EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0044

Richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen (Voor de EER relevante tekst)

PB L 214 van 26.8.2003, p. 18–35 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 17/01/2016; opgeheven door 32013L0053

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/44/oj

32003L0044

Richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 214 van 26/08/2003 blz. 0018 - 0035


Richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 16 juni 2003

tot wijziging van Richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 9 april 2003 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Door nieuwe ontwikkelingen sedert de vaststelling van Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen(4) zijn wijzigingen in die richtlijn noodzakelijk geworden.

(2) Waterscooters vallen niet onder Richtlijn 94/25/EG, terwijl een aantal lidstaten sinds de vaststelling ervan wel wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor die vaartuigen hebben ingevoerd.

(3) De voortstuwingsmotoren van pleziervaartuigen en waterscooters brengen uitlaatemissies van koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (HC) en stikstofoxiden (NOx), geluidsemissies en emissies van deeltjes voort die zowel de menselijke gezondheid als het milieu aantasten.

(4) De uitlaatemissies van motoren van pleziervaartuigen en waterscooters en de geluidsemissies van deze vaartuigen vallen evenmin onder Richtlijn 94/25/EG.

(5) Met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling moeten de eisen inzake milieubescherming nu in de verschillende activiteiten van de Gemeenschap worden geïntegreerd. Bepalingen van deze strekking, die reeds het voorwerp uitmaakten van de resolutie van de Raad van 3 december 1992 betreffende het verband tussen het concurrentievermogen van de industrie en de bescherming van het milieu(5), werden opgenomen in de conclusies van de Raad Industrie van 29 april 1999.

(6) In een aantal lidstaten zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter beperking van geluids- en uitlaatemissies van pleziervaartuigen en motoren van kracht teneinde de menselijke gezondheid, het milieu en, waar van toepassing, de gezondheid van huisdieren te beschermen. Die bepalingen zijn verschillend en kunnen het vrije verkeer van dergelijke producten aantasten en handelsbelemmeringen binnen de Gemeenschap opwerpen.

(7) In het kader van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(6), hebben de lidstaten kennis gegeven van nationale ontwerp-voorschriften ter vermindering van geluids- en uitlaatemissies van pleziervaartuigmotoren. Die technische voorschriften kunnen, evenals de reeds van kracht zijnde nationale bepalingen, het vrije verkeer van deze producten aantasten of belemmeringen opwerpen voor de goede werking van de interne markt. Daarom moet een bindend communautair instrument worden opgesteld.

(8) Harmonisering van nationale wetgeving is de enige manier om die handelsbelemmeringen op te heffen en oneerlijke concurrentie in de interne markt uit te bannen. De beoogde beperking van geluids- en uitlaatemissies kan niet op bevredigende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt. In de bepalingen van deze richtlijn worden slechts de essentiële eisen vastgelegd voor het vrije verkeer van pleziervaartuigen, waterscooters en alle typen motoren waarop deze richtlijn van toepassing is.

(9) Deze bepalingen zijn in overeenstemming met de beginselen zoals uiteengezet in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie(7), terwijl tevens wordt vastgehouden aan het beginsel van verwijzing naar geharmoniseerde Europese normen.

(10) De uitlaat- en geluidsemissiebepalingen in deze richtlijn moeten gelden voor alle motoren, ongeacht of het binnenboord-, buitenboord- of hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat betreft, en voor waterscooters, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu optimaal te beschermen. Wat uitlaatemissies betreft, moeten zij ook gelden voor motoren die ingrijpende wijzigingen ondergaan. Met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of met binnenboordmotoren uitgeruste vaartuigen die een ingrijpende verbouwing ondergaan, dienen eveneens aan de bepalingen inzake geluidsemissies te voldoen wanneer zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht binnen vijf jaar na de verbouwing.

(11) Overeenstemming met de essentiële eisen voor de emissies van de motoren in kwestie is voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu van fundamenteel belang. Er dienen maximumwaarden voor uitlaatemissies te worden vastgelegd voor koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (HC), stikstofoxiden (NOx) en verontreinigende deeltjes. De maximumwaarden voor geluidsemissies moeten worden uitgesplitst naar het vermogen van die motoren en het aantal motoren per vaartuig. Deze maatregelen dienen te stroken met alle andere maatregelen ter vermindering van motoremissies met het oog op de bescherming van mens en milieu.

(12) De lidstaten dienen te overwegen om het gebruik van synthetische biologisch afbreekbare smeeroliën door middel van nationale steunmaatregelen aan te moedigen teneinde de watervervuiling door de pleziervaart te verminderen. Voorts dienen bij de herziening van deze richtlijn communautaire maatregelen te worden overwogen.

(13) Pleziervaartuigen, waterscooters of motoren moeten altijd vergezeld gaan van de gegevens waaruit blijkt dat de geluids- en uitlaatemissies met de eisen in overeenstemming zijn.

(14) Geharmoniseerde Europese normen, in het bijzonder voor emissiemetingen en testmethoden, maken het gemakkelijker overeenstemming met de essentiële eisen aan te tonen. Dat geldt ook voor de emissies van pleziervaartuigen en waterscooters waarop deze richtlijn betrekking heeft.

(15) Gezien de aard van de risico's dient er ter waarborging van het noodzakelijke beschermingsniveau te worden voorzien in conformiteitsbeoordelingsprocedures. De fabrikant of zijn gemachtigde, of indien deze hun verplichtingen niet naleven, de persoon die het product in de handel brengt en/of in gebruik neemt, dient ervoor te zorgen dat de producten waarop deze richtlijn betrekking heeft bij het in de handel brengen en/of in gebruik nemen aan de desbetreffende essentiële eisen voldoen. Er moeten passende methodes worden vastgesteld die een keuze tussen even stringente procedures bieden. Daarbij moet worden voldaan aan Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming(8), die voor gebruik in richtlijnen voor technische harmonisatie zijn bedoeld.

