EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0262

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn – Vrijstelling voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging alsmede voor handelingen die daarmee nauw samenhangen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, A, lid 1, sub b)

2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn – Vrijstelling voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging alsmede voor handelingen die daarmee nauw samenhangen

(Richtlijn 2004/23 van het Europees Parlement en de Raad; richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, A, lid 1, sub b)

Samenvatting

1. Het begrip handelingen die „nauw samenhangen” met „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat activiteiten bestaande in inzameling, transport, analyse van navelstrengbloed alsmede bewaring van navelstrengbloedstamcellen, niet onder dit begrip vallen wanneer de in een ziekenhuis verstrekte medische verzorging, waarmee deze activiteiten slechts mogelijkerwijs samenhangen, niet is verricht, noch aan de gang is of wordt overwogen.

Vaststaat dat, ongeacht de juiste cijfers die bij de huidige stand van de wetenschap gekend zijn, er voor de meeste personen ten behoeve van wie de betrokken activiteiten worden verricht, immers geen en wellicht nooit een hoofdprestatie zal worden verricht die onder het begrip „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn valt. Slechts ingeval zowel – ten eerste – de stand van de medische wetenschap het gebruik van navelstrengstamcellen voor de behandeling of de preventie van een bepaalde ziekte mogelijk maakt of vereist, als – ten tweede – deze ziekte zich in een specifiek geval manifesteert of de kans daartoe bestaat, bestaat er een voldoende nauwe samenhang tussen de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging die de hoofdprestatie vormen, enerzijds, en bovengenoemde activiteiten anderzijds. Zelfs wanneer wordt aangenomen dat deze activiteiten geen ander doel kunnen hebben dan het gebruik van de aldus bewaarde navelstrengstamcellen voor in een ziekenhuis verstrekte medische verzorging en niet voor andere doeleinden oneigenlijk kunnen worden gebruikt, kan bijgevolg niet worden geoordeeld dat deze activiteiten daadwerkelijk worden verricht als nevenprestaties bij de ziekenhuisverpleging of de medische verzorging van de ontvangers ervan, die de hoofdprestatie vormt.

(cf. punten 47‑49, 52, dictum 1)

2. Ingeval de prestaties van stamcelbanken door daartoe gemachtigd gezondheidspersoneel worden verricht hoewel deze stamcelbanken ondanks een door de bevoegde gezondheidsinstanties van een lidstaat op grond van richtlijn 2004/23 tot vaststelling van kwaliteits‑ en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen verleende machtiging tot manipulatie van menselijke weefsels en cellen, geen steun ontvangen van de wettelijke ziektekostenverzekering en deze verzekering niet opkomt voor de vergoeding die hun wordt betaald, verzet artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting zich er niet tegen dat de nationale autoriteiten een dergelijke stamcelbank niet aanmerken als een „andere naar behoren erkende [inrichting] van dezelfde aard” als een ziekenhuis en een centrum voor medische verzorging en diagnose in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388). Deze bepaling kan echter evenmin aldus worden uitgelegd dat zij als dusdanig van de bevoegde instanties eist dat deze voor de betrokken vrijstelling weigeren een particuliere stamcelbank gelijk te stellen met een „naar behoren erkende” inrichting. Voor zover nodig moet de nationale rechter nagaan of de weigering van erkenning voor toepassing van de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) in overeenstemming is met het Unierecht, en inzonderheid met het beginsel van fiscale neutraliteit.

In beginsel moet immers in het nationale rechtsstelsel van elke lidstaat worden vastgelegd volgens welke regels de inrichtingen die daarom verzoeken, kunnen worden erkend in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388). Wanneer een belastingplichtige verzoekt om te worden aangemerkt als een naar behoren erkende inrichting in de zin van dit artikel, dienen de bevoegde instanties de grenzen van de door deze bepaling toegekende beoordelingsvrijheid te eerbiedigen door toepassing van de beginselen van het Unierecht, inzonderheid het gelijkheidsbeginsel, dat inzake de belasting over de toegevoegde waarde uitdrukking vindt in het beginsel van fiscale neutraliteit. Om te bepalen of een inrichting moet worden „erkend” in de zin van deze bepaling, moeten de nationale instanties overeenkomstig het Unierecht en onder toezicht van de nationale rechterlijke instanties verschillende elementen in aanmerking nemen, waaronder het algemeen belang van de activiteiten van de betrokken belastingplichtige, het feit dat andere belastingplichtigen met dezelfde activiteiten reeds een soortgelijke vrijstelling genieten, alsmede het feit dat de kosten van de betrokken prestaties eventueel grotendeels worden gedragen door de ziekenfondsen of andere socialezekerheidsinstellingen.

Het feit alleen dat de door de belastingplichtige verrichte diensten worden uitgevoerd door gekwalificeerd gezondheidspersoneel, staat op zichzelf niet eraan in de weg dat de nationale instanties deze belastingplichtige de voor de verlening van de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn benodigde erkenning weigeren. Voorts kunnen de nationale autoriteiten, teneinde te bepalen of een inrichting dient te worden erkend, rekening houden met het feit dat de activiteiten van de belastingplichtige niet in aanmerking komen voor steun van de wettelijke ziektekostenverzekering en deze verzekering niet opkomt voor de kosten ervan. Dit impliceert evenwel niet dat de betrokken vrijstelling systematisch moet worden geweigerd wanneer de diensten niet worden vergoed door de socialezekerheidsinstellingen. Veeleer is dit een element dat in aanmerking moet worden genomen bij een afweging en dat bijvoorbeeld kan worden gecompenseerd door de noodzaak om een gelijke behandeling te waarborgen. Indien de situatie van een belastingplichtige vergelijkbaar is met die van andere ondernemers die dezelfde diensten onder dezelfde voorwaarden verstrekken, rechtvaardigt de enkele omstandigheid dat de kosten van deze prestaties niet volledig door de socialezekerheidsinstellingen worden gedragen, immers niet dat zorgverleners met betrekking tot de onderworpenheid aan de belasting over de toegevoegde waarde verschillend worden behandeld. Ten slotte kan het feit dat een belastingplichtige van de bevoegde gezondheidsautoriteiten een machtiging voor manipulatie van navelstrengstamcellen heeft gekregen op grond van de nationale wettelijke regeling tot uitvoering van richtlijn 2004/23, een factor zijn die ervoor pleit dat deze dienstverrichter in voorkomend geval „naar behoren [wordt] erkend” in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn. Wil men de nationale instanties de hun bij deze bepaling geboden beoordelingsvrijheid niet ontnemen, dan kan het feit alleen dat voor dergelijke activiteiten een machtiging is verleend op grond van de in de betrokken sector voorgeschreven kwaliteits‑ en veiligheidsnormen van de Unie, echter niet in se en automatisch leiden tot een erkenning uit het oogpunt van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn. De verkrijging van een dergelijke machtiging is immers een noodzakelijke voorwaarde waaraan een particuliere stamcelbank moet voldoen om die activiteiten te kunnen uitoefenen. Het verlenen van een dergelijke machtiging is echter op zich geen synoniem met erkenning in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn.

(cf. punten 63‑65, 68, 69, 71‑74, 75‑81 en dictum 2)

Top