EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 21994A1223(14)

Multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) - Bijlage 1 - Bijlage 1A - Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (WTO-GATT 1994)

WTO-"GATT 1994"

PB L 336 van 23.12.1994, p. 156–183 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_internation/1994/800(13)/oj

Related Council decision

21994A1223(14)

Multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) - Bijlage 1 - Bijlage 1A - Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (WTO-GATT 1994) WTO-"GATT 1994"

Publicatieblad Nr. L 336 van 23/12/1994 blz. 0156 - 0183
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 38 blz. 0158
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 38 blz. 0158


OVEREENKOMST INZAKE SUBSIDIES EN COMPENSERENDE MAATREGELEN

DE LEDEN ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definitie van een subsidie

1.1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een subsidie geacht te bestaan indien:

a) 1. een overheid of een overheidsinstantie (in deze Overeenkomst "overheid" genoemd") een financiële bijdrage levert binnen het gebied van een Lid, dat wil zeggen, wanneer

i) een overheidspraktijk een directe overdracht van middelen (bijv. schenkingen, leningen en deelname in het maatschappelijk kapitaal), een mogelijke directe overdracht van middelen of een verbintenis (bijv. het garanderen van een lening) inhoudt;

ii) een overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int (bijv. belastingmaatregelen zoals belastingkredieten (1);

iii) een overheid andere goederen of diensten levert dan de algemene infrastructuur of goederen aankoopt;

iv) een overheid betalingen verricht aan een financieringsmechanisme of indien zij een particulier orgaan met een of meer van de onder i) tot en met iii) hierboven genoemde soorten functies belast die zij normalerwijze zelf vervult of indien zij het particuliere orgaan daartoe opdracht geeft, en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheden normalerwijze volgen;

of

2. indien er sprake is van enige vorm van bescherming van inkomen of steun aan prijzen in de zin van artikel XVI van de GATT 1994;

en

b) indien hierdoor een voordeel wordt toegekend.

1.2. Het bepaalde in deel II of in deel III of V is uitsluitend van toepassing op een subsidie in de zin van lid 1 indien deze subsidie specifiek is in de zin van artikel 2.

Artikel 2

Specificiteit

2.1. Om te bepalen of een subsidie, als in artikel 1, lid 1, omschreven, specifiek is voor een onderneming of bedrijfstak of groep ondernemingen (in deze Overeenkomst "bepaalde ondernemingen" genoemd) binnen het rechtsgebied van de subsidieverlenende autoriteit zijn de volgende beginselen van toepassing:

a) Een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, de mogelijkheid subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt.

b) Een subsidie is niet specifiek indien de subsidieverlenende autoriteit objectieve criteria of voorwaarden (2) hanteert voor de toekenning van subsidies en de hoogte ervan, of indien zulke criteria of voorwaarden zijn neergelegd in de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, voor zover de toekenning dan automatisch is en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen. De criteria of voorwaarden moeten in de wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat controle mogelijk is.

c) Indien, ondanks het feit dat op grond van het bepaalde onder a) en b) er geen sprake lijkt te zijn van specificiteit, er toch redenen zijn om aan te nemen dat een subsidie specifiek is, kunnen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieregeling door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, overheersend gebruik door bepaalde ondernemingen, de toekenning van onevenredig hoge bedragen subsidie aan bepaalde ondernemingen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit subsidie te verlenen van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt (3). Bij de toepassing van deze alinea wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het rechtsgebied van de subsidieverlenende autoriteit en de tijd gedurende welke de subsidieregeling van kracht is.

2.2. Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen in een afgebakend geografisch gebied binnen het rechtsgebied van een subsidieverlenende autoriteit is beperkt, is specifiek, met dien verstande dat de vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door alle overheidsinstanties die daartoe zijn gerechtigd niet geacht wordt een specifieke subsidie te zijn in de zin van deze Overeenkomst.

2.3. Een subsidie waarop het bepaalde in artikel 3 van toepassing is, wordt geacht specifiek te zijn.

2.4. De vaststelling dat er sprake is van een specifieke subsidie op grond van het bepaalde in dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal zijn onderbouwd.

DEEL II VERBODEN SUBSIDIES

Artikel 3

Verbod

3.1. Behoudens het bepaalde in de Overeenkomst inzake Landbouw zijn de volgende subsidies, in de zin van artikel 1, verboden:

a) subsidies die, rechtens of in feite (4), uitsluitend of onder meer van exportprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies (5);

b) subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

3.2. Een Lid mag de in lid 1 genoemde subsidies niet verlenen of in stand houden.

Artikel 4

Rechtsmiddelen

4.1. Indien een Lid redenen heeft om aan te nemen dat een verboden subsidie door een ander Lid wordt verleend of in stand gehouden, kan dit Lid om overleg met dit andere Lid verzoeken.

4.2. Een verzoek om overleg op grond van lid 1 bevat een opgave van het materiaal waaruit het bestaan en de aard van de betrokken subsidie zou blijken.

4.3. Het Lid waarvan wordt vermoed dat het de betrokken subsidie verleent of in stand houdt, gaat zo spoedig mogelijk op het in lid 1 bedoelde verzoek om overleg in. Dit overleg heeft ten doel de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken.

4.4. Indien partijen binnen 30 dagen (6) na het verzoek om overleg geen overeenstemming over een oplossing hebben bereikt, kan een Lid dat bij dit overleg partij is de zaak aan het Orgaan Geschillenbeslechting (hierna "DSB" (Dispute Settlement Body) genoemd) voorleggen ten einde onverwijld een panel te laten instellen, tenzij het DSB bij consensus besluit geen panel in te stellen.

4.5. Na te zijn ingesteld kan het panel verzoeken, bij het onderzoek of de betrokken maatregel een verboden subsidie is, te worden bijgestaan door de Permanente Groep Deskundigen (7) (hierna "PGE" (Permanent Group of Experts) genoemd). De PGE onderzoekt desgevraagd de stukken waaruit het bestaan en de aard van de betrokken maatregel zou blijken en stelt het Lid dat deze maatregel toepast of handhaaft in de gelegenheid aan te tonen dat deze maatregel geen verboden subsidie is. De PGE deelt het panel binnen de door het panel vastgestelde termijn zijn conclusies mede. De conclusies van de PGE over het feit of de betrokken maatregel een verboden subsidie is worden door het panel zonder wijzigingen aanvaard.

4.6. Het panel legt zijn definitieve verslag voor aan de partijen bij het geschil. Het verslag wordt binnen 90 dagen na de instelling van het panel en de omschrijving van diens opdracht aan alle Leden toegezonden.

4.7. Is de conclusie dat de betrokken maatregel een verboden subsidie is, dan doet het panel de aanbeveling dat het subsidieverlenende Lid de subsidie onmiddellijk intrekt. Het panel geeft in zijn verslag de termijn aan waarbinnen de maatregel moet worden ingetrokken.

4.8. Het verslag van het panel wordt, binnen 30 dagen nadat het aan alle Leden is toegezonden, door het DSB aanvaard, tenzij een partij bij het geschil het DSB officieel van haar besluit in kennis stelt in beroep te gaan of het DSB bij consensus besluit het verslag niet goed te keuren.

4.9. Wordt tegen een verslag van het panel beroep aangetekend, dan deelt het Orgaan van Beroep zijn besluit mede binnen 30 dagen nadat de partij bij het geschil haar voornemen in beroep te gaan officieel heeft medegedeeld. Is het Orgaan van Beroep van oordeel dat het binnen 30 dagen geen verslag kan uitbrengen, dan deelt het het DSB schriftelijk de redenen daarvan mede onder opgave van de termijn waarbinnen het zijn verslag vermoedelijk zal uitbrengen. De procedure kan in geen geval langer dan 60 dagen duren. Het verslag van het Orgaan van Beroep wordt door het DSB goedgekeurd en door de partijen bij het geschil onvoorwaardelijk aanvaard, tenzij het DSB, binnen 20 dagen nadat het verslag aan de Leden is toegezonden (8), bij consensus besluit het verslag van het Orgaan van Beroep niet goed te keuren.

4.10. Wordt de aanbeveling van de DSB niet opgevolgd binnen de door het panel aangegeven termijn die begint op de dag van goedkeuring van het verslag van het panel of van het Orgaan van Beroep, dan geeft het DSB het Lid dat de klacht heeft ingediend toestemming passende (9) tegenmaatregelen te nemen, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek af te wijzen.

4.11. Indien een partij bij een geschil om arbitrage verzoekt op grond van artikel 22, lid 6, van het Memorandum van Overeenstemming inzake de Beslechting van Geschillen ("DSU" - Dispute Settlement Understanding), dan bepaalt de arbiter of de tegenmaatregelen passend zijn (10).

4.12. De termijnen voor de regeling van geschillen op grond van dit artikel bedragen de helft van de termijnen die bij de DSU voor de regeling van dergelijke geschillen zijn voorgeschreven, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

DEEL III SUBSIDIES WAARTEGEN EEN ACTIE KAN WORDEN INGESTELD

Artikel 5

Schadelijke gevolgen

Een Lid mag, door het gebruik van een van de in artikel 1, leden 1 en 2, genoemde subsidies, de belangen van een ander Lid niet schaden, dat wil zeggen:

a) de binnenlandse bedrijfstak van een ander Lid (11) mag hierdoor geen schade lijden;

b) de voordelen die andere Leden op grond van de GATT 1994 rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gekregen, met name de voordelen die uit de geconsolideerde concessies van artikel II van de GATT 1994 (12) voortvloeien, mogen hierdoor niet worden teniet gedaan of uitgehold;

c) de belangen van een ander Lid (13) mogen hierdoor niet ernstig worden geschaad.

Dit artikel is niet van toepassing op subsidies die voor landbouwprodukten blijven gelden als in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw bepaald.

Artikel 6

Ernstige schade

6.1. Van ernstige schade in de zin van artikel 5, onder c), wordt geacht sprake te zijn wanneer:

a) de totale, in waarde uitgedrukte subsidiëring (14) van een produkt meer dan 5 % bedraagt (15);

b) subsidies zijn verleend om de exploitatieverliezen van een bedrijfstak te dekken;

c) subsidies zijn verleend om de exploitatieverliezen van een onderneming te dekken, andere dan éénmalige maatregelen die voor die onderneming niet kunnen worden herhaald en die slechts genomen worden in afwachting van oplossingen op lange termijn en om acute sociale problemen te voorkomen;

d) directe kwijtschelding van schulden, dat wil zeggen de kwijtschelding van schulden ten opzichte van de overheid en schenkingen om de terugbetaling van schulden te dekken (16).

6.2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt geen ernstige schade vastgesteld indien het subsidieverlenende Lid aantoont dat de betrokken subsidie geen van de in lid 3 genoemde gevolgen heeft gehad.

6.3. Van ernstige schade in de zin van artikel 5, onder c), kan sprake zijn indien subsidieverlening een of meer van de volgende gevolgen heeft:

a) verdringing of verhindering van de invoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid in het subsidieverlenende Lid;

b) verdringing of verhindering van de uitvoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid uit een derde land;

c) een aanmerkelijke onderbieding door het gesubsidieerde produkt van de prijzen van het soortgelijke produkt van een ander Lid op dezelfde markt, of een aanmerkelijke verhindering van prijsverhogingen, prijsverlagingen of een daling van de omzet op dezelfde markt;

d) een toename van het wereldmarktaandeel van het subsidieverlenende Lid voor een grondstof of basisprodukt (17) in vergelijking met het gemiddelde aandeel in de vorige periode van drie jaar, welke toename zich in de periode van subsidieverlening constant heeft ontwikkeld.

6.4. Voor de toepassing van lid 3, onder b), wordt onder verdringing of verhindering van de uitvoer ook verstaan de gevallen waarin, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 7, is aangetoond dat er een wijziging van het relatieve marktaandeel is opgetreden ten nadele van het niet-gesubsidieerde soortgelijke produkt (over een representatieve periode die lang genoeg is om de ontwikkelingen op de markt voor het betrokken produkt te kunnen aantonen, welke periode in normale omstandigheden ten minste een jaar bedraagt). Onder "wijziging van het relatieve marktaandeel" wordt een van de volgende situaties verstaan: a) een toename van het marktaandeel van het gesubsidieerde produkt; b) een constant marktaandeel van het gesubsidieerde produkt in omstandigheden waarin, zonder subsidie, een verlies van marktaandeel zou zijn opgetreden; c) een verlies van marktaandeel van het gesubsidieerde produkt, maar in een langzamer tempo dan zonder subsidie het geval zou zijn geweest.

6.5. Voor de toepassing van lid 3, onder c), wordt onder prijsonderbieding verstaan elk geval waarin prijsonderbieding is aangetoond door een vergelijking van de prijzen van het gesubsidieerde produkt met de prijzen van een niet-gesubsidieerd produkt op dezelfde markt. De prijzen worden op hetzelfde handelsniveau vergeleken en op vergelijkbare tijdstippen, waarbij rekening wordt gehouden met alle factoren die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed zijn. Indien zulk een directe vergelijking niet mogelijk is, kan prijsonderbieding aan de hand van de exportwaarde per stuk worden aangetoond.

6.6. Wordt aangevoerd dat op de markt van een Lid ernstige schade is ontstaan, dan stelt dit Lid, onder voorbehoud van punt 3 van bijlage V, de partijen bij een geschil waarop artikel 7 van toepassing is en het ingevolge artikel 7, lid 4, ingestelde panel, in kennis van alle ter zake dienende informatie over de wijziging van het marktaandeel van de partijen bij het geschil en de prijzen van het betrokken produkt.

6.7. Er is geen sprake van verdringing of verhindering van de in- of uitvoer zoals in lid 3 omschreven, wanneer zich in de betrokken periode een van de volgende omstandigheden voordoet (18):

a) verbod op of beperking van de uitvoer van het soortgelijke produkt uit het Lid dat de klacht heeft ingediend of op de invoer uit dit Lid in het betrokken derde land;

b) besluit van een importerende overheid die een handelsmonopolie in het betrokken produkt bezit of in dat produkt staatshandel drijft de invoer uit het Lid dat de klacht heeft ingediend om niet-commerciële redenen te vervangen door de invoer uit een ander land of andere landen;

c) natuurrampen, stakingen, transportonderbrekingen of andere gevallen van overmacht die van aanzienlijke invloed zijn op de produktie, de kwaliteit, de kwantiteit of de prijzen van het produkt dat voor uitvoer uit het Lid dat de klacht heeft ingediend beschikbaar is;

d) het bestaan van regelingen tot beperking van de export uit het Lid dat de klacht heeft ingediend;

e) vrijwillige vermindering van de voor uitvoer beschikbare hoeveelheden van het betrokken produkt van het Lid dat de klacht heeft ingediend (met inbegrip, onder meer, van de situatie waarin bedrijven in het Lid dat de klacht heeft ingediend de uitvoer van dit produkt op autonome wijze naar nieuwe markten hebben toegeleid);

f) het niet in acht nemen van de normen en andere voorschriften van het importerende land.

