EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0303

Samenvatting van het arrest

Zaak C-303/06

S. Coleman

tegen

Attridge Law en Steve Law

[verzoek van het Employment Tribunal (London South) om een prejudiciële beslissing]

„Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Artikelen 1, 2, leden 1, 2, sub a, en 3, en 3, lid 1, sub c — Rechtstreekse discriminatie op grond van handicap — Intimidatie in verband met handicap — Ontslag van werknemer die zelf geen handicap heeft, maar wiens kind gehandicapt is — Daaronder begrepen — Bewijslast”

Conclusie van advocaat-generaal M. Poiares Maduro van 31 januari 2008   I - 5605

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 juli 2008   I - 5615

Samenvatting van het arrest

  1. Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78 – Verbod van discriminatie op grond van handicap – Omvang

    (Richtlijn 2000/78 van de Raad, art. 1 en 2, leden 1 en 2, sub a)

  2. Sociale politiek – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78 – Verbod van intimidatie – Omvang

    (Richtlijn 2000/78 van de Raad, art. 1 en 2, leden  1 en 3)

  1.  Richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, en inzonderheid de artikelen 1 en 2, leden 1 en 2, sub a, ervan, moeten aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod van rechtstreekse discriminatie niet alleen geldt ten aanzien van personen die zelf gehandicapt zijn. Het beginsel van gelijke behandeling dat zij op het gebied van arbeid en beroep formuleert, is niet van toepassing op een bepaalde categorie personen, maar uit hoofde van een van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden.

    Wanneer een werkgever een werknemer die niet zelf een handicap heeft, minder gunstig behandelt dan een andere werknemer in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, en wanneer is aangetoond dat de ongunstige behandeling waarvan deze werknemer het slachtoffer is, is gebaseerd op de handicap van zijn kind, van wie hij de hoofdverzorger is, is een dergelijke behandeling in strijd met het verbod van rechtstreekse discriminatie van artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn.

    (cf. punten 38, 50, 56, dictum 1)

  2.  Richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, en inzonderheid de artikelen 1 en 2, leden 1 en 3, ervan, moeten aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod van intimidatie niet alleen geldt ten aanzien van personen die zelf gehandicapt zijn. Ingevolge artikel 2, lid 3, wordt intimidatie als een vorm van discriminatie in de zin van lid 1 van dat artikel beschouwd en het in deze richtlijn vervatte beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot arbeid en beroep is niet van toepassing op een bepaalde categorie personen, maar uit hoofde van een van de in artikel 1 ervan genoemde gronden.

    Wanneer wordt aangetoond dat de uit het ongewenste gedrag voortvloeiende intimidatie van een werknemer die niet zelf gehandicapt is, verband houdt met de handicap van zijn kind, van wie hij de hoofdverzorger is, is dat gedrag in strijd met het in artikel 2, lid 3, van de richtlijn neergelegde verbod van intimidatie.

    (cf. punten 38, 58, 63, dictum 2)

Top