EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01985L0611-20040430

Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (85/611/EEG)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1985/611/2004-04-30

1985L0611 — NL — 30.04.2004 — 005.002


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 20 december 1985

tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)

(85/611/EEG)

(PB L 375, 31.12.1985, p.3)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/220/EEG van 22 maart 1988

  L 100

31

19.4.1988

►M2

RICHTLIJN 95/26/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 juni 1995

  L 168

7

18.7.1995

►M3

RICHTLIJN 2000/64/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 7 november 2000

  L 290

27

17.11.2000

►M4

RICHTLIJN 2001/107/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 januari 2002

  L 41

20

13.2.2002

►M5

RICHTLIJN 2001/108/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 januari 2002

  L 41

35

13.2.2002

►M6

RICHTLIJN 2004/39/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 april 2004

  L 145

1

30.4.2004


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 045, 16.2.2005, blz. 18  (04/39)




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 20 december 1985

tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)

(85/611/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat de wettelijke regelingen der Lid-Staten op het gebied van instellingen voor collectieve belegging aanzienlijk uiteenlopen, in het bijzonder ten aanzien van de verplichtingen en het toezicht waaraan zij worden onderworpen; dat deze verschillen tot verstoringen van de mededingingsverhoudingen tussen deze instellingen leiden en de deelnemers geen gelijkwaardige bescherming bieden;

Overwegende dat een coördinatie van de nationale wettelijke regelingen voor instellingen voor collectieve belegging dientengevolge gewenst lijkt ten einde op Gemeenschapsniveau de mededingingsverhoudingen voor deze instellingen nader tot elkaar te brengen en aldaar een doeltreffender en meer uniforme bescherming van de deelnemers te verwezenlijken; dat deze coördinatie gewenst lijkt om de verhandeling van de rechten van deelneming in een zich in een Lid-Staat bevindende instelling voor collectieve belegging op het grondgebied van andere Lid-Staten te vergemakkelijken;

Overwegende dat de verwezenlijking van deze doelstellingen de opheffing vergemakkelijkt van de beperkingen van het vrije verkeer op Gemeenschapsniveau van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en dat deze coördinatie bijdraagt tot de totstandbrenging van een Europese kapitaalmarkt;

Overwegende dat het, gelet op de hierboven bedoelde doelstellingen, wenselijk is voor de zich in de Lid-Staten bevindende instellingen voor collectieve belegging, gemeenschappelijke minimumregels vast te stellen met betrekking tot toelating, toezicht, inrichting, werkzaamheid en door hen te publiceren informatie;

Overwegende dat toepassing van deze gemeenschappelijke regels een voldoende waarborg vormt om de in een Lid-Staat gevestigde instellingen voor collectieve belegging, behoudens de bepalingen ter zake van het kapitaalverkeer, toe te staan hun rechten van deelneming in de andere Lid-Staten te verhandelen zonder dat deze ten aanzien van deze instellingen of hun rechten van deelneming bepalingen van welke aard dan ook kunnen voorschrijven, behalve die welke in die Lid-Staten niet vallen onder de door deze richtlijn bestreken gebieden; dat echter een bepaling nodig is dat, indien een instelling voor collectieve belegging haar rechten van deelneming verhandelt in een andere Lid-Staat dan die waar zij zich bevindt, zij aldaar alle nodige maatregelen moet treffen, opdat de deelnemers aldaar hun financiële rechten gemakkelijk kunnen uitoefenen en aldaar over de nodige informatie kunnen beschikken;

Overwegende dat de coördinatie van de wettelijke regelingen der Lid-Staten in een eerste fase moet worden beperkt tot instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn, die hun rechten van deelneming aan het publiek in de Gemeenschap te koop aanbieden en waarvan het uitsluitende doel is te beleggen in effecten (waarbij het hoofdzakelijk gaat om effecten die zijn genoteerd op officiële beurzen of op soortgelijke wijze gereglementeerde markten); dat de regelgeving voor instellingen voor collectieve belegging waarop de richtlijn niet van toepassing is, andere problemen doet rijzen waarvoor andersluidende bepalingen nodig zijn, en dat de coördinatie voor dergelijke instellingen derhalve in een later stadium zal plaatsvinden; dat elke Lid-Staat, in afwachting van deze coördinatie, met name kan vaststellen welke soorten instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten op grond van hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, en specifieke voorschriften kan vaststellen waaraan deze icbe's bij de uitoefening van hun werkzaamheden op zijn grondgebied zijn onderworpen;

Overwegende dat het vrij verhandelen van de rechten van deelneming in icbe's die gemachtigd zijn om tot 100 % van hun eigen activa te beleggen in effecten van een zelfde uitgevende instelling (Staat, territoriaal publiekrechtelijk lichaam, enz.), rechtstreeks noch middellijk tot gevolg mag hebben dat de werking van de kapitaalmachten wordt verstoord, de financiering van een Lid-Staat wordt bemoeilijkt of dat er economische situaties ontstaan die analoog zijn aan die welke artikel 68, lid 3, van het Verdrag beoogt te voorkomen;

Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere situatie van de kapitaalmarkt van de Helleense Republiek en de Portugese Republiek door deze landen een extra termijn toe te staan om aan deze richtlijn te voldoen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



AFDELING I

Algemene bepalingen en toepassingsgebied

Artikel 1

1.  De Lid-Staten passen deze richtlijn toe op instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) die zich op hun grondgebied bevinden.

2.  Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 2, wordt onder icbe's verstaan instellingen

▼M5

 waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging in effecten en/of in andere in artikel 19, lid 1, bedoelde liquide financiële activa van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding; en

▼B

 waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld ieder handelen van een icbe om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

3.  Deze instellingen kunnen rechtens geregeld zijn bij overeenkomst (beleggingsfondsen beheerd door een beheermaatschappij), als trust (unit trust) dan wel bij statuten (beleggingsmaatschappij).

In deze richtlijn wordt onder beleggingsfonds ook de unit trust verstaan.

4.  Aan deze richtlijn zijn echter niet onderworpen beleggingsmaatschappijen waarvan de activa via dochterondernemingen voornamelijk worden belegd in andere waarden dan effecten.

5.  De Lid-Staten verbieden de icbe's die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zich om te zetten in een instelling voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn valt.

6.  Indien icbe's uit een andere Lid-Staat hun rechten van deelneming verhandelen op het grondgebied van een Lid-Staat, mag deze Lid-Staat noch voor bedoelde icbe's noch voor de door hen utigegeven rechten van deelneming, bepalingen voorschrijven op het door deze richtlijn bestreken gebied, zulks behoudens de bepalingen op het gebied van het kapitaalverkeer en die van de artikelen 44 en 45 en van artikel 52, lid 2.

7.  Onverminderd lid 6 kunnen die Lid-Staten de zich op hun grondgebied bevindende icbe's onderwerpen aan strengere bepalingen dan die van de artikelen 4 en volgende, alsmede aan aanvullende bepalingen, mits deze algemeen gelden en niet strijdig zijn met deze richtlijn.

▼M5

8.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „effecten” verstaan:

 aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren („aandelen”);

 obligaties en andere schuldinstrumenten („obligaties”);

 alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven,

met uitsluiting van de in artikel 21 bedoelde technieken en instrumenten.

9.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „geldmarktinstrumenten” verstaan: instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld.

▼M4

Artikel 1 bis

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „bewaarder”: een instelling die belast is met de in de artikelen 7 en 14 omschreven taken en die onderworpen is aan de overige in de afdelingen III bis en IV bis vastgestelde bepalingen;

2. „beheermaatschappij”: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe's in de vorm van unit trusts/beleggingsfondsen en/of beleggingsmaatschappijen (beheer van collectieve beleggingsportefeuilles van icbe's), met inbegrip van de in bijlage II vermelde taken;

3. „lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij”: de lidstaat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij is gevestigd;

4. „lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en op het grondgebied waarvan een beheermaatschappij een bijkantoor heeft of diensten verricht;

5. „lidstaat van herkomst van een icbe”:

a) ingeval de icbe een unit trust/beleggingsfonds is, de lidstaat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij is gevestigd,

b) ingeval de icbe een beleggingsmaatschappij is, de lidstaat waar de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij is gevestigd;

6. „lidstaat van ontvangst van een icbe”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst van de icbe is en waar de rechten van deelneming in het beleggingsfonds/de unit trust of in de beleggingsmaatschappij worden aangeboden;

7. „bijkantoor”: een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beheermaatschappij en die de diensten verricht waarvoor de beheermaatschappij een vergunning heeft gekregen; verscheidene bedrijfszetels in eenzelfde lidstaat van een beheermaatschappij met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden als één enkel bijkantoor beschouwd;

8. „bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten die elke lidstaat krachtens artikel 49 van deze richtlijn aanwijst;

9. „nauwe banden”: een situatie als omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 95/26/EG ( 4 );

10. „gekwalificeerde deelneming”: het rechtstreeks of middellijk bezitten van een deelneming in een beheermaatschappij van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een deelneming die de mogelijkheid inhoudt een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de beheermaatschappij waarin wordt deelgenomen.

Voor de toepassing van deze definitie worden de stemrechten, bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 88/627/EEG ( 5 ), in aanmerking genomen;

11. „RBD”: Richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten ( 6 );

12. „moederonderneming”: een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG ( 7 );

13. „dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

14. „aanvangskapitaal”: posten als omschreven in artikel 34, lid 2, punten 1 en 2, van Richtlijn 2000/12/EG ( 8 );

15. „eigen vermogen”: het eigen vermogen als omschreven in Richtlijn 2000/12/EG, titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1; deze definitie kan echter worden gewijzigd onder de voorwaarden van bijlage V van Richtlijn 93/6/EEG ( 9 ).

▼B

Artikel 2

1.  Deze richtlijn is niet van toepassing op

 icbe's van het closed-end-type,

 icbe's die kapitaal aantrekken zonder de verkoop van hun rechten van deelneming bij het publiek in de Gemeenschap of in enig deel ervan te bevorderen,

 icbe'c waarvan de rechten van deelneming krachtens het fondsreglement dan wel de statuten van de beleggingsmaatschappij alleen aan het publiek van derde landen mogen worden verkocht,

 soorten icbe's die zijn aangewezen bij of krachtens de wet van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt en waarvoor de in afdeling V en in artikel 36 bedoelde voorschriften, gezien hun beleid inzake beleggingen en het aangaan van leningen, niet geschikt zijn.

2.  Na verloop van een termijn van vijf jaar nadat deze richtlijn ten uitvoer is gelegd, dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van lid 1, en met name het vierde streepje. Zij stelt zo nodig maatregelen voor om dit toepassingsgebied uit te breiden.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een icbe geacht zich te bevinden in de Lid-Staat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij van het beleggingsfonds of de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij is gelegen; de Lid-Staten eisen dat het hoofdkantoor zich bevindt in dezelfde Lid-Staat als die waar de statutaire zetel is gevestigd.



AFDELING II

Toelating van de icbe

Artikel 4

1.  Een icbe moet, om haar werkzaamheden te kunnen uitoefenen, zijn toegelaten door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, hierna „bevoegde autoriteiten” te noemen.

Deze toelating geldt voor alle Lid-Staten.

2.  Een beleggingsfonds wordt pas toegelaten nadat de bevoegde autoriteiten de beheermaatschappij, het fonds-reglement en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard. Een beleggingsmaatschappij wordt pas toegelaten nadat de bevoegde instanties de statuten en de keuze van de bewaarder hebben aanvaard.

▼M4

3.  De bevoegde autoriteiten mogen een icbe niet toelaten wanneer de beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij niet voldoet aan de in afdeling III, respectievelijk afdeling IV van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden.

Voorts mogen de bevoegde autoriteiten een icbe niet toelaten wanneer de bestuurders van de bewaarder niet als voldoende betrouwbaar bekend staan of niet over voldoende ervaring beschikken, ook met betrekking tot het type icbe dat zij moeten beheren. Te dien einde moeten de identiteit van de bestuurders van de bewaarder, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld.

Onder bestuurders worden diegenen verstaan die krachtens de wet of de statuten de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de bewaarder bepalen.

3 bis.  De bevoegde autoriteiten geven geen toelating indien juridische beletselen (bijvoorbeeld een bepaling in het fondsreglement of in de statuten) verhinderen dat de icbe haar rechten van deelneming of aandelen in de lidstaat van herkomst verhandelt.

▼B

4.  Voor iedere vervanging van de beheermaatschappij of van de bewaarder, alsmede voor alle wijzigingen van het fondsreglement of van de statuten van de beleggingsmaatschappij is goedkeuring van de bevoegde autoriteiten vereist.

▼M4



AFDELING III

Verplichtingen betreffende beheermaatschappijen



Titel A

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 5

1.  De toegang tot de werkzaamheden van beheermaatschappijen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande officiële vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst wordt verleend. Een krachtens deze richtlijn aan een beheermaatschappij verleende vergunning is geldig in alle lidstaten.