6.8. Doen de in lid 7 genoemde omstandigheden zich niet voor, dan dient het bestaan van ernstige schade te worden vastgesteld op grond van de informatie die het panel is voorgelegd of die het heeft verkregen, met inbegrip van de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in bijlage V zijn voorgelegd.

6.9. Dit artikel is niet van toepassing op subsidies die voor landbouwprodukten gehandhaafd blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw.

Artikel 7

Beroep

7.1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw, kan een Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een in artikel 1 bedoelde subsidie door een ander Lid wordt verleend of in stand gehouden, waardoor zijn binnenlandse bedrijfstak schade lijdt, waardoor voordelen worden tenietgedaan of uitgehold, of waardoor het ernstige schade lijdt, om overleg met dit andere Lid verzoeken.

7.2. Een verzoek om overleg op grond van lid 1 bevat een overzicht van het beschikbare bewijsmateriaal ten aanzien van a) het bestaan of de aard van de betrokken subsidie, en b) de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, de voordelen die worden teniet gedaan of uitgehold, of het feit dat de belangen van het Lid dat om overleg verzoekt ernstig worden geschaad.

7.3. Na het in lid 1 bedoelde verzoek om overleg pleegt het Lid waarvan wordt vermoed dat het de betrokken subsidie verleent of in stand houdt, zo spoedig mogelijk overleg. Dit overleg heeft ten doel de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken.

7.4. Indien partijen binnen 60 dagen (19) geen overeenstemming hebben bereikt over een oplossing, kan een Lid dat bij dit overleg partij is de zaak aan het DSB voorleggen ten einde onverwijld een panel te laten instellen, tenzij het DSB bij consensus besluit geen panel in te stellen. De samenstelling en de opdracht van het panel worden binnen 15 dagen na de datum van instelling vastgesteld.

7.5. Het panel onderzoekt de kwestie en legt zijn definitieve verslag voor aan de partijen bij het geschil. Het verslag wordt binnen 120 dagen na de samenstelling en de vaststelling van de opdracht van het panel aan alle Leden toegezonden.

7.6. Het verslag van het panel wordt, binnen 30 dagen nadat het aan alle Leden is toegezonden, door het DSB (20) aanvaard, tenzij een partij bij het geschil het DSB officieel van haar besluit in kennis stelt in beroep te gaan of tenzij het DSB bij consensus besluit het verslag niet goed te keuren.

7.7. Wordt tegen een verslag van het panel beroep aangetekend, dan deelt het orgaan van beroep zijn besluit mede binnen 60 dagen nadat de partij bij het geschil haar voornemen in beroep te gaan officieel heeft medegedeeld. Is het orgaan van beroep van oordeel dat het binnen 60 dagen geen verslag kan uitbrengen, dan deelt het het DSB schriftelijk de redenen daarvan mede onder opgave van de termijn waarbinnen het zijn verslag denkt uit te brengen. De procedure mag in geen geval langer dan 90 dagen duren. Het verslag van het orgaan van beroep wordt door het DSB goedgekeurd en door de partijen bij het geschil onvoorwaardelijk aanvaard, tenzij het DSB, binnen 20 dagen nadat het verslag aan de Leden is toegezonden (20), bij consensus besluit het verslag van het orgaan van beroep niet goed te keuren.

7.8. Wordt een verslag van het panel of van het orgaan van beroep - waarin is vastgesteld dat een subsidie de belangen van een ander Lid in de zin van artikel 5 schaadt - goedgekeurd, dan neemt het Lid dat deze subsidie verleent of in stand houdt passende maatregelen om een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van de subsidie of trekt deze in.

7.9. Heeft het Lid binnen zes maanden nadat het DSB het verslag van het panel of het orgaan van beroep heeft goedgekeurd, geen passende maatregelen genomen om een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van de subsidie of om deze in te trekken, dan geeft het DSB het Lid dat de klacht heeft ingediend, in afwezigheid van een compensatieregeling, toestemming tegenmaatregelen te nemen die evenredig zijn met de ernst en de aard van de schadelijke gevolgen, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek af te wijzen.

7.10. Verzoekt een partij bij een geschil om arbitrage op grond van artikel 22, lid 6, van het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen ("DSU" - Dispute Settlement Understanding), dan bepaalt de arbiter of de tegenmaatregelen evenredig zijn aan de ernst en de aard van de vastgestelde schadelijke gevolgen.

DEEL IV SUBSIDIES WAARTEGEN GEEN ACTIE KAN WORDEN INGESTELD

Artikel 8

Omschrijving

8.1. Tegen de volgende subsidies kan geen actie worden ingesteld (21):

a) subsidies die niet specifiek zijn in de zin van artikel 2;

b) subsidies die specifiek zijn in de zin van artikel 2, maar die aan de in lid 2, onder a), b) en c) vermelde criteria voldoen.

8.2. In afwijking van het bepaalde in de delen III en V kunnen tegen de volgende subsidies geen acties worden ingesteld:

a) steun aan de onderzoekactiviteiten van bedrijven of van hoger-onderwijs- of onderzoekinstellingen die op contractbasis onderzoek voor bedrijven uitvoeren, indien (22) (23) (24):

de steun (25) niet meer dan 75 % van de kosten van industrieel onderzoek (26) dekt of 50 % van de kosten van pre-concurrentiële ontwikkeling (27) (28);

en voor zover deze steun uitsluitend beperkt is tot:

i) personeelskosten (onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel dat zich uitsluitend met onderzoek bezighoudt);

ii) kosten van apparatuur, uitrusting, land en gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve indien ze op commerciële basis worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;

iii) kosten van advies en soortgelijke diensten die uitsluitend voor het onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van aangekocht onderzoek, aangekochte technische kennis, octrooien, enz.:

iv) extra algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien;

v) andere exploitatiekosten (zoals die van materieel, leveranties en dergelijke) die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien.

b) steun aan achtergebleven regio's op het grondgebied van een Lid in het algemene kader van regionale ontwikkeling (29) en die binnen de in aanmerking komende regio's niet-specifiek zijn (in de zin van artikel 2), voor zover:

i) elke achtergebleven regio een duidelijk afgebakende aaneengesloten geografische zone is met een duidelijke economische en administratieve identiteit;

ii) de regio als achtergebleven wordt beschouwd op grond van neutrale en objectieve criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de problemen van de regio niet slechts aan tijdelijke omstandigheden zijn te wijten; deze criteria moeten in wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven, zodat ze gecontroleerd kunnen worden;

iii) de criteria een meting van de economische ontwikkeling inhouden die ten minste op een van de volgende factoren is gebaseerd:

- hetzij het inkomen of het gezinsinkomen per hoofd van de bevolking, hetzij het BBP per hoofd van de bevolking, dat niet meer dan 85 % mag bedragen van het gemiddelde op het betrokken grondgebied;

- het werkloosheidspercentage dat ten minste 110 % moet bedragen van het gemiddelde op het betrokken grondgebied;

over een periode van drie jaar; deze berekening mag echter een gemengde zijn, waarbij met andere factoren rekening wordt gehouden.

c) steun ter verbetering van de aanpassing van de bestaande uitrusting (30) aan nieuwe milieu-eisen die bij de wet of anderzins zijn ingesteld, waardoor de bedrijven aan strengere eisen moeten voldoen en zij grotere financiële lasten moeten dragen, mits de steun:

i) een éénmalige maatregel is die niet wordt herhaald; en

ii) beperkt is tot 20 % van de kosten van de aanpassing; en

iii) geen betrekking heeft op de vervangings- en exploitatiekosten van de gesteunde investering, welke kosten geheel en al door de bedrijven gedragen moeten worden; en

iv) rechtstreeks verband houdt met en evenredig is aan de vermindering van overlast en vervuiling die een bedrijf veroorzaakt en geen eventuele besparing op de produktiekosten dekt; en

v) beschikbaar is voor alle bedrijven die de nieuwe uitrusting installeren en/of de nieuwe produktieprocessen toepassen.

8.3. Overeenkomstig deel VII wordt de Commissie in kennis gesteld van een subsidieregeling waarvoor op lid 2 een beroep wordt gedaan, voordat deze regeling van kracht wordt. De kennisgeving dient voldoende gegevens te bevatten om de Leden in staat te stellen te beoordelen of de regeling aan de voorwaarden en criteria van lid 2 voldoet. De leden zenden de Commissie elk jaar de laatste gegevens over de medegedeelde regeling toe, met name de totale uitgaven voor elke regeling en eventuele wijzigingen van de regeling. Andere Leden hebben het recht informatie te vragen over afzonderlijke gevallen van subsidieverlening op grond van een medegedeelde regeling (31).

8.4. Op verzoek van een Lid onderzoekt het Secretariaat een kennisgeving die ingevolge lid 3 is gedaan en vraagt het zo nodig bij het subsidieverlenende Lid aanvullende inlichtingen op over deze regeling. Het Secretariaat brengt over zijn bevindingen verslag uit bij de Commissie. De Commissie onderzoekt desgevraagd zo spoedig mogelijk de bevindingen van het Secretariaat (of indien geen onderzoek door het Secretariaat werd aangevraagd, de kennisgeving zelf) ten einde vast te stellen of aan de voorwaarden en criteria van lid 2 is voldaan. De in dit lid omschreven procedure wordt ten laatste afgesloten op de eerste gewone vergadering van de Commissie na de kennisgeving van de subsidieregeling, mits ten minste twee maanden tussen deze kennisgeving en de gewone vergadering van de Commissie zijn verstreken. De in dit lid omschreven onderzoekprocedure is, op verzoek, ook van toepassing op aanmerkelijke wijzingen van een regeling die zijn medegedeeld ter gelegenheid van de in lid 3 bedoelde jaarlijkse toezending van bijgewerkte gegevens.

8.5. Op verzoek van een Lid wordt de in lid 4 bedoelde vaststelling van de Commissie, of het niet doen van zulk een vaststelling door de Commissie alsmede de niet-naleving, in afzonderlijke gevallen, van de voorwaarden van een medegedeelde regeling, aan bindende arbitrage onderworpen. De arbitrage-instantie doet de Leden zijn conclusies toekomen binnen 120 dagen nadat de kwestie aan hem is voorgelegd. Tenzij in dit lid anders is bepaald, is de DSU van toepassing op de arbitrage waarin dit lid voorziet.

Artikel 9

Overleg en toegelaten rechtsmiddelen

9.1. Indien tijdens de uitvoering van een in artikel 8, lid 2, bedoelde regeling, ondanks het feit dat de regeling aan de daarin genoemde criteria voldoet, een Lid redenen heeft om aan te nemen dat deze regeling ernstige nadelige gevolgen heeft gehad voor zijn binnenlandse bedrijfstak, zodat moeilijk te herstellen schade is ontstaan, kan dit Lid om overleg verzoeken met het Lid dat de subsidie verleent of in stand houdt.

9.2. Na het verzoek om overleg ingevolge lid 1, pleegt het Lid dat de betrokken subsidieregeling toepast of in stand houdt zo spoedig mogelijk overleg. Dit overleg is erop gericht de feitelijke situatie op te helderen en tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.

9.3. Is tijdens het in lid 2 bedoelde overleg binnen 60 dagen na het verzoek hiertoe geen oplossing gevonden die voor beide partijen aanvaardbaar is, dan kan het Lid dat het overleg heeft aangevraagd de zaak aan de Commissie voorleggen.

9.4. De Commissie onderzoekt onmiddelijk de feiten van de zaak die haar is voorgelegd en het bewijsmateriaal ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gevolgen. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat deze gevolgen inderdaad aanwezig zijn, kan zij het subsidieverlenende Lid aanbevelen de regeling zo te wijzigen dat deze gevolgen zich niet meer doen gevoelen. De Commissie legt haar conclusies voor binnen de 120 dagen nadat de zaak haar, op grond van lid 3, is voorgelegd. Wordt de aanbeveling niet binnen de zes maanden opgevolgd, dan geeft de Commissie het Lid dat het verzoek heeft ingediend toestemming tegenmaatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met de aard en de ernst van de vastgestelde gevolgen.

DEEL V COMPENSERENDE MAATREGELEN

Artikel 10

Toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (32)

De Leden nemen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat de instelling van een compenserend recht (33) op een produkt uit het gebied van een Lid dat in het gebied van een ander Lid wordt ingevoerd in overeenstemming met artikel VI van de GATT 1994 en de voorwaarden van onderhavige Overeenkomst geschiedt. Compenserende rechten mogen slechts worden ingesteld nadat in overeenstemming met de bepalingen in deze Overeenkomst en de Overeenkomst inzake Landbouw een onderzoek is geopend (34) en verricht.

Artikel 11

Opening en uitvoering van het onderzoek

11.1. Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de hoogte en de gevolgen van een subsidie geopend naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak.

11.2. Een op grond van lid 1 ingediend verzoek dient voldoende bewijsmateriaal te bevatten over het bestaan van a) een subsidie en, zo mogelijk, de hoogte ervan, b) schade in de zin van artikel VI van de GATT 1994 zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd, en c) een oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die zou zijn geleden. Loutere beweringen die niet door bewijsmateriaal worden gesteund kunnen niet als toereikend in de zin van dit lid worden beschouwd. Het verzoek bevat de gegevens die de aanvrager redelijkerwijs bekend zijn, zoals:

i) de identiteit van de aanvrager en de hoeveelheid en waarde van het soortgelijke produkt dat hij in het binnenland vervaardigt. Wordt een schriftelijk verzoek namens de binnenlandse bedrijfstak ingediend, dan wordt de bedrijfstak namens welke het verzoek wordt ingediend daarin omschreven door middel van een lijst van alle gekende binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van producenten van het soortgelijke produkt) en bevat dit, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van de binnenlandse produktie van het door deze producenten vervaardigde soortgelijke produkt;

ii) een volledige beschrijving van het produkt dat met subsidie zou worden ingevoerd, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke gekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van gekende importeurs van het betrokken produkt;

iii) stukken waaruit het bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidie blijkt;

iv) stukken waaruit blijkt dat de schade die de binnenlandse bedrijfstak door de gesubsidieerde invoer zou lijden door de subsidiëring wordt veroorzaakt; dit bewijsmateriaal omvat gegevens over de ontwikkeling van de omvang van de beweerdelijk gesubsidieerde invoer, de gevolgen van deze invoer voor de prijzen van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt en de weerslag van de invoer op de binnenlandse bedrijfstak, zoals uit factoren en indicatoren betreffende de situatie van de binnenlandse bedrijfstak blijkt, waaronder die welke in artikel 15, leden 2 en 4, zijn genoemd.

11.3. De autoriteiten controleren de juistheid en toereikendheid van de in het verzoek vervatte bewijsmateriaal ten einde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

11.4. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat de autoriteiten, aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin het verzoek door de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt wordt gesteund (35), hebben vastgesteld dat het verzoek door of namens de binnenlandse bedrijfstak is ingediend (36). Het verzoek wordt geacht "door of namens de binnenlandse bedrijfstak" te zijn gedaan indien het gesteund wordt door de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedraagt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat vervaardigd wordt door dat deel van de binnenlandse bedrijfstak dat zich voor of tegen het verzoek heeft uitgesproken. Er wordt geen onderzoek geopend wanneer de binnenlandse producenten die het verzoek uitdrukkelijk steunen minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de binnenlandse bedrijfstak.