(16) Wat uitlaatemissies betreft, moeten alle typen motoren, met inbegrip van waterscooters en soortgelijke motorvaartuigen, door de fabrikant of zijn gemachtigde in de Gemeenschap van de CE-markering voorzien zijn, behalve binnenboord- en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat, motoren met typegoedkeuring overeenkomstig fase II van Richtlijn 97/68/EG(9) en motoren met typegoedkeuring overeenkomstig Richtlijn 88/77/EEG(10) die van een verklaring van overeenstemming van de fabrikant vergezeld moeten gaan. Wat geluidsemissies betreft, hoeven alleen buitenboord- en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat voorzien te zijn van de CE-markering die wordt aangebracht door de fabrikant of diens gemachtigde of door de persoon die het product in de Gemeenschap in de handel brengt en/of in gebruik neemt. Voor geluidsemissies geeft de CE-markering op het vaartuig voor alle typen motoren, behalve voor buitenboord- en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat, de overeenstemming met de toepasselijke essentiële eisen aan.

(17) Richtlijn 94/25/EG moet ook worden gewijzigd om tegemoet te komen aan de behoefte van fabrikanten aan een ruimere keuze aan procedures inzake certificering.

(18) Ter wille van de rechtszekerheid en voor een veilig gebruik van pleziervaartuigen moet opheldering worden verschaft omtrent een aantal technische kwesties die te maken hebben met de essentiële eisen voor de bouw van pleziervaartuigen en die betrekking hebben op de categorieën vaartuigontwerpen, de aanbevolen maximale belasting, het identificatienummer van het vaartuig, de brandstoftanks, de brandblusapparatuur en de voorkoming van lozingen.

(19) De Commissie dient zich nauwgezet rekenschap te geven van de evolutie van de motortechnologie en van de in de toekomst na te leven milieubeschermingseisen en dient daarbij te bezien of de grenswaarden voor geluids- en uitlaatemissies nog verder kunnen worden verlaagd.

(20) Ter vergemakkelijking van de toepassing van maatregelen voor een doeltreffende werking van de wetgeving wordt de procedure voor nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van een comité gehandhaafd en versterkt.

(21) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11).

(22) Er moet worden voorzien in een overgangsregeling uit hoofde waarvan bepaalde producten die voldoen aan de bij de inwerkingtreding van deze richtlijn geldende nationale voorschriften, in de handel kunnen worden gebracht en/of in gebruik mogen worden genomen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 94/25/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1. artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

Toepassingsgebied en definities

1. Deze richtlijn is van toepassing:

a) wat ontwerp en bouw betreft, op:

i) pleziervaartuigen en gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen;

ii) waterscooters, en

iii) onderdelen in de zin van bijlage II die los in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en voor montage bedoeld zijn;

b) wat uitlaatemissies betreft, op:

i) voortstuwingsmotoren die gemonteerd of specifiek bestemd zijn voor montage op of in pleziervaartuigen en waterscooters;

ii) op of in deze vaartuigen gemonteerde voortstuwingsmotoren die een 'ingrijpende wijziging' ondergaan;

c) wat geluidsemissies betreft, op:

i) pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren;

ii) pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren, die een ingrijpende verbouwing ondergaan en vervolgens in de Gemeenschap in de handel worden gebracht binnen vijf jaar na de verbouwing;

iii) waterscooters, en

iv) buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat, bestemd voor montage op pleziervaartuigen;

d) voor producten die onder a), punt ii), en onder b) en c) vallen, geldt het bepaalde in deze richtlijn pas vanaf het ogenblik waarop deze voor het eerst in de handel gebracht en/of in gebruik genomen worden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

2. Buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen:

a) wat lid 1, onder a), betreft:

i) vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en die als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;

ii) kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;

iii) zeilplanken;

iv) surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;

v) originelen en individuele replica's van vóór 1950 ontworpen historische vaartuigen, die hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en als zodanig door de fabrikant zijn bestempeld;

vi) experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

vii) voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, voorzover zij vervolgens gedurende een periode van vijf jaar niet op de communautaire markt worden gebracht;

viii) onverminderd lid 3, onder a), vaartuigen die speciaal bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen(12), ongeacht het aantal passagiers;

ix) duikboten;

x) luchtkussenvoertuigen;

xi) draagvleugelboten;

xii) met stoomkracht aangedreven vaartuigen met externe verbranding die als brandstof gebruikmaken van kolen, cokes, hout, olie of gas;

b) wat lid 1, onder b), betreft:

i) voortstuwingsmotoren, gemonteerd of specifiek bestemd voor montage, op:

- vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn;

- experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

- onverminderd lid 3, onder a), vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in Richtlijn 82/714/EEG, ongeacht het aantal passagiers;

- duikboten;

- luchtkussenvoertuigen;

- draagvleugelboten;

ii) originelen en individuele replica's van historische voortstuwingsmotoren die op een ontwerp van vóór 1950 gebaseerd zijn, niet in serie geproduceerd en gemonteerd worden op de in lid 2, onder a), punten v) en vii), bedoelde vaartuigen;

iii) voor persoonlijk gebruik gebouwde voortstuwingsmotoren, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

c) wat lid 1, onder c), betreft:

- alle onder b) van dit lid genoemde vaartuigen;

- voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.

