een verklaring van de fabrikant kan indienen waaruit blijkt dat het voertuig voldoet aan ofwel VN/ECE-Reglement nr. 13-H, met inbegrip van supplement 5, ofwel FMVSS nr. 135.

Bedrijfsrem

a)

Er wordt een test van het type 0 uitgevoerd, zoals voorgeschreven in bijlage II, punten 1.2.2 en 1.2.3, bij Richtlijn 71/320/EEG.

b)

Bovendien wordt er een test van het type I uitgevoerd, zoals beschreven in bijlage II, punt 1.3, bij die richtlijn.

Parkeerrem

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage II, punt 2.1.3, bij die richtlijn.

10.

Richtlijn 72/245/EEG

(Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit))

Onderdelen

a)

Voor elektrische/elektronische subeenheden is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 72/245/EEG vereist.

b)

Achteraf ingebouwde elektrische/elektronische subeenheden moeten echter wel aan die richtlijn voldoen.

Elektromagnetische straling

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het voertuig voldoet aan Richtlijn 72/245/EEG of aan de volgende alternatieve normen:

Elektromagnetische breedbandstraling: CISPR 12 of SAE J551-2;

Elektromagnetische smalbandstraling: CISPR 12 (buiten het voertuig) of 25 (binnen het voertuig) of SAE J551-4 en SAE J1113-41.

Immuniteitstests

Voor de immuniteitstest wordt vrijstelling verleend.

11.

Richtlijn 72/306/EEG

(Dieselrook)

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens de in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 72/306/EEG beschreven methoden.

Daarbij worden de in bijlage V bij Richtlijn 72/306/EEG vermelde grenswaarden gehanteerd.

b)

De in bijlage I, punt 4, bij Richtlijn 72/306/EEG bedoelde gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

13.

Richtlijn 74/61/EEG

(Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers)

a)

Ter beveiliging tegen onrechtmatig gebruik wordt het voertuig uitgerust met een vergrendelingsvoorziening zoals gedefinieerd in bijlage IV, punt 2.2, bij Richtlijn 74/61/EEG.

b)

Als er een startonderbreker is gemonteerd, moet deze voldoen aan de technische voorschriften van bijlage V, deel 3, bij die richtlijn en de essentiële voorschriften van deel 4, met name punt 4.1.1.

14.

Richtlijn 74/297/EEG f)

(Gedrag stuurinrichting bij botsingen)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 74/297/EEG;

FMVSS nr. 203 („Impact protection for the driver from the steering control system”) met inbegrip van FMVSS nr. 204 („Steering control rearward displacement”);

Artikel 11 van de JSRRV.

b)

Op verzoek van de aanvrager kan een test volgens bijlage II bij Richtlijn 74/297/EEG worden uitgevoerd op een serievoertuig. De test wordt uitgevoerd door een aangemelde Europese technische dienst die hiertoe bevoegd is. Aan de aanvrager wordt een gedetailleerd rapport afgegeven.

15.

Richtlijn 74/408/EEG

(Sterkte van de stoelen — hoofdsteunen)

Stoelen, stoelverankeringen en verstelsystemen van stoelen

De stoelen en de verstelsystemen ervan moeten voldoen aan bijlage IV bij Richtlijn 74/408/EEG.

Hoofdsteunen

a)

Hoofdsteunen moeten voldoen aan de essentiële voorschriften van bijlage II, punt 3, bij Richtlijn 74/408/EEG en aanhangsel I, punt 5, van die bijlage.

b)

Alleen de in bijlage II, punten 3.10, 5, 6 en 7, bij die richtlijn beschreven tests worden uitgevoerd.

17.

Richtlijn 75/443/EEG

(Snelheidsmeter en achteruit)

Snelheidsmeter

a)

De wijzerplaat moet voldoen aan bijlage II, punten 4.1 tot en met 4.2.3, bij Richtlijn 75/443/EEG.

b)

Als de technische dienst redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de snelheidsmeter onvoldoende nauwkeurig is gekalibreerd, kan zij vereisen dat de in punt 4.3 voorgeschreven tests worden uitgevoerd.