11.5. De autoriteiten geven geen bekendheid aan het verzoek tot opening van een onderzoek voordat het besluit tot opening van het onderzoek is genomen.

11.6. Indien, in bijzondere omstandigheden, de betrokken autoriteiten besluiten een onderzoek te openen zonder daartoe een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak te hebben ontvangen, zetten zij de procedure slechts voort indien zij voldoende bewijs hebben over het bestaan van een subsidie, schade en oorzakelijk verband, als in lid 2 omschreven, om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

11.7. Het bewijs ten aanzien van subsidie en schade wordt terzelfdertijd in overweging genomen a) bij het besluit al dan niet tot een onderzoek over te gaan en b) daarna, tijdens het onderzoek, dat niet later begint dan op het vroegste tijdstip waarop volgens de bepalingen van deze Overeenkomst voorlopige maatregelen mogen worden genomen.

11.8. Wanneer produkten niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong maar via een ander land in het importerende Lid worden ingevoerd, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst volledig van toepassing en de transactie(s) word(t)(en) voor de toepassing van deze Overeenkomst geacht tussen het land van oorsprong en het importerende Lid te hebben plaatsgevonden.

11.9. Een verzoek op grond van lid 1 wordt afgewezen en een onderzoek beëindigd zodra de betrokken autoriteiten ervan overtuigd zijn dat het bewijsmateriaal inzake subsidiëring of schade niet voldoende is om de procedure voort te zetten. De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien de hoogte van de subsidie minimaal is of indien de werkelijke potentiële hoeveelheid van het met subsidie ingevoerde produkt, of de schade, te verwaarlozen is. Voor de toepassing van dit lid wordt de subsidie geacht minimaal te zijn indien ze minder dan 1 % van de waarde van het produkt bedraagt.

11.10. Een onderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet verstoren.

11.11. Een onderzoek wordt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, binnen een jaar na de opening afgesloten en mag in geen geval langer dan 18 maanden duren.

Artikel 12

Bewijs

12.1. Belanghebbende Leden en alle andere belanghebbenden bij een onderzoek in verband met compenserende rechten worden in kennis gesteld van de informatie die de autoriteiten wensen te ontvangen en krijgen ruimschoots gelegenheid om het bewijsmateriaal dat zij voor het betrokken onderzoek van belang achten schriftelijk voor te leggen.

12.1.1. Exporteurs, buitenlandse producenten en belanghebbende Leden die een vragenlijst ontvangen betreffende een onderzoek in verband met compenserende rechten beschikken over ten minste 30 dagen om de vragenlijst te beantwoorden (37). Met redenen omklede verzoeken tot verlenging van de termijn van 30 dagen dienen in welwillende overweging te worden genomen, en dienen, voor zover dit praktisch mogelijk is, te worden ingewilligd.

12.1.2. Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, wordt bewijsmateriaal dat een belanghebbend Lid of belanghebbende partij schriftelijk heeft voorgelegd zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van het andere belanghebbende Lid of de andere belanghebbende partijen die aan het onderzoek deelnemen.

12.1.3. Zodra een onderzoek is geopend, doen de autoriteiten de volledige tekst van het ingevolge artikel 11, lid 1, ontvangen schriftelijke verzoek aan de gekende exporteurs (38), en de autoriteiten van het exporterende Lid toekomen en stellen deze, op verzoek, ter beschikking van de andere betrokken belanghebbenden, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, zoals in lid 4 bedoeld.

12.2. Belanghebbende Leden en partijen hebben, op een met redenen omkleed verzoek, het recht inlichtingen mondeling te verstrekken. Worden inlichtingen mondeling verstrekt, dan moeten de belanghebbende Leden en partijen deze vervolgens op schrift stellen. Een besluit van de met onderzoek belaste autoriteiten kan slechts gebaseerd zijn op inlichtingen en argumenten die zich in het dossier van deze autoriteiten bevinden en die de belanghebbende Leden en partijen die aan het onderzoek hebben deelgenomen ter beschikking stonden, waarbij echter rekening dient te worden gehouden met de noodzaak tot bescherming van vertrouwelijke gegevens.

12.3. De autoriteiten geven, voor zover praktisch mogelijk, alle belanghebbende Leden en partijen voldoende gelegenheid tot inzage in alle voor de presentatie van hun zaak relevante stukken die niet vertrouwelijk zijn in de zin van lid 4 en die de autoriteiten bij een onderzoek in verband met compenserende rechten gebruiken; zij geven deze belanghebbende Leden en partijen ook voldoende gelegenheid hun argumenten op grond van deze gegevens voor te leggen.

12.4. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijk zou bevoordelen of omdat bekendmaking ervan ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor de persoon die de informatie heeft verstrekt of voor de persoon van wie deze informatie is verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk wordt verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld. Dergelijke informatie kan niet worden bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt (39).

12.4.1. De autoriteiten vragen dat belanghebbende Leden of partijen die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toezenden. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk medegedeelde gegeven. In buitengewone omstandigheden kunnen deze Leden of partijen aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

12.4.2. Indien de autoriteiten van oordeel zijn dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen de autoriteiten deze informatie buiten beschouwing laten tenzij te hunnen genoegen uit goede bronnen blijkt dat de inlichtingen juist zijn (40).

12.5. Behoudens in de in lid 7 bedoelde omstandigheden, controleren de autoriteiten in de loop van het onderzoek of de inlichtingen die belanghebbende Leden of partijen hebben verstrekt en waarop zij hun bevindingen baseren, juist zijn.

12.6. De met onderzoek belaste autoriteiten kunnen het onderzoek zo nodig op het grondgebied van andere Leden verrichten, mits zij het betrokken Lid hiervan tijdig in kennis stellen en dit Lid hiertegen geen bezwaar maakt. Voorts kunnen deze autoriteiten het onderzoek in de lokalen van een onderneming verrichten en de administratie van deze onderneming onderzoeken indien a) de onderneming hiervoor toestemming geeft, en b) het betrokken Lid hiervan in kennis is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt. De in Bijlage VI omschreven procedures zijn van toepassing bij onderzoek in de lokalen van een onderneming.

Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, stellen de autoriteiten de resultaten van het onderzoek ter beschikking van de ondernemingen waarop ze betrekking hebben, of zorgen zij ervoor dat deze resultaten aan deze ondernemingen ter beschikking worden gesteld, overeenkomstig lid 8. Ze kunnen deze resultaten ook de indieners van het verzoek ter beschikking stellen.

12.7. Indien een belanghebbend Lid of een belanghebbende partij binnen een redelijke termijn geen toegang verleent tot de noodzakelijke informatie of deze anderszins niet verstrekt, of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige en definitieve conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

12.8. Voordat definitieve conclusies worden getrokken stellen de autoriteiten alle belanghebbende Leden en partijen in kennis van de voornaamste onderzochte feiten die aan het besluit tot het al dan niet nemen van definitieve maatregelen ten grondslag liggen. Deze kennisgeving moet tijdig genoeg gebeuren om alle partijen de gelegenheid te geven hun belangen te verdedigen.

12.9. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder "belanghebbende partij" verstaan:

i) een exporteur of buitenlandse producent of de importeur van een produkt dat wordt onderzocht, of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden producenten, exporteurs of importeurs van dit produkt zijn; en

ii) een producent van het soortgelijke produkt in het importerende Lid of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden het soortgelijke produkt in het gebied van het importerende Lid produceren.

Deze lijst belet niet dat Leden andere binnen- of buitenlandse partijen dan bovengenoemde als belanghebbende partij kunnen beschouwen.

12.10. Industriële gebruikers van het onderzochte produkt, en representatieve consumentenorganisaties (wanneer het om produkten gaat die courant in de detailhandel worden verkocht) worden door de autoriteiten in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verstrekken in verband met het onderzoek inzake subsidiëring, schade en oorzakelijk verband.

12.11. De autoriteiten houden rekening met de moeilijkheden die belanghebbenden partijen, en met name kleine bedrijven, kunnen hebben om de gevraagde informatie te verstrekken en verlenen deze, voor zover praktisch mogelijk, hulp.

12.12. De hierboven omschreven procedures hebben niet ten doel de autoriteiten van een Lid te beletten zo snel mogelijk te handelen wat betreft het openen van een onderzoek, het trekken van voorlopige of definitieve conclusies in zowel positieve als negatieve zin, of het nemen van voorlopige of definitieve maatregelen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13

Overleg

13.1. Zo spoedig mogelijk nadat een verzoek ingevolge artikel 11 is aanvaard, en in ieder geval vóór de opening van een onderzoek, worden Leden waarvan de produkten onderzocht kunnen worden voor overleg uitgenodigd met het doel de situatie op te helderen ten aanzien van de in artikel 11, lid 2, bedoelde punten en om overeenstemming over een oplossing te bereiken.

13.2. Voorts krijgen de Leden waarvan de produkten worden onderzocht tijdens de gehele duur van het onderzoek redelijke gelegenheid om het overleg voort te zetten ten einde de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken (41).

13.3. Onverminderd de verplichting redelijke gelegenheid tot overleg te bieden, hebben deze bepalingen inzake overleg niet ten doel de autoriteiten van een Lid te beletten zo snel mogelijk, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, te handelen wat betreft het openen van een onderzoek, het trekken van voorlopige of definitieve conclusies in zowel positieve als negatieve zin, of het nemen van voorlopige of definitieve maatregelen.

13.4. Het Lid dat voornemens is een onderzoek uit te voeren of dat een onderzoek uitvoert geeft het Lid of de Leden waarvan de produkten worden onderzocht desgevraagd inzage in het niet-vertrouwelijke bewijsmateriaal, met inbegrip van de niet-vertrouwelijke samenvatting van vertrouwelijke gegevens die bij de opening of het verdere verloop van het onderzoek worden gebruikt.

Artikel 14

Berekening van de hoogte van een subsidie in termen van voordeel voor de ontvanger

Voor de toepassing van deel V wordt elke methode die de met onderzoek belaste autoriteit gebruikt voor de berekening van het voordeel in de zin van artikel 1, lid 1, dat de ontvanger verkrijgt in de nationale wetgeving of de uitvoeringsbepalingen van het betrokken Lid vastgelegd en de toepassing ervan in elk bijzonder geval dient transparant te zijn en voldoende nauwkeurig omschreven. Voorts dient deze methode in overeenstemming te zijn met de volgende regels:

a) een participatie van de overheid aan het maatschappelijk kapitaal van een bedrijf wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij het investeringsbesluit niet kan worden beschouwd overeen te stemmen met normale investeringspraktijken (met inbegrip van het verstrekken van risicokapitaal) van particuliere investeerders op het grondgebied van dat Lid;

b) het toekennen van een lening door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het leningontvangende bedrijf op de overheidslening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zou betalen die het effectief op de markt kan verkrijgen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen;

c) het geven van een garantie voor een lening door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het garantie-ontvangende bedrijf op een door de overheid gegarandeerde lening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie zou betalen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen, gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies;

d) de levering van goederen of diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan toereikende beloning plaatsvindt en de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning. Of de beloning toereikend is wordt vastgesteld door een vergelijking te maken met de marktvoorwaarden voor de betreffende goederen of diensten in het land van levering of aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, transport en andere koop- of verkoopvoorwaarden).

Artikel 15

Vaststelling van schade (42)

15.1. Voor de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 wordt de vaststelling van schade gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt deze een objectief onderzoek in van a) de omvang van de gesubsidieerde invoer en de gevolgen daarvan voor de prijzen van het soortgelijke produkt (43) op de binnenlandse markt, en b) de gevolgen van deze invoer voor de binnenlandse producenten van deze produkten.

15.2. Wat de omvang van de gesubsidieerde invoer betreft, gaan de met onderzoek belaste autoriteiten na of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in het importerende Lid, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, gaan de met onderzoek belaste autoriteiten na of er sprake is van een aanmerkelijke prijsonderbieding door het gesubsidieerde produkt ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk produkt van het importerende Lid, of dat deze invoer op andere wijze de prijzen aanzienlijk drukt of prijsverhogingen die anders hadden plaatsgevonden belet, waarbij geen enkele noch meerdere van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend zijn.

15.3. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan een land terzelfder tijd in verband met compenserende rechten wordt onderzocht, mogen de met onderzoek belaste autoriteiten de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordelen indien zij vaststellen dat a) de hoogte van de subsidie voor het produkt uit elk land meer dan minimaal is als in artikel 11, lid 9, omschreven en de hoeveelheid die uit elk land wordt ingevoerd niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gepast is gezien de concurrentieverhoudingen tussen de importprodukten onderling en tussen de importprodukten en het soortgelijke binnenlandse produkt.

15.4. Het onderzoek naar de gevolgen van de gesubsidieerde invoer voor de binnenlandse bedrijfstak omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, zoals de werkelijke en potentiële daling van produktie, omzet, marktaandeel, winst, produktiviteit, rendement op investeringen, bezettingsgraad; factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen; werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor cash flow, voorraden, werkgelegenheid, lonen, groei, mogelijkheden om kapitaal aan te trekken of investeringen, en, in het geval van de landbouw, of er een groeiende afhankelijkheid is van steunmaatregelen van de overheid. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend.

15.5. Aangetoond moet worden dat de gesubsidieerde invoer, ten gevolge van de subsidie (44), schade in de zin van deze Overeenkomst veroorzaakt. Het oorzakelijke verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, wordt aangetoond door middel van een onderzoek van alle relevante bewijsstukken waarover de autoriteiten beschikken. De autoriteiten onderzoeken ook alle andere gekende factoren dan de gesubsidieerde invoer die de binnenlandse bedrijfstak tegelijkertijd schade toebrengen en de schade die door deze andere factoren wordt veroorzaakt mag niet aan de gesubsidieerde invoer worden toegeschreven. Factoren die in dit verband relevant zijn, zijn onder andere de hoeveelheden en de prijzen van de niet-gesubsidieerde invoer van het betrokken produkt, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handelsbeperkende maatregelen van en concurrentie tussen buitenlandse en binnenlandse producenten, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en produktiviteit van de binnenlandse bedrijfstak.

15.6. De gevolgen van de gesubsidieerde invoer worden beoordeeld in verhouding tot de binnenlandse produktie van het soortgelijke produkt wanneer het aan de hand van de beschikbare gegevens mogelijk is die produktie aan de hand van criteria zoals produktieproces, omzet en winst van de producenten duidelijk te onderscheiden. Indien het niet mogelijk is deze produktie te onderscheiden, worden de gevolgen van de gesubsidieerde invoer beoordeeld door de produktie te onderzoeken van de kleinste groep of serie produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

15.7. De vaststelling dat er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade is op feiten gebaseerd en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin de subsidie schade veroorzaakt moet voor een nabije toekomst duidelijk zijn te voorzien. Om vast te stellen of er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade, nemen de met onderzoek belaste autoriteiten onder meer de volgende factoren in aanmerking:

i) de aard van de betrokken subsidie of subsidies en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel;

ii) de snelle groei van het aandeel van de gesubsidieerde importprodukten op de binnenlandse markt, wat erop wijst dat de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

iii) voldoende vrij beschikbare capaciteit van de exporteur, of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst waardoor het waarschijnlijk is dat de gesubsidieerde uitvoer naar de markt van het importerende Lid nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende voor export beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

iv) of de produkten worden ingevoerd tegen prijzen die een aanmerkelijke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of die een stijging van deze prijzen duidelijk zullen verhinderen, en waardoor de vraag naar importprodukten nog zal toenemen;

v) de bestaande voorraden van het onderzochte produkt.