3. In het kader van deze richtlijn gelden de volgende definities:

a) 'pleziervaartuig': voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 m, gemeten volgens de geharmoniseerde norm. Het feit dat hetzelfde vaartuig kan worden gebruikt voor verhuur of voor pleziervaartcursussen belet niet dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn valt, wanneer het voor recreatiedoeleinden in de Gemeenschap in de handel wordt gebracht;

b) 'waterscooter': vaartuig met een lengte van minder dan 4 m met een motor met inwendige verbranding, primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te worden bediend;

c) 'voortstuwingsmotor': voor voortstuwing gebruikte inwendigeverbrandingsmotor met vonkontsteking of compressieontsteking, met inbegrip van tweetakt- en viertaktbinnenboordmotoren, hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat en buitenboordmotoren;

d) 'ingrijpende wijziging van de motor': wijziging van een motor waardoor

- de motor de in bijlage I, deel B, genoemde emissiegrenswaarden zou kunnen overschrijden, met uitzondering van de routinematige vervanging van motoronderdelen die de emissiekenmerken niet veranderen; of

- het nominale vermogen van de motor met meer dan 15 % toeneemt;

e) 'ingrijpende verbouwing van een vaartuig': verbouwing van een vaartuig waarbij

- de wijze van voortstuwing van het vaartuig wordt veranderd;

- sprake is van een ingrijpende wijziging van de motor;

- het vaartuig zozeer wordt veranderd dat het als een nieuw vaartuig wordt beschouwd;

f) 'wijze van voortstuwing': mechanische methode waarmee het vaartuig wordt voortgestuwd, in het bijzonder scheepsschroeven of mechanische voortstuwingssystemen met waterstraal;

g) 'motorfamilie': door de fabrikant bepaalde klasse van motoren waarvan op grond van hun ontwerp wordt verwacht dat zij qua uitlaatemissies identieke kenmerken hebben, en die aan de voorschriften voor uitlaatemissies in deze richtlijn voldoen;

h) 'fabrikant': natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onder deze richtlijn vallend product ontwerpt en vervaardigt, of die een dergelijk product laat ontwerpen en/of vervaardigen met de bedoeling het onder zijn eigen naam in de handel te brengen;

i) 'gemachtigde': in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon met een schriftelijke volmacht van de fabrikant om namens deze op te treden wat diens uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen betreft.".

2. artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Vrij verkeer van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten

1. De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen op hun grondgebied van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die voorzien zijn van de in bijlage IV bedoelde CE-markering, waarmee wordt aangegeven dat zij in overeenstemming zijn met alle bepalingen van deze richtlijn, met inbegrip van de in hoofdstuk II genoemde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, niet verbieden, beperken of belemmeren.

2. De lidstaten mogen het in de handel brengen van gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, in overeenstemming met bijlage III, onder a), verklaart dat het vaartuig bestemd is om door anderen te worden afgebouwd.

3. De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van de in bijlage II bedoelde onderdelen, voorzien van de in bijlage IV bedoelde CE-markering, waarmee wordt aangegeven dat zij voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen, niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen vergezeld gaan van een in bijlage XV bedoelde schriftelijke verklaring van overeenstemming en bestemd zijn om in pleziervaartuigen gemonteerd te worden, blijkens een verklaring als bedoeld in bijlage III, onder b), van de fabrikant, van zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel, in geval van invoer uit een derde land, van degene die het onderdeel in de Gemeenschap in de handel brengt.

4. De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van:

- binnenboordmotoren- en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat,

- motoren met typegoedkeuring volgens Richtlijn 97/68/EG(13) die aan de in punt 4.2.3 van bijlage I van die richtlijn bedoelde fase II voldoen, en

- motoren met typegoedkeuring volgens Richtlijn 88/77/EEG(14),

niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde in overeenstemming met bijlage XV, punt 3, verklaart dat de motor aan de voorschriften voor uitlaatemissies van deze richtlijn zal voldoen als hij volgens de bijgevoegde instructies van de fabrikant in een pleziervaartuig of waterscooter wordt gemonteerd.

5. De lidstaten verhinderen niet dat in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die niet met de richtlijn in overeenstemming zijn, op beurzen, tentoonstellingen en demonstraties worden getoond, mits met een zichtbaar teken duidelijk is aangegeven dat deze producten noch in de handel kunnen worden gebracht noch in bedrijf kunnen worden gesteld voordat zij met de richtlijn in overeenstemming zijn gebracht.

6. Wanneer producten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderworpen zijn aan andere richtlijnen die andere aspecten betreffen en in het aanbrengen van de CE-markering voorzien, dan geeft de CE-markering aan dat de betrokken producten geacht worden in overeenstemming te zijn met de bepalingen van die andere richtlijnen. De CE-markering staat voor overeenstemming met de toepasselijke richtlijnen of relevante onderdelen daarvan. In dit geval moeten de verwijzingen naar de door de fabrikant toegepaste richtlijnen, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden opgenomen in de door de richtlijn voorgeschreven documenten, conformiteitsverklaring of instructies die de betrokken producten vergezellen.";

3. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 6 bis

Comitéprocedure

1. De wijzigingen in de voorschriften van bijlage I, punten B.2 en C.1, die nodig zijn in het licht van de ontwikkeling van wetenschap en techniek, uitgezonderd directe of indirecte wijzigingen in de uitlaat- of geluidsemissiewaarden en het getal van Froude en de verhouding vermogen/waterverplaatsing, worden vastgesteld door de Commissie, die wordt bijgestaan door het krachtens artikel 6, lid 3, ingestelde permanente comité, dat volgens de in lid 2 bedoelde procedure als regelgevend comité optreedt. Tot de te behandelen vraagstukken behoren de referentiebrandstoffen en de voor de bepaling van uitlaat- en geluidsemissies te hanteren normen.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG genoemde termijn bedraagt drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.";

4. artikel 7, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

"1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat producten die onder het toepassingsgebied van artikel 1 vallen en van de in bijlage IV bedoelde CE-markering zijn voorzien, op de juiste wijze ontworpen, geconstrueerd, in voorkomend geval gemonteerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun gebruiksdoel, gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen, eigendom of het milieu, neemt hij de nodige voorlopige maatregelen om die producten uit de handel te nemen of om het in de handel brengen en/of het in gebruik nemen daarvan te verbieden dan wel te beperken.";

5. artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

"3. Wanneer een niet-overeenstemmend product als bedoeld in artikel 1 van de CE-markering is voorzien, neemt de lidstaat die bevoegd is ten aanzien van degene die de markering heeft aangebracht, de nodige maatregelen; hij stelt de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.";

6. artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

1. Voor het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten volgt de vaartuigfabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde procedures.