2.  De werkzaamheden van de beheermaatschappij moeten beperkt zijn tot het beheer van icbe's die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten. Dit sluit niet uit dat zij zich daarnaast kunnen bezighouden met het beheer van andere instellingen voor collectieve belegging die niet onder deze richtlijn vallen en waarvan de beheermaatschappij aan prudentieel toezicht is onderworpen maar waarvan de rechten van deelneming niet krachtens deze richtlijn in andere lidstaten kunnen worden verhandeld.

Voor de toepassing van deze richtlijn omvat het beheer van unit trust/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen de in bijlage II genoemde taken. Deze lijst van taken is niet limitatief.

3.  In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten beheermaatschappijen toestaan om naast het beheer van unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen, de volgende diensten te verrichten:

a) het per cliënt en op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles, met inbegrip van die van pensioenfondsen, op grond van een door de belegger gegeven opdracht, voorzover die portefeuilles één of meer van de in deel B van de bijlage bij de RBD genoemde instrumenten bevatten,

b) als nevendiensten:

 het verstrekken van beleggingsadvies met betrekking tot een of meer van de in deel B van de bijlage bij de RBD genoemde instrumenten,

 bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

Aan een beheermaatschappij mag onder geen beding een vergunning krachtens deze richtlijn worden verleend om alleen de in dit lid genoemde diensten te verrichten of om nevendiensten te verrichten zonder over een vergunning te beschikken voor het verrichten van de onder a) genoemde dienst.

▼M6

4.  Artikel 2, lid 2, en de artikelen 12, 13, en 19 van ►C1  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten ◄  ( 10 ) zijn van toepassing op het verrichten van de in lid 3 van dit artikel bedoelde diensten door beheermaatschappijen.

▼M4

Artikel 5 bis

1.  Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten een beheermaatschappij slechts een vergunning indien:

a) de beheermaatschappij een aanvangskapitaal heeft van ten minste 125 000 EUR:

 Wanneer de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250 000 000 EUR te boven gaat, is de beheermaatschappij gehouden te voorzien in een extra bedrag aan eigen vermogen. Dit extra bedrag aan eigen vermogen is gelijk aan 0,02 % van het bedrag waarmee de waarde in portefeuille van de beheermaatschappij 250 000 000 EUR te boven gaat. Het totaal van het aanvangskapitaal en het extra bedrag behoeft evenwel 10 000 000 EUR niet te boven te gaan.

 Voor de toepassing van dit lid worden de volgende portefeuilles geacht portefeuilles van de beheermaatschappij te zijn:

 

i) unit trusts/beleggingsfondsen die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd;

ii) beleggingsmaatschappijen waarvoor de beheermaatschappij de aangewezen beheermaatschappij is;

iii) andere ondernemingen voor collectieve belegging die door de beheermaatschappij worden beheerd, met inbegrip van portefeuilles waarvan zij het beheer heeft gedelegeerd maar met uitzondering van portefeuilles waarvan het beheer aan haar is gedelegeerd.

 Ongeacht het bedrag van deze vereisten mag het eigen vermogen van de beheermaatschappij nooit minder bedragen dan het bedrag dat is voorgeschreven in bijlage IV van Richtlijn 93/6/EEG.

 De lidstaten kunnen beheermaatschappijen toestaan niet te voorzien in tot 50 % van het in het eerste streepje bedoelde extra bedrag aan eigen vermogen indien zij voor hetzelfde bedrag een garantie van een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming genieten. De statutaire zetel van de kredietinstelling of de verzekeringsonderneming moet in een lidstaat gevestigd zijn of moet, als de statutaire zetel in een derde land gevestigd is, onderworpen zijn aan prudentiële regels die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld.

 Uiterlijk 13 februari 2005 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan.

b) de personen die het bedrijf van de beheermaatschappij feitelijk leiden, als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende ervaring beschikken, ook met betrekking tot het type icbe dat door de beheermaatschappij wordt beheerd. Te dien einde moeten de identiteit van deze personen, alsmede iedere vervanging van deze personen onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. Over de bedrijfsleiding van een beheermaatschappij moet worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen;

c) de vergunningsaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin, onder andere, de organisatiestructuur van de beheermaatschappij wordt vermeld;

d) zowel het hoofdkantoor als de statutaire zetel van de beheermaatschappij in dezelfde lidstaat zijn gevestigd.

2.  Wanneer nauwe banden bestaan tussen de beheermaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten bovendien slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beheermaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten verlangen van beheermaatschappijen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in dit lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.

3.  De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.

4.  Zodra de vergunning is verleend, mag de beheermaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

5.  De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beheermaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

a) binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende werkzaamheid gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b) de vergunning heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c) niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d) niet meer voldoet aan Richtlijn 93/6/EEG indien de vergunning ook betrekking heeft op het in artikel 5, lid 3, onder a), van deze richtlijn bedoelde portefeuillebeheer op discretionaire basis;

e) de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate en/of systematisch heeft overtreden, of

f) in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.

Artikel 5 ter

1.  De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning tot het uitoefenen van de werkzaamheden van een beheermaatschappij voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van de rechtstreekse of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die daarin een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de beheermaatschappij te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de genoemde aandeelhouders of vennoten.

2.  De lidstaten passen op bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel buiten de Europese Unie, wanneer deze bijkantoren hun werkzaamheden aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor bijkantoren van beheermaatschappijen met statutaire zetel binnen de Europese Unie.

3.  De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat moeten vooraf worden geraadpleegd over het verlenen van een vergunning aan een beheermaatschappij die:

a) een dochteronderneming is van een andere beheermaatschappij, van een beleggingsonderneming, van een kredietinstelling of van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend,

b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of

c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een andere beheermaatschappij, een beleggingsonderneming, een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.



Titel B

Betrekkingen met derde landen

Artikel 5 quater

1.  De betrekkingen met derde landen worden geregeld overeenkomstig de in artikel 7 van de RBD terzake vastgestelde regels.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de in artikel 7 van de RBD voorkomende termen „onderneming/beleggingsonderneming” en „beleggingsondernemingen” gelezen als respectievelijk „beheermaatschappij” en „beheermaatschappijen”; de zinsnede „het verrichten van beleggingsdiensten” in artikel 7, lid 2, van de RBD wordt gelezen als het „verrichten van diensten”.

2.  De lidstaten stellen de Commissie tevens in kennis van de algemene moeilijkheden die de icbe's ondervinden bij het in de handel brengen van hun rechten van deelneming in enig derde land.



Titel C

Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 5 quinquies

1.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een beheermaatschappij schrijven voor dat de beheermaatschappij waaraan zij vergunning hebben verleend, te allen tijde aan de in artikel 5 en artikel 5 bis, leden 1 en 2, gestelde voorwaarden moet voldoen. Het eigen vermogen van een beheermaatschappij mag niet onder de in artikel 5 bis, lid 1, eerste streepje, vermelde drempel zakken. Is dat toch het geval, dan kunnen de bevoegde autoriteiten, indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, dergelijke ondernemingen een beperkte periode gunnen om hun situatie te herstellen of hun activiteiten te staken.

2.  Het prudentieel toezicht op een beheermaatschappij berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, ongeacht of de beheermaatschappij in een andere lidstaat een bijkantoor vestigt of daar diensten verricht, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn welke een bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden.

Artikel 5 sexies

1.  Gekwalificeerde deelnemingen in beheermaatschappijen zijn aan dezelfde regels onderworpen als die welke in artikel 9 van de RBD zijn vastgesteld.

2.  Voor de toepassing van deze richtlijn worden de termen „onderneming/beleggingsonderneming” en „beleggingsondernemingen” in artikel 9 van de RBD gelezen als respectievelijk „beheermaatschappij” en „beheermaatschappijen”.

Artikel 5 septies

1.  Iedere lidstaat van herkomst stelt prudentiële regels op die door de beheermaatschappijen doorlopend moeten worden nageleefd met betrekking tot het beheer van icbe's die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten.

Mede in het licht van de aard van de icbe's die door een beheermaatschappij worden beheerd, schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst met name voor dat een dergelijke maatschappij:

a) moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen van het eigen vermogen, die onder meer waarborgen dat elke transactie waarbij het fonds betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar zij heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de unit trusts/beleggingsfondsen of van de beleggingsmaatschappijen die de beheermaatschappij beheert, overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd;

b) zodanig gestructureerd en georganiseerd is dat er een zo klein mogelijk risico is dat de belangen van icbe's of cliënten worden geschaad door belangenconflicten tussen de beheermaatschappij en haar cliënten, tussen haar cliënten onderling, tussen één van haar cliënten en een icbe of tussen twee icbe's. Niettemin mogen in geval van oprichting van een bijkantoor de organisatorische regelingen niet indruisen tegen de gedragsregels die de lidstaat van ontvangst op het gebied van belangenconflicten heeft vastgesteld.

2.  De beheermaatschappij waarvan de vergunning ook het in artikel 5, lid 3, onder a), genoemde portefeuillebeheer op discretionaire basis bestrijkt:

 mag de portefeuille van een belegger niet geheel of gedeeltelijk beleggen in rechten van deelneming in door haar beheerde unit trusts/beleggingsfondsen of beleggingsmaatschappijen zonder de voorafgaandelijke algemene toestemming van de cliënt;

 is, wat de in artikel 5, lid 3, bedoelde diensten betreft, onderworpen aan het bepaalde in Richtlijn 97/9/EG van de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels ( 11 ).

Artikel 5 octies

1.  Wanneer een lidstaat toestaat dat een beheermaatschappij met het oog op een efficiëntere bedrijfsvoering het voor haar rekening vervullen van één of meer van haar taken aan derden delegeert, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a) de bevoegde autoriteit moet naar behoren worden ingelicht;

b) de lastgeving mag een doeltreffend toezicht op de beheermaatschappij niet belemmeren, en mag met name niet verhinderen dat de beheermaatschappij handelt, of dat de icbe's worden beheerd, in het beste belang van haar beleggers;

c) indien het delegeren het beheer van beleggingen betreft, mag de lastgeving alleen geschieden aan instellingen waaraan voor het beheer van activa vergunning of erkenning is verleend, en die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen; het delegeren moet in overeenstemming zijn met de criteria voor beleggingsspreiding die periodiek door de beheermaatschappij worden vastgesteld;

d) indien de lastgeving het beheer van beleggingen betreft en geschiedt aan een instelling uit een derde land, moet samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten gewaarborgd zijn;

e) een lastgeving met betrekking tot de kernactiviteit, het beheer van beleggingen, mag niet geschieden aan de bewaarder noch aan enig andere instelling waarvan de belangen strijdig kunnen zijn met de belangen van de beheermaatschappij of van de deelnemers;

f) er dienen regelingen te worden getroffen die de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen te allen tijde in staat stellen de werkzaamheden van de instelling aan welke de lastgeving is geschied effectief in het oog te houden;

g) de lastgeving mag de met de bedrijfsleiding van de beheermaatschappij belaste personen niet verhinderen te allen tijde verdere instructies te geven aan de instelling aan welke taken zijn gedelegeerd, en de lastgeving te herroepen met onmiddellijke ingang indien dit in het belang van de beleggers is;

h) gelet op de aard van de te delegeren taken moet de instelling aan welke taken worden gedelegeerd, gekwalificeerd zijn en in staat zijn om de desbetreffende taken te vervullen, en

i) in de prospectussen van de icbe's moet worden vermeld voor het delegeren van welke taken de beheermaatschappij toestemming heeft gekregen.

2.  Het feit dat de beheermaatschappij taken aan derden heeft gedelegeerd, laat de aansprakelijkheid van de beheermaatschappij en de bewaarder geheel onverlet. Ook mag de beheermaatschappij haar taken niet in die mate delegeren dat zij een brievenbusmaatschappij wordt.

Artikel 5 nonies

Elke lidstaat stelt gedragsregels opdie doorlopend moeten wordennageleefd door de beheermaatschappijen waaraan in die lidstaatvergunning is verleend. In die gedragsregels moet minimaal uitvoeringworden gegeven aan de in de onderstaande streepjes beschreven beginselen.Krachtens deze beginselen moet een beheermaatschappij:

a) zich bij haar bedrijfsuitoefening opeen loyale en billijke wijzeinzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe's en deintegriteit van de markt,

b) zich met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijdinginzetten voor de belangen van de door haar beheerde icbe's en deintegriteit van de markt,

c) beschikken over en doeltreffend gebruik maken van de middelen enprocedures die nodig zijn voor een deugdelijke bedrijfsuitoefening,

d) belangenconflicten trachten te voorkomen en, wanneer deze onvermijdelijkzijn, ervoor zorgen dat de door haar beheerde icbe's opbillijke wijze worden behandeld, en

e) voldoet aan alle voor de uitoefening van haar werkzaamhedengeldende voorschriften teneinde de belangen van haar beleggersoptimaal te behartigen en de integriteit van de markt te bevorderen.