Achteruit

Het versnellingsmechanisme omvat een achteruitstand.

18.

Richtlijn 76/114/EEG

(Voorgeschreven platen)

Voertuigidentificatienummer

a)

Het voertuig wordt voorzien van een voertuigidentificatienummer van minimaal acht en maximaal 17 tekens. Voertuigidentificatienummers met 17 tekens moeten voldoen aan de voorschriften van de normen ISO 3779:1983 en 3780:1983.

b)

Het voertuigidentificatienummer moet zich op een duidelijk zichtbare en bereikbare plaats bevinden en zo worden aangebracht dat het niet uitgewist of beschadigd kan worden.

c)

Als er geen voertuigidentificatienummer in het chassis of in de carrosserie is ingeslagen, kan een lidstaat ter toepassing van de nationale wetgeving vereisen dat het achteraf alsnog wordt aangebracht. In een dergelijk geval gebeurt dit onder toezicht van de bevoegde instantie van die lidstaat.

Voorgeschreven plaat

Het voertuig wordt voorzien van een door de voertuigfabrikant aangebracht identificatieplaatje.

Nadat de goedkeuring is verleend, wordt niet meer om verdere platen verzocht.

19.

Richtlijn 76/115/EEG

(Verankeringen veiligheidsgordels)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 76/115/EEG;

FMVSS nr. 210 („Seat belt assembly anchorages”);

Artikel 22-3 van de JSRRV.

20.

Richtlijn 76/756/EEG

(Installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen)

a)

De verlichtingsinstallatie moet voldoen aan de essentiële voorschriften van VN/ECE-Reglement nr. 48, wijzigingenreeks 03, met uitzondering van die van de bijlagen 5 en 6 bij Reglement nr. 48.

b)

Met betrekking tot het aantal, de essentiële kenmerken van het ontwerp, de elektrische verbindingen en de kleur van het uitgestraalde of geretroflecteerde licht van de in de nummers 21 tot en met 26 en in de nummers 28 en 30 bedoelde lichten en lichtsignaalinrichtingen worden geen uitzonderingen toegestaan.

c)

Lichten en lichtsignaalinrichtingen die ter toepassing van het bovenstaande achteraf moeten worden ingebouwd worden voorzien van een EG-typegoedkeuringsmerk.

d)

Lichten met een gasontladingslichtbron zijn alleen toegestaan in combinatie met de installatie van een schoonmaakinrichting voor koplampen en een automatische niveauregeling voor koplampen, naargelang het geval.

e)

Dimlichten worden aangepast aan de wettelijk voorgeschreven verkeersrichting in het land waarin goedkeuring voor het voertuig wordt verleend.

21.

Richtlijn 76/757/EEG

(Retroflectoren)

Indien nodig worden aan de achterkant twee extra reflectoren met een EG-typegoedkeuringsmerk aangebracht, in een stand die voldoet aan VN/ECE-Reglement nr. 48.

22.

Richtlijn 76/758/EEG

(Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

23.

Richtlijn 76/759/EEG

(Richtingaanwijzers)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

24.

Richtlijn 76/760/EEG

(Achterkentekenplaatverlichting)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

25.

Richtlijn 76/761/EEG

(Koplampen (met gloeilampen))

a)

De door het dimlicht van de op het voertuig gemonteerde koplampen geproduceerde verlichtingssterkte wordt gecontroleerd volgens de bepalingen van punt 6 van VN/ECE-Reglement nr. 112 inzake koplampen die asymmetrisch dimlicht uitstralen. Daarbij kan worden gebruikgemaakt van de in bijlage 5 bij dat reglement opgenomen toleranties.

b)

Hetzelfde besluit zal van overeenkomstige toepassing zijn op het dimlicht van koplampen die onder VN/ECE-Reglement nr. 98 of nr. 123 vallen.