Indien bij een beoordeling na de bouw van pleziervaartuigen noch de fabrikant noch zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van het product met deze richtlijn op zich neemt, kan dat worden gedaan door een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die het product onder eigen naam in de handel brengt en/of in gebruik neemt. In dat geval moet de persoon die het product in de handel brengt en/of in gebruik neemt, bij een aangemelde instantie een aanvraag indienen voor een rapport na de bouw. De persoon die het product in de handel brengt en/of in gebruik neemt, moet de aangemelde instantie alle beschikbare documenten en technische dossiers verstrekken die betrekking hebben op het voor het eerst in de handel brengen van het product in het land van oorsprong. De aangemelde instantie onderzoekt het afzonderlijke product en voert berekeningen en andere vormen van beoordeling uit om ervoor te zorgen dat het voldoet aan de toepasselijke bepalingen van de richtlijn. In dit geval moeten op het in bijlage I, deel A, punt 2.2, genoemde plaatje van de bouwer de woorden 'certificering na de bouw' worden vermeld. De aangemelde instantie stelt ten aanzien van de verrichte beoordeling een rapport van overeenstemming op en deelt de persoon die het product in de handel brengt en/of in gebruik neemt mede welke verplichtingen op hem rusten. Deze persoon stelt een verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV) en brengt de CE-markering met het identificatienummer van de betrokken aangemelde instantie op het product aan, of laat dat doen.

2. Voor ontwerp en bouw van de in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde producten volgt de vaartuigfabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de volgende procedures voor de categorieën vaartuigontwerpen A, B, C en D als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1:

a) voor de categorieën A en B:

i) voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 12 m: de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

ii) voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m: het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

b) voor categorie C:

i) voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 12 m:

- indien conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I, deel A: de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

- indien niet conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I, deel A: de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

ii) voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m: het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, gevolgd door de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

c) voor categorie D:

voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 24 m: de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

d) voor waterscooters:

de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, gevolgd door de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H;

e) voor onderdelen als bedoeld in bijlage II: een van de volgende modules: B + C, of B + D, of B + F, of G of H.

3. Met betrekking tot uitlaatemissies:

volgt de motorfabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde voor in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde producten de procedure van het in bijlage VII bedoelde EG-typeonderzoek (module B), gevolgd door de in bijlage VIII bedoelde procedure van overeenstemming met het type (module C), dan wel een van de volgende modules: B + D, of B + E, of B + F, of G of H.

4. Met betrekking tot geluidsemissies:

a) volgt de vaartuigfabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde voor in artikel 1, lid 1, onder c), punten i) en ii), bedoelde producten de volgende procedures:

i) indien proeven worden uitgevoerd met gebruikmaking van de geharmoniseerde norm(15) voor geluidsmeting: interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;

ii) indien de methode op basis van het getal van Froude en de verhouding vermogen/waterverplaatsing worden gebruikt: interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;

iii) indien voor de beoordeling in overeenstemming met punt i) gecertificeerde referentievaartuiggegevens worden gebruikt: interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;

b) volgt de fabrikant van waterscooters/motoren of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde voor de in artikel 1, lid 1, onder c), punten iii) en iv), bedoelde producten de volgende procedures: interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of module G of H.";

7. in artikel 10 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:

"1. Op de volgende producten moet bij het in de handel brengen de CE-markering van overeenstemming zijn aangebracht:

a) pleziervaartuigen, waterscooters en onderdelen als bedoeld in bijlage II, die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I genoemde essentiële eisen;

b) buitenboordmotoren die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I, delen B en C, genoemde essentiële eisen;

c) hekmotoren met geïntegreerde uitlaat die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I, delen B en C, genoemde essentiële eisen.

2. De CE-markering van overeenstemming als weergegeven in bijlage IV, moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht op het vaartuig en de waterscooter overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 2.2, op onderdelen als bedoeld in bijlage II en/of op de verpakking ervan, en op buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 1.1.

De CE-markering moet vergezeld gaan van het identificatienummer van de instantie die verantwoordelijk is voor de toepassing van de in de bijlagen IX, X, XI, XII en XVI bedoelde procedures.

3. Het is verboden op onder deze richtlijn vallende producten merktekens of opschriften aan te brengen die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Andere merktekens mogen op onder deze richtlijn vallende producten en/of op de verpakking ervan worden aangebracht, op voorwaarde dat daardoor de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.";

8. bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. De kop wordt vervangen door:

"BIJLAGE I

ESSENTIËLE EISEN

OPMERKING VOORAF

In deze bijlage worden onder "vaartuigen" pleziervaartuigen en waterscooters verstaan.

A. Essentiële veiligheidseisen voor het ontwerpen en bouwen van vaartuigen".

2. De tabel betreffende "1. CATEGORIEËN VAARTUIGONTWERPEN" wordt als volgt gewijzigd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

3. De definitie van vaartuigontwerpcategorie A wordt vervangen door:

"A. Oceaan: Ontworpen voor lange reizen, waarbij de windkracht meer dan 8 (schaal van Beaufort) en de karakteristieke golfhoogte meer dan 4 m kunnen bedragen, maar waarbij zich geen abnormale omstandigheden voordoen, met dien verstande dat de vaartuigen grotendeels zelfstandig opereren.".

4. De definitie van vaartuigontwerpcategorie D wordt als volgt gewijzigd:

"D. Beschut: Ontworpen voor de vaart in beschutte wateren onder de kust, in kleine baaien, op kleine meren, rivieren en kanalen bij ten hoogste windkracht 4 en een significante golfhoogte van maximaal 0,3 m, die incidenteel, bijvoorbeeld ten gevolge van passerende vaartuigen, maximaal 0,5 m kan bedragen.".

5. De laatste alinea van punt 1 "Categorieën vaartuigontwerpen" wordt vervangen door:

"De vaartuigen van elke categorie moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij met betrekking tot de stabiliteit, het drijfvermogen en de andere in bijlage I genoemde essentiële veiligheidseisen bestand zijn tegen deze parameters, en goed bestuurbaar zijn.".