Titel D

Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten

Artikel 6

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een beheermaatschappij waaraan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn een vergunning hebben verleend, op hun grondgebied de onder deze vergunning vallende werkzaamheden zowel door middel van het vestigen van een bijkantoor als door middel van het vrij verrichten van diensten mag uitoefenen.

2.  De lidstaten mogen de vestiging van een bijkantoor of het verrichten van diensten niet afhankelijk stellen van een vergunning en evenmin onderwerpen aan bijkomende verplichtingen ten aanzien van eigen kapitaal of aan maatregelen van gelijke werking.

Artikel 6 bis

1.  Benevens de in de artikelen 5 en 5 bis genoemde verplichtingen stelt een beheermaatschappij die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wenst te vestigen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

2.  De lidstaten verlangen dat iedere beheermaatschappij die een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens en documenten:

a) de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is een bijkantoor te vestigen;

b) een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen activiteiten en diensten overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3, alsmede de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;

c) het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;

d) de namen van de bestuurders van het bijkantoor.

3.  Tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, gelet op de voorgenomen activiteiten, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of de financiële positie van de beheermaatschappij, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stellen zij de betrokken beheermaatschappij hiervan in kennis. Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende eventuele garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mede te delen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, delen zij de redenen van deze weigering binnen twee maanden na ontvangst van alle gegevens mede aan de betrokken beheermaatschappij. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst.

4.  Voordat het bijkantoor van een beheermaatschappij met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 2 bedoelde gegevens, om het toezicht op de beheermaatschappij voor te bereiden en om, in voorkomend geval, de voorwaarden — met inbegrip van de in de artikelen 44 en 45 bedoelde bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn en de gedragsregels die bij het in artikel 5, lid 3, genoemde portefeuillebeheer, het verstrekken van beleggingsadviesdiensten en de bewaarneming in acht moeten worden genomen — aan te geven waaronder deze werkzaamheden om redenen van algemeen belang in de lidstaat van ontvangst moeten worden uitgeoefend.

5.  Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, kan het bijkantoor gevestigd worden en kan het zijn werkzaamheden aanvangen. Vanaf dat moment mag de beheermaatschappij eveneens overgaan tot het in de handel brengen van de rechten van deelneming in de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende unit trusts/beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden in een met redenen omkleed besluit — dat aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst moet worden medegedeeld — constateren dat de beoogde wijze van verhandeling van rechten van deelneming niet in overeenstemming is met de in artikel 44, lid 1, en artikel 45 bedoelde bepalingen.

6.  In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) of d), verstrekte gegevens, stelt de beheermaatschappij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste één maand voor de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zich overeenkomstig lid 3, en de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst zich overeenkomstig lid 4, over de wijziging kunnen uitspreken.

7.  Eventuele wijzigingen in de gegevens waarvan overeenkomstig lid 3, eerste alinea, mededeling is gedaan, worden door de autoriteiten van de lidstaat van herkomst aan de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst gemeld.

Artikel 6 ter

1.  Elke beheermaatschappij die voor de eerste maal door middel van het vrij verrichten van diensten haar werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat wil uitoefenen, stelt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst in kennis van:

a) de lidstaat op het grondgebied waarvan de beheermaatschappij voornemens is werkzaamheden uit te oefenen;

b) een programma van werkzaamheden waarin de activiteiten en de diensten zoals bedoeld in artikel 5, leden 2 en 3, worden vermeld.

2.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mededeling van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, zulks binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving.

Tevens doen zij mededeling van gegevens betreffende van toepassing zijnde garantiestelsels die gericht zijn op de bescherming van de belegger.

3.  De beheermaatschappij kan dan met haar werkzaamheden in de lidstaat van ontvangst aanvangen onverminderd artikel 46.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst doen in voorkomend geval, zodra zij de in lid 1 bedoelde kennisgeving hebben ontvangen, aan de beheermaatschappij mededeling van de voorwaarden — met inbegrip van de gedragsregels die bij het in artikel 5, lid 3, genoemde portefeuillebeheer, het verstrekken van beleggingsadviesdiensten en de bewaarneming in acht moeten worden genomen — waaraan de beheermaatschappij om redenen van algemeen belang in de lidstaat van ontvangst moet voldoen.

4.  In geval van wijziging van de inhoud van de overeenkomstig lid 1, onder b), gemelde inlichtingen, geeft de beheermaatschappij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst schriftelijk kennis van deze wijziging voordat zij wordt doorgevoerd, opdat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in voorkomend geval aan de beheermaatschappij mededeling kunnen doen van eventuele wijzigingen in of aanvullingen op de overeenkomstig lid 3 verstrekte gegevens.

5.  Een beheermaatschappij is eveneens aan de in dit artikel vastgestelde kennisgevingsprocedure onderworpen ingeval zij een derde opdracht geeft de rechten van deelneming in een lidstaat van ontvangst te verhandelen.

Artikel 6 quater

1.  De lidstaten van ontvangst kunnen voor statistische doeleinden verlangen dat elke beheermaatschappij die een bijkantoor op hun grondgebied heeft, aan hun bevoegde autoriteiten een periodiek verslag over de op hun grondgebied verrichte werkzaamheden doet toekomen.

2.  Voor de uitoefening van de krachtens deze richtlijn op hen rustende verantwoordelijkheden mogen de lidstaten van ontvangst van de bijkantoren van beheermaatschappijen dezelfde gegevens verlangen als zij voor dat doel van hun eigen nationale beheermaatschappijen verlangen.

De lidstaten van ontvangst mogen van beheermaatschappijen die op hun grondgebied in het kader van vrije dienstverlening werkzaam zijn, de nodige gegevens verlangen voor het toezicht op de naleving door deze maatschappijen van de op hen van toepassing zijnde normen van de lidstaat van ontvangst; van de beheermaatschappijen mogen echter niet méér gegevens worden verlangd dan deze lidstaten voor het toezicht op de naleving van diezelfde normen verlangen van de aldaar gevestigde beheermaatschappijen.

3.  Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst constateren dat een beheermaatschappij die op het grondgebied van hun lidstaat een bijkantoor heeft of diensten verricht, niet de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen naleeft welke in die lidstaat zijn vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden, eisen zij dat de betrokken beheermaatschappij een eind maakt aan deze onregelmatige situatie.

4.  Indien de betrokken beheermaatschappij niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Deze laatste treffen zo spoedig mogelijk alle passende maatregelen om te bewerkstelligen dat de betrokken beheermaatschappij een eind maakt aan deze onregelmatige situatie. Van de strekking van deze maatregelen wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

5.  Indien de beheermaatschappij, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of de lidstaat geen maatregelen treft, inbreuk blijft plegen op de in lid 2 bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, kan de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; indien nodig kan hij deze beheermaatschappij beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen vereiste stukken op hun grondgebied aan de beheermaatschappijen kunnen worden betekend.

6.  Bovenstaande bepalingen laten de bevoegdheid van de lidstaten van ontvangst onverlet om passende maatregelen te treffen ter voorkoming of bestraffing van handelingen op hun grondgebied die in strijd zijn met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij om redenen van algemeen belang hebben vastgesteld. Onder andere kunnen zij een inbreukplegende beheermaatschappij beletten nieuwe transacties op hun grondgebied te verrichten.

7.  Elke ter uitvoering van de leden 4, 5 of 6 genomen maatregel die sancties of beperkingen van de werkzaamheden van een beheermaatschappij behelst, moet naar behoren met redenen worden omkleed en aan de betrokken beheermaatschappij worden medegedeeld. Tegen elke maatregel van die aard staat in de lidstaat die de maatregel heeft genomen, beroep open bij de rechter.

8.  Alvorens de in de leden 3, 4 of 5 bedoelde procedure toe te passen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in spoedeisende gevallen de conservatoire maatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van de beleggers en andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten moeten zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte worden gesteld.

De Commissie kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belanghebbende lidstaten, besluiten dat de betrokken lidstaat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken.

9.  Ingeval de vergunning wordt ingetrokken, worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis gesteld en nemen zij passende maatregelen om de betrokken beheermaatschappij te beletten op hun grondgebied nieuwe transacties te verrichten en om de belangen van de beleggers te vrijwaren. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan het bij artikel 53 ingestelde Contactcomité.

10.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin overeenkomstig artikel 6 bis een weigering is uitgesproken of waarin overeenkomstig lid 5 maatregelen zijn genomen. Om de twee jaar brengt de Commissie over deze gevallen verslag uit aan het bij artikel 53 ingestelde Contactcomité  ( 12 ).



▼M4

AFDELING III bis

Verplichtingen betreffende de bewaarder

▼B

Artikel 7

1.  De activa van een beleggingsfonds moeten in bewaring worden gegeven bij een bewaarder.

2.  De in artikel 9 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer hij de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden toevertrouwt.

3.  De bewaarder is bovendien gehouden:

a) zich ervan te vergewissen, dat de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming voor rekening van het fonds of door de beheermaatschappij, overeenkomstig de wet of het fondsreglement geschieden;

b) zich ervan te vergewissen dat de waarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de wet of het fondsreglement;

c) de aanwijzingen van de beheermaatschappij uit te voeren, tenzij deze in strijd zijn met de wet of het fondsreglement;

d) zich ervan te vergewissen dat bij transacties met betrekking tot de activa van het fonds de tegenprestatie hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

e) zich ervan te vergewissen dat de opbrengsten van het fonds een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet of het fondsreglement.

Artikel 8

1.  De bewaarder moet zijn statutaire zetel hebben in de Lid-Staat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, dan wel daar zijn gevestigd indien hij zijn statutaire zetel in een andere Lid-Staat heeft.

2.  De bewaarder moet een instelling zijn die onder overheidstoezicht staat. Hij moet over voldoende financiële waarborgen en vakbekwaamheid beschikken om de werkzaamheden die hij krachtens zijn taak van bewaarder moet verrichten, daadwerkelijk te kunnen uitvoeren en om de verplichtingen die uit de uitoefening van deze taak voortvloeien, na te komen.

3.  De Lid-Staat bepaalt welke van de in lid 2 bedoelde soorten instellingen als bewaarder mogen worden gekozen.

Artikel 9

De bewaarder is volgens het nationale recht van de Staat waar de statutaire zetel van de beheermaatschappij zich bevindt, jegens de beheermaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade tengevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen. Naar gelang van de rechtsbetrekking tussen de bewaarder, de beheermaatschappij en de deelnemers, kan de bewaarder ten behoeve van de deelnemers door dezen rechtstreeks, dan wel door tussenkomst van de beheermaatschappij indirect worden aangesproken.

Artikel 10

1.  De taken van beheermaatschappij en bewaarder mogen niet door dezelfde maatschappij worden vervuld.

2.  Bij de vervulling van hun respectieve taken moeten de beheermaatschappij en de bewaarder onafhankelijk en uitsluitend in het belang van de deelnemers optreden.

Artikel 11

De wet of het fondsreglement bepaalt onder welke voorwaarden de beheermaatschappij en de bewaarder worden vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.



▼M4

AFDELING IV

Verplichtingen betreffende beleggingsmaatschappijen



Titel A

Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden

Artikel 12

De toegang tot de werkzaamheden van beleggingsmaatschappijen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande officiële vergunning die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst wordt verleend.

De lidstaten bepalen welke rechtsvorm een beleggingsmaatschappij moet aannemen.

▼B

Artikel 13

De beleggingsmaatschappij mag geen andere werkzaamheden uitoefenen dan de in artikel 1, lid 2, bedoelde.

▼M4

Artikel 13 bis

1.  Onverminderd andere in het nationale recht vervatte algemeen toepasselijke voorwaarden, verlenen de bevoegde autoriteiten geen vergunning aan een beleggingsmaatschappij die geen beheermaatschappij heeft aangewezen, tenzij de beleggingsmaatschappij beschikt over een toereikend aanvangskapitaal van ten minste 300 000 EUR.

Wanneer een beleggingsmaatschappij geen beheermaatschappij met een vergunning heeft aangewezen, is bovendien krachtens deze richtlijn het volgende van toepassing:

 de vergunning wordt niet verleend tenzij de vergunningsaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin onder andere de organisatiestructuur van de beleggingsmaatschappij wordt vermeld;

 de bestuurders van de beleggingsmaatschappij staan als voldoende betrouwbaar bekend en beschikken over voldoende ervaring, ook met betrekking tot het type werkzaamheden dat door de beleggingsmaatschappij wordt verricht. Te dien einde moeten de identiteit van de bestuurders van de beleggingsmaatschappij, alsmede iedere vervanging van deze bestuurders onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. Over het dagelijks beleid van een beleggingsmaatschappij moet worden besloten door ten minste twee personen die aan deze voorwaarden voldoen. Onder bestuurders worden degenen verstaan die krachtens de wet of statuten de beleggingsmaatschapppij vertegenwoordigen of feitelijk het beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen;

 wanneer nauwe banden bestaan tussen de beleggingsmaatschappij en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten bovendien slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de beleggingsmaatschappij nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten verlangen van beleggingsmaatschappijen dat zij hen de informatie verstrekken die zij nodig hebben.

