EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006L0113

Richtlijn 2006/113/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (gecodificeerde versie)

PB L 376 van 27.12.2006, p. 14–20 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/12/2013; stilzwijgende opheffing door 32000L0060

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2006/113/oj

27.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 376/14


RICHTLIJN 2006/113/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2006

inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater

(gecodificeerde versie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 79/923/EG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (2) is ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Voor de bescherming en verbetering van het milieu moeten concrete maatregelen worden genomen ter bescherming van water tegen verontreiniging, met inbegrip van schelpdierwater.

(3)

Het is noodzakelijk bepaalde schelpdierpopulaties te beschermen tegen de verschillende rampzalige gevolgen van het in het zeewater lozen van verontreinigende stoffen.

(4)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (4) voorziet in de gemeenschappelijke vaststelling van kwaliteitsdoelstellingen, waarbij de verschillende eisen waaraan een milieu moet voldoen, worden vastgelegd, met inbegrip van de definitie van de parameters voor water, waaronder schelpdierwater.

(5)

Ongelijkheid van de in de verschillende lidstaten van toepassing zijnde bepalingen inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en kan dientengevolge rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.

(6)

De lidstaten dienen, om de doelstellingen van de richtlijn te bereiken, de wateren aan te wijzen waarop zij van toepassing is, en de met bepaalde parameters overeenstemmende grenswaarden vast te stellen. De aangewezen wateren dienen met deze waarden in overeenstemming te worden gebracht binnen zes jaar nadat de lidstaten deze wateren hebben aangewezen.

(7)

Voor de controle van de vereiste kwaliteit van schelpdierwater is een minimale bemonstering noodzakelijk en de in bijlage I vermelde parameters moeten worden gemeten. Deze bemonstering kan worden verminderd of opgeheven afhankelijk van de resultaten van de metingen.

(8)

De lidstaten kunnen op bepaalde natuurlijke omstandigheden geen invloed uitoefenen. In verband hiermee moet de mogelijkheid worden geschapen in bepaalde gevallen van deze richtlijn af te wijken.

(9)

De technische en wetenschappelijke vooruitgang kan snelle aanpassing van sommige bepalingen van bijlage I noodzakelijk maken. Ter vergemakkelijking van de uitvoering van de voor dit doel vereiste maatregelen dient een procedure te worden ingesteld die voorziet in een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie. Deze samenwerking moet plaatsvinden in het Comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, ingesteld bij artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2006/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft ten einde geschikt te zijn voor het leven van vissen (5).

(10)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de kwaliteit van schelpdierwater en is van toepassing op de kustwateren en brakke wateren, die door de lidstaten zijn aangewezen als bescherming of verbetering behoevende teneinde geschikt te zijn voor het leven en de groei van schelpdieren (weekdieren behorende tot de plaatkieuwigen en buikpotigen) en aldus bij te dragen tot een goede kwaliteit van de schelpdierproducten die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie.

Artikel 2

De parameters die op de door de lidstaten aangewezen wateren van toepassing zijn, zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 3

1.   Voor de aangewezen wateren stellen de lidstaten waarden vast voor de in bijlage I opgenomen parameters, voor zover er waarden zijn aangegeven in kolom G of I. Zij voegen zich naar de opmerkingen in die twee kolommen.

2.   De lidstaten stellen geen waarden vast die minder streng zijn dan die van kolom I van bijlage I en trachten de waarden in kolom G te eerbiedigen, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.

3.   Met betrekking tot de lozingen van stoffen die behoren tot de parameters „gehalogeneerde organische stoffen” en „metalen” zijn de door de lidstaten krachtens Richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (6) vastgestelde emissienormen van toepassing naast de kwaliteitsdoelstellingen en de andere uit de onderhavige richtlijn voortvloeiende verplichtingen, met name die aangaande de bemonstering.

