EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0184

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 20, leden 2 en 5)

2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, C, 17 en 20)

3. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, C, en 17, lid 6)

Samenvatting

1. Artikel 20 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten ertoe verplicht te voorzien in een herziening van de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot investeringsgoederen, behoudens het bepaalde in lid 5 ervan.

(cf. punt 35, dictum 1)

2. Artikel 20 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat de in dit artikel voorziene herziening ook van toepassing is ingeval een investeringsgoed eerst is bestemd voor een vrijgestelde activiteit, waarvoor geen recht op aftrek bestond, en vervolgens in de herzieningsperiode is gebruikt voor een aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen activiteit.

De toepassing van het herzieningsmechanisme hangt immers af van het antwoord op de vraag of er een recht op aftrek overeenkomstig artikel 17 van de Zesde richtlijn is ontstaan. Het daadwerkelijke gebruik van het investeringsgoed is alleen bepalend voor de omvang van de voorbelasting die de belastingplichtige mag aftrekken, en voor de omvang van eventuele herzieningen tijdens de daaropvolgende perioden, maar is niet van invloed op het ontstaan van het recht op aftrek. Bijgevolg is het onmiddellijke gebruik van het goed voor belaste handelingen op zich geen voorwaarde voor de toepassing van het stelsel van herziening van de aftrek. Bovendien is de herziening van de aftrek noodzakelijkerwijs ook van toepassing wanneer de wijziging van het recht op aftrek afhangt van een vrijwillige keuze van de belastingplichtige, zoals de uitoefening van het keuzerecht van artikel 13, C, van de Zesde richtlijn.

(cf. punten 37, 39‑40, 42, dictum 2)

3. De artikelen 13, C, tweede alinea, en 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die aan zijn belastingplichtigen het recht verleent om te kiezen voor belastingheffing over de verhuur van een onroerend goed, op grond van die bepaling de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde over beleggingen in onroerend goed die vóór de uitoefening van dit keuzerecht zijn gedaan, niet mag uitsluiten wanneer het verzoek met betrekking tot dit keuzerecht niet is ingediend binnen zes maanden na ingebruikneming van dit onroerend goed.

Aangezien de belastingplichtigen krachtens artikel 13, C, eerste alinea, van de Zesde richtlijn de mogelijkheid hebben om te kiezen voor belastingheffing over de verhuur van een onroerend goed, moet de uitoefening van dit keuzerecht immers niet alleen leiden tot belastingheffing over de verhuur, maar ook tot aftrek van de desbetreffende belastingen die in een eerder stadium over dit onroerend goed zijn geheven. Bovendien zou een beperking van de aftrek in verband met belaste handelingen na de uitoefening van het keuzerecht niet de „omvang” van het keuzerecht betreffen dat de lidstaten krachtens artikel 13, C, tweede alinea, van de Zesde richtlijn kunnen beperken, maar de gevolgen van de uitoefening van dit recht. Deze bepaling machtigt de lidstaten bijgevolg niet om het in artikel 17 van de Zesde richtlijn neergelegde recht op aftrek of de noodzaak om deze aftrek te herzien overeenkomstig artikel 20 van deze richtlijn, te beperken.

Wat de door artikel 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid betreft, deze is alleen van toepassing op de handhaving van de uitsluitingen van de aftrek met betrekking tot categorieën van uitgaven die worden bepaald op grond van de aard van het ontvangen goed of de ontvangen dienst en niet op grond van de bestemming die eraan wordt gegeven of de wijze waarop deze bestemming geschiedt.

(cf. punten 44, 46‑47, 49, 51, dictum 3‑4)

Top