6. De tekst onder punt 2, "Algemene eisen", wordt vervangen door:

"De in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde producten moeten aan de essentiële eisen beantwoorden voorzover die daarop van toepassing zijn.".

7. Punt 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door: "Identificatie van het vaartuig"

b) de aanhef wordt vervangen door:

"Op ieder vaartuig moet een identificatienummer zijn aangebracht dat de volgende gegevens omvat:".

8. Punt 2.2, "Plaatje van de bouwer", vierde streepje, wordt vervangen door:

"- door de fabrikant aanbevolen maximale belasting, afgeleid volgens punt 3.6, waarbij het gewicht van de inhoud van de vaste brandstof- en watertanks wanneer zij vol zijn niet wordt meegerekend.".

9. In punt 3.6, "Door de fabrikant aanbevolen maximale belasting", wordt de volgende zinsnede geschrapt:

"... en die op het plaatje van de bouwer vermeld moet worden ...".

10. In punt 5, "Eisen met betrekking tot de inrichting", wordt het volgende ingevoegd:

"5.1.5. Waterscooters zonder bestuurder

Waterscooters moeten uitgerust zijn met een inrichting die de motor automatisch uitschakelt of een inrichting die de scooter automatisch met beperkte snelheid in een cirkel voorwaarts laat bewegen wanneer de bestuurder afstapt of in het water valt.".

11. Punt 5.2.2 wordt vervangen door:

"5.2.2. Brandstoftanks

De brandstoftanks, -buizen en -slangen moeten worden vastgemaakt en worden gescheiden van of beschermd tegen iedere bron die veel warmte produceert. Het materiaal waaruit de tanks bestaan en de constructie ervan moeten zijn afgestemd op hun capaciteit en het soort brandstof. Alle ruimten waarin tanks staan opgesteld moeten geventileerd worden.

Benzine moet worden bewaard in tanks die geen deel uitmaken van de romp, en die

a) van de motorkamer en van iedere andere ontvlammingsbron afgescheiden zijn;

b) van de leefruimte afgescheiden zijn;

Diesel mag worden bewaard in tanks die een integrerend deel van de romp vormen.".

12. Punt 5.6.2 wordt vervangen door:

"5.6.2. Brandblusapparatuur

Het vaartuig dient geleverd te worden met op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur, of met aanwijzingen voor de plaatsing en de capaciteit van op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur. Het vaartuig mag pas in gebruik worden genomen wanneer de juiste brandblusapparatuur geïnstalleerd is. De motorruimten van benzinemotoren moeten beschermd worden met een blussysteem dat in geval van brand gebruikt kan worden zonder dat de ruimte geopend behoeft te worden. Indien er draagbare brandblussers zijn aangebracht, moeten zij gemakkelijk toegankelijk zijn en één daarvan moet zo zijn geplaatst dat hij gemakkelijk bereikbaar is vanaf de hoofdstuurstand van het vaartuig.".

13. Punt 5.8 wordt vervangen door:

"5.8. Voorkoming van lozing en inrichtingen die het aan land afgeven van afval vergemakkelijken

Vaartuigen moeten zo gebouwd zijn dat verontreinigende stoffen (olie, brandstof enz.) niet per ongeluk overboord kunnen raken.

Vaartuigen waarin toiletten zijn aangebracht, dienen te beschikken over

a) reservoirs, of

b) voorzieningen om reservoirs aan te brengen.

Vaartuigen waarin reservoirs vast zijn aangebracht, worden uitgerust met een standaardverbindingsstuk om de buizen van de ontvangstinrichting te kunnen aansluiten op de afvoerleiding van het vaartuig.

Bovendien moeten door de romp aangelegde afvoerbuizen voorzien zijn van kleppen die in de gesloten stand kunnen worden geborgd.".

14. De volgende nieuwe delen worden toegevoegd:

"B. Essentiële eisen voor de uitlaatemissies van voortstuwingsmotoren

Voortstuwingsmotoren moeten aan de volgende essentiële eisen voor uitlaatemissies voldoen.

1. Identificatie van de motor

1.1. Op iedere motor moet de volgende informatie duidelijk zijn vermeld:

- handelsmerk of handelsnaam van de fabrikant;

- motortype en, indien van toepassing, motorfamilie;

- een uniek identificatienummer;

- CE-markering, indien vereist volgens artikel 10.

1.2. Deze merktekens moeten voldoende duurzaam zijn voor de normale levensduur van de motor en zij moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn. Als een etiket of plaatje wordt gebruikt, moet dit voldoende duurzaam voor de normale levensduur van de motor worden bevestigd en mogen de etiketten of plaatjes niet verwijderd kunnen worden zonder dat ze vernietigd of beschadigd worden.

1.3. De merktekens moeten worden aangebracht op een onderdeel van de motor dat voor de normale werking nodig is en normaliter tijdens de levensduur van de motor niet wordt vervangen.

1.4. De merktekens moeten op een zodanige plaats worden aangebracht dat zij voor de gemiddelde persoon gemakkelijk leesbaar zijn wanneer de motor en alle voor de werking noodzakelijke onderdelen zijn gemonteerd.

2. Eisen voor uitlaatemissies

Voortstuwingsmotoren moeten zodanig worden ontworpen, gebouwd en samengesteld dat de emissies bij een juiste installatie en bij normaal gebruik niet meer bedragen dan de grenswaarden in de volgende tabel:

Tabel 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

waarin A, B en n constanten zijn overeenkomstig de tabel, PN het nominale vermogen in kW is en de uitlaatemissies worden gemeten volgens de geharmoniseerde norm(16).

Voor motoren met een vermogen van meer dan 130 kW mag de belastingscyclus E3 (IMO) of E5 (pleziervaartuigen) worden gebruikt.

Bij de emissieproeven moeten voor benzine- en dieselmotoren de in Richtlijn 98/69/EG (bijlage IX, tabellen 1 en 2) en voor LPG-motoren de in Richtlijn 98/77/EG gespecificeerde referentiebrandstoffen worden gebruikt.