2.  De aanvrager wordt er binnen zes maanden na de indiening van een volledige aanvraag van in kennis gesteld of de vergunning toegekend dan wel geweigerd is. Weigering van een vergunning wordt met redenen omkleed.

3.  Wanneer de vergunning wordt verleend, mag de beleggingsmaatschappij onmiddellijk haar werkzaamheden aanvangen.

4.  De bevoegde autoriteiten mogen de vergunning die aan een onder deze richtlijn vallende beleggingsmaatschappij is verleend, slechts intrekken indien deze maatschappij:

a) binnen een termijn van 12 maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende activiteit gedurende een periode van meer dan 6 maanden heeft gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b) de vergunning heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c) niet meer voldoet aan de voorwaarden waarop de vergunning is verleend;

d) de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen in ernstige mate en/of systematisch heeft overtreden, of

e) in een van de overige gevallen verkeert waarvoor de nationale voorschriften in intrekking voorzien.



Titel B

Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 13 ter

De artikelen 5 octies en 5 nonies zijn van toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen die beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning. Voor de toepassing van dit artikel wordt „beheermaatschappij” gelezen als „beleggingsmaatschappij”.

Beleggingsmaatschappijen mogen alleen de activa van hun eigen portefeuille beheren en mogen in geen geval lastgevingen in ontvangst nemen om namens derden activa te beheren.

Artikel 13 quater

Elke lidstaat stelt prudentiële regels op die doorlopend moeten worden nageleefd door beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen welke beschikt over een krachtens deze richtlijn verleende vergunning.

Mede in het licht van de aard van de beleggingsmaatschappij schrijven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst met name voor dat de beleggingsmaatschappij moet beschikken over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsvoorzieningen op het gebied van de elektronische informatieverwerking en adequate interne controleprocedures, met inbegrip van met name regels voor persoonlijke transacties van de eigen medewerkers en voor het aanhouden of beheren van beleggingen in financiële instrumenten met het oog op het beleggen van het eigen vermogen, die onder meer waarborgen dat elke transactie waarbij het fonds betrokken is, kan worden gereconstrueerd wat betreft de oorsprong ervan, de betrokken partijen, de aard ervan, de tijd en de plaats waar die transactie heeft plaatsgevonden, en dat de activa van de beleggingsmaatschappij overeenkomstig het fondsreglement of de statuten en de vigerende wettelijke bepalingen worden belegd.



AFDELING IV bis

Verplichtingen betreffende de bewaarder

▼B

Artikel 14

1.  De activa van een beleggingsmaatschappij moeten in bewaring worden gegeven bij een bewaarder.

2.  De in artikel 16 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder blijft bestaan wanneer hij de hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden toevertrouwt.

3.  De bewaarder is bovendien gehouden:

a) zich ervan te vergewissen dat de verkoop, uitgifte, inkoop, terugbetaling en intrekking van rechten van deelneming voor rekening van of door de beleggingsmaatschappij overeenkomstig de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij geschieden;

b) zich ervan te vergewissen dat bij de transacties met betrekking tot de activa van de maatschappij, de tegenwaarde hem binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

c) zich ervan te vergewissen dat de opbrengsten van de maatschappij een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet en de statuten.

4.  Een Lid-Staat kan bepalen dat de zich op zijn grondgebied bevindende beleggingsmaatschappijen die hun rechten van deelneming uitsluitend via één of meer effectenbeurzen verhandelen en die aldaar in de officiële notering zijn opgenomen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken.

De artikelen 34, 37 en 38 zijn niet van toepassing op deze maatschappijen. De regels voor de waardering van de activa van deze maatschappijen moeten evenwel in de wet en/of hun statuten worden vermeld.

5.  Een Lid-Staat kan bepalen dat de zich op zijn grondgebied bevindende beleggingsmaatschappijen die ten minste 80 % van hun rechten van deelneming via één of meer in de statuten aangewezen effectenbeurzen verhandelen, niet over een bewaarder in de zin van deze richtlijn behoeven te beschikken, op voorwaarde dat deze rechten van deelneming zijn toegelaten tot de officiële notering van de effectenbeurzen van de Lid-Staten op wier grondgebied de rechten van deelneming worden verhandeld en mits de door de beleggingsmaatschappij buiten de beurs om verrichte transacties alleen tegen beurskoers plaatsvinden. In de statuten van de beleggingsmaatschappij moet de beurs in het land van verhandeling worden vermeld waarvan de notering de prijs bepaalt van de transacties die in dat land door de beleggingsmaatschappij buiten de beurs om worden verricht.

Een Lid-Staat maakt van de in de vorige alinea bedoelde mogelijkheid slechts gebruik indien hij van oordeel is dat de deelnemers een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke wordt genoten door deelnemers in icbe's die wel een bewaarder in de zin van deze richtlijn hebben.

Deze en de in lid 4 bedoelde maatschappijen moeten in het bijzonder:

a) wanneer de wet hieromtrent niets bepaalt, in hun statuten de methoden voor de berekening van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vermelden;

b) op de markt optreden om te voorkomen dat de waarde van hun rechten van deelneming ter beurze meer dan 5 % afwijkt van hun intrinsieke waarde;

c) de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming vaststellen, ten minste tweemaal per week ter kennis van de bevoegde autoriteiten brengen en tweemaal per maand bekendmaken.

Een onafhankelijk controleur van de jaarrekening moet zich er ten minste tweemaal per maand van vergewissen dat de berekening van de waarde van de rechten van deelneming plaatsvindt overeenkomstig de wet en de statuten van de maatschappij. Bij die gelegenheid moet de controleur nagaan of de activa van de maatschappij volgens de wettelijke voorschriften en de statuten worden belegd.

6.  De Lid-Staten delen de Commissie de identiteit mede van de maatschappijen waarvoor de in de leden 4 en 5 bedoelde afwijkingen gelden.

Binnen vijf jaar na de tenuitvoerlegging van deze richtlijn brengt de Commissie aan het Contactcomité verslag uit over de toepassing van de leden 4 en 5. Nadat het Contactcomité advies heeft uitgebracht, stelt de Commissie zo nodig passende maatregelen voor.

Artikel 15

1.  De bewaarder moet zijn statutaire zetel hebben in de Lid-Staat waar de beheermaatschappij haar statutaire zetel heeft, dan wel daar zijn gevestigd indien hij zijn statutaire zetel in een andere Lid-Staat heeft.

2.  De bewaarder moet een instelling zijn die onder overheidstoezicht staat. Hij moet over voldoende financiële waarborgen en vakbekwaamheid beschikken om de werkzaamheden die hij krachtens zijn taak van bewaarder moet verrichten, daadwerkelijk te kunnen uitvoeren en om de verplichtingen die uit de uitoefening van deze taak voortvloeien, na te komen.

3.  De Lid-Staat bepaalt welke van de in lid 2 bedoelde soorten instellingen als bewaarder mogen worden gekozen.

Artikel 16

De bewaarder is volgens het nationale recht van de Staat waar de statutaire zetel van de beleggingsmaatschappij zich bevindt, jegens de beleggingsmaatschappij en de deelnemers aansprakelijk voor alle door hen geleden schade ten gevolge van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 17

1.  De taken van beleggingsmaatschappij en bewaarder mogen niet door dezelfde maatschappij worden vervuld.

2.  Bij de vervulling van zijn taken moet de bewaarder uitsluitend in het belang van de deelnemers optreden.

Artikel 18

De wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij bepalen onder welke voorwaarden de bewaarder wordt vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.



AFDELING V

Verplichtingen met betrekking tot het beleggingsbeleid van icbe's

Artikel 19

1.  De beleggingen van een beleggingsfonds en van een beleggingsmaatschappij mogen uitsluitend bestaan uit:

▼M5

a) effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, lid 13, van Richtlijn 93/22/EEG; en/of

▼B

b) op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een Lid-Staat verhandelde effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ ;

c) tot de officiële notering van een effectenbeurs van een derde land toegelaten of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt van een derde land verhandelde effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ , mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien;

d) nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat

 de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating tot de officiële notering op een effectenbeurs of op een andere gereglementeerde, regelmatig functionerende, erkende en open markt wordt aangevraagd, en mits de keuze van de beurs of de markt door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd dan wel de wet en/of het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij daarin voorzien;

 de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen; ►M5  en/of ◄

▼M5

e) rechten van deelneming van overeenkomstig deze richtlijn toegelaten icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, eerste en tweede streepje, ongeacht of die al dan niet in een lidstaat gevestigd zijn, mits:

 die andere instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat naar het oordeel van de voor de icbe's bevoegde autoriteiten gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;

 het niveau van bescherming van de deelnemers in de andere instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een icbe, en in het bijzonder mits de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn;

 over de activiteiten van de andere instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode;

 de icbe of de andere instellingen voor collectieve belegging, waarvan de verwerving wordt overwogen, volgens hun reglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming van andere icbe's of andere instellingen voor collectieve belegging; en/of

f) deposito's bij kredietinstellingen die onmiddellijk opeisbaar zijn of kunnen worden opgevraagd, en die binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vervallen, mits de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat gevestigd is, of, indien de statutaire zetel van de kredietinstelling in een derde land gelegen is, mits deze instelling onderworpen is aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de voor de icbe bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; en/of

g) financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder a), b) of c) bedoelde gereglementeerde markt worden verhandeld; en/of financiële derivaten die buiten de beurs (over-the-counter) worden verhandeld („OTC-derivaten”), mits:

 de onderliggende activa bestaan uit onder dit lid vallende instrumenten, financiële indexen, rentetarieven, wisselkoersen of valuta's, waarin de icbe krachtens de in haar fondsreglement of statuten omschreven beleggingsdoelstellingen gemachtigd is te beleggen;

 de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten aan prudentieel toezicht onderworpen instellingen zijn en behoren tot de categorieën die door de voor de icbe's bevoegde autoriteiten zijn erkend, en

 de OTC-derivaten onderworpen zijn aan betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun waarde in het economisch verkeer op initiatief van de icbe's kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie; en/of

h) geldmarktinstrumenten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld en die vallen onder artikel 1, lid 9, indien de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden, en op voorwaarde dat zij:

 worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een derde staat of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten deelnemen; of

 worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op gereglementeerde markten als bedoeld onder a), b) of c); of

 worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan bedrijfseconomisch toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; of

 worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de voor de icbe bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in het eerste, tweede en derde streepje en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 miljoen EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig Richtlijn 78/660/EEG ( 13 ), een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat.

▼B

2.  Niettemin:

a) mag een icbe ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ dan de in lid 1 bedoelde;

▼M5 —————

▼B

c) mag een beleggingsmaatschappij roerende en onroerende goederen verwerven die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid;

d) mag een icbe geen edele metalen of certificaten die dergelijke metalen vertegenwoordigen, verwerven.

▼M5 —————

▼B

4.  Beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen mogen accessoir ook liquide middelen houden.

▼M5 —————

▼M5

Artikel 21

1.  De beheer- of beleggingsmaatschappij moet een risicobeheerprocedure volgen waarmee zij te allen tijde het werkelijke risico van de posities en het aandeel daarvan in het totale risicoprofiel van de portefeuille kan bewaken en meten; zij moet een procedure volgen voor de accurate en onafhankelijke evaluatie van de waarde van OTC-derivaten. Zij moet de bevoegde autoriteiten regelmatig en volgens de door deze te bepalen voorschriften voor elke door haar beheerde icbe mededeling doen van de soorten financiële derivaten, de onderliggende risico's, de kwantitatieve begrenzingen en de methodes die zijn gekozen om de aan derivatentransacties verbonden risico's te ramen.

2.  De lidstaten kunnen icbe's toestaan technieken en instrumenten met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten toe te passen, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die zij stellen, mits deze technieken en instrumenten worden gebezigd met het oog op een goed portefeuillebeheer. Wanneer dit het gebruik van derivaten omvat, moeten genoemde voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn.

De bedoelde technieken en instrumenten mogen er in geen geval toe leiden dat de icbe afwijkt van haar beleggingsdoelstellingen als vastgelegd in haar fondsreglement, statuten of prospectus.

3.  Een icbe zorgt ervoor dat haar totale risico in derivaten de totale nettowaarde van haar portefeuille niet overschrijdt.

Voor de berekening van het risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen. Dit geldt ook met betrekking tot de volgende alinea's.