26.

Richtlijn 76/762/EEG

(Mistvoorlichten)

Voor de bepalingen van deze richtlijn wordt vrijstelling verleend. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

27.

Richtlijn 77/389/EEG

(Sleephaken)

Voor de voorschriften van die richtlijn wordt vrijstelling verleend.

28.

Richtlijn 77/538/EEG

(Mistachterlichten)

Voor de bepalingen van die richtlijn wordt vrijstelling verleend. De correcte werking van de lichten wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

29.

Richtlijn 77/539/EEG

(Achteruitrijlichten)

Voor de bepalingen van die richtlijn wordt vrijstelling verleend. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

30.

Richtlijn 77/540/EEG

(Parkeerlichten)

Voor de bepalingen van die richtlijn wordt vrijstelling verleend. De correcte werking van de lichten, indien gemonteerd, wordt echter wel door de technische dienst gecontroleerd.

31.

Richtlijn 77/541/EEG

(Veiligheidsgordels en bevestigingssystemen)

Onderdelen

a)

Voor veiligheidsgordels is geen typegoedkeuring volgens Richtlijn 77/541/EEG vereist.

b)

Op elke veiligheidsgordel wordt echter een etiket aangebracht ter identificatie.

c)

De aanduidingen op het etiket moeten overeenstemmen met het besluit met betrekking tot verankeringen van veiligheidsgordels (zie nummer 19).

Installatievoorschriften

a)

Het voertuig wordt uitgerust met veiligheidsgordels volgens de voorschriften van bijlage XV bij Richtlijn 77/541/EEG.

b)

Als overeenkomstig punt a) een aantal veiligheidsgordels achteraf moeten worden gemonteerd, moeten deze van een krachtens Richtlijn 77/541/EEG of VN/ECE-Reglement nr. 16 goedgekeurd type zijn.

33.

Richtlijn 78/316/EEG

(Identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters)

a)

De symbolen, met inbegrip van de kleur van de bijbehorende verklikkerlichten, die verplicht aanwezig zijn op grond van bijlage II bij Richtlijn 78/316/EEG, moeten voldoen aan die richtlijn.

b)

Als dit niet het geval is, verifieert de technische dienst of de in het voertuig aangebrachte symbolen, verklikkerlichten en meters de bestuurder begrijpelijke informatie geven over het functioneren van de desbetreffende bedieningsorganen.

34.

Richtlijn 78/317/EEG

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Het voertuig wordt voorzien van geschikte ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit.

35.

Richtlijn 78/318/EEG

Ruitenwissers en -sproeiers

Het voertuig wordt voorzien van geschikte ruitensproeiers en -wissers voor de voorruit.

36.

Richtlijn 2001/56/EG

(Verwarmingssystemen)

a)

De passagiersruimte wordt uitgerust met een verwarmingssysteem.

b)

Verwarmingstoestellen op brandstof en de installatie ervan moeten voldoen aan bijlage VII bij Richtlijn 2001/56/EG. Verwarmingstoestellen op lpg en lpg-verwarmingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage VIII bij die richtlijn.

c)

Extra verwarmingssystemen die achteraf worden ingebouwd, moeten voldoen aan de voorschriften van die richtlijn.

39.

Richtlijn 80/1268/EEG

(CO2-emissies/brandstofverbruik)

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 80/1268/EEG.

b)

De voorschriften van punt 5.1.1 van die bijlage zijn niet van toepassing.

c)

Als ter uitvoering van de onder nummer 2 bedoelde bepalingen geen test met betrekking tot uitlaatemissies is verricht, worden de CO2-emissies en het brandstofverbruik berekend met de formules van de punten (b) en (c) van de toelichting.

40.