Geen enkele van deze factoren is noodzakelijkerwijs doorslaggevend, maar de in overweging genomen factoren tezamen moeten tot de conclusie leiden dat de gesubsidieerde invoer op korte termijn nog zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

15.8. In de gevallen waarin de gesubsidieerde invoer schade dreigt te veroorzaken, wordt het besluit om compenserende maatregelen te nemen zorgvuldig overwogen.

Artikel 16

Omschrijving van het begrip "binnenlandse bedrijfstak"

16.1. In de zin van deze overeenkomst wordt onder "binnenlandse bedrijfstak", behoudens het bepaalde in lid 2, de gezamenlijke binnenlandse producenten van de soortgelijke produkten verstaan of dat deel van de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie van de produkten een groot deel van de totale binnenlandse produktie van die produkten uitmaakt. Indien het echter om producenten gaat die met exporteurs of importeurs gelieerd (45) zijn of die zelf importeur zijn van het produkt dat met subsidie zou worden ingevoerd of van een soortgelijk produkt uit een ander land, kan onder "binnenlandse bedrijfstak" de overige producenten worden verstaan.

16.2. In buitengewone omstandigheden kan het grondgebied van een Lid, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten worden verdeeld en kunnen de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders op dat grondgebied gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale binnenlandse bedrijfstak geen schade lijdt, mits de gesubsidieerde invoer op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle produkten op die markt door de gesubsidieerde invoer schade lijden.

16.3. Wanner onder "binnenlandse bedrijfstak" de producenten in een bepaald gebied, namelijk de in lid 2 omschreven markt, wordt verstaan, worden de compenserende rechten slechts geheven op produkten die voor eindverbruik in dat gebied zijn bestemd. Staat de grondwet van het importerende Lid niet toe dat compenserende rechten op die basis worden geheven, dan mag het importerende Lid de compenserende rechten uitsluitend zonder beperking heffen indien a) de exporteurs de gelegenheid hebben gehad de export tegen gesubsidieerde prijzen naar het betrokken gebied stop te zetten of op grond van artikel 18 verbintenissen aan te bieden, maar zij deze bevredigende verbintenissen niet terstond hebben aangeboden, en b) deze rechten niet uitsluitend kunnen worden geheven op produkten van specifieke producenten die aan het betrokken gebied leveren.

16.4. Wanneer twee of meer landen overeenkomstig het bepaalde in artikel XXIV, lid 8, onder a), van de GATT 1994 zulk een niveau van integratie hebben bereikt dat zij de kenmerken van een enkele, eengemaakte markt hebben, wordt de bedrijfstak in het gehele geïntegreerde gebied beschouwd als de in de leden 1 en 2 bedoelde binnenlandse bedrijfstak.

16.5. Het bepaalde in artikel 15, lid 6, is van toepassing op dit artikel.

Artikel 17

Voorlopige maatregelen

17.1. Voorlopige maatregelen mogen uitsluitend worden toegepast indien:

a) een onderzoek is geopend overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, hierover een bericht is gepubliceerd en belanghebbende Leden en partijen voldoende gelegenheid hebben gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken;

b) een voorlopige vaststelling is gedaan dat subsidie is toegekend en dat een binnenlandse bedrijfstak door de gesubsidieerde invoer schade lijdt of dreigt te lijden; en

c) de betrokken autoriteiten deze maatregelen noodzakelijk achten om te verhinderen dat tijdens de duur van het onderzoek schade wordt geleden.

17.2. Voorlopige maatregelen kunnen de vorm aannemen van voorlopige compenserende rechten waarvan de betaling gegarandeerd wordt door het storten van een geldsom of het stellen van een zekerheid ten belope van de voorlopig berekende subsidie.

17.3. Voorlopige maatregelen worden niet eerder genomen dan 60 dagen na de opening van het onderzoek.

17.4. De toepassing van voorlopige maatregelen wordt tot een zo kort mogelijke periode beperkt, die ten hoogste vier maanden bedraagt.

17.5. Het bepaalde in artikel 15, lid 6, is van toepassing op dit artikel.

Artikel 18

Verbintenissen

18.1. Een procedure kan (46) worden geschorst of beëindigd zonder dat voorlopige maatregelen worden genomen of compenserende rechten ingesteld, indien op vrijwillige basis bevredigende verbintenissen worden aangeboden op grond waarvan:

a) de overheid van het exporterende Lid ermee instemt de subsidie op te heffen of te beperken of andere maatregelen te nemen ten aanzien van de gevolgen van de subsidie; of

b) de exporteur ermee instemt zijn prijzen zo te herzien dat de met onderzoek belaste autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de subsidie geen schadelijke gevolgen meer heeft. Bij deze verbintenissen worden de prijzen niet meer verhoogd dan nodig is om de subsidie te compenseren. Het is wenselijk dat de prijsverhogingen minder zijn dan de hoogte van de subsidie indien dit voldoende is om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt.

18.2. Verbintenissen worden niet gevraagd noch aanvaard tenzij de autoriteiten van het importerende Lid een voorlopige positieve vaststelling hebben gedaan over het bestaan van subsidie en de daardoor veroorzaakte schade en, in geval van verbintenissen van exporteurs, het exporterende Lid hiervoor toestemming heeft gegeven.

18.3. Aangeboden verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien de autoriteiten van het importerende Lid van oordeel zijn dat aanvaarding daarvan niet praktisch mogelijk is, bijvoorbeeld indien het aantal bestaande en potentiële exporteurs te groot is of om andere redenen, met inbegrip van redenen van algemeen beleid. Indien dit het geval is en voor zover dit praktisch mogelijk is, delen de autoriteiten de exporteur mede waarom zij de de verbintenis niet hebben aanvaard en geven zij de exporteur, voor zover mogelijk, gelegenheid hierover opmerkingen te maken.

18.4. Indien een verbintenis wordt aanvaard, wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade toch voltooid indien het exporterende Lid dit wenst of het importerende Lid hiertoe besluit. Wordt in dit geval vastgesteld dat er geen sprake is van subsidiëring of schade, dan vervalt de verbintenis automatisch, tenzij een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kunnen de betrokken autoriteiten eisen dat de verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst. Wordt vastgesteld dat er wel sprake is van subsidiëring en schade, dan blijft de verbintenis van kracht overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van deze Overeenkomst.

18.5. Voorstellen voor prijsverbintenissen mogen uitgaan van de autoriteiten van het importerende Lid, maar geen exporteur kan gedwongen worden hierop in te gaan. Het feit dat overheden of exporteurs geen verbintenissen aanbieden of niet op een voorstel daartoe ingaan, doet op generlei wijze afbreuk aan het onderzoek van de zaak. De autoriteiten zijn echter vrij te bepalen dat het bij voortzetting van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijker is dat schade zal ontstaan.

18.6. De autoriteiten van een importerend Lid kunnen eisen dat een overheid of exporteur van wie een verbintenis is aanvaard regelmatig inlichtingen verstrekt in verband met de naleving van deze verbintenis en dat de betreffende gegevens gecontroleerd mogen worden. Bij niet-naleving van een verbintenis kunnen de autoriteiten van het importerende Lid, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op korte termijn maatregelen nemen die kunnen bestaan uit de onmiddellijke toepassing van voorlopige maatregelen op grond van de meest betrouwbare gegevens die beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen kunnen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, definitieve rechten worden geheven op produkten die ten verbruike zijn aangegeven tot ten hoogste 90 dagen vóór de toepassing van deze voorlopige maatregelen, met dien verstande dat een dergelijke heffing achteraf niet mag worden toegepast op produkten die zijn aangegeven voordat de verbintenis werd verbroken.

Artikel 19

Instelling en heffing van compenserende rechten

19.1. Doet een Lid, nadat redelijke pogingen zijn gedaan om het overleg tot een goed einde te brengen, een definitieve vaststelling over het bestaan en de hoogte van de subsidie en dat de gesubsidieerde invoer, ten gevolge van de subsidie, schade veroorzaakt, dan kan het een compenserend recht instellen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, tenzij de subsidie wordt ingetrokken.

19.2. Het is aan de autoriteiten van het importerende Lid te besluiten of een compenserend recht al dan niet wordt ingesteld wanneer aan alle eisen voor het instellen van dit recht is voldaan, en of dit recht gelijk is aan de hoogte van de subsidie of lager. Het is wenselijk dat de instelling van het recht facultatief is op het grondgebied van alle Leden en dat het recht lager is dan de hoogte van de subsidie indien dit lagere recht voldoende is om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, en dat procedures worden vastgesteld door middel waarvan de betrokken autoriteiten rekening kunnen houden met de opmerkingen van belanghebbenden in het binnenland (47) wier belangen door het instellen van een compenserend recht geschaad zouden kunnen worden.

19.3. Wordt op een produkt een compenserend recht ingesteld, dan wordt dit recht zonder discriminatie geheven op de invoer van dit produkt uit alle gesubsidieerde en schadeveroorzakende bronnen, behalve de invoer uit die bronnen die de betrokken subsidie hebben ingetrokken of waarvan verbintenissen in de zin van deze Overeenkomst zijn aanvaard. Elke exporteur op wiens exportprodukten een definitief compenserend recht is ingesteld, maar wiens produkten niet werkelijk werden onderzocht om andere redenen dan diens weigering mede te werken, heeft recht op een versneld onderzoek zodat de met onderzoek belaste autoriteiten zo snel mogelijk een afzonderlijk compenserend recht voor die exporteur kunnen instellen.

19.4. De compenserende rechten die op een importprodukt worden geheven (48) mogen niet hoger zijn dan de subsidie waarvan het bestaan is vastgesteld en die per eenheid van het gesubsidieerde en geëxporteerde produkt is berekend.

Artikel 20

Terugwerkende kracht

20.1. Voorlopige maatregelen en compenserende rechten worden slechts toegepast op produkten die voor verbruik worden aangegeven, nadat het besluit op grond van artikel 17, lid 1, respectievelijk artikel 19, lid 1, in werking is getreden, behalve in de in onderhavig artikel vermelde uitzonderingsgevallen.

20.2. Wanneer een definitieve vaststelling van schade (maar niet van dreigende schade of de aanzienlijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak) is gedaan of, in het geval van een definitieve vaststelling van dreigende schade, wanneer de gesubsidieerde invoer, in afwezigheid van voorlopige maatregelen, tot een vaststelling van schade zouden hebben geleid, kunnen met terugwerkende kracht compenserende rechten worden geheven voor de periode waarin eventueel voorlopige maatregelen van toepassing waren.

20.3. Is het definitieve compenserende recht hoger dan het bedrag dat door de storting van een geldsom of door het stellen van een zekerheid is gegarandeerd, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het door de gestorte geldsom of gestelde zekerheid gegarandeerde bedrag, dan wordt het teveel zo spoedig mogelijk terugbetaald of vrijgegeven.

20.4. Behoudens het bepaalde in lid 2 kan, wanneer dreigende schade of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak is vastgesteld (maar wanneer zich nog geen schade heeft voorgedaan), een definitief compenserend recht slechts worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreigende schade of aanzienlijke vertraging zijn vastgesteld. Geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort worden zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

20.5. Wanneer een definitieve vaststelling negatief is, worden geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

20.6. Wanneer de autoriteiten, in kritieke omstandigheden, vaststellen dat moeilijk te herstellen schade is veroorzaakt door de massale import, in een betrekkelijk korte periode, van een produkt waarvoor in strijd met de bepalingen van de GATT 1994 en deze Overeenkomst subsidies zijn uitgekeerd of toegekend en zij het nodig achten, ten einde een herhaling van dergelijke schade te voorkomen, op deze invoer met terugwerkende kracht compenserende rechten in te stellen, mogen definitieve compenserende rechten worden geheven op importprodukten die, niet meer dan 90 dagen voor de datum waarop voorlopige maatregelen zijn toegepast, ten verbruike zijn aangegeven.

Artikel 21

Duur en herziening van de compenserende rechten en verbintenissen

21.1. Een compenserend recht blijft van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schadeveroorzakende subsidie te neutraliseren.

21.2. De autoriteiten onderzoeken, zo nodig, of een ingesteld recht moet worden gehandhaafd, hetzij op eigen initiatief, hetzij, mits sinds het instellen van het definitieve compenserende recht een redelijke periode is verstreken, op verzoek van een belanghebbende die positieve gegevens verstrekt waaruit de noodzaak van een herziening blijkt. Belanghebbenden hebben het recht de autorititeiten te verzoeken na te gaan of het nodig is de rechten ter compensatie van subsidiëring te handhaven, of het waarschijnlijk is dat de schade zou voortduren of weer zou ontstaan indien het recht werd opgeheven of gewijzigd, of beide. Indien de autoriteiten bij het in dit lid bedoelde onderzoek vaststellen dat er geen redenen zijn het compenserende recht te handhaven, wordt het onmiddellijk opgeheven.

21.3. In afwijking van de leden 1 en 2 vervalt een definitief compenserend recht uiterlijk vijf jaar nadat het werd ingesteld (of uiterlijk vijf jaar na de datum van het meest recente onderzoek op grond van lid 2, indien dit onderzoek zowel op subsidiëring als op schade betrekking had, of op grond van onderhavig lid), tenzij de autoriteiten, tijdens een onderzoek dat vóór die datum op hun eigen initiatief werd geopend of op een met redenen omkleed verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak binnen een redelijke termijn vóór die datum, vaststellen dat het vervallen van het recht waarschijnlijk tot een voortzetting of een herhaling van subsidiëring en schade zou leiden (49). Het recht kan in afwachting van de resultaten van dit onderzoek gehandhaafd blijven.

21.4. Het bepaalde in artikel 12 ten aanzien van bewijsmateriaal en procedures is van toepassing op een herzieningsonderzoek dat op grond van dit artikel wordt uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt onverwijld uitgevoerd en binnen 12 maanden na de opening afgesloten.

21.5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die overeenkomstig artikel 18 zijn aanvaard.

Artikel 22

Openbaarmaking en motivering van de vaststellingen

22.1. Indien de autoriteiten ervan overtuigd zijn dat er voldoende bewijsmateriaal is om, overeenkomstig artikel 11, een onderzoek te openen, wordt dit medegedeeld aan het Lid of de Leden waarvan de produkten onderzocht zullen worden en aan andere partijen waarvan het de met onderzoek belaste autoriteiten bekend is dat zij belang hebben bij het onderzoek. Tevens wordt een bericht gepubliceerd.