Een icbe mag in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 22, lid 5, gestelde begrenzingen beleggen in financiële derivaten, mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal niet de in artikel 22 gestelde beleggingsbegrenzingen overschrijdt. De lidstaten mogen toestaan dat, indien een icbe in op een index gebaseerde derivaten belegt, die beleggingen niet voor de toepassing van de in artikel 22 bepaalde bovengrens behoeven te worden samengeteld.

Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, moet dat derivaat in aanmerking worden genomen voor de naleving van de in dit artikel gestelde eisen.

4.  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 13 februari 2004 volledig in kennis van hun regelgeving en alle latere wijzigingen daarvan betreffende de methodes voor de berekening van de risico's als bedoeld in lid 3, met inbegrip van het tegenpartijrisico bij transacties met OTC-derivaten. De Commissie stelt de overige lidstaten in kennis van deze gegevens. Over deze gegevens wordt overeenkomstig de procedure van artikel 53, lid 4, in het contactcomité van gedachten gewisseld.

Artikel 22

1.  Een icbe mag niet meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa beleggen in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde uitgevende instelling worden uitgegeven. Een icbe mag niet meer dan 20 % van de waarde van haar eigen activa beleggen in deposito's bij één en dezelfde instelling.

Het wederpartijrisico van de icbe bij een transactie met OTC-derivaten mag niet meer bedragen dan:

 10 % van de waarde van haar eigen activa, wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder f), of

 5 % van de waarde van haar eigen activa, in de overige gevallen.

2.  De lidstaten kunnen de in de eerste zin van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % verhogen tot ten hoogste 10 %. De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten die de icbe houdt in uitgevende instellingen waarin zij elk voor meer dan 5 % van de waarde van haar eigen activa belegt, mag evenwel niet meer bedragen dan 40 % van de waarde van de activa van de icbe. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito's en transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in lid 1 bepaalde individuele begrenzingen, mag een icbe met betrekking tot één en dezelfde instelling ten hoogste 20 % van haar eigen activa beleggen in een combinatie met:

 effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling,

 deposito's bij die instelling, en/of

 risico's uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling.

3.  De lidstaten mogen de in de eerste zin van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % verhogen tot ten hoogste 35 % indien de effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen door een derde staat of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten deelnemen.

4.  De lidstaten mogen de in de eerste zin van lid 1 gestelde begrenzing van 5 % tot ten hoogste 25 % verhogen in geval van bepaalde obligaties die worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. Met name moeten de uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen overeenkomstig de wet worden belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een icbe meer dan 5 % van haar activa belegt in de in de eerste alinea bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, mag de totale waarde van die beleggingen niet meer dan 80 % van de waarde van de activa van de icbe bedragen.

De lidstaten delen de Commissie de lijst mede van de categorieën van bovenbedoelde obligaties, samen met een lijst van de categorieën uitgevende instellingen die krachtens de wet en de in de eerste alinea genoemde voorschriften inzake toezicht, bevoegd zijn obligaties uit te geven die aan de bovengenoemde criteria voldoen. Bij deze lijsten wordt een nota gevoegd waarin de juridische aard van de geboden garanties wordt toegelicht. De Commissie stelt de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van deze gegevens, zo nodig voorzien van haar opmerkingen, en stelt de gegevens ter beschikking van het publiek. Over deze mededeling kan overeenkomstig de procedure van artikel 53, lid 4, in het contactcomité van gedachten worden gewisseld.

5.  De in de leden 3 en 4 bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde begrenzing van 40 %.

De in de leden 1, 2, 3 en 4 gestelde begrenzingen mogen niet worden gecumuleerd; bijgevolg mogen de, overeenkomstig de leden 1, 2, 3 en 4 verrichte beleggingen in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito's bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de icbe bedragen.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG ( 14 ) of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd.

De lidstaten mogen toestaan dat beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %.

▼M5

Artikel 22 bis

1.  Onverminderd de in artikel 25 gestelde begrenzingen kunnen de lidstaten de in artikel 22 vastgestelde begrenzingen voor beleggingen in aandelen en/of obligaties van één en dezelfde uitgevende instelling verhogen tot ten hoogste 20 % wanneer in het fondsreglement of de statuten van de icbe is bepaald dat het beleggingsbeleid van de icbe erop gericht is de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index te volgen, mits deze index door de voor de icbe's bevoegde autoriteiten is erkend op de volgende gronden:

 de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;

 de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft;

 de index wordt op passende wijze bekendgemaakt.

2.  De lidstaten kunnen de in lid 1 gestelde begrenzing verhogen tot ten hoogste 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling.

▼B

Artikel 23

1.  In afwijking van artikel 22, en onverminderd artikel 68, lid 3, van het Verdrag, kunnen de Lid-Staten icbe's machtigen om volgens het beginsel van risicospreiding tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende emissies van effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ die worden uitgegeven of gegarandeerd door een Lid-Staat, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een derde Staat of door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer Lid-Staten deelnemen.

De bevoegde autoriteiten verlenen deze ontheffing slechts wanneer naar hun oordeel de deelnemers in de icbe een bescherming genieten die gelijkwaardig is aan die welke de deelnemers wordt geboden in een icbe die de begrenzingen van artikel 22 wel in acht neemt.

Deze icbe's moeten effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ van ten minste zes verschillende emissies in portefeuille hebben, terwijl de effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ van een zelfde emissie niet meer dan 30 % mogen uitmaken van het totale bedrag van hun activa.

2.  De in lid 1 bedoelde icbe's moeten in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij uitdrukkelijk de Staten, territoriale publiekrechtelijke lichamen of internationale publiekrechtelijke instellingen vermelden die de effecten waarin zij voor meer dan 35 % van de waarde van hun eigen activa willen beleggen, uitgeven of garanderen; dit reglement of deze statuten moeten door de bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd.

3.  Voorts moeten de in lid 1 bedoelde icbe's in hun prospectus en in hun reclame een opvallend geplaatste zin opnemen waarin de aandacht op deze ontheffing wordt gevestigd en de Staten en/of de territoriale publiekrechtelijke lichamen alsmede de internationale publiekrechtelijke instellingen worden genoemd in de effecten waarvan zij voor meer dan 35 % van hun activa willen beleggen of hebben belegd.

▼M5

Artikel 24

1.  Een icbe mag rechten van deelneming in icbe's en/of andere in artikel 19, lid 1, onder e), genoemde instellingen voor collectieve belegging verwerven, mits niet voor meer dan 10 % van de waarde van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde icbe of andere instelling voor collectieve belegging wordt belegd. De lidstaten kunnen de begrenzing verhogen tot ten hoogste 20 %.

2.  De beleggingen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging dan icbe's mogen in totaal niet meer bedragen dan 30 % van de activa van de icbe.

De lidstaten kunnen toestaan dat indien een icbe rechten van deelneming heeft verworven in icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging, de activa van de desbetreffende icbe's of andere instellingen voor collectieve belegging niet behoeven te worden gecombineerd met de in artikel 22 vastgestelde bovengrenzen.

3.  Indien een icbe belegt in rechten van deelneming in andere icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging die rechtstreeks of door machtiging beheerd worden door dezelfde beheermaatschappij of door een onderneming waarmee de beheermaatschappij via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of middellijke deelneming verbonden is, mag de beheermaatschappij of de andere onderneming geen kosten in rekening brengen voor inschrijving of aflossing ten aanzien van beleggingen van de icbe in rechten van deelneming in die andere icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging.

Een icbe die een aanmerkelijk deel van haar activa belegt in andere icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging, moet in haar prospectus vermelden wat het maximumniveau is van de beheersprovisies die gedragen worden door de betrokken icbe en de andere icbe's en/of instellingen voor collectieve belegging waarin zij voornemens is te beleggen. Zij vermeldt in haar jaarverslag het maximumpercentage van de beheerskosten voor zowel de icbe zelf als de icbe's en/of andere instellingen voor collectieve belegging waarin ze belegt.

▼M5

Artikel 24 bis

1.  Het prospectus vermeldt de categorieën financiële activa waarin de icbe mag beleggen. Tevens vermeldt het of de icbe derivatentransacties mag verrichten; zo ja, dan wordt duidelijk vermeld of dat gebruik van derivaten mag dienen voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van derivaten op het risicoprofiel.

2.  Belegt een icbe voornamelijk in een van de in artikel 19 gedefinieerde categorieën activa, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of volgt zij een aandelen- of obligatie-index overeenkomstig artikel 22 bis, dan moet in haar prospectus en indien nodig in ander reclamemateriaal duidelijk de aandacht worden gevestigd op haar beleggingsbeleid.

3.  Indien de liquidatiewaarde van een icbe als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheerstechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk een hoge volatiliteit zal hebben, wordt dat kenmerk van de icbe duidelijk vermeld in het prospectus en indien nodig in al het andere reclamemateriaal.

4.  Op verzoek van een belegger moet de beheermaatschappij ook aanvullende gegevens verstrekken betreffende de kwantitatieve begrenzingen die van toepassing zijn in het risicobeheer van de icbe, de daartoe gekozen methodes en de recente ontwikkeling van de risico's en rendementen van de voornaamste categorieën instrumenten.

▼B

Artikel 25

1.  Een beleggingsmaatschappij of een beheermaatschappij mag, voor het geheel der door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende beleggingsfondsen, niet zoveel aandelen met stemrecht verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een uitgevende instelling.

Tot een latere coördinatie moeten de Lid-Staten rekening houden met de in de wetgevingen van de andere Lid-Staten bestaande voorschriften waarin het in lid 1 bedoelde beginsel is omschreven.

2.  Voorts mag een beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds niet meer verwerven dan:

 10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde uitgevende instelling;

 10 % obligaties van een zelfde uitgevende instelling;

▼M5

 25 % van de rechten van deelneming in één zelfde icbe en/of andere instelling voor collectieve belegging in de zin van artikel 1, lid 2, eerste en tweede streepje;

▼M5

 10 % van geldmarktinstrumenten van één zelfde uitgevende instelling.

▼M5

De in het tweede, derde en vierde streepje genoemde begrenzingen behoeven niet in acht te worden genomen indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten, of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend.

▼B

3.  De Lid-Staten kunnen afzien van de toepassing van de leden 1 en 2 met betrekking tot:

a) door een Lid-Staat of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen uitgegeven of gegarandeerde effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ ;

b) door een derde Staat uitgegeven of gegarandeerde effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ ;

c) effecten ►M5  en geldmarktinstrumenten ◄ uitgegeven door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer Lid-Staten deelnemen;

d) aandelen welke een icbe houdt in het kapitaal van een maatschappij van een derde Staat, die haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van uitgevende instellingen uit die Staat, wanneer een dergelijke deelneming krachtens de wetgeving van die Staat voor de icbe de enige mogelijkheid is om in effecten van uitgevende instellingen van die Staat te beleggen. Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de maatschappij van de derde Staat bij haar beleggingsbeleid de in artikelen 22 en 24 en artikel 25, leden 1 en 2, gestelde begrenzingen in acht neemt. In geval van overschrijding van de in de artikelen 22 en 24 gestelde begrenzingen is artikel 26 mutatis mutandis van toepassing;

▼M5

e) aandelen gehouden door een beleggingsmaatschappij, of door beleggingsmaatschappijen, in het kapitaal van dochterondernemingen die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

▼B

Artikel 26

▼M5

1.  De in deze afdeling gestelde begrenzingen behoeven door de icbe's niet te worden nageleefd bij de uitoefening van voorkeurrechten die verbonden zijn aan effecten of geldmarktinstrumenten die deel uitmaken van hun activa.

Mits zij erop toezien dat het beginsel van de risicospreiding in acht wordt genomen, kunnen de lidstaten aan recent toegelaten icbe's toestaan van het bepaalde in de artikelen 22, 22 bis, 23 en 24 af te wijken gedurende een periode van zes maanden volgende op de datum waarop zij zijn toegelaten.

▼B

2.  Indien de in lid 1 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de icbe, of ten gevolge van de uitoefening van voorkeurrechten worden overschreden, moet de icbe er bij haar verkooptransacties bij voorrang naar streven deze overschrijding ongedaan te maken, rekening houdend met de belangen van de deelnemers.



AFDELING VI

Verplichtingen in verband met de voorlichting van de deelnemers



A.

Openbaarmaking van een prospectus en van periodieke verslagen

Artikel 27

▼M4

1.  De beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, is verplicht tot openbaarmaking van:

 een vereenvoudigd prospectus,

 een volledig prospectus,

 een jaarverslag per boekjaar,

 en een halfjaarlijks verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar.

▼B

2.  Het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag dienen na het einde van de verslagperiode openbaar te worden gemaakt binnen de volgende termijnen:

 jaarverslag: 4 maanden,

 halfjaarlijks verslag: 2 maanden.