Richtlijn 80/1269/EEG

(Motorvermogen)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waarin het maximaal geleverde motorvermogen in kW en het bijbehorende toerental in omwentelingen per minuut worden vermeld.

b)

Als alternatief mag worden gebruikgemaakt van een vermogenskromme van de motor waaruit dezelfde informatie kan worden afgeleid.

41.

Richtlijn 2005/55/EG

(Emissies (Euro 4 en 5) zware voertuigen — OBD’s — rookopaciteit)

Uitlaatemissies

a)

Er wordt een test uitgevoerd volgens bijlage I, punt 6.2, bij Richtlijn 2005/55/EG, waarbij de verslechteringsfactoren van bijlage II, punt 3.6, bij Richtlijn 2005/78/EG worden gebruikt.

b)

Daarbij worden de grenswaarden van tabel 1 of tabel 2 van bijlage I bij Richtlijn 2005/55/EG gehanteerd.

OBD

a)

Het voertuig wordt uitgerust met een OBD-systeem.

b)

De OBD-interface moet kunnen communiceren met gangbare diagnoseapparatuur die wordt gebruikt voor periodieke technische inspecties.

Rookopaciteit

a)

Voertuigen met dieselmotor worden getest volgens de in bijlage VI bij Richtlijn 2005/55/EG bedoelde testmethoden.

b)

De gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt wordt op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht.

45.

Richtlijn 92/22/EEG

(Veiligheidsruiten)

Onderdelen

a)

De ruiten zijn gemaakt van gehard of gelaagd veiligheidsglas.

b)

Ruiten van kunststof mogen alleen op plaatsen achter de B-stijl worden gemonteerd.

c)

De ruiten hoeven niet krachtens Richtlijn 92/22/EEG te worden goedgekeurd.

Installatie

a)

De installatievoorschriften van bijlage 21 bij VN/ECE-Reglement nr. 43 zijn van toepassing.

b)

Getinte folies die de normale lichtdoorlating tot onder het voorgeschreven minimum terugbrengen, mogen niet op de voorruit of op de ruiten vóór de B-stijl worden aangebracht.

46.

Richtlijn 92/23/EEG

(Banden)

Onderdelen

Op banden wordt een EG-typegoedkeuringsmerk aangebracht met daarin onder andere het symbool „s” (voor „sound”: geluid).

Installatie

a)

De afmetingen, belastingsindex en snelheidscategorie van de banden moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage IV bij Richtlijn 92/23/EEG.

b)

Het snelheidscategoriesymbool van de band moet compatibel zijn met de maximumsnelheid waarvoor het voertuig is ontworpen.

c)

De aanwezigheid van een snelheidsbegrenzer leidt niet tot vrijstelling van de toepassing van dit voorschrift.

d)

Voor de toepassing van het onder b) bepaalde wordt de maximumsnelheid van het voertuig door de fabrikant opgegeven. De technische dienst kan de maximumsnelheid waarvoor het voertuig is ontworpen, echter beoordelen door uit te gaan van het maximaal geleverde motorvermogen, het maximumaantal omwentelingen per minuut en gegevens over de kinematische ketting.

48.

Richtlijn 97/27/EG

(Massa’s en afmetingen)

a)

Er moet aan de essentiële voorschriften van bijlage I bij Richtlijn 97/27/EG worden voldaan.

De voorschriften van de punten 7.8.3, 7.9 en 7.10 van die bijlage zijn echter niet van toepassing.

b)

Voor de toepassing van het onder a) bepaalde moeten de volgende massa’s in aanmerking worden genomen:

de massa in rijklare toestand, zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 2.6, bij Richtlijn 2007/46/EG en zoals door de technische dienst gemeten en

de maximummassa’s in beladen toestand, zoals ofwel opgegeven door de voertuigfabrikant ofwel aangegeven op de constructieplaat, met inbegrip van zelfklevende etiketten, of in de gebruikershandleiding. Deze massa’s worden beschouwd als de technisch toelaatbare maximummassa’s in beladen toestand.

c)

Door de aanvrager uitgevoerde technische wijzigingen — bijvoorbeeld het vervangen van banden door banden met een lagere belastingindex — die zijn bedoeld om de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van het voertuig terug te brengen tot 3,5 t of minder zodat het voertuig individueel kan worden goedgekeurd, zijn niet toegestaan.

d)

Met betrekking tot de maximaal toelaatbare afmetingen worden geen uitzonderingen toegestaan.