22.2. Het bericht over de opening van een onderzoek bevat de volgende gegevens of vermeldt dat deze beschikbaar zijn in een afzonderlijk verslag (50):

i) de naam van het land of de landen van uitvoer en het betrokken produkt;

ii) de datum van opening van het onderzoek;

iii) een beschrijving van de te onderzoeken subsidiepraktijk of -praktijken;

iv) een samenvatting van de factoren waarop de schadeklacht is gebaseerd;

v) het adres waaraan belanghebbende Leden en partijen opmerkingen kunnen toezenden; en

vi) de termijnen waarbinnen belanghebbende Leden en partijen hun standpunt bekend moeten maken.

22.3. Er wordt een bericht gepubliceerd over de voorlopige of definitieve vaststellingen, ongeacht of deze positief of negatief zijn, over besluiten tot aanvaarding van een verbintenis op grond van artikel 18, over de beëindiging van een verbintenis en de beëindiging van een definitief compenserend recht. Elk bericht bevat voldoende gedetailleerde gegevens, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, over de bevindingen en conclusies inzake alle feitelijke en juridische gegevens die door de met onderzoek belaste autoriteiten van belang werden geacht. Deze berichten en verslagen worden toegezonden aan het Lid of de Leden op de produkten waarvan deze vaststellingen of verbintenissen betrekking hebben en aan andere partijen waarvan bekend is dat zij daarbij belang hebben.

22.4. Het bericht dat voorlopige maatregelen worden genomen bevat een voldoende gedetailleerde uitleg, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, over de voorlopige vaststellingen inzake het bestaan van subsidie en schade en vermeldt de feitelijke en juridische punten op grond waarvan argumenten zijn aanvaard of afgewezen. Dit bericht of verslag bevat, met inachtneming van de plicht tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, met name het volgende:

i) de namen van de betrokken leveranciers of, wanneer dit niet praktisch mogelijk is, van de betrokken leverancierslanden;

ii) een voor douanedoeleinden voldoende nauwkeurige omschrijving van het produkt;

iii) de hoogte van de vastgestelde subsidie en de basis waarop het bestaan van een subsidie werd vastgesteld;

iv) de in artikel 15 genoemde overwegingen betreffende de vaststelling van schade;

v) de voornaamste redenen die tot de vaststelling hebben geleid.

22.5. Wanneer een positieve vaststelling wordt gedaan die tot de instelling van een definitief recht of de aanvaarding van een verbintenis leidt, bevat het bericht dat een onderzoek wordt afgesloten of geschorst, alle ter zake dienende feitelijke en juridische gegevens en een opgave van de redenen die tot de instelling van definitieve maatregelen of de aanvaarding van een verbintenis hebben geleid, of vermeldt het dat deze gegevens in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plicht tot bescherming van vertrouwelijke gegevens. Het bericht of verslag bevat met name de in lid 4 genoemde gegevens alsmede een opgave van de redenen voor de aanvaarding of afwijzing van ter zake dienende argumenten of eisen van belanghebbende Leden, exporteurs en importeurs.

22.6. Een bericht over de beëindiging of schorsing van een onderzoek na de aanvaarding, ingevolge artikel 18, van een verbintenis, bevat het niet-vertrouwelijke deel van deze verbintenis of vermeldt dat dit in een afzonderlijk verslag is opgenomen.

22.7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opening en voltooiing van herzieningsonderzoeken op grond van artikel 21 en op besluiten tot toepassing van rechten met terugwerkende kracht op grond van artikel 20.

Artikel 23

Rechterlijk toezicht

Een Lid waarvan de nationale wetgeving bepalingen over compenserende rechten bevat, handhaaft de rechtbanken, scheidsgerechten of administratieve rechtbanken of procedures die onder andere ten doel hebben de administratieve maatregelen ten aanzien van definitieve vaststellingen en herzieningsonderzoeken in de zin van artikel 21 terstond te onderzoeken. Deze rechtbanken, gerechten en procedures zijn onafhankelijk van de autoriteiten die voor de betrokken vaststelling of het betrokken herzieningsonderzoek verantwoordelijk zijn en bieden alle belanghebbenden die aan de administratieve procedure hebben deelgenomen en die een rechtstreeks en individueel belang hebben bij de administratieve maatregelen de mogelijkheid in beroep te gaan.

DEEL VI INSTELLINGEN

Artikel 24

Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen en suborganen

24.1. Er wordt een Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen ingesteld waarin vertegenwoordigers van elk Lid zitting hebben. De Commissie kiest zijn voorzitter en komt ten minste twee maal per jaar bijeen en, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op verzoek van een Lid. De Commissie voert de taken uit waarmee het krachtens deze Overeenkomst of door de Leden is belast en stelt de Leden in de gelegenheid overleg te plegen over alle vraagstukken betreffende de toepassing of de bevordering van de doelstellingen van de overeenkomst. Het WTO-Secretariaat treedt op als secretariaat van de Commissie.

24.2. De Commissie kan zo nodig suborganen instellen.

24.3. De Commissie stelt een Permanente Groep Deskundigen (PGE - Permanent Group of Experts) in, samengesteld uit vijf onafhankelijke personen met grote deskundigheid op het gebied van subsidies en handelsbetrekkingen. De deskundigen worden door de Commissie gekozen en een van hen wordt elk jaar vervangen. De PGE kan worden verzocht een panel bijstand te verlenen, zoals in artikel 4, lid 5, voorzien. De Commissie kan de PGE ook om advies vragen over het bestaan en de aard van een subsidie.

24.4. De PGE kan door elk Lid worden geraadpleegd en advies geven over de aard van een subsidie die een Lid wil invoeren of handhaven. Dit advies is vertrouwelijk. Bij procedures op grond van artikel 7 mag hiernaar niet worden verwezen.

24.5. Bij de uitoefening van hun taken kunnen de Commissie en de eventuele suborganen overleg plegen met of inlichtingen inwinnen bij alle instanties die daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komen. Alvorens echter inlichtingen in te winnen bij een instantie binnen het rechtsgebied van een Lid, dient de Commissie of het suborgaan dit Lid hiervan in kennis te stellen.

DEEL VII KENNISGEVING EN TOEZICHT

Artikel 25

Kennisgevingen

25.1. Onverminderd artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994, komen de Leden overeen uiterlijk op 30 juni van elk jaar kennisgeving van subsidies te doen overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 tot en met 6.

25.2. De Leden geven kennis van alle in artikel 1, lid 1, omschreven subsidies die specifiek zijn in de zin van artikel 2 en die binnen hun gebied worden verleend of in stand gehouden.

25.3. De kennisgevingen zijn voldoende nauwkeurig geformuleerd om de andere Leden in staat te stellen de werking van de medegedeelde subsidieregeling te begrijpen en de gevolgen daarvan voor de handel te beoordelen. Zonder op de vorm en inhoud van de vragenlijst inzake subsidies (51) vooruit te lopen, zien de Leden erop toe dat hun kennisgevingen de volgende gegevens bevatten:

i) vorm van de subsidie (schenking, lening, belastingvoordeel enz.);

ii) subsidie per eenheid of, indien dit niet mogelijk is, het totale bedrag of het bedrag per jaar dat voor die subsidie in de begroting is opgenomen (zo mogelijk onder opgave van de gemiddelde subsidie per eenheid in het vorige jaar);

iii) beleidsdoelstellingen en/of doel van de subsidie;

iv) duur van de subsidie en/of alle andere daarvoor geldende termijnen;

v) statistische gegevens aan de hand waarvan het mogelijk is de gevolgen van de subsidie voor de handel te beoordelen.

25.4. Indien bepaalde onder lid 3 vermelde punten niet in een kennisgeving worden behandeld, wordt daarvoor in de kennisgeving zelf een uitleg gegeven.

25.5. Indien subsidies voor specifieke produkten of sectoren worden toegekend, worden de kennisgevingen per produkt of sector ingedeeld.

25.6. Leden die van oordeel zijn dat binnen hun gebieden geen maatregelen bestaan die op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en deze Overeenkomst moeten worden medegedeeld, stellen het Secretariaat daarvan schriftelijk in kennis.

25.7. De Leden erkennen dat de kennisgeving van een maatregel geen oordeel inhoudt over de juridische status op grond van de GATT 1994 en deze Overeenkomst, over de gevolgen daarvan in de zin van deze Overeenkomst, of over de aard van de maatregel zelf.

25.8. Een Lid kan steeds schriftelijk om inlichtingen verzoeken over de aard en de hoogte van een subsidie die een ander Lid verleent of in stand houdt (met inbegrip van een in deel IV bedoelde subsidie) of vragen om welke redenen van een bepaalde maatregel geen kennisgeving behoefde te worden gedaan.

25.9. De Leden waaraan dit verzoek is gericht verstrekken deze inlichtingen zo vlug en zo volledig mogelijk en zijn op verzoek bereid het Lid dat om inlichtingen heeft gevraagd aanvullende inlichtingen te verstrekken. Deze inlichtingen zijn met name voldoende nauwkeurig om het andere Lid in staat te stellen te beoordelen of aan de voorwaarden van deze Overeenkomst is voldaan. Een Lid dat van oordeel is dat zulke inlichtingen niet zijn verstrekt kan de kwestie onder de aandacht van de Commissie brengen.

25.10 Een Lid dat van oordeel is dat een maatregel van een ander Lid dat de gevolgen van een subsidie heeft, niet is medegedeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en onderhavig artikel kan de kwestie onder de aandacht van dit andere Lid brengen. Wordt deze vermoedelijke subsidie daarna niet onverwijld medegedeeld, dan kan dit Lid deze vermoedelijke subsidie zelf onder de aandacht van de Commissie brengen.

25.11. De Leden brengen bij de Commissie onverwijld verslag uit over alle voorlopige en definitieve maatregelen die in verband met compenserende maatregelen zijn genomen. Deze verslagen liggen bij het Secretariaat voor andere Leden ter inzage. De Leden brengen ook elk half jaar verslag uit over maatregelen die zij in het afgelopen half jaar in verband met compenserende rechten hebben genomen. De halfjaarlijkse verslagen worden volgens een overeengekomen model ingediend.

25.12. Elk Lid deelt de Commissie mede a) welke van zijn autoriteiten bevoegd zijn het in artikel 11 bedoelde onderzoek te openen en voort te zetten, en b) welke procedures bij de opening van en tijdens het onderzoek worden gevolgd.

Artikel 26

Toezicht

26.1. De Commissie onderzoekt de nieuwe en volledige kennisgevingen die op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en artikel 25, lid 1, van deze Overeenkomst zijn gedaan op vergaderingen die te dien einde om de drie jaar worden gehouden. Kennisgevingen die in de tussenliggende jaren worden gedaan (bijwerkingen) worden op de gewone vergaderingen van de Commissie onderzocht.

26.2. De Commissie onderzoekt de verslagen die op grond van artikel 25, lid 11, zijn ingediend op elke gewone vergadering van de Commissie.

DEEL VIII ONTWIKKELINGSLANDEN

Artikel 27

Bijzondere en gedifferentieerde behandeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn

27.1. De Leden erkennen dat subsidies een belangrijke rol kunnen spelen in de programma's voor de economische ontwikkeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn.

27.2. Het verbod in artikel 3, lid 1, onder a), is niet van toepassing op:

a) de in bijlage VII genoemde Leden die ontwikkelingslanden zijn;

b) andere Leden die ontwikkelingslanden zijn voor een periode van acht jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en op de in lid 4 gestelde voorwaarden.

27.3. Het verbod in artikel 3, lid 1, onder b), is, vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, voor een periode van vijf jaar niet van toepassing op Leden die ontwikkelingslanden zijn en is voor een periode van acht jaar niet van toepassing op leden die minstontwikkelde landen zijn.

27.4. Een in lid 2, onder b), bedoeld Lid dat ontwikkelingsland is schaft zijn exportsubsidies over een periode van acht jaar, bij voorkeur geleidelijk, af. Een Lid dat een ontwikkelingsland is verhoogt het niveau van zijn exportsubsidie niet (52) en schaft ze op een kortere dan de in dit lid genoemde periode af wanneer het gebruik van deze exportsubsidies niet meer aan zijn ontwikkelingsbehoeften beantwoordt. Is een Lid dat een ontwikkelingsland is van oordeel dat het nodig is deze subsidies ook na de periode van acht jaar toe te passen, dan pleegt het uiterlijk een jaar vóór de afloop van deze periode overleg met de Commissie die beslist of een verlenging van de periode kan worden toegestaan, na onderzoek van de relevante economische, financiële en ontwikkelingsbehoeften van het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is. Indien de Commissie vaststelt dat de verlenging kan worden toegestaan, pleegt het betrokken Lid dat ontwikkelingsland is jaarlijks overleg met de Commissie om vast te stellen of het nog nodig is de subsidies te handhaven. Doet de Commissie een dergelijke vaststelling niet, dan schaft het Lid dat ontwikkelingsland is de nog resterende exportsubsidies af over een periode van twee jaar na het einde van de laatst toegestane termijn.

27.5. Een Lid dat een ontwikkelingsland is waarvan een bepaald exportprodukt concurrerend is geworden, schaft de exportsubsidies voor dit produkt over een periode van twee jaar af. Een in bijlage VII bedoeld Lid dat ontwikkelingsland is waarvan een of meer exportprodukten concurrerend zijn geworden, schaft de exportsubsidies op deze produkten over een periode van acht jaar af.

27.6. Een exportprodukt is concurrerend geworden indien de export van dat produkt uit een Lid dat ontwikkelingsland is gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren ten minste een aandeel van 3,25 % van de wereldhandel in dat produkt heeft bereikt. Er is sprake van concurrerende export a) indien het Lid dat een ontwikkelingsland is mededeelt dat een exportprodukt concurrerend is geworden, of b) indien het Secretariaat tot deze conclusie komt na, op verzoek van een Lid, een berekening te hebben gemaakt. Voor de toepassing van dit lid wordt onder een produkt een post van de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem verstaan. De Commissie stelt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst een onderzoek in naar de werking van deze bepaling.

27.7. Het bepaalde in artikel 4 is niet van toepassing op exportsubsidies van een Lid dat een ontwikkelingsland is die in overeenstemming zijn met het bepaalde in de leden 2 tot en met 5. Artikel 7 is in dat geval van toepassing.

27.8. Er bestaat geen vermoeden in de zin van artikel 6, lid 1, dat een subsidie die door een Lid dat een ontwikkelingsland is wordt toegekend tot ernstige schade leidt in de zin van deze Overeenkomst. Is ernstige schade in de zin van lid 9 van toepassing, dan wordt deze aan de hand van positief bewijsmateriaal aangetoond, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 3 tot en met 8.

27.9. Maatregelen overeenkomstig artikel 7 kunnen niet worden toegestaan of genomen ten aanzien van subsidies waartegen een actie kan worden ingesteld die een Lid dat een ontwikkelingsland is verleent of in stand houdt, met uitzondering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde subsidies, tenzij blijkt dat tariefconcessies of andere verplichtingen op grond van de GATT 1994 tengevolge van deze subsidies worden tenietgedaan of uitgehold, daar de invoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid naar het subsidieverlenende Lid dat een ontwikkelingsland is wordt verdrongen of verhinderd, of een binnenlandse bedrijfstak van een importerend Lid wordt geschaad.