Artikel 4

1.   De lidstaten wijzen schelpdierwater aan en kunnen vervolgens tot verdere aanwijzingen overgaan.

2.   De lidstaten kunnen met name wegens bij de aanwijzing niet voorziene factoren overgaan tot de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.

Artikel 5

De lidstaten stellen programma's op ten einde de verontreiniging te verminderen en er zorg voor te dragen dat de aangewezen wateren binnen zes jaar na de aanwijzing overeenkomstig artikel 4, voldoen aan de waarden die de lidstaten krachtens artikel 3 hebben vastgesteld, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I.

Artikel 6

1.   Voor de toepassing van artikel 5 worden de aangewezen wateren geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze richtlijn, indien monsters die in deze wateren over een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie aangegeven in bijlage I, uitwijzen dat zij voldoen aan de door de lidstaten krachtens artikel 3 vastgestelde waarden, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I voor:

a)

100  % van de monsters voor de parameters „gehalogeneerde organische stoffen” en „metalen”;

b)

95  % van de monsters voor de parameters „saliniteit” en „opgeloste zuurstof”;

c)

75  % van de monsters voor de andere in bijlage I vermelde parameters.

Wanneer overeenkomstig artikel 7, lid 2, de frequentie voor monsternemingen voor andere parameters in bijlage I dan die voor gehalogeneerde organische stoffen en metalen, lager is dan de in bijlage I vermelde frequentie, moet voor alle monsters aan in de eerste alinea van dit lid bedoelde waarden en opmerkingen worden voldaan.

2.   Afwijkingen van de door de lidstaten krachtens artikel 3 vastgestelde waarden of van de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zullen voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages niet in aanmerking worden genomen wanneer zij het gevolg zijn van een ramp.

Artikel 7

1.   De bevoegde instanties van de lidstaten nemen monsters waarvan de minimale frequentie is vastgesteld in bijlage I.

2.   Indien de bevoegde instantie constateert dat de kwaliteit van de aangewezen wateren aanmerkelijk hoger is dan die welke uit de toepassing van de krachtens artikel 3 vastgestelde waarden en de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zou voortvloeien, kan de frequentie van monsterneming worden verlaagd. Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de betrokken bevoegde instantie besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen.

3.   Indien uit een monsterneming blijkt dat aan een overeenkomstig artikel 3 vastgestelde waarde of aan een opmerking in kolom G of I van bijlage I niet wordt voldaan, stelt de bevoegde instantie vast of dit een toevallig resultaat is, dan wel een natuurlijke oorzaak heeft of te wijten is aan verontreiniging, en dient zij passende maatregelen te nemen.

4.   De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtstbijzijnde punt van lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen, worden door de bevoegde instantie van iedere lidstaat vastgesteld aan de hand van met name de plaatselijke milieuomstandigheden.

5.   De referentie-analysemethoden voor de betrokken parameters zijn aangegeven in bijlage I. Laboratoria die andere methoden gebruiken, moeten zich ervan vergewissen dat de verkregen resultaten gelijkwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met die welke in bijlage I zijn aangegeven.

Artikel 8

Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van de kustwateren of brakke wateren direct of indirect toeneemt.

Artikel 9

De lidstaten kunnen ten aanzien van de aangewezen wateren te allen tijde waarden vaststellen die strenger zijn dan de in deze richtlijn opgenomen waarden. Zij kunnen ook bepalingen vaststellen met betrekking tot andere parameters dan die van deze richtlijn.

Artikel 10

Wanneer een lidstaat overweegt schelpdierwater aan te wijzen in de onmiddellijke omgeving van de grens met een andere lidstaat, plegen deze staten overleg over de vaststelling van de wateren waarop deze richtlijn van toepassing kan zijn, alsmede van de gevolgen die uit de gemeenschappelijke kwaliteitsdoelstellingen voortvloeien en die na onderling overleg door elke betrokken staat worden vastgesteld. De Commissie kan aan deze beraadslagingen deelnemen.