▼M4

Artikel 28

1.  In zowel het vereenvoudigd als het volledig prospectus moeten de gegevens zijn opgenomen die voor de beleggers noodzakelijk zijn om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over de hun aangeboden belegging en vooral de daaraan verbonden risico's. Het volledig prospectus moet een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen toelichting bevatten inzake het risicoprofiel van het fonds, ongeacht de instrumenten waarin wordt belegd.

2.  Het volledig prospectus bevat ten minste de gegevens die in bijlage I, schema A, bij deze richtlijn zijn opgenomen, voorzover deze informatie niet voorkomt in het fondsreglement of de statuten, die overeenkomstig artikel 29, lid 1, bij het volledige prospectus dienen te worden gevoegd.

3.  Het vereenvoudigd prospectus bevat, in beknopte vorm, de kerngegevens die in bijlage I, schema C, bij deze richtlijn zijn opgenomen. Het prospectus is zodanig vormgegeven en geschreven dat het door de gemiddelde belegger gemakkelijk te begrijpen is. De lidstaten kunnen toestaan dat het vereenvoudigd prospectus als verwijderbaar bijvoegsel aan het volledig prospectus is gehecht. Het vereenvoudigd prospectus kan als verkoopinstrument worden gebruikt dat bestemd is om in alle lidstaten zonder wijzigingen, afgezien van vertaling, te worden gebruikt. De lidstaten mogen derhalve niet verlangen dat andere bescheiden of aanvullende informatie worden overgelegd.

4.  Het volledig en het vereenvoudigd prospectus kunnen de vorm aannemen van een schriftelijk document of van een andere door de bevoegde autoriteiten toegestane duurzame informatiedrager met een gelijkwaardige juridische status.

5.  Het jaarverslag moet een balans of een vermogensstaat bevatten, een uitgesplitste rekening van de inkomsten en uitgaven van het boekjaar, een verslag over de activiteiten van het verstreken boekjaar en de overige informatie die in het bij deze richtlijn gevoegde schema B is opgenomen, alsmede alle van belang zijnde gegevens aan de hand waarvan de beleggers zich met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over de ontwikkeling van de werkzaamheden en over de resultaten van de icbe.

6.  Het halfjaarlijks verslag moet ten minste de gegevens bevatten die in de hoofdstukken I tot en met IV van het bij deze richtlijn gevoegde schema B zijn opgenomen; wanneer een icbe interimdividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen, moeten in de kwantitatieve gegevens het resultaat na belasting over de verslagperiode en het uitgekeerde of voorgestelde interimdividend worden vermeld.

Artikel 29

1.  Het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij maken een integrerend bestanddeel uit van het volledig prospectus waarbij zij moeten worden gevoegd.

2.  De in lid 1 bedoelde bescheiden behoeven echter niet bij het volledig prospectus te worden gevoegd indien de deelnemer ervan in kennis wordt gesteld dat hij op zijn verzoek die bescheiden kan verkrijgen, dan wel kan vernemen waar deze in elke lidstaat waar de rechten van deelneming worden aangeboden, ter inzage liggen.

Artikel 30

De in het vereenvoudigd en het volledig prospectus opgenomen gegevens van wezenlijk belang moeten regelmatig worden bijgewerkt.

▼B

Artikel 31

De in het jaarverslag vermelde boekhoudkundige gegevens moeten worden gecontroleerd door één of meer personen die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden ( 15 ) krachtens de wet bevoegd zijn om jaarrekeningen te controleren. De verklaring van deze personen en, in voorkomend geval hun voorbehouden, moeten integraal in elk jaarverslag worden opgenomen.

▼M4

Artikel 32

De icbe's moeten hun vereenvoudigde en volledige prospectussen en de wijzigingen daarvan, almede hun jaar- en halfjaarlijkse verslagen aan de bevoegde autoriteiten toezenden.

Artikel 33

1.  Het vereenvoudigd prospectus moet vóór het aangaan van de overeenkomst kosteloos aan de inschrijvers worden aangeboden.

Bovendien moeten inschrijvers het volledig prospectus, alsmede het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijkse verslag, op verzoek kosteloos kunnen verkrijgen.

2.  De jaar- en halfjaarlijkse verslagen worden op verzoek kosteloos aan de deelnemers verstrekt.

3.  De jaar- en halfjaarlijkse verslagen moeten door het publiek kunnen worden ingezien op de plaatsen of met behulp van andere door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde middelen die in het volledig en het vereenvoudigd prospectus zijn vermeld.

▼B



B.

Openbaarmaking van andere gegevens

Artikel 34

Telkens wanneer rechten van deelneming worden uitgegeven, verkocht, ingekocht of terugbetaald, en ten minste tweemaal per maand, moet de icbe de emissiekoers, de verkoop- respectievelijk inkoopprijs en het bedrag van de terugbetaling op passende wijze bekendmaken. De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel aan een icbe toestaan zulks slechts eenmaal per maand te doen, mits de belangen van de deelnemers door deze afwijking niet worden geschaad.

▼M4

Artikel 35

In alle reclame waarin rechten van deelneming in een icbe te koop worden aangeboden, moet het bestaan van prospectussen worden vermeld, alsmede de plaatsen waar zij voor het publiek verkrijgbaar zijn of de wijze waarop zij voor het publiek toegankelijk zijn.

▼B



AFDELING VII

Algemene verplichtingen van de icbe

Artikel 36

1.  Geldleningen mogen niet worden aangegaan door:

 beleggingsmaatschappijen,

 beheermaatschappijen of bewaarders die voor rekening van beleggingsfondsen handelen.

Een icbe mag echter door middel van een „back-to-back”-lening deviezen verwerven.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de Lid-Staten aan icbe's toestaan leningen aan te gaan

a) tot 10 %

 van de activa, ten aanzien van beleggingsmaatschappijen,

 van het fondsvermogen, ten aanzien van een beleggingsfonds,

mits het gaat om tijdelijke leningen;

b) tot 10 % van de activa, ten aanzien van beleggingsmaatschappijen, mits het gaat om leningen voor de verwerving van onroerende goederen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval mogen deze en de onder a) bedoelde leningen gezamenlijk niet meer bedragen dan 15 % van de activa.

Artikel 37

1.  Een icbe is gehouden op verzoek van een deelnemer haar rechten van deelneming in te kopen of terug te betalen.

2.  In afwijking van lid 1:

a) kan een icbe de inkoop of terugbetaling van haar rechten van deelneming voorlopig opschorten in de gevallen en volgens de regels bepaald door de wet, het fondsreglement of de statuten van een beleggingsmaatschappij. Opschorting is slechts mogelijk in uitzonderlijke gevallen, wanneer de omstandigheden zulks vergen en, wanneer opschorting gelet op de belangen van de deelnemers, verantwoord is;

b) kunnen de Lid-Staten de bevoegde autoriteiten toestaan in het belang van de deelnemers of in het algemeen belang te eisen dat de inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming wordt opgeschort.

3.  In de in lid 2, onder a), bedoelde gevallen moet de icbe haar besluit onverwijld mededelen aan de bevoegde autoriteiten, en aan de autoriteiten van de andere Lid-Staten indien de icbe aldaar haar rechten van deelneming verhandelt.

Artikel 38

De regels voor de waardering van de activa en voor de berekening van de koers van uitgifte, verkoop, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming in een icbe, moeten zijn vastgelegd in de wet, het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 39

De opbrengsten van het beleggingsfonds of van de beleggingsmaatschappij worden uitgekeerd of herbelegd overeenkomstig de wetgeving en het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij.

Artikel 40

Rechten van deelneming in een icbe mogen slechts worden uitgegeven mits de tegenwaarde van de netto-uitgifteprijs binnen de gebruikelijke termijnen in het vermogen van de icbe wordt gestort. Deze bepaling vormt geen beletsel voor het gratis verstrekken van rechten van deelneming.

Artikel 41

1.  Onverminderd de artikelen 19 en 21 mag

 noch de beleggingsmaatschappij,

 noch de beheermaatschappij of de bewaarder, optredend voor rekening van beleggingsfondsen,

voor rekening van derden kredieten verstrekken of zich garant stellen.

▼M5

2.  Lid 1 belet bovengenoemde instellingen niet om niet volgestorte effecten, geldmarkt-instrumenten of andere in artikel 19, lid 1, onder e), g) en h), bedoelde financiële instrumenten te verwerven.

Artikel 42

Verkopen vanuit een ongedekte positie met betrekking tot effecten, geldmarktinstrumenten of andere in artikel 19, lid 1, onder e), g) en h), bedoelde financiële instrumenten mogen niet worden verricht door:

 beleggingsmaatschappijen;

 beheermaatschappijen of bewaarders, optredend voor rekening van beleggingsfondsen.

▼B

Artikel 43

In de wet of het fondsreglement moeten de vergoedingen en uitgaven worden vermeld welke de beheermaatschappij ten laste van het fonds mag inhouden, alsmede de wijze van berekening van deze vergoedingen.

In de wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij moet de aard van de voor rekening van de maatschappij komende kosten worden vermeld.



AFDELING VIII

Bijzondere bepalingen voor icbe's die hun rechten van deelneming verhandelen in andere Lid-Staten dan die waar zij zich bevinden

Artikel 44

1.  Een icbe die haar rechten van deelneming in een andere Lid-Staat verhandelt, moet zich houden aan de in die Staat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die geen betrekking hebben op de gebieden waarop deze richtlijn van toepassing is.

2.  En icbe mag reclame maken in de Lid-Staat van verhandeling. Zij moet de in die Staat geldende bepalingen inzake reclame naleven.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen moeten op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

Artikel 45

In het in artikel 44 bedoelde geval moet de icbe, met inachtneming van de in de Lid-Staat van verhandeling geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, onder meer de nodige maatregelen treffen opdat aldaar voor de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of terugbetaling op de rechten van deelneming alsmede de verspreiding van de informatie die de icbe moet verstrekken, wordt zorg gedragen.

▼M4

Artikel 46

Indien een icbe voornemens is haar rechten van deelneming te verhandelen in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd is, moet zij de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat daarvan vooraf in kennis stellen. Aan deze autoriteiten moet zij tegelijkertijd de volgende stukken voorleggen:

 een verklaring van de bevoegde autoriteiten dat zij voldoet aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden,

 haar fondsreglement of haar statuten,

 haar volledig en haar vereenvoudigd prospectus,

 in voorkomend geval haar laatste jaarverslag en haar daaropvolgende halfjaarlijkse verslag, en

 nadere gegevens over de beoogde wijze van verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere lidstaat.

De beleggingsmaatschappij of beheermaatschappij kan twee maanden na deze mededeling overgaan tot de verhandeling van haar rechten van deelneming in deze andere lidstaat, tenzij de autoriteiten van de betrokken lidstaat vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden in een met redenen omkleed besluit constateren dat de beoogde wijze van verhandeling van rechten van deelneming niet in overeenstemming is met de in artikel 44, lid 1, en artikel 45 bedoelde bepalingen.

Artikel 47

Indien een icbe haar rechten van deelneming verhandelt in een andere lidstaat dan die waarin zij gevestigd is, moet zij in die lidstaat volgens dezelfde regels als die welke in de lidstaat van herkomst gelden, het volledig en het vereenvoudigd prospectus, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen en de overige in de artikelen 29 en 30 bedoelde gegevens verspreiden.

Deze bescheiden moeten verstrekt worden in de officiële taal of in één van de officiële talen van de lidstaat van ontvangst, dan wel in een taal die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst is goedgekeurd.

▼B

Artikel 48

Icbe's mogen voor de uitoefening van hun werkzaamheden in de Gemeenschap dezelfde soortnaam, zoals beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds, bezigen als die welke zij gebruiken in de Lid-Staat waar zij zich bevinden. Indien gevaar voor verwarring bestaat kunnen de Lid-Staten van verhandeling ter verduidelijking eisen dat er aan de benaming een verklarende vermelding wordt toegevoegd.



AFDELING IX

Bepalingen betreffende de autoriteiten die met het verstrekken van toelatingen en met het toezicht zijn belast

Artikel 49

1.  De Lid-Staten wijzen de autoriteiten aan die de in deze richtlijn vermelde taken moeten uitoefenen. Zij stellen de Commissie hiervan in kennis onder opgave van de eventuele verdeling van hun bevoegdheden.

2.  De in lid 1 bedoelde autoriteiten moeten overheidslichamen of door de overheid aangewezen instanties zijn.

3.  De autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, zijn bevoegd ter zake van het toezicht op de icbe. De autoriteiten van de Staat waar een icbe overeenkomstig artikel 44 haar rechten van deelneming verhandelt, zien evenwel toe op de naleving van Afdeling VIII.

4.  Om hun taak naar behoren te kunnen vervullen dienen de autoriteiten over alle nodige bevoegdheden en controlemogelijkheden te beschikken.