27.10. Een onderzoek in verband met een compenserend recht op een produkt van oorsprong uit een Lid dat een ontwikkelingsland is wordt beëindigd zodra de betrokken autoriteiten vaststellen dat:

a) het totale niveau van de subsidies die voor het betrokken produkt zijn verleend niet meer bedraagt dan 2 % van zijn waarde berekend aan de hand van de waarde per eenheid; of

b) het volume van de gesubsidieerde invoer minder dan 4 % bedraagt van de totale invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid, tenzij de invoer uit Leden die ontwikkelingslanden zijn elk afzonderlijk minder dan 4 % uitmaken, maar tezamen meer dan 9 % uitmaken van de totale invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid.

27.11. Voor de in lid 2, onder b), bedoelde Leden die ontwikkelingslanden zijn die hun exportsubsidies al voor de afloop van de termijn van acht jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst hebben afgeschaft en voor de in bijlage VII genoemde Leden die ontwikkelingslanden zijn is het in lid 10, onder a), genoemde cijfer niet 2 %, maar 3 %. Deze bepaling is van toepassing vanaf de datum dat de afschaffing van de exportsubsidies aan de Commissie wordt medegedeeld en zolang het kennisgevende Lid dat een ontwikkelingsland is geen exportsubsidies verleent. Deze bepaling vervalt acht jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

27.12. Het bepaalde in de leden 10 en 11 is van toepassing op elke vaststelling van de in artikel 15, lid 3, bedoelde minimale subsidiëring.

27.13. De bepalingen van deel III zijn niet van toepassing op een rechtstreekse kwijtschelding van schulden en subsidies om sociale kosten te dekken, in welke vorm dan ook, met inbegrip van het afstand doen van overheidsinkomsten en andere overdrachten van passiva indien deze subsidies verleend zijn in het kader van en rechtstreeks verband houden met een privatiseringsprogramma van een Lid dat een ontwikkelingsland is, mits dit programma en de betrokken subsidies voor een beperkte periode van toepassing zijn en aan de Commissie worden medegedeeld en het programma uiteindelijk tot de privatisering van de betrokken onderneming leidt.

27.14. Op verzoek van een belanghebbend Lid onderzoekt de Commissie een bepaalde exportsubsidiepraktijk van een Lid dat een ontwikkelingsland is om na te gaan of deze praktijk aan de ontwikkelingsbehoeften van dat Lid beantwoordt.

27.15. Op verzoek van een Lid dat een ontwikkelingsland is onderzoekt de Commissie een bepaalde compenserende maatregel om na te gaan of het aan de voorwaarden van de leden 10 en 11 voldoet zoals die op het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is van toepassing zijn.

DEEL IX OVERGANGSREGELINGEN

Artikel 28

Bestaande subsidieregelingen

28.1. Subsidieregelingen die binnen het gebied van een Lid zijn vastgesteld voordat dit Lid de WTO-Overeenkomst ondertekende en die met de bepalingen van deze Overeenkomst in strijd zijn:

a) worden de Commissie medegedeeld binnen 90 dagen nadat de WTO-Overeenkomst voor dit Lid in werking is getreden; en

b) worden binnen drie jaar nadat de WTO-Overeenkomst voor dit Lid in werking is getreden met de bepalingen van deze Overeenkomst in overeenstemming gebracht; deel II is tot dat tijdstip niet op deze regelingen van toepassing.

28.2. De Leden breiden het toepassingsgebied van deze regelingen niet uit en verlengen deze na afloop niet.

Artikel 29

Overschakeling op een markteconomie

29.1. Leden die bezig zijn hun economie van een centraal geleide economie op een markteconomie over te schakelen kunnen de regelingen en maatregelen treffen die voor deze overschakeling noodzakelijk zijn.

29.2. Deze Leden schaffen de in artikel 3 bedoelde subsidieregelingen die overeenkomstig lid 3 zijn medegedeeld geleidelijk af of brengen deze binnen zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst met artikel 3 in overeenstemming. In dit geval is artikel 4 niet van toepassing. Bovendien geldt in dezelfde periode dat:

a) tegen subsidieregelingen waarop artikel 6, lid 1, onder d), van toepassing is geen maatregelen op grond van artikel 7 kunnen worden genomen;

b) artikel 27, lid 9, van toepassing is op andere subsidies waartegen acties kunnen worden ingesteld.

29.3. De in artikel 3 bedoelde subsidieregelingen worden de Commissie zo spoedig als praktisch mogelijk is na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst medegedeeld. Verdere kennisgevingen van deze subsidies kunnen tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst worden gedaan.

29.4. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie de in lid 1 bedoelde Leden toestaan van hun medegedeelde regelingen en maatregelen en van het tijdschema voor deze regelingen en maatregelen af te wijken indien dit voor het overschakelingsproces noodzakelijk wordt geacht.

DEEL X BESLECHTING VAN GESCHILLEN

Artikel 30

Het bepaalde in de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994 zoals uitgewerkt en toegepast bij het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen (DSU - Dispute Settlement Understanding) is van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst, tenzij daarin uitdrukkelijk anders is bepaald.

DEEL XI SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Voorlopige toepassing

Het bepaalde in artikel 6, lid 1, en in de artikelen 8 en 9 is voor een periode van vijf jaar van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Uiterlijk 180 dagen voor het einde van deze periode zal de Commissie de werking van deze bepalingen onderzoeken ten einde vast te stellen of de toepassing ervan, in de huidige dan wel in een gewijzigde vorm, moet worden verlengd.

Artikel 32

Andere slotbepalingen

32.1. Bijzondere maatregelen tegen een subsidie van een ander Lid kunnen alleen worden genomen voor zover zij in overeenstemming zijn met de bepalingen van de GATT 1994, zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd (53).

32.2. Een Lid mag zonder de toestemming van de andere Leden geen voorbehoud maken ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst.

32.3. Onder voorbehoud van lid 4 zijn de bepalingen van deze Overeenkomst van toepassing op onderzoeken en herzieningsonderzoeken van bestaande maatregelen die worden geopend op een verzoek dat op of na de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking is getreden is ingediend.

32.4. Voor de toepassing van artikel 21, lid 3, worden bestaande compenserende maatregelen uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking is getreden geacht te zijn ingesteld, tenzij de binnenlandse wetgeving van een Lid die op die datum van kracht was reeds een bepaling van de soort bevatte als in dat lid bedoeld.

32.5. Ieder Lid neemt alle nodige maatregelen, van algemene of bijzondere aard, om ervoor te zorgen dat zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures, uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor hem in werking treedt, in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst die op hem van toepassing kunnen zijn.

32.6. Ieder Lid stelt de Commissie in kennis van wijzigingen in de wetten en voorschriften die met deze Overeenkomst verband houden en van wijzigingen in de toepassing van deze wetten en voorschriften.

32.7. De Commissie onderzoekt elk jaar de tenuitvoerlegging en werking van deze Overeenkomst, gelet op de doelstellingen ervan. De Commissie stelt de Raad voor de Handel in Goederen elk jaar van de ontwikkelingen tijdens de onderzochte periode in kennis.

32.8. De bijlagen maken deel uit van deze Overeenkomst.

BIJLAGE I

LIJST VAN VOORBEELDEN VAN EXPORTSUBSIDIES

a) Verlening door de overheid van directe subsidies aan ondernemingen of bedrijfstakken afhankelijk van exportprestaties.

b) Regelingen krachtens welke deviezen niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een exportpremie inhouden.

c) Interne vervoer- en vrachttarieven voor exportzendingen, door of in opdracht van de overheid toegepast, die voordeliger zijn dan de tarieven voor binnenlandse zendingen.

d) Levering door de overheid of door overheidsorganen, direct dan wel indirect in het kader van overheidsregelingen, van ingevoerde of binnenlandse produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van exportgoederen, op gunstiger voorwaarden dan bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van goederen voor binnenlands gebruik indien (in geval van produkten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar (54) zijn.

e) Gehele of gedeeltelijke vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling, speciaal in verband met de export, van directe belastingen (55) of sociale premies die door industriële of handelsondernemingen zijn of moeten worden betaald (56).

f) Bijzondere aftrekmogelijkheden, rechtstreeks verband houdend met de export of met exportprestaties die, bij de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan boven die welke voor de produktie voor binnenlands verbruik worden toegestaan.

g) Vrijstelling of kwijtschelding, uit hoofde van de produktie en distributie van exportprodukten, van een bedrag aan indirecte belastingen (55) dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de produktie en distributie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde produkten wordt geheven;

h) Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen (55) op goederen en diensten die bij de produktie van exportprodukten worden gebruikt voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijstschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op goederen of diensten die gebruikt worden bij de produktie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen. Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportprodukten worden toegestaan zelfs indien deze niet worden toegestaan voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen worden geheven op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen) (57). Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtlijnen over het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces.

i) De kwijtschelding of terugbetaling dan invoerheffingen (55) voor een hoger bedrag dan het bedrag van de invoerheffingen op de importprodukten die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn gebruikt (rekening houdend met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel kan een bedrijf als vervangingsproduktiemiddelen eenzelfde hoeveelheid binnenlandse produktiemiddelen van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als ingevoerde produktiemiddelen gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de import- als de overeenkomstige exporttransacties beide binnen een redelijke termijn plaatsvinden die niet meer dan twee jaar mag bedragen. Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtlijnen inzake het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces en de in bijlage III opgenomen richtlijnen om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende produktiemiddelen exportsubsidies zijn.

j) Het instellen door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om kostenstijgingen bij de export van produkten of wisselkoersrisico's te dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken.

k) Verlening door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelende onder het gezag van de overheid) van exportkredieten tegen een lagere rente dan die welke zij zelf moet betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te trekken (of die zij zou moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale kapitaalmarkt zou lenen) of de overname door de overheid van alle of een gedeelte van de kosten van exporteurs of financieringsinstellingen om kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst van de overheid een aanmerkelijk voordeel op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt.

Indien een Lid evenwel partij is bij een internationale verbintenis inzake door de overheid gesteunde exportkredieten waarbij ten minste twaalf oorspronkelijke Leden bij deze Overeenkomst vanaf 1979 partij zijn (of bij een daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke Leden hebben aangegaan) of indien een Lid in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in overeenstemming is niet als een bij deze Overeenkomst verboden exportsubsidie beschouwd.

l) Alle andere uitgaven ten laste van de schatkist die een exportsubsidie zijn in de zin van artikel XVI van de GATT 1994.

BIJLAGE II

RICHTLIJNEN INZAKE HET VERBRUIK VAN PRODUKTIEMIDDELEN IN HET PRODUKTIEPROCES (58)

I

1. Regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen).

2. De punten h) en i) van de lijst van voorbeelden van exportsubsidies in bijlage I bij deze Overeenkomst bevatten de term "produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt". Volgens punt h) kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen exportsubsidies zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen exportsubsidies indien zij leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de produktiemiddelen bij de vervaarding van het exportprodukt met normale verliezen rekening worden gehouden. In punt i) wordt ook rekening gehouden met vervanging.

II

Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten op grond van deze Overeenkomst dienen de met onderzoek belaste autoriteiten als volgt te werk te gaan wanneer zij nagaan of produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt.

1. Wanneer wordt aangevoerd dat een regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt te hoog is, dienen de met onderzoek belaste autoriteiten eerst vast te stellen of de overheid van het exporterende Lid een regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt en in welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan dienen de met onderzoek belaste autoriteiten vervolgens te onderzoeken of deze redelijk is, aan het doel beantwoordt en gebaseerd is op in het exportland algemeen aanvaarde handelspraktijken. De met het onderzoek belaste autoriteiten kunnen het nodig achten om, overeenkomstig artikel 12, lid 6, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om na te gaan of de regeling of procedure effectief wordt toegepast.

2. Indien een dergelijke regeling of procedure niet bestaat, niet redelijk is of wanneer een dergelijke regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar ze blijkt niet of niet doelmatig te worden toegepast, dan dient het exporterende Lid een verder onderzoek naar de werkelijk gebruikte produktiemiddelen in te stellen ten einde te bepalen of er werkelijk sprake is van de betaling van een te hoog bedrag. Indien de met onderzoek belaste autoriteiten zulks nodig achten, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig lid 1.

3. De met onderzoek belaste autoriteiten dienen produktiemiddelen als fysiek in het exportprodukt opgenomen te beschouwen indien deze produktiemiddelen bij het produktieproces zijn gebruikt en fysiek in het exportprodukt aanwezig zijn. De Leden nemen er nota van dat het produktiemiddel niet in dezelfde vorm in het exportprodukt aanwezig behoeft te zijn als de vorm die het bij de aanvang van het produktieproces had.

4. Bij de vaststelling van de hoeveelheid van een bepaald produktiemiddel dat bij de vervaardiging van het exportprodukt is verbruikt, dient rekening te worden gehouden met "normale verliezen" die beschouwd dienen te worden als bij de vervaardiging van het exportprodukt verbruikt. Onder "verliezen" wordt dat deel van een bepaald produktiemiddel verstaan dat in het produktieproces geen onafhankelijke functie vervult, niet bij de vervaardiging van het exportprodukt wordt verbruikt (om redenen zoals bijv. inefficiënte opname) en door dezelfde producent niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht.

5. Om vast te stellen of de correctie voor verliezen "normaal" is, dienen de met onderzoek belaste autoriteiten rekening te houden met het produktieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het exporterende land en, zo nodig, met andere technische factoren. Ze mogen niet uit het oog verliezen dat het erom gaat vast te stellen of de autoriteiten in het exporterende Lid de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend wanneer deze hoeveelheid in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de aftrek van belastingen of de kwijtschelding van rechten.

BIJLAGE III

RICHTLIJNEN OM VAST TE STELLEN OF TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE PRODUKTIEMIDDELEN EXPORTSUBSIDIES ZIJN

I

Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van een exportprodukt worden verbruikt wanneer dit produkt binnenlandse produktiemiddelen bevat met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde produktiemiddelen die zij vervangen. Overeenkomstig punt i) van de lijst van voorbeelden van exportsubsidies in Bijlage I kunnen terugbetalingen voor vervangingsprodukten met een exportsubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de invoergoederen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd.

II

Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten op grond van deze Overeenkomst dienen de met onderzoek belaste autoriteiten bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangingsgoederen als volgt te werk te gaan:

1. Volgens punt i) van de lijst van voorbeelden kunnen binnenlandse produktiemiddelen in plaats van invoergoederen bij de vervaardiging van een exportprodukt worden gebruikt, mits het binnenlandse produkt in dezelfde hoeveelheid wordt gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken heeft als het invoergoed dat het vervangt. Het bestaan van een verificatieregeling of -procedure is van belang omdat de overheid van het exporterende Lid met behulp daarvan erop kan toezien en aantonen dat de hoeveelheid produktiemiddelen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd niet groter is dan de hoeveelheid soortgelijke uitgevoerde produkten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de betrokken invoergoederen is geheven.