49.

Richtlijn 92/114/EEG

(Naar buiten uitstekende delen van bestuurderscabines)

a)

Overeenkomstig bijlage I, punt 6, bij Richtlijn 92/114/EEG moet aan de algemene voorschriften van bijlage I, punt 5, bij Richtlijn 74/483/EEG worden voldaan.

b)

Als de technische dienst dat wenst, moet aan de voorschriften van bijlage I, punten 6.1, 6.5, 6.6, 6.7, 6.8 en 6.11, bij Richtlijn 74/483/EEG worden voldaan.

50.

Richtlijn 94/20/EG

(Koppelingen)

Technische eenheden

a)

Voor OEM-koppelingen die zijn bedoeld voor het trekken van een aanhangwagen met een maximale massa van ten hoogste 1 500 kg hoeft geen typegoedkeuring krachtens Richtlijn 94/20/EG te worden verkregen.

b)

Een koppeling wordt als OEM-apparatuur beschouwd als zij in de gebruikershandleiding of in een gelijkwaardig door de voertuigfabrikant aan de koper verstrekt begeleidend document wordt beschreven.

c)

Als een dergelijke koppeling samen met het voertuig wordt goedgekeurd, wordt in het goedkeuringscertificaat een passende tekst opgenomen waarin duidelijk wordt gemaakt dat het onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar valt om ervoor te zorgen dat de koppeling compatibel is met de koppelingsinrichting op de aanhangwagen.

d)

Voor andere dan de onder a) genoemde koppelingen en achteraf gemonteerde koppelingen moet typegoedkeuring krachtens Richtlijn 94/20/EEG zijn verkregen.

Installatie op het voertuig

De technische dienst controleert of de installatie van de koppelingsinrichting voldoet aan bijlage VII van Richtlijn 94/20/EG.

54.

Richtlijn 96/27/EG

(Zijdelingse botsing)

a)

De aanvrager dient een verklaring van de fabrikant in waaruit blijkt dat het specifieke voertuig [waarvan het VIN-nummer moet worden vermeld] aan ten minste een van de volgende regelgevingen voldoet:

Richtlijn 96/27/EG;

FMVSS nr. 214 („Side impact protection”);

Artikel 18 van de JSRRV.

b)

Op verzoek van de aanvrager kan een test volgens bijlage II, punt 3, bij Richtlijn 96/27/EG worden uitgevoerd op een serievoertuig.

c)

De test wordt uitgevoerd door een aangemelde Europese technische dienst die hiertoe bevoegd is. Aan de aanvrager wordt een gedetailleerd rapport afgegeven.

56.

Richtlijn 98/91/EG

(Voertuigen bedoeld voor het vervoer van gevaarlijke goederen)

Voertuigen die zijn bedoeld voor het vervoer van gevaarlijke goederen moeten voldoen aan Richtlijn 94/55/EG.

58.

Verordening (EG) nr. 78/2009

(Bescherming van voetgangers)

Remhulp

De voertuigen worden voorzien van een elektronisch antiblokkeersysteem dat op alle wielen werkt.

Bescherming van voetgangers

De voorschriften van die verordening zijn tot 24 februari 2018 niet van toepassing op voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 2 500 kg en tot 24 augustus 2019 niet op voertuigen met een maximummassa van meer dan 2 500 kg.