Artikel 50

1.  De in artikel 49 bedoelde autoriteiten van de Lid-Staten werken nauw samen bij de vervulling van hun taak en verstrekken elkaar uitsluitend met het oog daarop alle vereiste inlichtingen.

▼M2

2.  De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit mogen worden doorgegeven, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat icbe's alsmede beheermaatschappijen en bewaarders (hierna genoemd „ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn”) niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mogen echter vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures worden doorgegeven.

3.  Lid 2 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende Lid-Staten uitwisseling van gegevens plaatsvindt zoals bedoeld in deze richtlijn en in de andere richtlijnen die van toepassing zijn op icbe's of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn. Deze gegevens vallen onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim.

▼M3

4.  De lidstaten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals gedefinieerd in de leden 6 en 7, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de meegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde. De uitwisseling van gegevens moet geschieden ten behoeve van het uitoefenen van de toezichthoudende taak van de genoemde autoriteiten of instanties.

Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

▼M2

5.  De bevoegde autoriteiten die uit hoofde van lid 2 of lid 3 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun taken:

 om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van icbe's of van ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn en ter vergemakkelijking van het toezicht op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of

 voor het opleggen van sancties, of

 in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of

 bij rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 51, lid 2.

6.  De leden 2 en 5 vormen geen belemmering voor de uitwisseling van gegevens

a) binnen een Lid-Staat, wanneer daar verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of

b) binnen een zelfde Lid-Staat of tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en

 de autoriteiten waaraan van overheidswege het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,

 de instanties die betrokken zijn bij liquidatie, faillissement en andere soortgelijke procedures betreffende icbe's en ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn,

 de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de toezending aan de met het beheer van garantiestelsels belaste organen, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. Deze gegevens vallen onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim.

7.  Onverminderd de leden 2 tot en met 5 kunnen de Lid-Staten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en

 de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe) of ondernemingen die bij haar bedrijf betrokken zijn en andere soortgelijke procedures, of

 de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken;

 de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim;

 gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

8.  Onverminderd de leden 2 tot en met 5 kunnen de Lid-Staten, ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan, toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde taken;

 de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim;

 gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een Lid-Staat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoektaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van het laatste streepje van de tweede alinea delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt, de identiteit en de precieze opdracht mede van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

De Commissie stelt vóór 31 december 2000 een verslag op over de toepassing van dit lid.

9.  Dit artikel houdt geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en houden voor deze autoriteiten of instanties evenmin een belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 5. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.

10.  Dit artikel vormt geen belemmering voor de bevoegde autoriteiten om de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde gegevens mede te delen aan een clearinginstelling of een ander soortgelijk orgaan dat bij de nationale wetgeving is erkend voor het verstrekken van clearing- en afwikkelingsdiensten op een van de markten van hun Lid-Staat, indien zij van oordeel zijn dat dit nodig is om de regelmatige werking van deze organen te garanderen in verband met het, zelfs potentiële, in gebreke blijven van een marktdeelnemer. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in lid 2 genoemde beroepsgeheim. De Lid-Staten zien er evenwel op toe dat de uit hoofde van lid 3 ontvangen gegevens in het in dit lid bedoelde geval niet kunnen worden doorgegeven, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.

11.  Bovendien mogen de Lid-Staten, onverminderd de leden 2 en 5, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op icbe's en ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het bedrijfseconomische toezicht nodig blijkt.

De Lid-Staten bepalen echter dat de gegevens die op grond van de leden 3 en 6 zijn ontvangen, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.

▼M2

Artikel 50 bis

1.  De Lid-Staten bepalen minimaal

a) dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG ( 16 ), en die bij een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is de taken verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG ( 17 ), artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:

 dat het een inbreuk ten gronde inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe) of ondernemingen die bij haar bedrijf betrokken zijn, of

 dat het de bedrijfscontinuïteit van de instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is aantast, of

 dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden;

b) dat dezelfde verplichting rust op deze persoon ten aanzien van feiten en besluiten waarvan hij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van taken zoals beschreven onder a), bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is waar deze persoon de bovengenoemde taken uitvoert.

2.  Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

▼B

Artikel 51

1.  De autoriteiten bedoeld in artikel 49 moeten iedere beslissing tot afwijzing van toelatingen en ieder negatief besluit, genomen krachtens de algemene maatregelen uit hoofde van deze richtlijn, met redenen omkleden en aan de verzoeker mededelen.

2.  De Lid-Staten bepalen dat tegen besluiten die jegens een icbe worden genomen uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter mogelijk is; dit geldt eveneens voor het geval er binnen zes maanden na indiening geen beslissing is genomen over een door een icbe ingediende aanvraag die alle krachtens de geldende bepalingen vereiste gegevens bevat.

Artikel 52

1.  In geval van schending van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of van de regels in het fondsreglement of de statuten van de beleggingsmaatschappij, zijn de autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, bij uitsluiting bevoegd maatregelen jegens deze icbe te nemen.

2.  De autoriteiten van de Lid-Staat waar de rechten van deelneming in de icbe worden verhandeld, mogen evenwel maatregelen jegens deze icbe nemen, in geval van schending van de bepalingen van Afdeling VIII.

3.  Ieder besluit tot intrekking van een toelating, alsmede iedere andere ernstige maatregel die jegens de icbe wordt genomen, of een haar opgelegde opschorting van inkoop of terugbetaling, moet onverwijld door de autoriteiten van de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt, worden medegedeeld aan de autoriteiten van de andere Lid-Staten waar de rechten van deelneming in deze instelling worden verhandeld.

▼M4

Artikel 52 bis

1.  Ingeval beheermaatschappijen via het verrichten van diensten of door vestiging van bijkantoren in een of meer lidstaten van ontvangst werkzaam zijn, werken de bevoegde lidstaten van alle betrokken lidstaten nauw samen.

Zij verstrekken elkaar op verzoek alle gegevens betreffende de bedrijfsleiding en de eigenaars van deze beheermaatschappijen welke het toezicht kunnen vergemakkelijken, alsmede alle informatie die de controle op deze maatschappijen kan ondersteunen. Met name werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst samen teneinde de ontvangst door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de in artikel 6 quater, lid 2, bedoelde gegevens te waarborgen.

2.  Voorzover zulks voor de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden noodzakelijk mocht blijken, wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst mededeling gedaan van alle krachtens artikel 6 quater, lid 6, door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen die sancties jegens een beheermaatschappij of beperkingen van de activiteiten van een beheermaatschappij behelzen.

Artikel 52 ter

1.  De lidstaten van ontvangst dragen er zorg voor dat, wanneer een beheermaatschappij waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, in de lidstaat van ontvangst haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of via een gevolmachtigde de in artikel 52 bis bedoelde gegevens ter plaatse kunnen verifiëren.

2.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij kunnen ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij verzoeken om deze verificatie uit te voeren. De autoriteiten die een zodanig verzoek hebben ontvangen, moeten hieraan binnen het kader van hun bevoegdheden gevolg geven, hetzij door de verificatie zelf te verrichten, hetzij door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, hetzij door toe te staan dat de verificatie wordt verricht door een accountant of deskundige.

3.  Dit artikel laat het recht onverlet van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst om op hun grondgebied gevestigde bijkantoren ter plaatse te verifiëren teneinde de verantwoordelijkheden uit te oefenen die uit hoofde van deze richtlijn op hen rusten.

▼B



AFDELING X

Contactcomité

Artikel 53

1.  Bij de Commissie wordt een Contactcomité, hierna het Comité te noemen, ingesteld dat tot taak heeft:

a) onverminderd de artikelen 169 en 170 van het Verdrag, een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn te bevorderen door regelmatig overleg over de praktische problemen die zich bij de toepassing van de richtlijn voordoen en ter zake waarvan uitwisseling van gedachten dienstig wordt geacht;

b) overleg tussen de Lid-Staten te vergemakkelijken op het punt van strengere of aanvullende bepalingen overeenkomstig artikel 1, lid 7, dan wel van voorschriften die zij overeenkomstig de artikelen 44 en 45 kunnen vaststellen;

c) zo nodig de Commissie van advies te dienen over in de richtlijn aan te brengen aanvullingen of wijzigingen.

2.  Het is niet de taak van het Comité de gegrondheid van de door de in artikel 49 bedoelde autoriteiten in afzonderlijke gevallen genomen beslissingen te beoordelen.

3.  Het Comité is samengesteld uit personen die zijn aangewezen door de Lid-Staten en uit vertegenwoordigers van de Commissie. Het voorzitterschap berust bij een vertegenwoordiger van de Commissie. Het secretariaat wordt gevoerd door de diensten van de Commissie.

4.  Het Comité wordt bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de delegatie van een Lid-Staat. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼M5

Artikel 53 bis

1.  Behalve voor het vervullen van de in artikel 53, lid 1, opgesomde taken kan het contactcomité eveneens vergaderen als een regelgevend comité in de zin van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad ( 18 ) om de Commissie bij te staan in verband met de technische wijzigingen die op de hierna genoemde punten in deze richtlijn moeten worden aangebracht:

 verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen;

 aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe's en aanverwante zaken.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B



AFDELING XI

Overgangs-, uitzonderings- en slotbepalingen

Artikel 54

Uitsluitend voor Deense icbe's worden de in Denemarken uitgegeven „pantebreve” gelijkgesteld met de in artikel 19, lid 1, onder b), bedoelde effecten.

Artikel 55

In afwijking van artikel 7, lid 1, en artikel 14, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten icbe's die op de datum waarop deze richtlijn wordt aangenomen overeenkomstig hun nationale wetgeving meer dan één bewaarder hadden, toestaan die aan te houden indien zij de zekerheid hebben dat de krachtens artikel 7, lid 3, en artikel 14, lid 3, uit te oefenen taken daadwerkelijk worden vervuld.

Artikel 56

1.  In afwijking van artikel 6 kunnen de Lid-Staten beheermaatschappijen machtigen certificaten aan toonder uit te geven van op naam gestelde effecten van andere vennootschappen.

2.  De Lid-Staten kunnen beheermaatschappijen die op de datum waarop deze richtlijn wordt aangenomen andere werkzaamheden naast de in artikel 6 bedoelde verrichten, toestaan deze activiteiten gedurende vijf jaar na die datum voort te zetten.

Artikel 57

1.  De Lid-Staten doen uiterlijk op 1 oktober 1989 de nodige maatregelen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.  De Lid-Staten kunnen icbe's die bestaan op de datum waarop deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd, een periode van ten hoogste 12 maanden, te rekenen vanaf die datum, toestaan om aan de nieuwe nationale bepalingen te voldoen.

3.  De Helleense Republiek en de Portugese Republiek worden gemachtigd om de tenuitvoerlegging van deze richtlijn uit te stellen tot uiterlijk 1 april 1992.

De Commissie brengt de Raad een jaar voor laatstgenoemde datum verslag uit over de situatie in verband met de toepassing van deze richtlijn en over de eventuele moeilijkheden welke de Helleense Republiek en de Portugese Republiek zouden kunnen onvervinden bij het naleven van de in de eerste alinea bedoelde datum.

Zij stelt de Raad zo nodig voor een datum vast te stellen die ten hoogste vier jaar later ligt.

Artikel 58

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de voornaamste wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.

Artikel 59

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.