2. Wanneer wordt aangevoerd dat terugbetalingen voor vervangingsgoederen als subsidies zijn te beschouwen, dienen de met het onderzoek belaste autoriteiten eerst vast te stellen of de overheid van het exporterende Lid een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan dienen de met onderzoek belaste autoriteiten vervolgens te onderzoeken of de verificatieprocedures redelijk zijn, aan het gestelde doel beantwoorden en gebaseerd zijn op in het exportland algemeen aanvaarde handelspraktijken. Wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is en dat de procedures effectief worden toegepast, dan wordt niet vermoed dat van subsidie sprake is. De met het onderzoek belaste autoriteiten kunnen het nodig achten om, overeenkomstig artikel 12, lid 6, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures effectief worden toegepast.

3. Indien geen verificatieprocedures bestaan, indien deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld en redelijk bevonden doch ze blijken niet of niet doelmatig te worden toegepast, dan kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen dient een verder onderzoek door het exporterende Lid op grond van de betrokken transacties te worden uitgevoerd om vast te stellen of er teveel is betaald. Indien de met onderzoek belaste autoriteiten zulks nodig achten, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig lid 2.

4. Bevat de regeling voor de terugbetaling van invoerheffingen op vervangingsmiddelen de bepaling dat exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie.

5. Aangenomen wordt dat de terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) te hoog is indien de overheid rente heeft betaald op de sommen die zij in het kader van hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het teveel betaalde het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is.

BIJLAGE IV

BEREKENING VAN HET TOTAAL VAN DE IN WAARDE UITGEDRUKTE SUBSIDIE (ARTIKEL 6, LID 1, ONDER A) (59)

1. De hoogte van een subsidie wordt voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder a), berekend in termen van de kosten voor de subsidieverlenende overheid.

2. Om vast te stellen of de totale subsidie meer dan 5 % van de waarde van het produkt bedraagt wordt als de waarde van het produkt de totale waarde genomen van de omzet van het subsidieontvangende bedrijf (60) in de meest recente periode van twaalf maanden waarover omzetcijfers beschikbaar zijn voorafgaande aan de periode waarin de subsidie is verleend (61), tenzij in de leden 3, 4 en 5 anders is bepaald.

3. Indien de subsidie verbonden is aan de produktie of verkoop van een bepaalde produkt, is de waarde van dat produkt de totale waarde van de verkoop van dat produkt door het subsidieontvangende bedrijf in de meest recente periode van twaalf maanden waarvoor verkoopcijfers beschikbaar zijn, voorafgaande aan de periode waarin de subsidie is verleend.

4. Bevindt het subsidieontvangende bedrijf zich in de aanvangsfase dan wordt ernstige schade geacht te worden veroorzaakt indien de totale subsidiëring meer dan 15 % van de totale investeringen bedraagt. Voor de toepassing van dit punt duurt de aanvangsfase van een bedrijf niet langer dan het eerste jaar van produktie (62).

5. Is het subsidieontvangende bedrijf in een land met hoge inflatie gevestigd, dan is de waarde van het produkt de totale omzet van het subsidieontvangende bedrijf (of de omzet van het betrokken produkt, indien de subsidie daaraan gebonden was) in het voorafgaande kalenderjaar, gecorrigeerd met het percentage van de inflatie in de periode van twaalf maanden voorafgaande aan de maand van toekenning van de subsidie.

6. Bij het vaststellen van het totale subsidiëringspercentage in een bepaald jaar, worden de subsidies die in het kader van verschillende regelingen en door verschillende overheden op het grondgebied van een Lid zijn verlenen bij elkaar opgeteld.

7. Subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst ten behoeve van een toekomstige produktie zijn toegekend, worden bij de berekening van het totale subsidiepercentage in aanmerking genomen.

8. Subsidies waartegen op grond van de bepalingen van deze Overeenkomst geen acties kunnen worden ingesteld, worden bij de berekening van de hoogte van de subsidie ingevolge artikel 6, lid 1, onder a), buiten beschouwing gelaten.

BIJLAGE V

PROCEDURES VOOR HET VERZAMELEN VAN INLICHTINGEN OVER ERNSTIGE SCHADE

1. Elk Lid verleent zijn medewerking bij het verzamelen van bewijsmateriaal dat door een panel, overeenkomstig de procedures van artikel 7, leden 4, 5 en 6, moet worden onderzocht. Zodra op artikel 7, lid 4, een beroep is gedaan, delen de partijen bij het geschil en de eventueel betrokken derde landen die Lid zijn het DSB mede welke instantie belast is met de toepassing van deze bepaling op hun grondgebied en welke procedures gevolgd moeten worden om aan de aanvragen om inlichtingen te voldoen.

2. Worden vraagstukken op grond van artikel 7, lid 4, aan het DSB voorgelegd, dan opent het DSB op verzoek de procedure om van de overheid van het subsidieverlenende Lid de informatie te verkrijgen die nodig is om het bestaan en de hoogte van de subsidie en de waarde van de totale omzet van de gesubsidieerde bedrijven vast te stellen en de informatie die nodig is om de schade te onderzoeken die door het gesubsidieerde produkt wordt veroorzaakt (63). Om de nodige inlichtingen te verkrijgen, alsmede uitleg en nadere gegevens over de informatie waarover de partijen bij een geschil in het kader van de in deel VII omschreven kennisgevingsprocedures beschikken (64) kan deze procedure, zo nodig, het voorleggen van vragen inhouden aan de overheid van het subsidieverlenende Lid en aan de overheid van het Lid dat de klacht heeft ingediend.

3. Zijn er gevolgen op de markten van derde landen, dan kan een partij bij een geschil ook door het voorleggen van vragen aan de overheid van het derde land de inlichtingen inwinnen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen te onderzoeken en die anders redelijkerwijs niet verkregen kunnen worden bij het Lid dat de klacht heeft ingediend of het subsidieverlenende Lid. Dit voorschrift moet zo worden toegepast dat geen onredelijke last wordt gelegd op het derde land dat Lid is. Met name kan van dit Lid niet verwacht worden dat het speciaal daarvoor een markt- of prijsonderzoek verricht. Dit Lid verstrekt de inlichtingen waarover het reeds beschikt of die het gemakkelijk kan verkrijgen (bijv. de meest recente statistische gegevens waarover de bureaus voor de statistiek reeds beschikken maar die nog niet zijn gepubliceerd, douanegegevens over de invoer en de aangegeven waarde van de betrokken produkten enz.). Indien een partij bij een geschil echter op eigen kosten een diepgaand marktonderzoek verricht, verlenen de autoriteiten van het derde land dat Lid is de nodige medewerking aan de persoon of organisatie die dit onderzoek verricht en geven deze persoon of organisatie toegang tot alle informatie die normalerwijze door de overheid niet als vertrouwelijk wordt beschouwd.

4. Het DSB wijst een vertegenwoordiger aan die bij het verzamelen van inlichtingen medewerking verleent. De enige taak van die vertegenwoordiger is ervoor te zorgen dat de informatie die nodig is voor het multilaterale onderzoek van het geschil tijdig wordt bijeengebracht, zodat dit onderzoek op korte termijn kan plaatsvinden. De vertegenwoordiger kan met name voorstellen doen over de meest doelmatige wijze om de nodige inlichtingen op te vragen en de partijen tot medewerking aansporen.

5. De procedure voor het verzamelen van inlichtingen als in de leden 2, 3 en 4 omschreven wordt binnen 60 dagen nadat de kwestie ingevolge artikel 7, lid 4, naar het DSB is verwezen, afgesloten. De inlichtingen die bij deze procedure zijn verkregen, worden het door het DSB ingestelde panel voorgelegd overeenkomstig het bepaalde in deel X. Deze inlichtingen omvatten, onder meer, gegevens over de hoogte van de betrokken subsidie (en, indien van toepassing, de waarde van de totale omzet van de gesubsidieerde bedrijven), de prijzen van het gesubsidieerde produkt, de prijzen van het niet-gesubsidieerde produkt, de prijzen van andere leveranciers op de markt, wijzigingen in het aanbod van het gesubsidieerde produkt op de betrokken markt en wijzigingen in het marktaandeel. Zij omvatten ook de stukken die ter weerlegging van de klacht zijn voorgelegd, alsmede de aanvullende inlichtingen die het panel dienstig acht om conclusies te trekken.

6. Heeft/hebben het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is bij de procedure voor het verzamelen van de inlichtingen geen medewerking verleend, dan baseert het Lid dat de klacht heeft ingediend de bewering inzake ernstige schade op het beschikbare bewijsmateriaal en op feiten en omstandigheden in verband met het gebrek aan medewerking van het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is. Indien gegevens niet beschikbaar zijn ten gevolge van het gebrek aan medewerking van het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is, kan het panel het dossier zo nodig aanvullen en daarbij uitgaan van de meest betrouwbare informatie die op andere wijze beschikbaar is.

7. Bij het opstellen van zijn bevindingen, dient het panel ongunstige conclusies te verbinden aan het niet-verlenen van medewerking door een partij die bij het verzamelen van inlichtingen was betrokken.

8. Indien het panel besluit dat het dienstig is de meest betrouwbare informatie die beschikbaar is te gebruiken of ongunstige conclusies te trekken, houdt het rekening met het advies van de overeenkomstig punt 4 aangewezen vertegenwoordiger van het DSB over de redelijkheid van verzoeken om inlichtingen en de inspanningen van partijen om tijdig aan deze verzoeken te voldoen.

9. De procedure voor het verzamelen van inlichtingen beperkt de mogelijkheid van het panel niet alle aanvullende inlichtingen op te vragen die het van essentieel belang acht om het geschil te regelen, en die bij het verzamelen van inlichtingen niet op adequate wijze zijn gevraagd of bijeengebracht. Het panel dient normalerwijze geen gegevens ter aanvulling van een dossier op te vragen indien deze gegevens de positie van een bepaalde partij zouden versterken, terwijl het ontbreken van die inlichtingen in het dossier juist het gevolg is van de onredelijke niet-medewerking van die partij bij het verzamelen van inlichtingen.

BIJLAGE VI

PROCEDURES VOOR HET ONDERZOEK TER PLAATSE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 12, LID 6

1. Bij de opening van een onderzoek dienen de autoriteiten van het exporterende Lid en de ondernemingen waarvan bekend is dat zij belang hebben bij de procedure ervan in kennis te worden gesteld dat het voornemen bestaat een onderzoek ter plaatse in te stellen.

2. Indien in buitengewone omstandigheden het voornemen bestaat deskundigen die niet in overheidsdienst zijn in het onderzoekteam op te nemen, dienen de ondernemingen en de autoriteiten van het exporterende Lid daarvan in kennis te worden gesteld. Er dient in passende sancties te worden voorzien voor het geval dat de deskundigen die niet in overheidsdienst zijn niet aan de eisen inzake de behandeling van vertrouwelijke gegevens voldoen.

3. De normale handelwijze dient erin te bestaan dat voordat de definitieve datum van het bezoek wordt vastgesteld, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken ondernemingen in het exporterende Lid wordt verkregen.

4. Zodra de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming hebben gegeven, stellen de met onderzoek belaste autoriteiten de autoriteiten van het exporterende Lid in kennis van de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen data.

5. De betrokken ondernemingen dienen ruim van tevoren van het voorgenomen bezoek in kennis te worden gesteld.

6. Bezoeken die ten doel hebben de vragenlijst toe te lichten vinden slechts op verzoek van de exporterende onderneming plaats. Wordt een dergelijk verzoek gedaan, dan stellen de met onderzoek belaste autoriteiten zich ter beschikking van de onderneming: dit bezoek mag slechts plaatsvinden indien a) de autoriteiten van het importerende Lid dit mededelen aan de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken Lid, en b) indien laatstgenoemden daartegen geen bezwaar maken.

7. Daar een bezoek ter plaatse voornamelijk ten doel heeft de verstrekte gegevens te verifiëren of aanvullende informatie te verzamelen, dient het plaats te vinden nadat het antwoord op de vragenlijst is ontvangen, tenzij de onderneming ermee instemt dat het bezoek eerder plaatsvindt en de overheid van het exporterende Lid door de met onderzoek belaste autoriteiten van het eerdere bezoek op de hoogte is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt. Voorts dient de normale handelwijze erin te bestaan de betrokken ondernemingen voor het bezoek in kennis te stellen van de algemene aard van de te verifiëren inlichtingen en van alle verdere informatie die dient te worden verstrekt, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd in het licht van de ontvangen informatie.

8. Vragen van de autoriteiten of ondernemingen van het exporterende Lid die van wezenlijk belang zijn voor het welslagen van het bezoek ter plaatse dienen zo veel mogelijk te worden beantwoord voordat het bezoek plaatsvindt.

BIJLAGE VII

DE IN ARTIKEL 27, LID 2, ONDER A), BEDOELDE LEDEN DIE ONTWIKKELINGSLANDEN ZIJN

De Leden die ontwikkelingslanden zijn waarop, ingevolge artikel 27, lid 2, onder a), het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder a), niet van toepassing is, zijn:

a) De landen die lid zijn van de WTO en die door de Verenigde Naties als minstontwikkeld zijn aangewezen.

b) De volgende ontwikkelingslanden die Lid zijn van de WTO en waarvoor de regels gelden die ingevolge artikel 27, lid 2, onder b), van toepassing zijn op andere Leden die ontwikkelingslanden zijn zodra het BNP per hoofd van de bevolking 1 000 US-dollar per jaar bedraagt (65): Bolivië, Dominicaanse Republiek, Egypte, Filippijnen, Ghana, Guatemala, Guyana, India, Indonesië, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Marokko, Nicaragua, Nigeria, Pakistan, Senegal, Sri Lanka en Zimbabwe.

(1) Overeenkomstig artikel XVI van de GATT 1994 (ad artikel XVI) en het bepaalde in de bijlagen I tot en met III van deze Overeenkomst, wordt de vrijstelling, ten behoeve van een exportprodukt, van rechten en belastingen die worden geheven op het soortgelijke produkt dat voor binnenlands gebruik is bestemd, of de terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de gestorte of verschuldigde bedragen, niet als subsidie beschouwd.

(2) Onder de hier genoemde objectieve criteria of voorwaarden worden criteria of voorwaarden verstaan die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de grootte van de onderneming.

(3) In dit verband wordt met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen of ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

(4) Aan deze norm wordt voldaan wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van exportprestaties afhankelijk is, in feite gebonden is aan de bestaande of verwachte export of van exportinkomsten. Het feit alleen dat een subsidie aan ondernemingen wordt toegekend die exporteren is op zich niet voldoende om te concluderen dat deze subsidie een exportsubsidie in de zin van deze bepaling is.

(5) Maatregelen die volgens bijlage I niet als exportsubsidies kunnen worden aangemerkt zijn volgens deze of enige andere bepaling van deze Overeenkomst niet verboden.

(6) Alle in dit artikel genoemde temijnen kunnen in onderling overleg worden verlengd.

(7) Bij artikel 24 ingesteld.

(8) Indien er in deze periode geen vergadering van het DSB is voorzien, komt het DSB speciaal voor dit doel bijeen.

(9) Dit betekent niet dat, omdat het om verboden subsidies gaat, tegenmaatregelen zijn toegestaan die niet in verhouding tot de maatregelen staan.

