EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0215

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 oktober 2015.
Vasilka Ivanova Gogova tegen Ilia Dimitrov Iliev.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Werkingssfeer – Artikel 1, lid 1, onder b) – Toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid – Artikel 2 – Begrip ‚ouderlijke verantwoordelijkheid’ – Geding tussen de ouders met betrekking tot de reis van hun kind en de afgifte van een paspoort aan dit kind – Prorogatie van rechtsmacht – Artikel 12 – Voorwaarden – Aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte gerechten – Verweerder niet verschenen – Geen betwisting van de bevoegdheid door de door de aangezochte gerechten ambtshalve aangewezen vertegenwoordiger van de verweerder.
Zaak C-215/15.

Court reports – general

Zaak C‑215/15

Vasilka Ivanova Gogova

tegen

Ilia Dimitrov Iliev

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Varhoven kasatsionen sad)

„Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Werkingssfeer — Artikel 1, lid 1, onder b) — Toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid — Artikel 2 — Begrip ‚ouderlijke verantwoordelijkheid’ — Geding tussen de ouders met betrekking tot de reis van hun kind en de afgifte van een paspoort aan dit kind — Prorogatie van rechtsmacht — Artikel 12 — Voorwaarden — Aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte gerechten — Verweerder niet verschenen — Geen betwisting van de bevoegdheid door de door de aangezochte gerechten ambtshalve aangewezen vertegenwoordiger van de verweerder”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 oktober 2015

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening nr. 2201/2003 — Werkingssfeer — Begrip ,burgerlijke zaken’ — Verzoek van een van de ouders om de ontbrekende instemming van de andere ouder met de reis van hun kind en met de afgifte van een paspoort op naam van dit kind te verhelpen — Daaronder begrepen

    [Verordening nr. 2201/2003 van de Raad nr. 2201/2003, art.1, lid 1, b), en 2, punt 7]

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening nr. 2201/2003 — Bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Prorogatie van rechtsmacht — Uitdrukkelijke dan wel op ondubbelzinnige wijze door partijen aanvaarde bevoegdheid — Omvang — Bevoegdheid niet betwist door een ambtshalve aangewezen procesvertegenwoordiger van de verweerder — Daarvan uitgesloten

    [Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 12, lid 3, b)]

  1.  De procedure waarin een van de ouders de rechter verzoekt de ontbrekende instemming van de andere ouder met de reis van hun kind buiten de lidstaat waar het verblijft, en met de afgifte van een paspoort op naam van dit kind te verhelpen, valt binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, ook al moet de beslissing die in deze procedure wordt gegeven, door de autoriteiten van de lidstaat waarvan het kind staatsburger is, in aanmerking worden genomen in het kader van de administratieve procedure voor de afgifte van dit paspoort.

    Deze verordening is namelijk van toepassing op burgerlijke zaken betreffende met name de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid wordt in artikel 2, punt 7, van verordening nr. 2201/2003 ruim gedefinieerd als alle rechten en verplichtingen die ingevolge een rechterlijke beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst, aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind.

    Een procedure in het kader waarvan de nationale rechter zich moet uitspreken over de noodzaak dat het betrokken kind een paspoort verkrijgt, en over het recht van de verzoekende ouder om zonder de instemming van de andere ouder de aanvraag voor dit paspoort in te dienen en met dit kind naar het buitenland te reizen, heeft de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid over dit kind tot doel in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003 juncto artikel 2, punt 7, van deze verordening.

    (cf. punten 26, 27, 29, 35, dictum 1)

  2.  Artikel 12, lid 3, onder b), van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid van de aangezochte gerechten om kennis te nemen van een verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid niet kan worden geacht uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze te zijn aanvaard door alle partijen bij de procedure, in de zin van deze bepaling, om de enkele reden dat de procesvertegenwoordiger van verweerder, die ambtshalve door deze gerechten is aangewezen omdat het geding inleidende verzoekschrift niet aan deze laatste kon worden betekend, de onbevoegdheid van deze gerechten niet heeft opgeworpen.

    Voor een dergelijke aanvaarding moet er namelijk ten minste van worden uitgegaan dat de verweerder op de hoogte is van de procedure voor deze gerechten. Ofschoon deze kennis op zich niet geldt als een aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte gerechten, kan de afwezige verweerder aan wie het geding inleidende verzoekschrift niet is betekend en die niet op de hoogte is van de tegen hem ingeleide procedure, in elk geval niet worden geacht deze bevoegdheid te aanvaarden.

    Verder kan de wil van de verweerder in het hoofdgeding niet worden afgeleid uit het gedrag van een procesvertegenwoordiger die in afwezigheid van deze verweerder door deze gerechten is aangewezen. Daar deze vertegenwoordiger geen contact heeft met de verweerder, kan deze laatste hem niet de inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn om de bevoegdheid van deze gerechten weloverwogen te aanvaarden of te betwisten.

    (cf. punten 42, 43, 47, dictum 2)

Top