BIJLAGE ►M4  I ◄

SCHEMA A



1.  Gegevens betreffende het beleggingsfonds

1.  Gegevens betreffende de beheermaatschappij

1.  Gegevens betreffende de beleggingsmaatschappij

1.1  Naam

1.1  Naam, rechtsvorm, statuaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien afwijkend van de statuaire zetel

1.1  Naam, rechtsvorm, statuaire zetel en plaats van het hoofdkantoor, indien afwijkend van de statuaire zetel

1.2  Oprichtingsdatum van het fonds. Duur, indien die niet onbepaald is

1.2  Oprichtingsdatum van de maatschappij. Duur, indien die niet onbepaald is

1.2  Oprichtingsdatum van de maatschappij. Duur, indien die niet onbepaald is

 

1.3  Indien de beheermaatschappij nog andere beleggingsfondsen beheert, deze vermelden

►M4  

1.3.  Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, vermelding van de compartimenten

 ◄

1.4  Plaats waar het fondsreglement, wanneer dit niet is bijgevoegd, en de periodieke verslagen verkrijgbaar zijn

 

1.4  Plaats waar de statuten, wanneer deze niet zijn bijgevoegd, en de periodieke verslagen verkrijgbaar zijn

1.5  Indien zulks van belang is voor de houders van rechten van deelneming: beknopte gegevens inzake het op het fonds toepasselijke belastingstelsel. Te vermelden of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten en kapitaalwinsten welke door het fonds aan houders van rechten van deelneming worden uitgekeerd

 

1.5  Indien zulks van belang is voor de houders van rechten van deelneming: beknopte gegevens inzake het op de maatschappij toepasselijke belastingstelsel. Te vermelden of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten en kapitaalwinsten die door de maatschappij aan de houders van rechten van deelneming worden uitgekeerd

1.6  Balansdatum en regelmaat van de uitkeringen

 

1.6  Balansdatum en regelmaat van de uitkeringen

1.7  Naam van de met de controle van in artikel 31 bedoelde boekhoudkundige gegevens belaste personen

 

1.7  Naam van de met de controle van in artikel 31 bedoelde boekhoudkundige gegevens belaste personen

 

1.8  Naam en in de beheermaatschappij beklede functies van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. Vermelding van de voornaamste door deze personen buiten de beheermaatschapij uitgeoefende activiteiten, indien deze met betrekking tot de icbe's van belang zijn

1.8  Naam en in de beleggingsmaatschappij beklede functies van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen. Vermelding van de voornaamste door deze personen buiten de beleggingsmaatschappij uitgeoefende activiteiten, indien deze met betrekking tot de icbe's van belang zijn

 

1.9  Kapitaal: bedrag van het geplaatste kapitaal met vermelding van het volgestorte kapitaal

1.9  Kapitaal

1.10  Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, in het bijzonder:

— aard (zakelijk recht, schuldvordering e.d.) van het recht van deelneming

— oorspronkelijke rechten of certificaten die deze rechten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op rekening

— kenmerken van de rechten van deelneming: op naam of aan toonder; vermelding van de eventuele coupures

— in voorkomend geval beschrijving van het stemrecht der houders van de rechten van deelneming

— voorwaarden waaronder tot vereffening van het fonds kan worden besloten en wijze waarop zulks moet geschieden, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers

 

1.10  Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, in het bijzonder:

— oorspronkelijke rechten of certificaten die deze rechten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op rekening

— kenmerken van de rechten van deelneming: op naam of aan toonder; vermelding van de eventuele coupures

— in voorkomend geval beschrijving van het stemrecht der houders van de rechten van deelneming

— voorwaarden waaronder tot vereffening van de beleggingsmaatschappij kan worden besloten en wijze waarop zulks moet geschieden, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers

1.11  In voorkomend geval vermelding van de beurzen of markten waar de rechten van deelneming worden genoteerd of verhandeld

 

1.11  In voorkomend geval vermelding van de beurzen of markten waar de rechten van deelneming worden genoteerd of verhandeld

1.12  Nadere regels voor de uitgifte of verkoop

 

1.12  Nadere regels voor de uitgifte of verkoop

1.13  Nadere regels voor de inkoop, respectievelijk terugbetaling en mogelijke gevallen van opschorting hiervan

 

1.13  Nadere regels voor de inkoop, respectievelijk terugbetaling en mogelijke gevallen van opschorting hiervan. ►M4  Indien het om een beleggingsmaatschappij met verschillende beleggingscompartimenten gaat, inlichtingen over de wijze waarop een deelnemer van het ene naar het andere compartiment kan overstappen en over de kosten die hiervoor in rekening worden gebracht ◄

1.14  Regels omtrent de vaststelling en de bestemming van de inkomsten

 

1.14  Regels omtrent de vaststelling en de bestemming van de inkomsten

1.15  Beleggingsdoeleinden, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bijvoorbeeld kapitaalgroei of inkomsten), het beleggingsbeleid (bijvoorbeeld specialisatie in geografische of industriële sectoren), aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van het beleggingsfonds kunnen worden gebruikt

 

1.15  Beleggingsdoeleinden, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bijvoorbeeld kapitaalgroei of inkomsten), het beleggingsbeleid (bijvoorbeeld specialisatie in geografische of industriële sectoren), aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van de maatschappij kunnen worden gebruikt

1.16  Regels voor de waardering van de activa

 

1.16  Regels voor de waardering van de activa

1.17  Bepaling van de verkoop-, uitgifte- of inkoopprijs, alsmede van het bedrag bij terugbetaling van de rechten van deelneming, in het bijzonder

— wijze waarop en regelmaat waarmee deze prijzen worden berekend

— kosten in verband met verkoop, emissie, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming

— hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden gepubliceerd

 

1.17  Bepaling van de verkoop-, uitgifte- of inkoopprijs, alsmede van het bedrag bij terugbetaling van de rechten van deelneming, in het bijzonder

— wijze waarop en regelmaat waarmee deze prijzen worden berekend

— kosten in verband met verkoop, emissie, inkoop of terugbetaling van de rechten van deelneming

— hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden gepubliceerd (1)

1.18  Wijze, bedrag en berekening van ten laste van het beleggingsfonds komende vergoedingen voor de beheermaatschappij of de bewaarder, dan wel voor derden en door het fonds aan de beheermaatschappij of bewaarder, dan wel aan derden te betalen onkosten

 

1.18  Wijze, bedrag en berekening van door de beleggingsmaatschappij aan haar bestuurders, alsmede aan de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, aan de bewaarder, dan wel aan derden uitbetaalde vergoedingen en door de beleggingsmaatschappij aan haar bestuurders, de bewaarder dan wel aan derden, uitbetaalde onkosten

(1)   Bij de richtlijn bekend te maken voetnoot:„De in artikel 14, lid 5, bedoelde beleggingsmaatschappijen vermelden tevens:

— wijze waarop en regelmaat waarmee de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming wordt berekend;

— hoe, waar en met welke regelmaat deze waarde wordt gepubliceerd;

— beurs in het land van verhandeling waarvan de notering de prijs bepaalt voor de transacties die in dat land buiten de beurs om worden verricht.”

2. Gegevens betreffende de bewaarder:

2.1 Naam, rechtsvorm, statuaire zetel en plaats van het hoofdkantoor indien afwijkend van de statuaire zetel

2.2 Voornaamste werkzaamheid

3. Gegevens betreffende de adviesbureaus of externe beleggingsadviseurs voor zover het beroep op hun diensten bij overeenkomst is vastgelegd en wordt gefinancierd uit de activa van de icbe:

3.1 Identiteit of naam van het adviesbureau of naam van de adviseur

3.2 Gegevens betreffende de overeenkomst met de beheer- of beleggingsmaatschappijen welke van belang kunnen zijn voor de deelnemers, met uitzondering van gegevens over de vergoedingen

3.3 Andere werkzaamheden van belang

4. Gegevens betreffende de maatregelen welke zijn getroffen voor het verrichten van de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of de terugbetaling op de rechten van deelneming, alsmede voor de verspreiding van informatie over de icbe. Deze informatie moet in elk geval worden verstrekt in de Lid-Staat waar de icbe zich bevindt. Wanneer de rechten van deelneming in een andere Lid-Staat worden verhandeld, wordt de hierboven bedoelde informatie bovendien met betrekking tot die Lid-Staat verstrekt en is deze vervat in het prospectus dat aldaar wordt verspreid.

▼M4

5. Overige beleggingsgegevens:

5.1. in het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing) — deze informatie mag in het prospectus staan of als aanhangsel worden bijgevoegd

5.2. profiel van het type belegger tot wie de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij zich richt

6. Bedrijfsgegevens:

6.1. eventuele uitgaven of kosten die niet vallen onder de in punt 1.17 genoemde lasten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij

▼B

SCHEMA B

In de periodieke verslagen op te nemen gegevens

I.   Vermogenstoestand

 effecten

 vorderingen bedoeld in artikel 19, lid 2, onder b)

 tegoeden bij banken

 andere activa

 totaal activa

 passiva

 totale intrinsieke waarde

II.   Aantal in omloop zijnde rechten van deelneming

III.   Intrinsieke waarde per recht van deelneming

IV.   Effectenportefeuille, onderscheiden naar:

a) officieel genoteerde effecten;

b) op een andere gereglementeerde markt verhandelde effecten;

c) de in artikel 19, lid 1, onder d), bedoelde nieuw uitgegeven effecten;

d) de overige in artikel 19, lid 2, onder a), bedoelde effecten;

e) de overige krachtens artikel 19, lid 2, onder b), gelijkgestelde vorderingen,

uitgesplitst volgens maatstaven die het best passen bij het beleggingsbeleid van de icbe (bijvoorbeeld volgens economische of geografische criteria, naar valuta, enz.) en procentueel aandeel in de netto-activa; vermelding per bovenbedoeld effect van het aandeel daarvan in het totaal van de activa van de icbe.

Wijzigingen in de samenstelling van de effectenportefeuille tijdens de verslagperiode.

V.   Wijzigingen in de verslagperiode van het nettovermogen van de icbe met inbegrip van:

 inkomsten uit beleggingen

 overige inkomsten

 kosten van beheer

 kosten van bewaring

 overige kosten en belastingen

 netto-inkomsten

 uitkeringen en herbelegde inkomsten

 vermeerdering of vermindering van de kapitaalrekening

 meer- of minderwaarde op beleggingen

 overige wijzigingen betreffende de activa en passiva van de icbe.

VI.   Vergelijkende tabel betreffende de laatste drie boekjaren met voor elk boekjaar:

 de totale intrinsieke waarde aan het eind van het boekjaar

 de intrinsieke waarde per recht van deelneming aan het eind van het boekjaar.

VII.   Bedrag van de verplichtingen die voortvloeien uit de door de icbe in de verslagperiode gedane verrichtingen in de zin van artikel 21, onderscheiden naar soort.

▼M4

SCHEMA C

Inhoud van het vereenvoudigd prospectus

Korte voorstelling van de icbe

 oprichtingsdatum van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij en vermelding van de lidstaat waar de statutaire zetel van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij haar statutaire zetel heeft

 bij icbe's met verschillende beleggingscompartimenten, vermelding van deze omstandigheid

 beheermaatschappij (indien van toepassing)

 verwachte bestaansduur (indien van toepassing)

 bewaarder

 accountants

 financiële groep (bv. een bank) die de icbe aanbiedt.

Beleggingsgegevens

 korte omschrijving van het doel van de icbe

 het beleggingsbeleid van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij en een korte beoordeling van het risicoprofiel van het fonds (indien van toepassing, met inbegrip van informatie overeenkomstig artikel 24 bis en per beleggingscompartiment)

 in het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds/beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing) en een waarschuwing dat dit geen indicator is voor het rendement in de toekomst - deze informatie mag in het prospectus staan of als aanhangsel worden bijgevoegd

 profiel van het type belegger tot wie de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij zich richt.

Bedrijfsinformatie

 belastingregime

 toetredings- en uittredingsprovisies

 eventuele andere uitgaven of kosten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij.

Commerciële informatie

 hoe de rechten van deelneming kunnen worden verworven

 hoe de rechten van deelneming kunnen worden verkocht

 bij icbe's met verschillende beleggingscompartimenten, hoe van het ene naar het andere beleggingscompartiment kan worden overgestapt en welke kosten hiervoor worden aangerekend

 wanneer en hoe dividenden van rechten van deelneming of aandelen van icbe's (indien van toepassing) worden uitgekeerd

 met welke regelmaat, waar en hoe de prijzen worden bekendgemaakt of beschikbaar worden gesteld.

Aanvullende informatie

 verklaring dat het volledig prospectus, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen op verzoek kosteloos verkrijgbaar zijn vóór en na het sluiten van de overeenkomst

 bevoegde autoriteit

 vermelding van een contactpunt (persoon/afdeling, wanneer bereikbaar enz.) waar indien nodig aanvullende inlichtingen kunnen worden ingewonnen

 datum van publicatie van het prospectus.




BIJLAGE II

Taken die deel uitmaken van het beheer van collectieve beleggingsportefeuilles:

 Beheer van beleggingen

 Administratie:

 

a) uitvoeren van de wettelijk verplichte en voor het fondsbeheer vereiste werkzaamheden op het gebied van de verslaglegging

b) verzoeken om inlichtingen van cliënten

c) waardering en prijsstelling (met inbegrip van belastingaangiften)

d) toezien op de naleving van de regelgeving

e) bijhouden van een deelnemersregister

f) bestemming van de inkomsten

g) uitgifte en inkoop van rechten van deelneming

h) afwikkeling van contracten (met inbegrip van de verzending van deelbewijzen)

i) bijhouden van bescheiden

 Verkoop



( 1 ) PB nr. C 171 van 26. 7. 1976, blz. 1.

( 2 ) PB nr. C 57 van 7. 3. 1977, blz. 31.

( 3 ) PB nr. C 75 van 26. 3. 1977, blz. 10.

( 4 ) PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7.

( 5 ) PB L 348 van 17.12.1988, blz. 62.

( 6 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

( 7 ) PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

( 8 ) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).

( 9 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).

( 10 ►C1  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. ◄

( 11 ) PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

( 12 ) PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

( 13 ) Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/60/EG (PB L 162 van 26.6.1999, blz. 65).

( 14 ) Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

( 15 ) PB nr. L 126 van 12. 5. 1984, blz. 20.

( 16 ) PB nr. L 126 van 12. 5. 1984, blz. 20.

( 17 ) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60).

( 18 ) PB L 184 de 17.7.1999, p. 23).

Top