(10) Dit betekent niet dat, omdat het om verboden subsidies gaat, tegenmaatregelen zijn toegestaan die niet in verhouding tot de maatregelen staan.

(11) De term "schade voor de binnenlandse bedrijfstak" wordt hier in dezelfde zin gebruikt als in deel V.

(12) De term "teniet gedaan of uitgehold" wordt in deze Overeenkomst in dezelfde zin gebruikt als in de desbetreffende bepalingen van de GATT 1994, en of voordelen worden tenietgedaan of uitgehold wordt overeenkomstig de praktische toepassing van deze bepalingen vastgesteld.

(13) Onder de "ernstige schade" in deze Overeenkomst wordt hetzelfde verstaan als onder "ernstig nadeel" in artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994, en wordt ook "dreigende ernstige schade" verstaan.

(14) De totale, in waarde uitgedrukte subsidiëring wordt overeenkomstig bijlage IV berekend.

(15) Daar verwacht wordt dat voor burgerluchtvaartuigen bijzondere multilaterale regels zullen worden opgesteld, is de in deze alinea genoemde drempel niet op deze luchtvaartuigen van toepassing.

(16) De Leden erkennen dat indien een op royalties gebaseerde financiering voor een programma voor de bouw van burgerluchtvaartuigen niet volledig wordt terugbetaald daar het niveau van de verkoop niet aan de verwachtingen voldoet, dit op zich geen ernstige schade in de zin van deze alinea inhoudt.

(17) Tenzij op de betrokken grondstof of het betrokken basisprodukt multilateraal overeengekomen bijzondere regels van toepassing zijn.

(18) Het feit dat bepaalde omstandigheden in dit lid zijn genoemd verleent deze op zich geen juridische status in de zin van de GATT 1994 of van deze Overeenkomst. Deze omstandigheden mogen niet op zich staan, zich sporadisch voordoen of anderszins zonder betekenis zijn.

(19) Alle in dit artikel genoemde termijnen kunnen in onderling overleg worden verlengd.

(20) Indien er in deze periode geen vergadering van het DSB is voorzien, komt het DSB speciaal voor dit doel bijeen.

(21) Erkend wordt dat het een wijdverbreide praktijk van de Leden is overheidssteun voor uiteenlopende doeleinden te verlenen en dat het loutere feit dat zulke steun volgens de bepalingen van dit artikel niet als steun kan worden beschouwd waartegen geen actie kan worden ingesteld op zich het vermogen van Leden om die steun te verlenen niet beperkt.

(22) Deze alinea is niet van toepassing op burgerluchtvaartuigen, daar verwacht wordt dat voor dit produkt bijzondere multilaterale regels zullen worden opgesteld.

(23) Uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst onderzoekt de bij artikel 24 ingestelde Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen (in deze Overeenkomst "Commissie" genoemd) de werking van het bepaalde in lid 2, onder a), ten einde, zo nodig, wijzigingen aan te brengen om de werking van deze bepalingen te verbeteren. Bij het overwegen van mogelijke wijzigingen, zal de Commissie de definities van de in deze alinea omschreven categorieën zorgvuldig onderzoeken, in het licht van de ervaring van Leden met de werking van onderzoeksprogramma's en de werkzaamheden van andere internationale instellingen.

(24) De bepalingen in deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op fundamenteel onderzoek dat op onafhankelijke wijze door instellingen voor hoger onderwijs of onderzoekinstellingen wordt uitgevoerd. Onder "fundamenteel onderzoek" wordt een uitbreiding van de algemene wetenschappelijke en technische kennis verstaan zonder industriële of commerciële doelstellingen.

(25) Het toegestane niveau van de in deze alinea bedoelde steun waartegen geen actie kan worden ingesteld, wordt vastgesteld aan de hand van de totale in aanmerking te nemen kosten die tijdens de looptijd van een afzonderlijk project zijn ontstaan.

(26) Onder "industrieel onderzoek" wordt geprogrammeerd of kritisch onderzoek verstaan dat gericht is op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze kennis bij de ontwikkeling van nieuwe produkten, processen of diensten te gebruiken, of om bestaande produkten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren.

(27) Onder "pre-concurrentiële ontwikkeling" wordt verstaan de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde produkten, processen of diensten, of deze nu voor verkoop of gebruik zijn bestemd, met inbegrip van de fabricage van een eerste prototype dat niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve produkten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt. Daaronder wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande produkten, produktielijnen, fabricageprocessen of diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen zijn.

(28) Wat programma's betreft die betrekking hebben op industrieel onderzoek en pre-concurrentiële ontwikkeling, mag het niveau van steun waartegen geen actie kan worden ingesteld niet meer bedragen dan het gewone gemiddelde van de toegestane niveaus van steun waartegen geen actie kan worden ingesteld dat op deze twee categorieën van toepassing is, berekend aan de hand van de in aanmerking te nemen kosten als onder i) tot en met v) van deze alinea uiteengezet.

(29) Onder "algemeen kader van regionale ontwikkeling" wordt verstaan dat de regionale subsidieprogramma's deel uitmaken van een innerlijk samenhangend, algemeen regionaal ontwikkelingsbeleid en dat de subsidies voor regionale ontwikkeling niet aan geïsoleerde geografische punten worden toegekend die geen of vrijwel geen invloed hebben op de ontwikkeling van een regio.

(30) Onder "bestaande uitrusting" wordt uitrusting verstaan die wanneer de nieuwe milieu-eisen worden ingesteld ten minste twee jaar in gebruik is.

(31) Erkend wordt dat niets in deze bepaling ertoe verplicht vertrouwelijke gegevens, waaronder zakengeheimen, mede te delen.

(32) Behalve op deel V kan ook een beroep worden gedaan op de delen II en III. Wat betreft de gevolgen van een bepaalde subsidie op de binnenlandse markt van het importerende Lid, is slechts één vorm van bescherming mogelijk, namelijk een compenserend recht indien aan de eisen van deel V is voldaan, of een tegenmaatregel op grond van artikel 4 of artikel 7. Voor maatregelen waartegen ingevolge deel IV geen actie worden ingesteld, kan geen beroep worden gedaan op de delen III en V. De in artikel 8, lid 1, onder a), bedoelde maatregelen kunnen echter worden onderzocht ten einde vast te stellen of zij al dan niet specifiek zijn in de zin van artikel 2. In geval van een in artikel 8, lid 2, bedoelde subsidie die in het kader van een regeling is verleend die niet is aangemeld overeenkomstig artikel 8, lid 3, kan bovendien op de delen III of V een beroep worden gedaan, maar een dergelijke subsidie zal als een subsidie worden beschouwd waartegen geen actie kan worden ingesteld indien deze aan de normen van artikel 8, lid 2, blijkt te voldoen.

(33) Onder "compenserend recht" wordt een bijzonder recht verstaan dat geheven wordt om een subsidie te compenseren die rechtstreeks of onrechtstreeks voor de vervaardiging, de produktie of de uitvoer van een produkt is verleend, zoals bepaald in artikel VI, lid 3, van de GATT 1994.

(34) Onder "geopend" wordt hierna de procedurele handeling verstaan waarmee een Lid formeel een in artikel 11 bedoeld onderzoek begint.

(35) In het geval van gefragmenteerde bedrijfstakken met een zeer groot aantal producenten, kunnen de autoriteiten door middel van statistisch significante steekproeven vaststellen of het verzoek wordt gesteund.

(36) De Leden zijn zich ervan bewust dat een verzoek op grond van lid 1 op het grondgebied van bepaalde Leden kan worden ingediend of gesteund door werknemers van de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt of vertegenwoordigers van deze werknemers.

(37) In het algemeen wordt de termijn voor exporteurs berekend vanaf de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat hij aan de respondent of via de geëigende diplomatieke vertegenwoordigers van het exporterende Lid is toegezonden of, in geval van een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO, een officiële vertegenwoordiger van het gebied van uitvoer.

(38) Is het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot, dan behoeft de volledige tekst van het verzoek slechts te worden toegezonden aan de autoriteiten van het exporterende Lid of de desbetreffende handelsvereniging die kopieën aan de betrokken exporteurs dient toe te zenden.

(39) De Leden zijn zich ervan bewust dat op het grondgebied van bepaalde Leden bekendmaking bij een nauw omschreven conservatoir bevelschrift verplicht kan zijn.

(40) De Leden zijn het erover eens dat verzoeken om vertrouwelijke behandeling niet willekeurig van de hand mogen worden gewezen en dat de met onderzoek belaste autoriteiten de geheimhoudingsplicht slechts kunnen opheffen voor gegevens die voor de procedure relevant zijn.

(41) Ingevolge dit lid is het vooral van belang dat geen positieve conclusies worden getrokken, of deze nu voorlopig of definitief zijn, zonder dat er een redelijke gelegenheid tot overleg is geweest. Dit overleg kan de basis vormen voor procedures op grond van deel II, III of X.

(42) In deze overeenkomst wordt onder "schade", tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade die een binnenlandse bedrijfstak lijdt, aanmerkelijke schade die een binnenlandse bedrijfstak dreigt te lijden of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een binnenlandse bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel geïnterpreteerd.

(43) In deze Overeenkomst wordt onder "soortgelijk produkt" verstaan een produkt dat identiek is, dat wil zeggen in alle opzichten gelijk aan het onderzochte produkt of, bij gebreke van een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in alle opzichten gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het onderzochte produkt.

(44) Zoals omschreven in de leden 2 en 4.

(45) Voor de toepassing van dit lid worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs gelieerd te zijn indien a) een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere of indien b) een derde rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of indien c) zij samen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de gelieerde producent zich door deze banden anders gedraagt dan een niet-gelieerde producent. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrijf geacht zeggenschap te hebben over een ander bedrijf wanneer het ene bedrijf rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van het andere bedrijf te beperken of te leiden.

(46) Het woord "kan" betekent niet dat de procedure kan worden voortgezet terwijl terzelfder tijd een verbintenis wordt uitgevoerd behoudens lid 4.

(47) Voor de toepassing van dit lid, worden onder "belanghebbenden in het binnenland" ook consumenten en industriële gebruikers van het onderzochte importprodukt verstaan.

(48) Onder "heffen" wordt in deze Overeenkomst de definitieve instelling of inning van een recht of belasting verstaan.

(49) Wordt de hoogte van het compenserend recht op retrospectieve basis vastgesteld, dan is de conclusie van de meest recente procedure dat geen recht behoeft te worden geheven voor de autoriteiten op zich geen reden het definitieve recht in te trekken.

(50) Indien de autoriteiten gegevens en uitleg ingevolge dit artikel in een afzonderlijk verslag verstrekken, zien ze erop toe dat het publiek dit verslag gemakkelijk kan verkrijgen.

(51) Het Comité stelt een werkgroep in om de vorm en inhoud van de vragenlijst die in BISD 9S/193-194 is opgenomen, opnieuw te onderzoeken.

(52) Voor een Lid dat een ontwikkelingsland is dat op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst geen subsidies toekent, is dit lid van toepassing uitgaande van het niveau van de in 1986 verleende exportsubsidies.

(53) Dit lid heeft niet ten doel te verhinderen dat in voorkomend geval maatregelen worden genomen op grond van andere bepalingen van de GATT 1994.

(54) Onder "commercieel verkrijgbaar" wordt verstaan dat vrij tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen en dat deze keuze slechts van commerciële overwegingen afhangt.

(55) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

"directe belastingen": belastingen op lonen, winsten, rente, huursommen, royalties en alle andere vormen van inkomen alsmede belastingen op het bezit van onroerende goederen;

"invoerheffingen": douanerechten, andere rechten en overige niet elders in deze noot genoemde belastingen die bij invoer worden geheven;

"indirecte belastingen": belastingen op de verkoop, accijnzen, omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle overige belastingen, met uitzondering van directe belastingen en invoerheffingen;

"in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen": belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het produkt zijn gebruikt;

"cumulatieve indirecte belastingen": over meerdere stadia gespreide belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat wanneer de in een bepaald produktiestadium aan belasting onderworpen goederen of diensten in een later produktiestadium worden gebruikt;

"kwijtschelding van belastingen": ook de terugbetaling van belastingen of belastingaftrek;

"kwijtschelding of terugbetaling van rechten": ook de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten.

(56) De Leden erkennen dat uitstel van betaling niet noodzakelijkerwijs een exportsubsidie inhoudt, bijvoorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt gebracht. De Leden bevestigen het beginsel dat de prijzen van goederen in transacties tussen exportondernemingen en buitenlandse afnemers waarover zij zeggenschap hebben of waarover dezelfde persoon of onderneming zeggenschap heeft voor belastingdoeleinden de prijzen moeten zijn die tussen onafhankelijke ondernemingen worden toegepast onder voorwaarden van vrije concurrentie. Elk Lid kan de aandacht van een ander Lid op administratieve of andere praktijken vestigen die met dit beginsel in strijd kunnen zijn en waardoor bij exporttransacties aanzienlijk minder directe belastingen worden betaald. Onder dergelijke omstandigheden zullen de Leden normalerwijze trachten hun geschillen op te lossen door gebruikmaking van de mogelijkheden die bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of andere speciale internationale regelingen bieden, onverminderd de rechten en plichten van de Leden op grond van de GATT 1994, met inbegrip van het in de voorafgaande zin ingestelde recht van overleg.

Lid e) strekt er niet toe de mogelijkheid van een Lid te beperken maatregelen te nemen met het oog op het vermijden van dubbele belasting op inkomsten van zijn ondernemingen of van ondernemingen van een ander Lid uit buitenlandse bron.

(57) Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering van de belasting over de toegevoegde waarde wordt uitsluitend in punt g) behandeld.

(58) In het produktieproces verbruikte produktiemiddelen zijn middelen die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij het produktieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de verkrijging van het exportprodukt worden verbruikt.

(59) De Leden dienen zo nodig tot een regeling te komen over zaken die in deze bijlage niet zijn vermeld of die voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder a), verdere opheldering behoeven.

(60) Het subsidieontvangende bedrijf is een bedrijf op het grondgebied van het subsidieverlenende Lid.

(61) Voor belastinggerelateerde subsidies is de waarde van het produkt de totale waarde van de omzet van het subsidieontvangende bedrijf in het belastingjaar waarin dit bedrijf voordeel had bij de belastinggerelateerde subsidie.

(62) Onder "aanvangsfase" wordt ook de fase verstaan waarin financiële verplichtingen zijn aangegaan voor de ontwikkeling van een produkt of de bouw van installaties voor de vervaardiging van produkten waarop de subsidie van toepassing is, ook al is nog niet met de produktie begonnen.

(63) Wanneer het bestaan van ernstige schade moet worden aangetoond.

(64) Bij het verzamelen van inlichtingen door het DSB dient rekening te worden gehouden met de plicht tot bescherming van gegevens die van nature vertrouwelijk zijn of die op vertrouwelijke basis door een bij deze procedure betrokken Lid worden verstrekt.

(65) De opname van ontwikkelingslanden die Lid zijn in de lijst in lid b) is gebaseerd op de meest recente gegevens van de Wereldbank over het BNP per hoofd van de bevolking.

Top