Frontbeschermingsinrichtingen

Voor op het voertuig geïnstalleerde frontbeschermingsinrichtingen moet echter krachtens Verordening (EG) nr. 78/2009 typegoedkeuring zijn verkregen en de installatie ervan moet voldoen aan de essentiële voorschriften van bijlage I, punt 6, bij die verordening.

59.

Richtlijn 2005/64/EG

(Recycleerbaarheid)

De voorschriften van die richtlijn zijn niet van toepassing.

61.

Richtlijn 2006/40/EG

(Airconditioningsysteem)

De voorschriften van die richtlijn zijn van toepassing.

2.

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste zin van het opschrift van model B komt als volgt te luiden:

MODEL B

(Voor de typegoedkeuring van een voertuig met betrekking tot een systeem)”;

b)

het volgende model D wordt toegevoegd:

„MODEL D

(voor de geharmoniseerde individuele goedkeuring van een voertuig overeenkomstig artikel 24)

Maximumformaat: A4 (210 × 297 mm)

EG-GOEDKEURINGSCERTIFICAAT INDIVIDUEEL VOERTUIG

Image

Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de individuelegoedkeuringsinstantie

Mededeling betreffende de individuele goedkeuring van een voertuig krachtens artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG

Deel 1

Ondergetekende [… …naam en functie] verklaart dat het voertuig:

0.1.   Merk (handelsnaam van de fabrikant):…

Type:

Variant:

Uitvoering:

0.2.1.   Handelsnaam:…

0.4.   Voertuigcategorie (2): …

0.5.   Naam en adres van de fabrikant:…

0.6.   Plaats en wijze van bevestiging van de voorgeschreven platen:…

Plaats van het voertuigidentificatienummer:…

0.9.   Naam en adres van de eventuele vertegenwoordiger van de fabrikant:

0.10.   Voertuigidentificatienummer:

voor goedkeuring ter beschikking gesteld op

[…… datum van de aanvraag]

door

[…… Naam en adres van de aanvrager]

wordt goedkeuring verleend krachtens artikel 24 van Richtlijn 2007/46/EG. Ten blijke waarvan het volgende goedkeuringsnummer is toegekend: …

Het voertuig voldoet aan bijlage IV, aanhangsel 2, bij Richtlijn 2007/46/EG. Het mag zonder verdere goedkeuring permanent worden geregistreerd in lidstaten met linksrijdend/rechtsrijdend (3) verkeer die metrische/Engelse „imperiale” (3) eenheden voor de snelheidsmeter gebruiken.

(Plaats) (Datum)

(Handtekening (4))

(Stempel van de goedkeuringsinstantie)

[…]

[…]

[…]

Bijlagen

Twee foto’s (5) van het voertuig (minimale resolutie 640 × 480 pixels, ~ 7 × 10 cm)

Deel 2

Algemene bouwkenmerken

1.   Aantal assen: …en wielen: …

1.1.   Aantal en plaats van de assen met dubbellucht: …

3.   Aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbinding): …

Belangrijkste afmetingen

4.   Wielbasis (6): … mm

4.1.   Afstand tussen de assen: 1-2: … mm 2-3: … mm 3-4: … mm

5.   Lengte: … mm

6.   Breedte: … mm

7.   Hoogte: … mm

Massa’s

13.   Massa van het voertuig in rijklare toestand: … kg (7)

16.   Technisch toelaatbare maximummassa’s

16.1.   Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand: … kg

16.2.   Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: 1. … kg 2. … kg 3. … kg enz.