Artikel 11

In geval van uitzonderlijke meteorologische of geografische omstandigheden mogen de lidstaten van deze richtlijn afwijken.

Artikel 12

De nodige wijzigingen voor aanpassing aan de vooruitgang van techniek en wetenschap van de in bijlage I vermelde G-waarden van de parameters en analysemethoden worden vastgesteld door het Comité dat is ingesteld bij artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2006/44/EG, overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, van die richtlijn bedoelde procedure.

Artikel 13

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn verstrekken de lidstaten de Commissie inlichtingen betreffende:

a)

het overeenkomstig artikel 4, lid 1, aangewezen water, en wel in beknopte vorm;

b)

de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren overeenkomstig artikel 4, lid 2;

c)

de bepalingen ter vaststelling van nieuwe parameters overeenkomstig artikel 9.

2.   Indien een lidstaat artikel 11 toepast, stelt hij de Commissie hiervan onverwijld in kennis, onder vermelding van de beweegredenen en de gestelde termijnen.

3.   Meer in het algemeen verschaffen de lidstaten aan de Commissie op gemotiveerd verzoek harerzijds de inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 14

Elke drie jaar, en voor het eerst voor de periode van 1993 tot en met 1995, lichten de lidstaten de Commissie in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en dat ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (7) bedoelde procedure. Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de Gemeenschap.

Artikel 15

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Richtlijn 79/923/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 17

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

M. PEKKARINEN


(1)  Advies van het Europees Parlement van 12 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 november 2006.

(2)  PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(3)  Zie bijlage II, deel A.

(4)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 264 van 25.9.2006, blz. 20.

(6)  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 52.

(7)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

VEREISTE KWALITEIT VAN SCHELPDIERWATER

 

Parameters

G

I

Referentie-analysemethodes

Minimum bemonsterings- en metingsfrequentie

1.

pH

pH-eenheid

 

7 — 9

Elektrometrie

De meting wordt in situ uitgevoerd tijdens de bemonstering

Driemaandelijks

2.

Temperatuur °C

Het temperatuurverschil dat veroorzaakt wordt door een lozing mag in het door deze lozing beïnvloede schelpdierwater niet meer dan 2 °C boven de temperatuur uitkomen die is gemeten in de niet-beïnvloede wateren

 

Thermometrie

De meting wordt in situ uitgevoerd tijdens de bemonstering

Driemaandelijks

3.

Kleuring (na filtering) mg Pt/l

 

De kleur van het water na filtering, veroorzaakt door een lozing, mag in het door deze lozing beïnvloede schelpdierwater niet meer dan 10 mg Pt/l afwijken van de kleur die is gemeten in de niet-beïnvloede wateren

Membraanfiltratie (0,45 µm)

Fotometrie met toepassing van de Pt/Co-schaal

Driemaandelijks

4.

Gesuspendeerde stoffen mg/l

 

De stijging van het gehalte aan gesuspendeerde stoffen die door een lozing wordt veroorzaakt, mag in het door deze lozing beïnvloede schelpdierwater niet meer bedragen dan 30 % van het gehalte gemeten in niet-beïnvloed water

Membraanfiltratie (0,45 µm), drogen bij 105 °C en wegen

Centrifugeren (minimaal 5 minuten, gemiddelde versnelling 2 800 tot 3 200 g), drogen bij 105 °C en wegen

Driemaandelijks

5.

Saliniteit ‰

12 — 38 ‰

≤ 40 ‰

De door een lozing veroorzaakte schommeling van saliniteit mag in het door die lozing beïnvloede schelpdierwater niet meer bedragen dan 10 % van het in het niet-beïnvloede water gemeten zoutgehalte

Meting van het geleidingsvermogen

Maandelijks

6.