3. Duurzaamheid

Indien de door de fabrikant van de motor te verstrekken installatie- en onderhoudsinstructies worden gevolgd, moet de motor bij normaal gebruik en onder normale gebruiksomstandigheden gedurende de normale levensduur aan de bovenstaande vermelde grenswaarden blijven voldoen.

De fabrikant moet deze informatie verkrijgen door van tevoren duurzaamheidsproeven op basis van een normale werking uit te voeren en de vermoeidheid van de onderdelen te berekenen, zodat hij de nodige onderhoudsinstructies kan opstellen en die kan verstrekken bij alle nieuwe motoren die voor het eerst in de handel worden gebracht.

Onder normale levensduur van motoren wordt verstaan:

a) voor binnenboordmotoren en voor hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat: 480 uur of tien jaar, indien dit eerder het geval is;

b) voor waterscootermotoren: 350 uur of vijf jaar, indien dit eerder het geval is;

c) voor buitenboordmotoren: 350 uur of tien jaar, indien dit eerder het geval is.

4. Handleiding

Elke motor moet voorzien zijn van een handleiding in de taal of talen van de Gemeenschap die de lidstaat waarin de motor in de handel wordt gebracht, kan bepalen. De volgende gegevens zijn in deze handleiding vermeld:

a) installatie- en onderhoudsinstructies die nodig zijn voor een goede werking van de motor teneinde aan de eisen van punt 3 (duurzaamheid) te voldoen;

b) het vermogen van de motor, gemeten volgens de geharmoniseerde norm.

C. Essentiële eisen voor geluidsemissies

Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooters en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten aan de volgende essentiële eisen voor geluidsemissies voldoen.

1. Geluidsemissiewaarden

1.1. Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooters en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten zo worden ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat de geluidsemissies, gemeten door middel van proeven die zijn gedefinieerd in de geharmoniseerde norm(17), de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:

Tabel 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

waarin PN = nominaal vermogen van de motor in kW bij nominaal toerental en LpASmax = maximaal geluidsdrukniveau in dB.

Voor tweemotorige installaties en voor meermotorige eenheden van alle motortypes mag de grenswaarde met 3 dB worden verhoogd.

1.2. Als alternatief voor geluidsmetingen worden pleziervaartuigen met een binnenboordmotor of met een hekmotor met of zonder geïntegreerde uitlaat geacht in overeenstemming met deze geluidseisen te zijn indien hun getal van Froude <= 1,1 en hun verhouding vermogen/waterverplaatsing <= 40 bedraagt en de motor en het uitlaatsysteem gemonteerd zijn overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.

1.3. Het 'getal van Froude' wordt berekend door de maximumsnelheid van het schip V (m/s) te delen door de vierkantswortel van de waterlijnlengte lwl (m) vermenigvuldigd met een gegeven zwaartekrachtconstante (g = 9,8 m/s2)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>.

De 'verhouding vermogen/waterverplaatsing' wordt berekend door het motorvermogen P (kW) te delen door de waterverplaatsing van de boot D (t) =

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>.

1.4. Als ander alternatief voor geluidsmetingen worden pleziervaartuigen met een binnenboordmotor of met een hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat geacht in overeenstemming met deze geluidseisen te zijn indien hun belangrijkste ontwerpkenmerken overeenkomen of binnen de in de geharmoniseerde norm vastgelegde toleranties vergelijkbaar zijn met die van een gecertificeerd referentievaartuig.

1.5. Onder 'gecertificeerd referentievaartuig' wordt verstaan een specifieke combinatie van een romp en een binnenboordmotor of een hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat die in overeenstemming met de geluidseisen is bevonden volgens metingen overeenkomstig punt 1.1 en waarvan alle relevante ontwerp-kenmerken en de metingen van het geluidsniveau vervolgens zijn opgenomen in de gepubliceerde lijst van gecertificeerde referentievaartuigen.

2. Handleiding

De in bijlage I, deel A, punt 2.5, bedoelde handleiding voor pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor met of zonder geïntegreerde uitlaat en waterscooters moet de noodzakelijke informatie bevatten om het vaartuig en de uitlaatinrichting in zodanige conditie te houden dat, voorzover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.

De in bijlage I, deel B, punt 4, bedoelde handleiding voor buitenboordmotoren moet de noodzakelijke instructies bevatten om de buitenboordmotor in zodanige conditie te houden dat, voorzover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.";

9. bijlage II, punt 4, wordt vervangen door:

"4. Brandstoftanks bestemd voor vaste montage, en brandstofslangen.";

10. bijlage VI wordt vervangen door:

"BIJLAGE VI

INTERNE FABRICAGECONTROLE PLUS PROEVEN (MODULE A BIS, OPTIE 1)

Deze module komt overeen met module A, bedoeld in bijlage V, aangevuld met de volgende bepalingen:

A. Ontwerp en bouw

Door de fabrikant of voor zijn rekening worden op een of meer vaartuigen die representatief zijn voor de productie van de fabrikant een of meer van de volgende proeven, daarmee gelijkstaande berekeningen of controles uitgevoerd:

a) stabiliteitsproef volgens punt 3.2 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A);

b) beproeving van het drijfvermogen volgens punt 3.3 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A).

Gemeenschappelijke bepalingen:

Voor beide geldt, dat de proeven, berekeningen of controles moeten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie.

B. Geluidsemissies

Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat en waterscooters:

De in bijlage I, deel C, gespecificeerde geluidsemissieproeven moeten door de vaartuigfabrikant of voor zijn rekening, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, worden uitgevoerd op een of meer vaartuigen die representatief zijn voor de productie van de vaartuigfabrikant.

Buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat:

De in bijlage I, deel C, gespecificeerde geluidsemissieproeven moeten door de motorfabrikant of voor zijn rekening, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, worden uitgevoerd op een of meer motoren van iedere motorfamilie die representatief is voor de productie van de motorfabrikant.