16.4.   Technisch toelaatbare maximummassa van de voertuigcombinatie: … kg

18.   Technisch toelaatbare getrokken maximummassa in geval van:

18.1.   Autonome aanhangwagen: … kg

18.2.   Oplegger: … kg

18.3.   Middenasaanhangwagen: … kg

18.4.   Onberemde aanhangwagen: … kg

19.   Technisch toelaatbare maximale statische verticale belasting van het koppelingspunt: … kg

Motor

20.   Fabrikant van de motor: …

21.   Motorcode, zoals vermeld op de motor: …

22.   Werkingsprincipe: …

23.   Enkel elektrisch: ja/neen (8)

23.1.   Hybride [elektrisch] voertuig: ja/neen (8)

24.   Aantal en opstelling van de cilinders: …

25.   Cilinderinhoud: … cm3

26.   Brandstof: Diesel/benzine/lpg/aardgas - biomethaan/ethanol/biodiesel/waterstof (8)

26.1.   Monobrandstof/bibrandstof/flexbrandstof (8)

27.   Nettomaximumvermogen (9): … kW bij … min-1 of nominaal continu maximumvermogen (elektrische motor) … kW (8)

Maximumsnelheid

29.   Maximumsnelheid: … km/h

Assen en ophanging

30.   Spoorbreedte van de assen: 1. … mm 2. … mm 3. … mm

35.   Band/wielcombinatie: …

Carrosserie

38.   Carrosseriecode (10): …

40.   Kleur van het voertuig (11): …

41.   Aantal en configuratie van de deuren: …

42.   Aantal zitplaatsen (inclusief bestuurderszitplaats) (12): …

42.1.   Zitplaats(en) die uitsluitend is (zijn) bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig: …

42.3.   Aantal voor rolstoelgebruikers toegankelijke plaatsen: …

Koppelinrichting

44.   Goedkeuringsnummer of -merk van de koppelinrichting (indien aanwezig): …

Milieuprestaties

46.   Geluidsniveau

Stationair draaiende motor: … dB(A) bij een toerental van: … min-1

Tijdens voorbijrijden: … dB(A)

47.   Uitlaatemissieniveau (13): Euro …

Andere wetgeving: …

49.   CO2-emissies/brandstofverbruik/elektriciteitsverbruik (14):

1.

alle aandrijflijnen behalve geheel elektrische voertuigen

 

CO2-emissies

Brandstofverbruik

Gecombineerd:

… g/km

… l/100 km/m3/100 km (1)

Gewogen, gecombineerd

… g/km

… l/100 km

2.

geheel elektrische voertuigen en extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen

Elektriciteitsverbruik (gewogen, gecombineerd (8)) … Wh/km

52.   Opmerkingen

53.   Aanvullende informatie (kilometerstand (15), …)

Toelichting bij bijlage VI, model D


(1)  Indien een kentekenbewijs ontbreekt, kan de bevoegde instantie verwijzen naar beschikbare documenten ter staving van de fabricagedatum of van de eerste aankoop.”

(2)  Zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A.

(3)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(4)  Of een visuele voorstelling van een geavanceerde elektronische handtekening overeenkomstig Richtlijn 1999/93/EG, inclusief verificatiegegevens.

(5)  ¾ vooraanzicht en ¾ achteraanzicht

(6)  Alleen invullen wanneer het voertuig twee assen heeft.

(7)  Deze massa is de feitelijke massa van het voertuig onder de in bijlage I, punt 2.6, bedoelde omstandigheden.

(8)  Doorhalen wat niet van toepassing is

(9)  Voor hybride elektrische voertuigen beide waarden vermelden.

(10)  Codes van bijlage II, deel C, gebruiken.

(11)  Alleen de basiskleur(en) aangeven: wit, geel, oranje, rood, paars, blauw, groen, grijs, bruin of zwart.

(12)  Met uitzondering van zitplaatsen die uitsluitend zijn bedoeld om te worden gebruikt wanneer het voertuig stilstaat en plaatsen voor rolstoelgebruikers.

(13)  Euronummer en, waar nodig, de code van de voor de typegoedkeuring toegepaste bepalingen vermelden.

(14)  Herhalen voor alle brandstoffen die kunnen worden gebruikt.”

(15)  Niet verplicht.


Top