Verzadigings

percentage aan opgeloste zuurstof

≥ 80 %

≥ 70 % (gemiddelde waarde)

Indien een afzonderlijke meting een waarde van minder dan 70 % aangeeft, worden de metingen herhaald

Een afzonderlijke meting mag slechts een waarde van minder dan 60 % opleveren, indien er geen schadelijke gevolgen optreden voor de ontwikkeling van de schelpdierpopulaties

Methode van Winkler

Elektrochemische methode

Maandelijks met minimaal één monster dat representatief is voor het laagste zuurstofgehalte van het water op de dag van bemonstering. Indien er evenwel een vermoeden is van aanzienlijke dagelijkse schommelingen, moeten er minimaal twee monsters per dag worden genomen

7.

Koolwaterstoffen op oliebasis

 

In het schelpdierwater mogen geen koolwaterstoffen aanwezig zijn in dusdanige hoeveelheden dat zij:

een zichtbare film veroorzaken op het wateroppervlak en/of een afzetting op de schelpdieren

voor de schelpdieren schadelijke effecten veroorzaken

Visuele controle

Driemaandelijks

8.

Gehalogeneerde organische stoffen

De concentratie van elke stof in het schelpdiervlees moet zodanig beperkt zijn dat zij, overeenkomstig artikel 1, bijdraagt tot een goede kwaliteit van de schelpdierproducten

De concentratie van elke stof in het schelpdierwater of in het schelpdiervlees mag een niveau niet overschrijden dat schadelijke effecten veroorzaakt op de schelpdieren en hun larven

Gaschromatografie na extractie met geschikte oplosmiddelen en zuivering

Halfjaarlijks

9.

Metalen

De concentratie van elke stof in het schelpdiervlees moet zodanig beperkt zijn dat zij, overeenkomstig artikel 1, bijdraagt tot een goede kwaliteit van de schelpdierproducten

De concentratie van elke stof in het schelpdierwater of in het schelpdiervlees mag een niveau niet overschrijden dat schadelijke effecten veroorzaakt op de schelpdieren en hun larven

De synergetische effecten van deze metalen moeten in aanmerking worden genomen

Atomaire absorptie-spectrometrie, eventueel voorafgegaan door concentratie en/of extractie

Halfjaarlijks

Zilver

Ag

Arsenicum

As

Cadmium

Cd

Chroom

Cr

Koper

Cu

Kwik

Hg

Nikkel

Ni

Lood

Pb

Zink

Zn

mg/l

 

10.

Faecale colibacteriën per 100 ml

≤ 300 in het schelpdiervlees en de vloeistof binnen de schelp van het schelpdier

 

Verdunningsmethode met fermentatie in vloeibare substraten in ten minste drie buisjes in drie verdunningen. Overplanting van de positieve buisjes op een bevestigingsvoedingsbodem. Tellen volgens de techniek van het meest waarschijnlijke aantal (MWA). Incubatie bij 44° ± 0,5 °C

Driemaandelijks

11.

Stoffen die de smaak van het schelpdier beïnvloeden

 

Concentratie lager dan die welke de smaak van het schelpdier kan wijzigen

Smaakonderzoek van de schelpdieren, wanneer de aanwezigheid van een dergelijke stof wordt vermoed

 

12.

Saxitoxine (geproduceerd door dinoflagellaten)

 

 

 

 

Afkortingen:

G

=

Richtwaarde

I

=

Bindende waarde


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan

Richtlijn 79/923/EEG van de Raad

(PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47)

 

Richtlijn 91/692/EEG van de Raad

(PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48)

uitsluitend bijlage I, onder e)

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 16)

Richtlijn

Omzettingstermijn

79/923/EEG

6 november 1981

91/692/EEG

1 januari 1993


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 79/923/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c)

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13, eerste alinea, aanhef

Artikel 13, lid 1, aanhef

Artikel 13, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 13, lid 1, onder a)

Artikel 13, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 13, lid 1, onder b)

Artikel 13, eerste alinea, derde streepje

Artikel 13, lid 1, onder c)

Artikel 13, tweede alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, derde alinea

Artikel 13, lid 3

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


Top