Als meer dan een motor van een motorfamilie wordt getest, moet de in bijlage XVII beschreven statistische methode worden toegepast om de conformiteit van de steekproef te waarborgen.";

11. in bijlage VIII wordt het volgende punt toegevoegd:

"4. Een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie kan, wanneer de fabrikant niet volgens een toepasselijk kwaliteitssysteem als beschreven in bijlage XII werkt, met willekeurige tussenpozen productcontroles verrichten of laten verrichten om te beoordelen of het product in overeenstemming is met de eisen die deze richtlijn inzake uitlaatemissies stelt. Als het kwaliteitsniveau onvoldoende blijkt te zijn of als het nodig lijkt de juistheid van de door de fabrikant opgegeven gegevens te controleren, wordt de volgende procedure gevolgd:

Uit de serie wordt een motor genomen waarop de in bijlage I, deel B, beschreven proef wordt uitgevoerd. Testmotoren moeten geheel of gedeeltelijk zijn ingelopen, volgens de specificaties van de fabrikant. Als de specifieke uitlaatemissies van de uit de serie genomen motor hoger zijn dan de in bijlage I, deel B, vermelde grenswaarden, kan de fabrikant verzoeken metingen uit te voeren op een steekproef van motoren uit de serie, met inbegrip van de oorspronkelijk uit de serie genomen motor. Om na te gaan of de bovengenoemde steekproef van motoren voldoet aan de eisen van de richtlijn wordt de in bijlage XVII beschreven statistische methode gebruikt.";

12. aan bijlage X, punt 5.3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Voor de beoordeling van de overeenstemming met de eisen inzake uitlaatemissies moet de in bijlage XVII beschreven procedure worden toegepast.";

13. bijlage XIII wordt vervangen door:

"BIJLAGE XIII

DOOR DE FABRIKANT GELEVERDE TECHNISCHE DOCUMENTATIE

De in de bijlagen V, VII, VIII, IX, XI en XVI bedoelde technische documentatie moet aangeven welke middelen door de fabrikant zijn gebruikt om te garanderen dat de onderdelen of vaartuigen aan de desbetreffende essentiële eisen voldoen, of alle relevante gegevens terzake bevatten.

De technische documentatie moet inzicht geven in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product en de mogelijkheid bieden te beoordelen of aan de eisen van de richtlijn is voldaan.

De technische documentatie omvat, voorzover dat voor de beoordeling noodzakelijk is:

a) een algemene beschrijving van het producttype;

b) ontwerp- en fabricagetekeningen, alsook schema's van delen, onderdelen, leidingen enz.;

c) beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product;

d) een lijst van de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen ingeval de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde normen niet zijn toegepast;

e) uitkomsten van voor het ontwerp uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.;

f) testrapporten of berekeningen, met name betreffende de stabiliteit volgens punt 3.2 en het drijfvermogen volgens punt 3.3 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A);

g) rapporten van de uitlaatemissieproeven waaruit blijkt dat deze voldoen aan punt 2 van de essentiële eisen (bijlage I, deel B);

h) rapporten van de geluidsemissieproeven of referentievaartuiggegevens waaruit blijkt dat deze voldoen aan punt 1 van de essentiële eisen (bijlage I, deel C).";

14. in bijlage XIV wordt punt 1 vervangen door:

"1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur van de in artikel 1 genoemde en door hen te keuren producten zijn, noch de gemachtigde van een der genoemde personen. Zij mogen bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze onderdelen of vaartuigen noch rechtstreeks noch als gemachtigde optreden. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen fabrikant en instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

1bis. Een aangemelde instantie moet onafhankelijk zijn en de fabrikanten of leveranciers mogen er geen zeggenschap over hebben.";

15. bijlage XV wordt vervangen door:

"BIJLAGE XV

SCHRIFTELIJKE VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

1. De schriftelijke verklaring van overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn vergezelt altijd:

a) het pleziervaartuig of de waterscooter en moet bij de handleiding (bijlage I, deel A, punt 2.5) worden gevoegd;

b) de onderdelen, bedoeld in bijlage II;

c) voortstuwingsmotoren, en moet bij de handleiding (bijlage I, deel B, punt 4) worden gevoegd.

2. De schriftelijke verklaring van overeenstemming bevat de volgende gegevens(1):

a) naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde(2);

b) beschrijving van het in punt 1 gedefinieerde product(3);

c) verwijzing naar de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of naar de specificaties waarop de verklaring van overeenstemming betrekking heeft;

d) in voorkomend geval, de verwijzingen naar de andere Gemeenschapsrichtlijnen die zijn toegepast;

e) in voorkomend geval, verwijzing naar de door een aangemelde instantie afgegeven verklaring van EG-typeonderzoek;

f) in voorkomend geval, naam en adres van de aangemelde instantie;

g) identiteit van de persoon die bevoegd is namens de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde te tekenen.

3. Voor:

- binnenboordmotoren en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat,

- motoren met typegoedkeuring volgens Richtlijn 97/68/EG, die aan fase II als bedoeld in punt 4.2.3 van bijlage I van die richtlijn voldoen, en

- motoren met typegoedkeuring volgens Richtlijn 88/77/EEG,

moet de verklaring van overeenstemming behalve de in punt 2 vermelde informatie ook een verklaring van de fabrikant bevatten dat de motor, als deze volgens de instructies van de fabrikant in een pleziervaartuig wordt geïnstalleerd, zal voldoen aan de eisen die deze richtlijn inzake uitlaatemissies stelt en dat de motor niet in gebruik mag worden genomen voordat het betrokken pleziervaartuig, indien zulks vereist is, in overeenstemming met de toepasselijke bepaling van de richtlijn is verklaard.

(1) En is gesteld in de in bijlage I, deel A, punt 2.5, bedoelde taal/talen.

(2) Bedrijfsnaam, volledig adres; in het geval van een gemachtigde worden tevens de bedrijfsnaam en het adres van de fabrikant opgegeven.

(3) Beschrijving van het merk, type en serienummer, indien van toepassing.";

16. de volgende bijlagen worden toegevoegd:

"BIJLAGE XVI

PRODUCTKWALITEITSBORGING (MODULE E)

1. Deze module beschrijft de procedure volgens welke de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek, en dat zij aan de eisen van de toepasselijke richtlijnen voldoen. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatiesymbool van de aangemelde instantie die is belast met het in punt 4 beschreven toezicht.

2. De fabrikant past een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor eindproductcontrole en -beproeving toe, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan toezicht, als omschreven in punt 4.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag tot beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat:

- alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten;

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- indien van toepassing, de technische documentatie over het goedgekeurde type en een afschrift van de verklaring van EG-typeonderzoek.

3.2. In het kader van het kwaliteitssysteem moet ieder product worden onderzocht en moeten passende proeven overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde toepasselijke norm(en) of gelijkwaardige proeven worden uitgevoerd om de overeenstemming van het product met de toepasselijke eisen van deze richtlijn te controleren. Alle door de fabrikant nageleefde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een samenstel van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem moet van dien aard zijn dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij moet in het bijzonder een behoorlijke beschrijving bevatten van:

- de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit;

- de onderzoeken en proeven die na de fabricage worden uitgevoerd;

- de middelen om controle uit te oefenen op de effectieve werking van het kwaliteitssysteem;

- kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen.

Zij veronderstelt dat aan die eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam moet als beoordelaar ervaring hebben met de betrokken technologie. De beoordelingsprocedure omvat een controlebezoek aan het bedrijf van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en dit systeem op passende en doeltreffende wijze in stand te houden.

De fabrikant of zijn gemachtigde brengt de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.

4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name:

- de documentatie over het kwaliteitssysteem;

- de technische documentatie;

- de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigd bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voorzover van toepassing, een testrapport.

5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

- de in punt 3.1, derde streepje, tweede alinea, bedoelde documentatie;

- de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen;

- de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

6. Iedere aangemelde instantie geeft relevante informatie over de verlening en intrekking van de goedkeuring van het kwaliteitssysteem aan de andere aangemelde instanties door.

BIJLAGE XVII

BEOORDELING VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE UITLAAT- EN GELUIDSEMISSIES VAN EEN PRODUCTIE

1. Om de overeenstemming van een motorfamilie te controleren, wordt een steekproef uit de serie motoren genomen. De fabrikant beslist, in overeenstemming met de aangemelde instantie, over de omvang (n) van de steekproef.

2. Het rekenkundig gemiddelde X van de steekproefresultaten wordt voor ieder gereglementeerd bestanddeel van de uitlaat- en geluidsemissie berekend. De productie van de serie wordt geacht aan de eisen te voldoen (goedkeuring) als aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

X + k. S <= L

S is de standaardafwijking, waarbij:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

X= het rekenkundig gemiddelde van de resultaten

x= de individuele resultaten van de steekproef

L= de geldende grenswaarde

n= het aantal motoren in de steekproef

k= statistische factor die van n afhangt (zie tabel).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Als n >= 20 geldt:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>".

Artikel 2

Uiterlijk op 31 december 2006 brengt de Commissie verslag uit over de mogelijkheden om nieuwe verbeteringen aan te brengen in de milieueigenschappen van motoren en gaat zij onder meer na of de vaartuigontwerpcategorieën herzien moeten worden. Indien nodig dient zij in het licht van dit verslag uiterlijk op 31 december 2007 bij het Europees Parlement en de Raad passende voorstellen in. De Commissie houdt in het licht van de ervaring rekening met het volgende:

a) de noodzaak van een verdere verlaging van de emissies van luchtverontreinigende stoffen en geluid teneinde aan milieubeschermingseisen te voldoen;

b) de eventuele voordelen van een systeem van controle op de conformiteit van motoren onder bedrijfsomstandigheden;

c) de beschikbaarheid van kosteneffectieve technieken voor emissiebeheersing;

d) de noodzaak van een vermindering van de verdamping en het morsen van brandstof;

e) de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over internationale normen voor uitlaat- en geluidsemissies;

f) eventuele vereenvoudiging van het systeem van procedures ter beoordeling van de overeenstemming.

Artikel 3

1. De lidstaten dragen zorg voor de aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om uiterlijk op 30 juni 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2005.

2. De lidstaten staan toe dat producten die voldoen aan de voorschriften die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn op hun grondgebied van kracht zijn, in de handel worden gebracht en/of in gebruik worden genomen, met dien verstande dat deze bepaling geldt:

a) tot en met 31 december 2005 voor de producten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a);

b) tot en met 31 december 2005 voor compressieontstekingsmotoren en viertaktmotoren met vonkontsteking, en

c) tot en met 31 december 2006 voor tweetaktmotoren met elektrische ontsteking.

3. Wanneer de lidstaten de in het eerste lid bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

De lidstaten bepalen de sancties voor inbreuken op de nationale regelgeving die overeenkomstig deze richtlijn is aangenomen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

G. Papandreou

(1) PB C 62 E van 27.2.2001, blz. 139, en PB C 51 E van 26.2.2002, blz. 339.

(2) PB C 155 van 29.5.2001, blz. 1.

(3) Advies van het Europees Parlement van 5 juli 2001 (PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 310), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 april 2002 (PB C 170 E van 16.7.2002, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 26 september 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement van 14 mei 2003 en besluit van de Raad van 19 mei 2003.

(4) PB L 164 van 30.6.1994, blz. 15.

(5) PB C 331 van 16.12.1992, blz. 5.

(6) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18).

(7) PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(8) PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(9) PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/63/EG van de Commissie (PB L 227 van 23.8.2001, blz. 41).

(10) PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie (PB L 107 van 18.4.2001, blz. 10).

(11) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12) PB L 301 van 28.10.1982, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(13) Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/63/EG van de Commissie (PB L 227 van 23.8.2001, blz. 41).

(14) Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie (PB L 107 van 18.4.2001, blz. 10).

(15) EN ISO 14509.

(16) EN ISO 8178-1: 1996.

(17) EN ISO 14509.

Top